------------------------Lessen Uit Het Leven Van Alledag LLA 5 1 Woord vooraf LLA 9 1 Hoofdstuk 1--Hij onderwees in gelijkenissen LLA 15 1 Hoofdstuk 2--Een zaaier ging uit om te zaaien LLA 34 1 Hoofdstuk 3--Eerst een halm daarna een aar LLA 38 1 Hoofdstuk 4--Onkruid LLA 42 1 Hoofdstuk 5--Gelijk een mosterdzaadje LLA 45 1 Hoofdstuk 6--Andere lessen uit het zaaien van het zaad LLA 51 1 Hoofdstuk 7--Als zuurdesem LLA 56 1 Hoofdstuk 8--Een verborgen schat LLA 65 1 Hoofdstuk 9--De parel van grote waarde LLA 69 1 Hoofdstuk 10--Het visnet LLA 71 1 Hoofdstuk 11--Oude en nieuwe dingen LLA 79 1 Hoofdstuk 12--Vraagt en u zal gegeven worden LLA 88 1 Hoofdstuk 13--Twee aanbidders LLA 97 1 Hoofdstuk 14--Zal God zijn uitverkorenen geen recht verschaffen? LLA 108 1 Hoofdstuk 15--Deze mens ontvangt zondaars LLA 117 1 Hoofdstuk 16--Verloren en gevonden LLA 125 1 Hoofdstuk 17--Laat hem nog dit jaar staan LLA 130 1 Hoofdstuk 18--Gaat uit in wegen en paden LLA 143 1 Hoofdstuk 19--De mate van vergeven LLA 149 1 Hoofdstuk 20--Gewin dat verlies betekent LLA 154 1 Hoofdstuk 21--Er is een diepe kloof LLA 163 1 Hoofdstuk 22--Zeggen en doen LLA 172 1 Hoofdstuk 23--De wijngaard des Heren LLA 188 1 Hoofdstuk 24--Zonder bruiloftskleed LLA 197 1 Hoofdstuk 25--Talenten LLA 226 1 Hoofdstuk 26--Vrienden van de onrechtvaardige mammon LLA 233 1 Hoofdstuk 27--Wie is mijn naaste? LLA 242 1 Hoofdstuk 28--Het loon van weldoen LLA 252 1 Hoofdstuk 29--Ga uit de bruidegom tegemoet! ------------------------Woord vooraf LLA 5 1 In haar lange, zeer arbeidzame leven schreef Ellen G. White (1827-1915) meer dan zestig boeken. Daarnaast verschenen er ruim 4500 artikelen van haar pen. LLA 5 2 Over geen onderwerp schreef Ellen G. White zo graag als over het leven van Jezus Christus en de betekenis daarvan voor iedereen die Hem wil navolgen. LLA 5 3 Velen kennen haar meesterwerk 'Jezus - de Wens der Eeuwen', dat het verhaal van Jezus' leven op aarde - vanaf de kribbe tot aan het kruis - zorgvuldig navertelt en daarbij tal van inzichten verschaft die de meeste lezers van het Bijbelverhaal nooit eerder waren opgevallen. LLA 5 4 In dit grandioze boek is enige ruimte gemaakt voor het onderwijs dat Jezus tijdens zijn openbaar dienstwerk aan zijn volgelingen en aan de menigten gaf, maar de omvang ervan liet niet toe dat alles wat Jezus onderwees gedetailleerd werd besproken. LLA 5 5 Twee jaar na het tot stand komen van haar boek 'Jezus - de Wens der Eeuwen' schreef Ellen G. White daarom een aanvullend werk over alle gelijkenissen die Jezus gesproken heeft. Dit boek dat in 1900 ver-scheen onder de titel 'Christ's Object Lessons' heeft in de Engelse taal tal van herdrukken beleefd en is daarnaast in vele talen vertaald, zodat miljoenen lezers erdoor gezegend konden worden. Tot op heden was dit werk niet in de Nederlandse taal verkrijgbaar. Op veler verzoek zijn we ertoe overgegaan dit prachtige boek te vertalen en in het Nederlands uit te geven. LLA 6 1 Wij zijn ervan overtuigd dat ook deze Nederlandse editie velen tot zegen zal zijn. LLA 6 2 Ook al kan men aan de stijl merken dat het een boek is dat geruime tijd geleden geschreven werd, toch doet dat niets af aan de rijke inhoud die deze bladzijden ook nu nog voor ons hebben. LLA 6 3 De gelijkenissen van Jezus waren zo tijdloos dat zij twintig eeuwen geleden het hart raakten, maar dat nog evenzeer doen in onze tijd. De uitgevers. ------------------------Hoofdstuk 1--Hij onderwees in gelijkenissen LLA 9 1 In Christus' onderwijs door gelijkenissen is hetzelfde beginsel zichtbaar als in zijn zending naar deze wereld. Christus heeft onze natuur op Zich genomen om onder ons te wonen, zodat wij bekend zouden worden met zijn goddelijk karakter en leven. Goddelijkheid was bekleed met menselijkheid, de onzichtbare heerlijkheid in de zichtbare menselijke gestalte. Door bekende dingen kon de mens het onbekende leren kennen. Hemelse dingen werden door aardse geopenbaard. God werd geopenbaard in de gedaante van de mens. Dit was ook het geval met de leer van Christus. Onbekende dingen werden door bekende zaken geïllustreerd, goddelijke waarheden bekend gemaakt door aardse dingen, waarmee de mensen vertrouwd waren. LLA 9 2 De Schrift zegt: 'Dit alles zei Jezus in gelijkenissen tot de scharen . . . opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet, toen hij zei: Ik zal mijn mond opendoen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is.' 1 LLA 9 3 Natuurlijke zaken werden gebruikt om geestelijke dingen duidelijk te maken. Dingen uit de natuur en uit het leven van zijn toehoorders werden verbonden met de waarheden van het geschreven Woord. P Door op deze wijze de aandacht van de aardse dingen te richten op het geestelijk koninkrijk, zijn de gelijkenissen van Christus schakels in de keten van waarheid die de mens met God, en de hemel met de aarde verbindt. LLA 9 4 In zijn onderricht uit de natuur sprak Christus over de dingen die Hij.zelf had gemkakt en die eigenschappen en krachten bezaten die Hij zelf daaraan had gegeven. In hun oorspronkelijke volmaaktheid waren alle geschapen voorwerpen een uiting van Gods gedachten. Voor Adam en Eva was de natuur in hun tehuis in het paradijs vol van de kennis van God en stroomde over van goddelijk onderricht. De wijsheid sprak tot het oog en werd opgenomen in het hart, want zij spraken met God door middel van zijn geschapen werken. Toen het eerste mensenpaar de wet van de Allerhoogste had overtreden, verdween Gods heerlijkheid uit de natuur. Nu is de aarde geschonden en door zonde verontreinigd. Toch is ook nog in deze geschonden staat veel moois overgebleven. Gods gelijkenissen zijn niet uitgewist. Wanneer de natuur goed begrepen wordt, spreekt deze nog steeds van haar Schepper. LLA 10 1 In de tijd van Christus had men deze lessen uit het oog verloren. De mens ontdekte God vrijwel niet meer in zijn werken. De zondigheid van het mensdom had een lijkkleed geworpen over de schoonheid van de schepping en in plaats van God te openbaren, werden zijn werken een scheidsmuur, die Hem voor het oog verborg. De mensen aanbaden het schepsel boven de Schepper. Op deze wijze zijn de overleggingen van de heidenen op niets uitgelopen en is het duister geworden in hun onverstandig hart. 2 Zo waren in Israël de leerstellingen van mensen gekomen in de plaats van wat God had gezegd. Niet alleen de dingen uit de natuur, maar ook de offerdienst en de Schriften zelf, gegeven om God bekend te maken, werden zó verdraaid dat ze juist middelen werden om God te verbergen. LLA 10 2 Christus trachtte weg te nemen wat de waarheid had verduisterd. Hij kwam om de sluier die door de zonde over het gelaat van de natuur was geworpen, opzij te schuiven en de geestelijke heerlijkheid, die alle geschapen dingen moesten weerkaatsen, weer aan het licht te brengen. Zijn woorden plaatsten de leerstellingen van de natuur en die van de Bijbel in een nieuwe samenhang en maakten er een nieuwe openbaring van. LLA 10 3 Jezus plukte de prachtige lelie en gaf die in handen van kinderen en jongeren. Terwijl zij opblikten naar zijn jeugdig gelaat, verlicht door de zonneschijn van het gelaat van zijn Vader, gaf Hij hun de les: 'Let op de leliën des velds, hoe zij groeien: zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze.' Daarop volgde de heerlijke zekerheid en de belangrijke les: 'Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigei?' LLA 10 4 In de Bergrede werden deze woorden behalve tot kinderen en jongeren ook gericht tot anderen. Ze werden gericht tot de scharen, waaronder mannen en vrouwen waren die bezorgd en verslagen, teleurgesteld en verdrietig waren. 'Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet dat gij dit alles behoeft.' Toen breidde Hij zijn handen uit over de omringende schare en zei: 'Maar zoekt eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.' 3 LLA 11 1 Op deze manier verklaarde Jezus de boodschap die Hij zelf aan de leliën en aan het gras van het veld had gegeven. Hij wil dat wij deze lezen in elke bloem en in iedere grasspriet. Zijn woorden zijn vol beloften en zijn bedoeld om het vertrouwen in God te versterken. LLA 11 2 Christus' blik op de waarheid was zo ruim en zijn leer was zo veelomvattend, dat elke fase van de natuur gebruikt werd om de waar heid te illustreren. De tonelen waarop dagelijks het oog rust werden alle verbonden met een of andere geestelijke waarheid, zodat heel de natuur bekleed is met de gelijkenissen van de Meester. LLA 11 3 In het begin van zijn openbaar werk had Christus zo duidelijk tot de mensen gesproken, dat al zijn toehoorders de waarheden hadden kunnen bevatten, die hen wijs konden maken tot zaligheid. Maar in veel harten had de waarheid geen wortel geschoten. Heel spoedig was ze weggenomen. 'Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen,' zei Hij, 'omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen... Want het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten.' 4 LLA 11 4 Jezus wilde graag vragen uitlokken. Hij probeerde de zorgelozen wakker te schudden en de waarheid te laten doordringen in het hart. Het spreken in gelijkenissen was gangbaar en eiste respect en aan-dacht, niet alleen van de joden maar ook van mensen uit andere volken. Jezus had geen betere wijze van onderricht kunnen gebruiken. Als zijn toehoorders hadden verlangd om goddelijke zaken te leren kennen, hadden zij zijn woorden kunnen begrijpen, want Hij was altijd bereid ze aan de eerlijke onderzoeker te verklaren. LLA 11 5 Daarbij moest Christus waarheden brengen waarvoor de mensen nog niet gereed waren om deze te aanvaarden of zelfs te begrijpen. Ook daarom onderwees Hij hen in gelijkenissen. Door zijn onderricht te verbinden met het dagelijkse leven of met de natuur trok Hij hun aandacht en sprak Hij tot hun hart. Als zij later zagen naar de voor-, werpen die zijn lessen illustreerden, herinnerden zij zich de woorden van de goddelijke Leraar. Voor het verstand dat openstond voor de Heilige Geest, kreeg de betekenis van de leer van de Heiland steeds meer inhoud. Verborgenheden werden openbaar en wat moeilijk te vatten was geweest, lag nu voor de hand. LLA 11 6 Jezus zocht toegang tot ieders hart. Door verschillende illustraties te gebruiken, bracht Hij niet alleen de waarheid in zijn verschillende vormen, maar deed Hij tevens een beroep op de verschillende toehoorders. Hun belangstelling werd gewekt door beelden, genomen uit hun dagelijkse omgeving. Niemand die naar de Heiland luisterde, kon het gevoel hebben dat hij veronachtzaamd of vergeten werd. De eenvoudigste en zondigste mensen hoorden in zijn leer een stem die vol medeleven en tederheid tot hen sprak. LLA 12 1 Hij had nog een reden om te leren door gelijkenissen. Onder de velen die om Hem vergaderd waren, bevonden zich priesters en rabbi's, schriftgeleerden en oudsten, Herodianen en oversten, wereldsgezinde, dweepzieke, eerzuchtige mensen, die hun uiterste best deden een beschuldiging tegen Hem te vinden. Hun spionnen volgden dagelijks zijn stappen om van zijn lippen iets te horen waardoor zij Hem konden veroordelen om zodoende Hem, die heel de wereld achter Zich scheen te trekken, voor altijd tot zwijgen te brengen. De Heiland kende het karakter van deze mensen en bracht de waarheid zó, dat zij niets konden vinden om zijn optreden voor te leggen aan het Sanhedrin. Door gelijkenissen bestrafte Hij de schijnheiligheid en boze werken van hen, die vooraanstaande posities bekleedden. In beeldspraak kleedde Hij de waarheid, die zo scherp was dat wanneer deze rechtstreeks was gesproken, zij niet naar zijn woorden zouden hebben geluisterd, maar al heel spoedig een eind aan zijn werk zouden hebben gemaakt. Hoewel Hij echter de spionnen ontliep, maakte Hij de waarheid zo duidelijk dat dwaling aan het licht werd gebracht en mensen die eerlijk waren, baat vonden bij zijn lessen. Goddelijke wijsheid en oneindige genade werden duidelijk gemaakt door Gods scheppingswerken. De mensen werden over God onderricht door de natuur en voorvallen uit het dagelijks leven. 'Hetgeen van Hem niet gezien kan worden,' wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, nl. 'zijn eeuwige kracht en goddelijkheid'. 5 LLA 12 2 In het onderwijs van de Heiland door middel van gelijkenissen vinden we een heenwijzing naar wat 'hogere opvoeding' vormt. Christus had voor de mensen de grootste waarheden van de wetenschap kunnen openen. Hij had verborgenheden kunnen ontsluieren waarvoor eeuwen van arbeid en studie nodig zijn geweest om ze te doorgronden. Hij had suggesties kunnen doen op wetenschappelijk vlak waardoor stof tot nadenken en stimulansen voor uitvindingen tot het einde waren geleverd. Dit heeft Hij echter niet gedaan. Hij heeft niets gezegd om de nieuwsgierigheid te bevredigen of aan de eerzucht van de mens te voldoen door deuren naar wereldse grootheid te openen. Bij al zijn onderricht bracht Christus de gedachten van de mens in aanraking met de Oneindige. Hij zei niet dat de mensen menselijke meningen over God, diens Woord of werken moesten bestuderen. Hij leerde hen dat zij Hem moesten zien zoals Hij werd geopenbaard in zijn werken, in zijn Woord en zijn voorzienigheid. LLA 13 1 Christus besprak geen abstracte theorieën, maar die dingen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van het karakter, zaken die de mogelijkheid van de mens om God te leren kennen vergroten en hem beter in staat stellen goed te doen. Hij sprak met de mensen over die waarheden die verband houden met dit leven en die betrekking hebben op de eeuwigheid. LLA 13 2 Het was Christus die voor Israëls opvoeding zorgde. Hij had gezegd: 'Gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wan-neer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten.' 6 LLA 13 3 In zijn eigen onderricht liet Jezus zien hoe dit gebod vervuld moet worden, hoe de wetten en beginselen van Gods koninkrijk zo kunnen worden gebracht dat hun schoonheid en betekenis openbaar wordt. Toen de Here Israël opleidde als bijzondere vertegenwoordigers van Hemzelf, gaf Hij hun woningen tussen de heuvels en de dalen In hun gezinsleven en godsdienst werden zij steeds in aanraking gebracht met de natuur en met Gods Woord. Zo onderwees Christus zijn discipelen aan het meer, op de berghelling, in de velden en wijngaarden, waar zij de dingen in de natuur waarmee Hij zijn lessen illustreerde konden zien. En terwijl zij van Christus leerden, brachten zij hun kennis in praktijk door Hem te helpen in zijn werk. LLA 13 4 Op deze wijze moeten wij door de schepping de Schepper beter leren kennen. Het boek der natuur is een groot studieboek dat wij samen met de Bijbel moeten gebruiken om anderen te onderwijzen over zijn karakter en om de verloren schapen terug te leiden naar Gods kudde. Terwijl Gods werken worden bestudeerd, dringt de Heilige Geest Zich met overtuiging op. Logisch redeneren brengt geen overi tuiging. Wanneer de geest niet zozeer verduisterd is dat men God niet kent, wanneer het oog niet te zeer verzwakt is om God te zien of het oor te zeer is verstopt om zijn stem te horen, wordt de diepere betekenis duidelijk en dringen de prachtige, geestelijke waarheden van het geschreven Woord door tot het hart. LLA 13 5 In deze lessen, rechtstreeks uit de natuur genomen, is een eenvoud en zuiverheid die ze van onschatbare waarde maakt. Iedereen heeft behoefte aan de lessen die aan deze bron worden ontleend. De schoon-heid van de natuur trekt op zichzelf reeds de mens af van werelds vermaak en zonde naar reinheid, vrede en God. Maar al te vaak is de geest van studenten bezig met menselijke theorieën en veronderstellingen: zogenaamde wetenschap en wijsbegeerte. Zij moeten in nauwe aanraking met de natuur worden gebracht. Zij moeten leren dat de schepping en het christendom één God hebben. Zij moeten de harmonie leren zien tussen het natuurlijke en het geestelijke. Alles wat hun ogen zien en hun handen tasten moet als les worden gebruikt bij het bouwen aan het karakter. Zo zullen mentale krachten worden gesterkt, zal het karakter worden ontwikkeld en het hele leven worden veredeld. LLA 14 1 Christus' doel met het onderwijzen door gelijkenissen was rechtstreeks in overeenstemming met het doel van de sabbat. God heeft aan de mensen het gedenkteken van zijn scheppingsmacht gegeven, opdat zij Hem in de werken van zijn handen zouden kunnen ontdekken. De sabbat vraagt ons de heerlijkheid van de Schepper te zien in zijn geschapen werken. Omdat Hij dit wilde doen verbond Jezus zijn kostbare lessen met de schoonheid van de natuurlijke dingen. Op de geheiligde rustdag moeten wij meer dan op andere dagen de boodschap bestuderen die God ons door de natuur heeft gegeven. Wij moeten de Hessen van de Heiland bestuderen waar Hij ze heeft gesproken, in de velden en bossen, onder de open hemel, tussen gras en bloemen. Wanneer wij het hart der natuur naderen, maakt Christus zijn tegenwoordigheid aan ons merkbaar en spreekt Hij tot ons van zijn vrede en liefde. LLA 14 2 Christus heeft zijn onderricht echter niet alleen verbonden met de rustdag maar ook met de werkweek. Hij heeft wijsheid voor iemand die ploegt en zaait. In het ploegen en zaaien, het bewerken van de grond en het oogsten, leert Hij ons zien hoe de genade in het hart werkzaam is. Zo wil Hij dat wij in elke vorm van nuttige arbeid en elke bezigheid in het leven een les van goddelijke waarheid ontdekken. Dan zal ons dagelijks werk niet langer al onze aandacht opeisen en ons God doen vergeten. Het zal ons juist blijven herinneren aan onze Schepper en Verlosser. De gedachte aan God zal als een rode draad lopen door ; onze huiselijke plichten en bezigheden. De heerlijkheid van zijn aanschijn zal voor ons weer op de natuur rusten. Wij zullen steeds nieuwe lessen leren van hemelse waarheden en opgroeien naar het beeld van zijn reinheid. Op deze wijze zullen wij door de Here onderwezen worden en op de plaats waar wij ons werk hebben, blijven voor God. 7 ------------------------Hoofdstuk 2--Een zaaier ging uit om te zaaien De zaaier en het zaad LLA 15 1 Met de gelijkenis van de zaaier illustreerde Christus de dingen van het koninkrijk der hemelen en het werk van de grote Landman voor zijn volk. Zoals een zaaier op het land, kwam Hij om het hemelse graan van de waarheid te zaaien. Zijn onderwijs door gelijkenissen was op zichzelf het zaad waarmee de kostbaarste waarheden van zijn genade werden gezaaid. Omdat de gelijkenis van de zaaier zo eenvoudig is, heeft men deze gelijkenis niet zo gewaardeerd als het geval had moeten zijn. Christus wil onze gedachten van het natuurlijke zaad dat in de aarde wordt verborgen, leiden naar het zaad van het evangelie. Het zaaien daarvan brengt de mens terug naar zijn trouw aan God. De gelijkenis van het zaadje werd verteld door de Vorst des hemels en dezelfde wetten die het gewone zaaien beheersen gelden ook voor het zaaien van het zaad der waarheid. LLA 15 2 Er was een menigte bijeen aan het meer van Galilea om naar Jezus te luisteren. Het was een belangstellende, verwachtende schare. Er waren zieken op hun matrasjes die wachtten tot hun geval aan Hem kon worden voorgelegd. God had Hem het recht gegeven de kwalen van een zondig mensdom te genezen en Hij bestrafte de ziekte en verspreidde leven, gezondheid en vrede rondom Zich. LLA 15 3 Toen de menigte steeds groter werd, verdrongen de mensen zich om Christus tot er geen plaats meer was om tot hen te spreken. Hij zei toen iets tegen de mannen in hun vissersboten, en stapte in de boot die wachtte om Hem naar de overzijde van het meer te brengen. Nadat Hij zijn discipelen had verzocht een eindje van land te varen, sprak Hij de schare op de oever toe. LLA 15 4 Aan het meer lag de prachtige vlakte van Gennésaret. Daarachter verhieven zich de heuvels en zowel in de heuvels als op de vlakte waren zaaiers en maaiers druk bezig, de eersten met het zaaien van het zaad en de laatsten met het oogsten van het vroege koren. Terwijl Christus daarheen keek, zei Hij: 'Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op; een ander deel viel op de steenachtige plaatsen waar het niet veel aarde had, maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortels had, verdorde het. Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het. Een ander deel viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, en deels dertigvoudig.' LLA 16 1 Het werk van Christus werd niet begrepen door de mensen in zijn tijd. De wijze van zijn komst kwam niet overeen met hun verwachtingen. De Here Jezus was de grondslag van heel het joodse bestel. Hun indrukwekkende diensten waren door God zelf geboden, en waren bedoeld om aan de mensen te leren dat op de vastgestelde tijd Iemand zou komen naar Wie al deze zinnebeelden wezen. LLA 16 2 Maar de joden hadden de vormen en ceremoniën voorop geplaatst en het doel daarvan uit het oog verloren. De overleveringen, eisen en geboden van de mensen verduisterden de lessen die ze naar Gods bedoeling moesten overbrengen. Deze eisen en overleveringen werden struikelblokken voor hun begrip en gebruik van de ware godsdienst Toen de werkelijkheid in de persoon van Christus kwam, herkenden zij Hem niet als de vervulling van al hun zinnebeelden en als het lichaam van de schaduwdiensten. Zij verwierpen de werkelijkheid en klemden zich vast aan hun zinnebeelden en nutteloze vormendienst. Gods Zoon was gekomen, maar zij bleven vragen om een teken. De boodschap: 'Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.' beantwoordden zij met de vraag om een wonder 1 Het evangelie van Christus was voor hen een struikelblok omdat zij tekenen eisten in plaats van een Zaligmaker. Zij verwachtten dat de Messias zijn aanspraken zou aantonen door machtige overwinningen, door zijn rijk te gronden op de puinhopen van aardse koninkrijken. Christus gaf antwoord op deze verwachting door de gelijkenis te vertellen van de zaaier. Niet met wapengeweld of door gewelddadig ingrijpen zou Gods koninkrijk komen, maar door het planten van nieuwe beginselen in de harten van de mensen. LLA 16 3 'Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen.' 2 Christus was niet gekomen als koning, maar als zaaier; niet om koninkrijken omver te werpen, maar om het zaad te zaaien; niet om zijn volgelingen te wijzen op aardse overwinningen en nationale grootheid, maar op een oogst die ingezameld moest worden na volhardende arbeid, ondanks verlies en teleurstellingen. LLA 17 1 De Farizeeën ontdekten de betekenis van de gelijkenis van Christus, maar de les die daarin lag, was hun niet welkom. Zij deden alsof zij de gelijkenis niet begrepen. Voor de schare was het doel van de nieuwe leraar, wiens woorden op zo vreemde wijze hun harten hadden geraakt en hun eerzucht op zo bittere wijze hadden teleurgesteld, nog raadselachtiger. Ook de discipelen hadden de gelijkenis niet begrepen, maar hun belangstelling was gewekt. Later kwamen zij naar Jezus toe en vroegen om een verklaring. LLA 17 2 Dit was het verlangen dat Christus wilde wekken, zodat Hij Hen verder kon onderrichten; Hij maakte hen de gelijkenis duidelijk, zoals Hij zijn Woord wil verklaren aan allen die Hem met een oprecht hart zoeken? Zij die Gods Woord bestuderen met een geest, die voor de verlichting van de Heilige Geest openstaat, zullen niet, in het duister blijven wat betreft de betekenis van dat Woord. 'Indien iemand diens wil doen wil,' zei Christus, 'zal Hij van deze leer weten of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek.' 3Allen die tot Christus komen voor een beter begrip van de waarheid zullen dit ontvangen. Hij zal voor hen de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen ontsluiten en deze verborgenheden zullen worden begrepen door hen, die de waarheid willen kennen. Een hemels licht zal de tempel van het hart beschijnen en zal aan anderen geopenbaard worden als het heldere schijnsel van een lamp op een duister pad. LLA 17 3 'Een zaaier ging uit om te zaaien.' In het oosten was alles zo onzeker en er bestond zoveel gevaar voor geweld dat de mensen voornamelijk in ommuurde steden woonden. De landbouwers gingen dagelijks naar hun werk buiten de stadsmuren. Zo ging Christus als de hemelse Zaaier uit om te zaaien. Hij verliet zijn veilig en vredig tehuis. Hij verliet de heerlijkheid die Hij had bij de Vader eer de wereld bestond. LLA 17 4 Hij verliet zijn positie op de troon van het universum en ging uit als een lijdend, verzocht mens. Hij ging uit in eenzaamheid, om onder tranen te zaaien, het zaad des levens voor een verloren wereld te bevochtigen met zijn bloed.' LLA 17 5 Op dezelfde wijze moeten zijn dienstknechten uitgaan om te zaaien. Toen Abraham geroepen werd om het zaad van de waarheid te zaaien, kreeg hij de opdracht: 'Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal.' 4 'En hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.' 5 Tot de apostel Paulus kwam Gods boodschap, terwijl hij in de tempel te Jeruzalem bad: 'Ga heen, want Ik; zal u uitzenden, ver weg, naar de heidenen.' 6 Op dezelfde manier, moeten zij, die geroepen worden om zich met Christus te verenigen, alles verlaten om Hem na te volgen. Oude banden moeten verbroken worden, levensplannen veranderd, aardse hoop moet opgegeven Wórden; Het zaad moet onder zwoegen en tranen, in stilte en' door opofferingen gezaaid worden. LLA 18 1 'De zaaier zaait het woord.' Christus was gekomen om de wereld te bezaaien met het zaad der waarheid. Vanaf de zondeval van de mens heeft Satan het zaad van de dwaling gezaaid. Door een leugen kreeg hij macht over de mensen en hij werkt nog steeds op deze wijze om Gods koninkrijk op aarde omver te werpen en de mensen in zijn macht te krijgen. Christus kwam als zaaier uit een andere wereld om het zaad van de waarheid te zaaien. Hij die in de raadsbijeenkomsten van God was geweest, die in het binnenste heiligdom van de Eeuwige had vertoefd, kon aan de mensen de zuivere beginselen van de waarheid brengen. Sinds de zondeval van de mens had Christus de waarheid aan de wereld geopenbaard. Door Hem wordt het onverderfelijk zaad, 'het levende en blijvende woord van God', aan de mens meegedeeld. In de eerste belofte, aan het gevallen mensdom in de hof van Eden gegeven, zaaide Christus het zaad van het evangelie. Maar de gelijkenis van de zaaier is in het bijzonder van toepassing op zijn persoonlijk werk onder de mensen. LLA 18 2 Gods Woord is het zaad. Alle zaad heeft een levenskiem in zich. Het leven van de plant komt daaruit voort. Op dezelfde wijze is er leven in Gods Woord Christus zegt: 'De woorden die Ik tot u spreek zijn geest en zijn leven.' 7 'Wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven.' 8 In elk gebed en elke belofte van Gods Woord ligt de macht, het leven van God zelf, waardoor het gebod kan worden nageleefd en de belofte kan worden verwerkelijkt. Wie door het geloof het Woord ontvangt, krijgt het leven en het karakter van God zelf. LLA 18 3 Elk zaad draagt vrucht naar zijn aard. Als het zaad onder de juiste omstandigheden wordt gezaaid, zal het zich ontwikkelen tot een plant. Wanneer het onvergankelijk zaad van het Woord door geloof in het hart wordt opgenomen, zal het een karakter en een leven voortbrengen naar het beeld van Gods karakter en leven. LLA 18 4 De leraars in Israël zaaiden niet het zaad van Gods Woord. Christus' werk als leraar der waarheid was duidelijk tegengesteldaan het werk van de rabbi's in zijn tijd. Zij stonden stil bij overleveringen, bij menselijke meningen en speculaties. Dikwijls plaatsten zij wat mensen hadden onderwezen en geschreven over het Woord, in de plaats van het Woord zelf. Hun leer had geen kracht om de ziel leven te geven. Het onderwerp van Christus' leer en prediking was Gods Woord. Hij antwoordde zijn ondervragers met een duidelijk: 'Er staat geschreven.' 'Wat zegt de Schrift?' 'Hoe leest gij?' Bij iedere gelegenheid waar belangstelling was gewekt door vriend of vijand zaaide Hij het zaad van het Woord. Hij, die de Weg, de Waarheid en het Leven is, die zelf het levende Woord is, wijst op de Schrift en zegt: 'Zij zijn het die van Mij getuigen.' En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften op Hem betrekking had.' 9 LLA 19 1 Christus' dienstknechten moeten hetzelfde werk doen. Net als vroeger worden de belangrijke waarheden van Gods Woord opzij geschoven voor menselijke meningen en ideeën. Veel bekende predikers van het evangelie aanvaarden niet alles in de Bijbel als het geïnspireerde Woord. De ene geleerde verwerpt dit deel. De ander trekt een ander deel in twijfel. Zij plaatsen hun eigen oordeel boven het Woord, en de schriften die zij onderwijzen berusten op hun eigen gezag. Het goddelijk gezag wordt teniet gedaan. Zo wordt het zaad van het ongeloof alom verbreid, want de mensen raken in de war en weten niet wat zij moeten geloven. Er bestaan tal van opvattingen waarbij de geest zich niet mag bepalen. In de dagen van Christus gaven de rabbi's een gekunstelde, mystieke verklaring aan tal van bijbelgedeelten. Omdat de duidelijke leer van Gods Woord hun gebruiken veroordeelde, probeerden zij de kracht daaraan te ontnemen. Dat wordt ook nu nog gedaan. Men doet het voorkomen alsof Gods Woord geheimzinnig en onbegrijpelijk is, om zo de overtredingen van Gods wet te vergoelijken. Christus bestrafte die gebruiken in zijn dagen. Hij onderwees dat Gods Woord door iedereen moest worden verstaan. Hij wees naar de Schrift als het onfeilbaar gezag en wijmoeten hetzelfde doen. De Bijbel moet worden voorgehouden als het Woord van de oneindige God, als het eind van alle strijd en als de grondslag van alle geloof. LLA 19 2 De Bijbel is van zijn macht beroofd en de gevolgen zijn zichtbaar in de achteruitgang van het geestelijk leven. In de preken die van veel kansels worden gehoord is geen goddelijke manifestatie die het gewe-ten wakker schudt en leven brengt aan de ziel. De toehoorders kunnen niet zeggen: 'Was ons hart niet brandende in ons terwijl Hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende?' 10 Velen roepen uit naar de levende God en verlangen naar zijn tegenwoordigheid. Wijsgerige theorieën of literatuur kunnen het hart niet bevredigen, hoe prachtig ze ook mogen zijn. De beweringen en bedenkingen van mensen hebben geen waarde. Laat Gods Woord tot de mensen spreken. Laten zij die alleen maar overleveringen en menselijke meningen en eisen hebben gehoord, luisteren naar de stem van Hem, wiens Woord de mens kan vernieuwen tot eeuwig leven. LLA 19 3 Christus' geliefkoosde onderwerp was de vaderlijke tederheid en overvloedige genade van God. Hij stond veel stil bij de heiligheid van zijn karakter en zijn wet. Hij maakte Zich aan denmensen bekend als de Weg, de Waarheid en het Leven. Dit moeten de onderwerpen zijn van Christus' dienstknechten. Breng de waarheid zoals deze is in Christus. Maak de eisen van de wet en van het evangelie duidelijk. Spreek met de mensen over Christus' leven van zelfverloochening en opoffering, over zijn vernedering en dood, zijn opstanding en hemelvaart. Spreek over zijn middelaarswerk bij de Vader en over zijn belofte: 'Ik kom weer om u tot Mij te nemen.' 11 LLA 20 1 Volg het voorbeeld van Christus in plaats van te spreken over dwaalleringen of te proberen de tegenstanders van het evangelie te verslaan. Laat nieuwe waarheden uit Gods schatkamer het leven ver-lichten. 'Predik het Woord.' 'Zaai aan alle wateren.' 'Dring aan, gelegen of ongelegen.' 'Die mijn woord heeft, spreke mijn woord naar waarheid; wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des Heren.' 'Doe niets aan zijn woorden toe opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.' 12 LLA 20 2 'De zaaier zaait het woord.' Hier wordt het grote beginsel naar voren gebracht dat aan alle opvoedkundig werk ten grondslag moet liggen. 'Het zaad is Gods Woord.' In maar al te veel scholen in onze tijd wordt Gods Woord terzijde geschoven. Andere onderwerpen houden de gedachten bezig. De studie van ongelovige schrijvers neemt een grote plaats in de opvoeding in. Gevoelens van twijfelaars worden vervlochten in de leerstof in de schoolboeken. Wetenschappelijk onderzoek wordt misleidend omdat de ontdekkingen op onjuiste wijze worden verklaard of worden verdraaid. Gods Woord wordt vergeleken met de hypothesen van de wetenschap en wordt voor onzeker en onbetrouwbaar gehouden. Op deze wijze wordt het zaad van twijfel in de gedachten van jonge mensen gezaaid en in tijden van verzoeking ontkiemt het. Wanneer het geloof in Gods Woord is verdwenen heeft de mens geen gids en geen beveiliging. De jeugd wordt op wegen geleid die van God en van het eeuwig leven afleiden. LLA 20 3 Aan dit alles kan in grote mate de wijdverbreide ongerechtigheid in onze hedendaagse wereld worden toegeschreven. Als Gods Woord opzij geschoven wordt, wordt de macht daarvan om de boze neigingen van het menselijk hart te beteugelen, verworpen. De mens zaait naar het vlees en zal naar het vlees verderf oogsten. Hier ligt ook de belangrijke oorzaak van geestelijke zwakheid en onbekwaamheid. De geest die zich afwendt van Gods Woord om zich te voeden met de geschriften van mensen die niet geïnspireerd zijn, wordt afgestompt en verzwakt. Hij wordt niet in aanraking gebracht met de diepe, veelomvattende beginselen van de eeuwige waarheid. Het verstand richt zich op het bevatten van dingen, waarmee het vertrouwd is, en als gevolg van deze toewijding aan beperkte zaken wordt het verzwakt, de krachten ervan worden beperkt en na verloop van tijd kan het zich niet meer verruimen. LLA 20 4 Dit alles is een bedrieglijke opleiding. De taak van iedere leraar zou moeten zijn, de geest van de jeugd te richten op de grote waarheden van het geïnspireerde Woord. Dit is de scholing die noodzakelijk is voor dit leven en voor het hiernamaals. LLA 20 5 Nu moet u niet denken dat hierdoor de wetenschappelijke studie wordt gehinderd of dat men een lagere intellectuele maatstaf bereikt. Het kennen van God is zo hoog als de hemel en zo uitgebreid als het universum. Niets werkt zo veredelend en versterkend als het bestuderen van de grote onderwerpen die te maken hebben met ons eeuwig leven. De jongeren moeten ernaar streven deze door God gegeven waarheden te bevatten. Hun verstand zal zich verruimen en sterker worden door deze inspanning. Het zal voor iedere leerling die een dader van het woord is, een ruimere gedachtenwereld openen, en hem voorzien van een rijkdom aan kennis die onvergankelijk is. LLA 21 1 De scholing, verkregen door het bestuderen van de Bijbel, is een proefondervindelijke kennis van het verlossingsplan. Een dergelijke scholing zal Gods beeld in de mens herstellen. Het verstand zal gesterkt worden tegen verzoeking en men zal een medewerker van Christus kunnen worden in zijn werk van barmhartigheid in de wereld. Dit alles zal hem tot een lid van het hemels gezin maken en hem erop voorbereiden om deel te hebben aan de erfenis der heiligen in het licht. LLA 21 2 Maar iemand die onderricht geeft in de geheiligde waarheid kan alleen datgene mededelen dat hij zelf uit ervaring kent. 'De zaaier zaait zijn zaad.' Christus onderwees de waarheid omdat Hij de waarheid is. Zijn eigen denken, zijn karakter, de ervaringen van zijn leven, lagen opgesloten in zijn onderricht. Zo moeten zijn dienstknechten, die het Woord willen onderrichten, dit tot hun bezit maken door een persoonlijke ervaring. Zij moeten weten wat het betekent dat Christus voor hen tot wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlossing is gemaakt. Als zij Gods Woord aan anderen voorhouden, moeten zij het niet voorstellen als een veronderstelling of een mogelijkheid. Zij moeten met de apostel Petrus verklaren: 'Wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit.' 13 Elke dienaar van Christus en iedere leraar moet met de geliefde apostel Johannes kunnen zeggen: 'Het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is.' 14 De grond - aan de weg LLA 21 3 De gelijkenis van de zaaier gaat voornamelijk over de uitwerking van de groei van het zaad in de grond, waarin het wordt gezaaid. Met deze gelijkenis zei Christus in feite tot zijn toehoorders: Het is voor u niet veilig om alleen maar mijn werk te bekritiseren of toe te geven aan teleurstelling, omdat het niet beantwoordt aan uw ideeën. De vraag die voor u van het grootste belang is, luidt: Hoe behandelt u mijn boodschap? Uw eeuwige bestemming is afhankelijk van de vraag of u die aanneemt of verwerpt. LLA 22 1 Terwijl Hij een verklaring gaf van het zaad dat aan de weg viel, zei Hij: 'Bij een ieder die het Woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide.' LLA 22 2 Het zaad, dat naast de weg is gezaaid stelt het woord van God voor, dat valt in het hart van een onoplettende toehoorder. Het hart dat openstaat voor wereldse genoegens en zonden is als een hardgeworden pad, betreden door mensen en dieren. Wie opgaat in zelfzuchtige plannen en zondig genot, wordt verhard door de bedrieglijkheid van de zonde. De krachten van de geest worden verlamd. Mensen horen het Woord, maar begrijpen het niet. Zij zien niet in dat het op henzelf van toepassing is. Zij beseffen niet dat zij in gevaar verkeren. Zij ontdekken de liefde van Christus niet en gaan voorbij aan de boodschap van zijn genade als iets dat hen niet aangaat. LLA 22 3 Zoals de vogels klaarstaan om het zaad naast de weg te pikken, staat Satan gereed om het zaad van de goddelijke waarheid uit het hart weg te nemen. Hij is bang dat Gods Woord de zorgeloze wekt en zijn uitwerking op het verharde hart doet gevoelen. Satan en zijn engelen zijn in de bijeenkomsten waar het evangelie wordt verkondigd Terwijl Gods engelen het hart met het Woord van God proberen te bereiken staat de vijand klaar om het Woord van zijn kracht te ontdoen. Met een ijver, slechts geëvenaard door zijn kwaadaardigheid, wil hij het werk van Gods Geest doorkruisen. Terwijl Christus de mens door zijn liefde trekt probeert Satan de aandacht van iemand, die geroerd is door de Heiland, af te trekken. Hij houdt de mens bezig met wereldse plannen. Hij oefen kritiek of insinueert twijfel en ongeloof. Het is mogelijk dat de woordkeus van de spreker of zijn houding de toehoorders niet aanstaat. De kans bestaat dat zij daarop blijven letten. Op deze wijze maakt de waarheid die zij nodig hebben, en die God hen in zijn genade heeft gezonden, geen blijvende indruk. LLA 22 4 Satan' heeft veel helpers. Velen die zeggen dat zij christenen zijn, helpen de verzoeker door het zaad van de waarheid uit de harten van anderen weg te nemen. Velen die naar de prediking van het Woord luisteren, bekritiseren het thuis. Zij oordelen over de preek zoals zij de woorden van een willekeurige spreker of van een politiek spreker zouden beoordelen. De boodschap die als het Woord des Heren moet worden beschouwd, wordt besproken met kleinerende of sarcastische opmerkingen. Het gedrag van de predikant, zijn drijfveren en daden en ook het gedrag van andere kerkleden wordt uitgebreid besproken. Een hard oordeel wordt uitgesproken, roddel of laster wordt gehoord en dit alles in tegenwoordigheid van onbekeerde mensen. Vaak worden deze dingen door ouders besproken in aanwezigheid van hun eigen kinderen. Op deze wijze wordt de eerbied voor Gods boodschappers en het respect voor hun boodschap weggenomen. Velen worden ertoe gebracht Gods Woord lichtvaardig op te nemen. LLA 23 1 Zo worden veel jongeren als ongelovigen grootgebracht in gezinnen van belijdende christenen. En de ouders vragen zich af waarom hun kinderen zo weinig belangstelling tonen voor het evangelie en zo gemakkelijk klaarstaan om te twijfelen aan de waarheden van de Bijbel. Zij vragen zich af waarom het zo moeilijk is hen te bereiken met zedelijke en godsdienstige invloeden. Zij zien niet in dat hun eigen voorbeeld het hart van hun kinderen heeft verhard. Het goede zaad heeft geen kans om wortel te schieten en Satan neemt het weg. In steenachtige plaatsen LLA 23 2 'De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het Woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer er echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het Woord, komt hij terstond ten val.' LLA 23 3 Het zaad, op steenachtige grond gezaaid, heeft weinig aarde. De plant komt snel op, maar de wortel kan niet in de rots doordringen om voedsel voor groei te vinden en de plant verdort al spoedig. Velen die? beweren te geloven zijn als mensen, op steenachtige grond gezaaid. Evenals de rots onder het dunne laagje aarde ligt de zelfzucht van het natuurlijke hart onder de grond van goede bedoelingen en verlangens. Eigenliefde wordt niet overwonnen. Zij hebben de enorme grootte van de zonde niet gezien en het hart is niet verootmoedigd door het besef van schuld. Dit soort mensen kan gemakkelijk worden overtuigd en het mag schijnen dat zij goede bekeerlingen zijn, maar hun godsdienst is opppervlakkig. LLA 23 4 Mensen vallen niet af, omdat zij het Woord terstond aanvaarden of zich erin verblijden. Zodra Matteüs de oproep van de Heiland had gehoord, stond hij op, verliet alles en volgde Hem. Zodra Gods Woord in het hart komt, wil God dat wij het aannemen, en het is ons goed recht het met blijdschap aan te nemen. 'In de hemel zal vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert.' 15 Ook is er blijdschap in het hart dat in Christus gelooft. Maar zij, van wie in de gelijkenis wordt gezegd dat zij het Woord terstond aannemen, houden geen rekening met de kosten. Zij overwegen niet wat Gods Woord van hen eist. Zij brengen het niet in hun leefgewoonten tot uiting en geven er zich niet volledig aan over. LLA 23 5 De wortels van de plant reiken diep in de aarde en voeden onzichtbaar het leven van de plant. Dit is ook het geval met de christen. Door de onzichtbare eenheid van de ziel met Christus en door het geloof wordt het geestelijk leven gevoed. Maar de hoorders van de steenachtige grond vertrouwen op zichzelf in plaats van op Christus. Zij vertrouwen op hun goede werken en impulsen en voelen zich sterk in hun eigen gerechtigheid. Zij zijn niet krachtig in de Here en in de sterkte van zijn macht. Zo iemand heeft geen wortel in zichzelf, want hij is niet met Christus verbonden. LLA 24 1 De hete zomerzon die het geharde graan sterkt en doet rijpen, vernietigt wat geen wortel heeft. Zo kan iemand, 'die geen wortel in zich heeft,' een ogenblik bestaan maar 'als verdrukking en vervolging komt om der wille van het Woord, komt hij terstond ten val.' Velen aanvaarden het evangelie als een middel om aan het lijden te ontkomen in plaats van als een bevrijding van de zonde. Zij verblijden zich een tijdlang, want zij menen dat het evangelie hen voor moeilijkheden en beproevingen zal vrijwaren. Zolang het leven rustig voor hen verloopt, lijken zij goede christenen. Maar zij bezwijken onder de felle hitte van de verzoeking. Zij kunnen ter wille van Christus geen smaad verduren. Als Gods Woord hen wijst op een of andere geliefkoosde zonde of zelfverloochening of offers eist, komen zij ten val. Het zou hun te veel kosten om in hun leven een radicale verandering aan te brengen. Zij zien op de huidige ongemakken en beproevingen en vergeten de eeuwige werkelijkheden. Net als de discipelen die Jezus verlieten, staan zij klaar om te zeggen: 'Deze rede is hard: wie kan haar aanhoren?' LLA 24 2 Velen beweren dat zij God dienen, maar zij kennen Hem niet uit ervaring. Hun verlangen om zijn wil te doen berust op hun eigen neiging, niet op de diepgaande overtuiging van de Heilige Geest. Hun leven wordt niet in harmonie gebracht met Gods wet. Zij belijden dat zij Christus als hun Heiland hebben aanvaard, maar geloven niet dat Hij hun kracht zal geven hun zonden te overwinnen. Zij hebben geen persoonlijke relatie met een levende Heiland en hun karakter openbaart zowel geërfde als aangeleerde gebreken. LLA 24 3 Het is iets heel anders in algemene zin te geloven in het werk van de Heilige Geest als zijn werk te aanvaarden als Iemand die oproept tot bekering. Velen voelen dat zij van God vervreemd zijn en beseffen dat zij gebonden zijn aan hun eigen-ik en aan de zonde. Zij spannen zich in om zich te veranderen, maar zij kruisigen hun eigenik niet. Zij geven zich niet volledig over in handen van Christus en zoeken niet naar Gods kracht om zijn wil te doen. Zij willen zich niet naar Gods gelijkenis laten vormen. Zij erkennen in algemene zin hun onvolkomenheid, maar geven hun specifieke zonden niet op. Met elke verkeerde daad krijgt de oude zelfzuchtige natuur nieuwe kracht. LLA 24 4 De enige hoop voor deze mensen is dat zij de waarheid van Christus' woorden aan Nicodemus beseffen: 'Gij moet wederomgeboren worden.' 'Tenzij iemand wederomgeboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.' 17 Ware heiligheid is een volkomen opgaan in het dienen van God. Dit is de staat van echt christelijk leven: Christus vraagt om een onvoorwaardelijke toewijding, om een onverdeelde' dienst Hij vraagt het hart, het verstand, de ziel en de kracht. Het eigenik mag niet gekoesterd worden. Wie voor zichzelf leeft is geen christen. LLA 25 1 Liefde moet elke daad beheersen: Liefde ligt ten grondslag aan Gods bestuur in de hemel en op de aarde en moet de grondslag van het christelijk karakter zijn. Alleen dit kan de mens sterk en doelbewust maken. Alleen dit kan hem in staat stellen aan beproeving en verzoeking weerstand te bieden. LLA 25 2 Liefde komt ook tot uiting in het brengen van een offer. Het verlossingsplan berust op een offer - een offer, zo groot dathet niet te vatten is. Christus heeft alles voor ons gegeven en wie Christus aanvaarden. zullen bereid zijn alles op te offeren ter wille van hun Verlosser. De gedachte aan zijn eer en heerlijkheid zal alles te boven gaan. LLA 25 3 Als wij Jezus liefhebben, zullen wij voor Hem willen leven. Wij zullen onze dankoffers aan Hem willen brengen en voor Hem willen werken: Dat werk zal licht zijn. Ter wille van Hem zullen wij zelfs naar pijn, zwoegen en offers verlangen. Wij zullen met Hem meevoelen en verlangen naar de redding van de mensheid. Wij zullen hetzelfde teder verlangen voor zielen kennen dat in Hem leeft. LLA 25 4 Dat is de godsdienst van Christus. Alles dat minder is, is een misleiding. Niemand zal worden gered door alleen maar een theoretische kennis van de waarheid of een belijdenis dat hij een discipel is. Wij zijn niet van Christus tenzij wij Hem volkomen toebehoren. Door halfslachtigheid in het christelijk leven verslapt men bij het nastreven van het doel en wordt men veranderlijk in zijn plannen. Het pogen om zowel zichzelf als Christus te dienen maakt van iemand een toehoorder van de steenachtige grond en zo iemand zal geen stand kunnen houden als hij beproefd wordt. Onder de doornen LLA 25 5 'De in de dorens gezaaide is hij, die het Woord hoort en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het Woord en hij wordt onvruchtbaar.' LLA 25 6 Het zaad van het evangelie valt vaak onder dorens en giftig onkruid. Als er geen zedelijke verandering is in het menselijk hart, als oude gewoonten en gebruiken en het vroeger leven in de zonde niet worden nagelaten, als Satans eigenschappen niet uit het hart worden gebannen, zal de tarweoogst verstikken. Genade heeft alleen levensvatbaarheid in het hart dat gedurig voorbereid wordt voor het kostbare zaad der waarheid. De dorens van de zonde groeien in iedere soort grond en hoeven niet verzorgd te worden, maar de genade moet met zorg gekoesterd worden. Het onkruid en de dorens kunnen altijd opkomen. Het werk van reiniging moet daarom aanhoudend voorwaarts gaan. Als het hart niet onder Gods leiding staat en de Heilige Geest niet onophoudelijk werkt om het karakter te veredelen en te verfijnen zullen oude gewoonten zich in het leven openbaren. De mensen kunnen wel zeggen dat zij het evangelie geloven, maar als zij niet geheiligd worden door het evangelie heeft hun belijdenis geen zin. Als zij niet de overwinning behalen over de zonde, zal de zonde hen overwinnen. De dorens die wel afgesneden, maar niet uitgeroeid zijn, blijven groeien tot de ziel daardoor overwoekerd is. LLA 26 1 Christus heeft de dingen omschreven die een gevaar opleveren voor de mens. Marcus vermeldt de zorgen van dit leven, de bedrieglijkheid van rijkdom en de begeerte naar andere dingen. Lucas noemt de zorgen, rijkdommen en genoegens van dit leven. Deze verstikken het Woord en de groei van het geestelijk zaad. De ziel voedt zich niet langer met Christus en het geestelijk leven sterft in het hart. LLA 26 2 'De zorg van de wereld.' Niemand is vrij van de verzoeking voor wereldse zorg. Vrees voor gebrek, arbeid en ontberingen brengen verslagenheid en lasten voor de armen. De rijken zijn bang voor verliezen en tal van andere zorgen. Veel volgelingen van Christus vergeten de lessen die wij moeten leren van de bloemen van het veld. Ze vertrouwen niet op zijn aanhoudende zorg. Christus kan hun lasten niet dragen, omdat zij deze niet op Hem leggen. Daarom scheiden de zorgen van dit leven, die hen juist naar de Heiland zouden moeten toedrijven om geholpen te worden, hen van Christus. LLA 26 3 Velen die in Gods dienst rijke vruchten hadden kunnen dragen, houden zich bezig met het vergaren van rijkdom. Al hun energie wordt gebruikt in zakelijke ondernemingen en zij voelen zich genoodzaakt geestelijke dingen te verwaarlozen. Op deze wijze scheiden zij zichzelf van God. De Schrift dringt er bij ons op aan niet traag te zijn in ijver. 18 Wij moeten werken om hen die het nodig hebben te kunnen helpen. Christenen moeten werken, zij moeten zich met zaken bezig houden, en dat kunnen zij doen zonder te zondigen. Maar velen gaan zo volkomen op in hun zaken, dat zij geen tijd hebben om te bidden, geen tijd hebben voor het bestuderen van de Bijbel en voor het dienen van God? Bij tijden gaat het verlangen van het hart uit naar heiligheid en naar de hemel, maar er is geen tijd zich af te wenden van het rumoer van de wereld, om te luisteren naar de majestueuze en gezaghebbende uitingen van Gods Geest. De dingen van eeuwigheidswaarde worden ondergeschikt gemaakt aan de dingen van de wereld. Het zaad van het Woord kan onmogelijk vrucht dragen, want het leven van de ziel wordt gebruikt om de dorens van wereldsgezindheid te voeden. LLA 27 1 Velen die met een heel ander doel werken, vallen voor dezelfde dwaling. Ze werken voor het welzijn van anderen. Hun plichten drukken op hen, ze hebben veel verantwoordelijkheden en laten toe dat hun werk de tijd voor wijding uitbant. Omgang met God door gebed en studie van zijn Woord worden veronachtzaamd. Zij vergeten dat Christus heeft gezegd: 'Zonder Mij kunt gij niets doen.' 19 Zij leven zonder Christus. Hun leven is niet doordrongen van zijn genade en de eigenschappen van hun oude natuur komen naar voren. Hun dienst wordt geschonden door het verlangen naar macht en door de koele, onaantrekkelijke eigenschappen van het zelfzuchtige hart. Hier is een van de voornaamste geheimen waarom men als christen faalt. Daarom zijn de resultaten vaak zo gering. LLA 27 2 'Het bedrog van de rijkdom.' Liefde voor rijloiom heeft een vei dwazende, bedrieglijke macht: Maar al te vaak vergeten mensen die wereldse schatten bezitten, dat God hen macht heeft gegeven om rijkdom te verwerven. Zij zeggen: 'Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven.' 20 In plaats van dankbaarheid voor God te wekken leidt hun rijkdom tot het verheffen van zichzelf. Zij raken het besef van hun afhankelijkheid van God en van hun verplichtingen tegenover hun medemensen kwijt. In plaats van rijkdom te zien als een talent dat gebruikt moet worden tot eer van God en het verheffen van de mensheid zien zij die als een middel om zichzelf te dienen. In plaats van in de mens de eigenschappen van God tot bloei te brengen wordt de rijkdom, die op deze wijze wordt gebruikt, benut om in de mens Satans eigenschappen tot ontwikkeling te brengen. Het zaad van het Woord wordt door dorens verstikt. LLA 27 3 'Genoegens van dit leven!' Er bestaat gevaar in ontspanning die alleen gezocht wordt om het eigen hart te bevredigen: Alle soorten van genot die de geestelijke krachten verzwakken, de geest afstompen en het verstand verduisteren, zijn vleselijke begeerten die strijd voeren tegen de ziel. 21 LLA 27 4 'De begeerte naar al het andere.' Dit zijn niet noodzakelijkerwijze dingen die op zichzelf zondig zijn, maar al die dingen, die boven Gods koninkrijk worden geplaatst. Alles wat de aandacht aftrekt van God, wat de genegenheid aftrekt van Christus, is een vijand voor de ziel. LLA 27 5 Wanneer het verstand nog jong, helder en ontvankelijk voor een snelle ontwikkeling is, bestaat er groot gevaar om eerzuchtig te worden, om het eigenik te dienen. Als wereldse plannen succesvol blijken, bestaat de neiging om door te gaan op een weg, waarop het geweten tot zwijgen wordt gebracht en waardoor een juiste waardering voor wat werkelijke uitnemendheid van karakter is, wordt tegengegaan. Wanneer de omstandigheden een dergelijke ontwikkeling bevorderen, zal groei zichtbaar worden in een richting die door Gods Woord wordt verboden. In deze periode waarin het leven van het kind wordt gevormd, is de verantwoordelijkheid van de ouders heel groot. Zij moeten nagaan hoe zij de jeugd kunnen omgeven met goede invloeden, die hun een juist inzicht in het leven en het ware succes daarvan zullen geven. In plaats hiervan maken veel ouders het tot hun eerste werk hun kinderen wereldse voorspoed te bezorgen. Hun vrienden worden met dit doel voor ogen uitgekozen. Veel ouders gaan in een grote stad wonen en maken hun kinderen vertrouwd met alles wat daar gangbaar is. Zij omringen hen met invloeden die wereldsgezindheid en trots aanmoedigen. In deze atmosfeer worden Het verstand en de geest belemmerd in hun groei. De hoge en edele doelstellingen van het leven worden uit het oog verloren. Het voorrecht om zonen van God en erfgenamen van de eeuwigheid te zijn, wordt verkwanseld voor werelds gewin. LLA 28 1 Veel ouders proberen het geluk yan hun kinderen te bevorderen door hun liefde voor vermaak te bevredigen. Zij staan hen toe zich bezig te houden met sport en feesten en geven hen geld, dat zij vrij mogen besteden aan het bevredigen van hun lusten. Hoe meer wordt toegegeven aan het verlangen naar vermaak, des te sterker wordt dit verlangen. De belangstelling van deze jonge mensen gaat meer en meer uit naar vermaak tot zij dit zien als het grote doel van hun leven. Zij vormen gewoonten van nietsdoen en egoïsme waardoor het vrijwel onmogelijk voor hen wordt ooit sterke christenen te worden. LLA 28 2 Zelfs de kerk, die een pilaar en steun van de waarheid zou moeten zijn, blijkt het zelfzuchtig verlangen naar vermaak aan te moedigen. Als er geld nodig is voor godsdienstige doeleinden, naar welke middelen grijpen dan veel kerken? Naar bazars, etentjes, naar zelfs loterijen en dergelijke. Vaak wordt de plaats die bestemd is voor de eredienst van God, ontwijd door eten en drinken, door kopen, verkopen en vermaakzoeken. Eerbied voor Gods huis en eerbied voor zijn eredienst wordt bij jongeren weggenomen. Het wordt steeds moeilijker zichzelf in bedwang te houden. Zelfzucht, begeerte en liefde voor vertoon worden aangemoedigd en deze worden sterker naarmate er aan wordt toegegeven. LLA 28 3 Het najagen van genot en vermaak wordt vooral gevonden in de steden. Veel ouders die daar gaan wonen ter wille van de kinderen in de veronderstelling dat dit hun grotere voordelen geeft, worden teleurgesteld en hebben te laat berouw over hun vreselijke vergissing. De steden van onze tijd gaan steeds meer lijken op Sodom en Gomorra. De vele vrije dagen leiden tot verveling. Opwindende sporten, paardenrennen, gokken, drankgebruik en dergelijke, stimuleren de hartstochten tot grote hoogte. De jongeren worden door het populair getij meegesleept. Wie van vermaak leren houden als doel in zichzelf, openen de deur voor een stroom van verzoekingen. Ze geven zich over aan oppervlakkige vrolijkheid en gedachteloos vermaak en hun omgang met liefhebbers van vermaak heeft een bedwelmende invloed op het verstand. Ze laten zich van de ene vorm van verstrooiing naar de andere leiden, tot zij de wens en de bekwaamheid tot een bruikbaar leven niet langer bezitten. Hun godsdienstige aspiraties zijn afgestompt. Hun geestelijk leven is verduisterd. Alle edele innerlijke vermogens, alles wat de mens met de geestelijke wereld verbindt, is ontaard. LLA 29 1 Het is waar dat sommigen de dwaasheid van dit alles inzien en zich bekeren. God kan hen vergeving schenken. Maar zij hebben zich verwond en zich voor hun verdere leven in gevaar gebracht. Het onderscheidingsvermogen dat altijd scherp en gevoelig had moeten zijn om verschil te kunnen maken tussen goed en kwaad, is in grote mate verwoest. Zij herkennen niet dadelijk de stem van de Heilige Geest en doorzien niet meteen Satans plannen. Maar al te vaak bezwijken zij in tijden van gevaar voor de verzoeking en dwalen van God af. Het einde van hun leven van genotzucht is ondergang voor deze wereld en voor het hiernamaals. LLA 29 2 Zorgen, rijkdom, vermaak, al deze dingen worden door Satan gebruikt bij het levensspel om de menselijke ziel. De waarschuwing wordt vernomen: 'Heb de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader maar uit de wereld.' 22 Hij die het menselijk hart leest als een open boek, zegt: 'Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud.' 23 En de apostel Paulus schrijft, gedreven door de Heilige Geest: 'Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de worte van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord.' 24 Voorbereiding van de grond LLA 29 3 In de gelijkenis van de zaaier zegt Christus dat de verschillende resultaten van het zaaien afhankelijk zijn van de grond. Steeds zijn de zaaier en het zaad dezelfde. Zo leert Hij dat wanneer Gods Woord zijn doel niet bereikt in ons hart en leven, de oorzaak bij onszelf gezocht moet worden. Maar de gevolgen zijn niet buiten ons bereik. Het is waar dat wij onszelf niet kunnen veranderen, maar wij hebben de macht om te kiezen en het is onze zaak te bepalen wat wij willen worden. De toehoorders langs de weg - van de steenachtige grond en van de dorens -- hoeven niet zo te blijven. Gods Geest probeert steeds weer de ban van verdwazing te doorbreken, die de mensen ertoe brengt op te gaan in wereldse dingen, en streeft ernaar een verlangen te wekken naar de onvergankelijke schat. Als mensen weerstand bieden aan de Geest, schenken ze niet meer zoveel aandacht aan Gods Woord en veronachtzamen dit. Zelf zijn zij aansprakelijk voor de hardheid van hun harten, die onmogelijk maakt dat het goede zaad wortel schiet en voor de ontwikkeling van het kwaad dat de groei tegenhoudt. De tuin van het hart moet bewerkt worden. De grond moet worden losgewerkt door een diepgaand berouw over de zonde. Vergiftige, satanische planten moeten worden uitgeroeid. De grond die bedekt was met dorens kan alleen door noeste arbeid worden teruggewonnen. Zo kunnen de verkeerde neigingen van het natuurlijke hart alleen overwonnen worden door zich ernstig in te spannen in de naam en kracht van Jezus. De Heer zegt ons door zijn profeet: 'Ontgint u nieuw land en zaait niet tussen de doornen.' 'Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde,' 25. God wil dit werk voor ons doen en Hij vraagt ons om met Hem samen te werken. LLA 30 1 De zaaiers van het zaad moeten werken om harten voor te bereiden op het ontvangen van het evangelie. In de bediening van het Woord is te veel gepreek en te weinig hartewerk. Er is behoefte aan persoonlijk werk voor hen die verloren zijn. Met christelijk medeleven moeten wij de mensen persoonlijk benaderen en hun belangstelling trachten te wekken voor de grote zaken van eeuwig leven. Hun harten kunnen even hard zijn als een platgetreden weg en het kan een nutteloos werk schijnen om hun de Heiland voor te houden, maar als redeneren tekortschiet om mensen te bewegen en argumenten machteloos zijn om hen te overtuigen, kan de liefde van Christus, die in het persoonlijk werk tot uiting komt, het steenachtig hart verzachten, zodat het zaad van de waarheid wortel kan schieten. LLA 30 2 De zaaiers moeten er dus voor zorgen dat het zaad niet verstikt wordt door de dorens of sterft door gebrek aan grond. Elke christelijke gelovige zou bij het begin van het christelijk leven de grondbeginselen daarvan moeten leren. Men moet leren dat men niet alleen behouden wordt door het offer van Christus, maar dat men het leven van Christus tot het zijne moet maken en het karakter van Christus tot zijn eigen karakter. Allen moeten leren dat zij lasten moeten dragen en de natuurlijke neigingen moeten verloochenen. Zij moeten de zegen leren kennen van het werken voor Christus, door Hem te volgen in zelfverloochening en als goede soldaten ontberingen te verdragen. Zij moeten leren zijn liefde te vertrouwen en hun zorgen op Hem te werpen. Door hun liefde en belangstelling voor de verlorenen zullen zij niet langer aan zichzelf denken. De vermaken van de wereld zullen hun aantrekkingskracht verliezen. De ploegschaar der waarheid zal zijn werk doen. Hij zal de braakliggende grond openbreken. Hij zal niet alleen de toppen van de dorens afsnijden, maar ook de wortel wegnemen. In goede aarde LLA 31 1 Niet altijd wordt de zaaier teleurgesteld. Van het zaad dat in goede aarde viel zei de Heiland: 'Deze is het die het Woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.' 'Dat in goede aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het Woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding.' 26 LLA 31 2 Deze mensen met een goed en vroom hart, waarover de gelijkenis spreekt, zijn niet zondeloos, want het evangelie moet aan de verlorenen gepredikt worden. Christus heeft gezegd: 'Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering te roepen.' 27 Wie zich overgeeft. aan. de overtuiging van de Heilige Geest heeft een eerlijk hart. Hij belijdt zijn zonde en beseft zijn behoefte aan Gods liefde en baimhartigheid. Hij heeft het oprechte verlangen om de waarheid te kennen en deze te gehoorzamen. Het goede hart is een gelovig; hart, dat vertrouwt op Gods Woord. Zonder geloof is het onmogelijk het Woord te ontvangen. 'Wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.' 28 LLA 31 3 Deze is het die het Woord hoort en het verstaat. De Farizeeën in de tijd van Christus sloten hun ogen, zodat zij niet zagen en hun oren, opdat zij niet zouden horen. Daarom kon de waarheid niet in hun harten doordringen. Zij moesten de vergelding ondergaan voor hun opzettelijke onwetendheid en de blindheid die zij zelf veroorzaakten. Maar Christus onderwees zijn discipelen dat zij open moesten staan voor onderricht en klaarstaan om te geloven. Hij sprak een zegen over hen uit, omdat zij zagen en hoorden met gelovige ogen en oren. LLA 31 4 De hoorder van de goede grond ontvangt het Woord niet als het woord van mensen, maar als Gods Woord, wat het in waarheid is. 29Alleen wie de Schrift aanvaardt als Gods stem die tot hem spreekt, leert werkelijk. Hij beeft voor het Woord. Voor hem is het een levende werkelijkheid. Hij opent zijn verstand en hart om het aan te nemen. Zulke hoorders waren Cornelius en zijn vrienden die tot de apostel Petrus zeiden: 'Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods om te horen al wat u door de Here opgedragen is.' 30 LLA 31 5 Het kennen van de waarheid is niet zozeer afhankelijk van een goed verstand als wel van zuivere motieven - de eenvoud van een oprecht, afhankelijk geloof. Engelen komen degenen die in ootmoed van hart om goddelijke leiding vragen, te hulp. De Heilige Geest wordt gegeven om de rijke schatten van de waarheid voor hen te ontsluiten. LLA 31 6 De toehoorders van de goede grond bewaren het Woord, wanneer zij het hebben gehoord. Satan is met al zijn macht niet in staat het weg te nemen. Het horen of lezen van het Woord alleen is niet voldoende. Wie baat wil hebben van de Bijbel, moet nadenken over de waarheid die hem voorgehouden wordt. Door ernstige oplettendheid en biddend overdenken moet hij de betekenis leren van de woorden van de waarheid en drinken van de geest van dit geheiligd Woord. LLA 32 1 God vraagt van ons dat wij onze geest vullen met belangrijke en zuivere gedachten. Hij wil dat wij nadenken over zijn liefde en barmhartigheid en zijn wondere werken in het grote verlossingsplan bestuderen. Dan zal ons begrip van de waarheid steeds helderder worden en ons verlangen naar reinheid van hart en helderheid van geest steeds heiliger en verhevener zijn. De ziel die in de zuivere atmosfeer van geheiligd denken verkeert zal veranderd worden door gemeenschap" met God en door de studie van de Schrift. LLA 32 2 'En draagt vrucht.' Zij die het Woord bewaren nadat zij het hebben gehoord, zullen vruchten van gehoorzaamheid voortbrengen. Als Gods Woord in het hart wordt opgenomen, zal dit tot uiting komen in goede werken. De resultaten zullen zichtbaar zijn in een christelijk karakter en leven. Christus heeft van Zichzelf gezegd: 'Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.' 'Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem die Mij gezonden heeft.' En de Schrift zegt: 'Wie zegt dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen als Hij gewandeld heeft.' 31 LLA 32 3 Gods Woord komt vaak in botsing met de overgeërfde en aangekweekte karaktertrekken van de mens en zijn gewoonten. Maar de hoorder van de goede grond die het Woord ontvangt, aanvaardt al zijn voorwaarden en eisen. Zijn gewoonten, gebruiken en daden worden ondergeschikt gemaakt aan Gods Woord. In zijn oog verdwijnen de geboden van sterfelijke, dwalende mensen in het niet bij het Woord van de oneindige God. Met heel zijn hart en doelgericht zoekt hij naar het eeuwige leven en ten koste van verlies, vervolging of zelfs de dood zal hij de waarheid gehoorzaam zijn. LLA 32 4 En hij draagt vrucht 'met volharding'. Niemand die Gods Woord aanvaardt wordt vrijgesteld van moeilijkheden en beproevingen, maar als de verdrukking komt, wordt de echte christen niet rusteloos, wantrouwend of wanhopig. Hoewel wij de definitieve afloop van de dingen niet kunnen zien of de bedoeling van Gods voorzienigheid ontdekken, moeten wij ons vertrouwen niet wegwerpen. Terwijl wij denken aan Gods barmhartigheden, moeten wij onze zorgen op Hem werpen en met volharding uitzien naar zijn zaligheid. LLA 32 5 Het geestelijk leven wordt sterker door strijd. Doorstane beproevingen zullen een vastheid van karakter en kostbare geestelijke gaven tot ontwikkeling brengen. De volmaakte vrucht van het geloof, de zachtmoedigheid en de liefde komen vaak het best tot rijping onder stormwolken er in duisternis. LLA 33 1 'De landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en de late regen erop gevallen is.' 32 Zo moet de christen geduldig wachten op de vrucht van Gods Woord in zijn leven. Vaak bidden wij om de gaven van de Geest. God werkt dan in antwoord op onze gebeden door ons in omstandigheden te plaatsen waarin deze vruchten zich ontwikkelen. Wij begrijpen echter zijn bedoeling niet en vragen ons af waarom. Wij zijn teleurgesteld. Toch kan nie mand deze gaven ontwikkelen dan door het proces van groei en vruchtdragen Ons aandeel is het ontvangen en vasthouden van Gods Woord en ons volledig aan het gezag daarvan te onderwerpen. Dan zal zijn doel met ons in vervulling gaan. LLA 33 2 'Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn Woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.' 33 De invloed van een krachtiger, van een volmaakte geest zal ons beheersen, want wij hebben een levende verbinding met de bron van alle blijvende kracht. In ons godzalig leven zullen wij gevangen worden geleid voor Christus. Niet langer zullen wij het gewone leven van zelfzucht leiden, maar Christus zal in ons leven. Zijn karakter zal 'in onze natuur tot uitdrukking komen. Op deze wijze zullen wij de vruchten des Geestes dragen, 'sómmige dertig-, sommige zestig-, en sommige honderdvoudig. ------------------------Hoofdstuk 3--Eerst een halm daarna een aar LLA 34 1 De gelijkenis van de zaaier wekte veel vragen. Sommige van de toehoorders maakten eruit op dat Christus geen aards koninkrijk zou stichten en velen waren nieuwsgierig en verslagen. Toen Christus hun verslagenheid zag, gebruikte Hij andere voorbeelden, terwijl Hij bleef proberen hun gedachten af te wenden van de hoop op een werelds koninkrijk naar het werk van Gods genade iin het hart. LLA 34 2 'En hij zeide: Alzo is het koninkrijk Gods als een mens, die zaad werpt in de aarde, en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad komt op en groeit zonder dat hij zelf weet hoe. De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is.' LLA 34 3 De landman die de sikkel erin laat slaan omdat de oogsttijd aangebroken is, kan niemand anders zijn dan Christus. Hij is het die op de laatste dag de oogst der aarde zal oogsten. Maar de zaaier van het zaad stelt hen voor, die in Christus' plaats werken. Van het zaad wordt gezegd dat het opkomt en groeit zonder dat hijzelf weet hoe, en dit geldt niet voor Gods Zoon. Christus slaapt niet, maar houdt dag en nacht de wacht over zijn werk. Hij is op de hoogte van de groei van het zaad. LLA 34 4 De gelijkenis van het zaad laat zien dat God in de natuur aan het werk is. Het zaad heeft de kiemkracht in zich, iets dat God zelf daarin heeft gelegd. Als het zaad echter aan zichzelf zou worden overgelaten, zou het geen macht hebben om op te komen. De mens moet zijn taak doen in het bevorderen van de groei van het zaad. Hij moet de grond gereedmaken en bemesten en het zaad daarin zaaien. Hij moet de grond bewerken. Maar er is een grens die hij niet kan overschrijden. Menselijke kracht of wijsheid kunnen uit het zaad niet de levende plant tevoorschijn doen komen. De mens kan zich tot het uiterste inspannen, maar hij blijft afhankelijk van Hem, die het zaaien en het oogsten door wonderbare schakels met zijn almacht heeft verbonden. LLA 35 1 In het zaad is leven, in de grond is kracht, maar wanneer dag en nacht geen oneindige macht wordt uitgeoefend, zal het zaad geen vrucht dragen. De regen moet komen om de dorstige velden te bevochtigen, de zon moet warmte geven, aan het verborgen zaad moet elektriciteit worden toebedeeld. Het leven dat de Schepper erin gelegd heeft, kan alleen Hij tevoorschijn roepen. Elk zaadje groeit, en elke plant ontwikkelt zich door Gods macht. LLA 35 2 'Zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet ontspruiten, zo zal de Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor het oog van alle volken.'1 In geestelijk opzicht is het als in de natuur: de leraar van de waarheid moet zijn best doen de grond van het hart gereed te maken. Hij moet het zaad zaaien maar de enige macht die leven kan voortbrengen, komt van God. Er is een punt waar het menselijk kunnen eindigt. Hoewel wij het Woord moeten prediken, kunnen wij niet de kracht meedelen die leven geeft aan de ziel en die gerechtigheid en lof doet uitspruiten. In de prediking van het Woord moet een kracht aan het werk zijn die menselijke macht te boven gaat. Alleen door Gods Geest zal het Woord levend en krachtig zijn om eeuwig leven te geven aan de ziel. Dit wilde Christus aan zijn discipelen duidelijk maken. Hij onderwees dat niets wat zij van zichzelf bezaten aan hun arbeid succes kon geven, maar dat de wonderwerkende kracht van God zijn eigen Woord bezielt. LLA 35 3 Het werk van de zaaier is een werk van geloof. Het geheim van het ontkiemen en de groei van het zaad kan hij niet doorgronden, maar hij stelt vertrouwen in de krachten waardoor God de planten doet groeien. Als hij zijn zaad zaait, gooit hij naar het schijnt het kostbare graan, dat brood voor zijn gezin zou kunnen verschaffen, weg. Maar hij geeft slechts het goede wat hij bezit om er meer voor terug te krijgen. Hij zaait het zaad in de verwachting dat het een overvloedige oogst zal opleveren. Zo moeten Christus' dienstknechten werken met de verwachting dat zij zullen oogsten wat zij gezaaid hebben. LLA 35 4 Het goede zaad kan wel een tijdlang ongemerkt in het koude, zelfzuchtige wereldse hart verborgen liggen, zonder een blijk dat het wortel geschoten heeft, maar als later Gods Geest aan het hart werkt, ontkiemt het verborgen zaad en draagt het ten slotte vrucht tot eer van God. In ons levenswerk weten wij niet wat voorspoedig zal zijn, maar wij hoeven die vraag ook niet op te lossen. Wij moeten ons werk doen en de resultaten overlaten aan God. 1 'Zaai uw zaad in de morgen en laat uw hand in de avond niet rusten.' Gods verbond leert ons dat 'zaaiing en oogst. . . niet zullen ophouden zolang de aarde bestaat.' 2 De landman werkt vol vertrouwen op deze belofte. Wij moeten met hetzelfde vertrouwen in geestelijk opzicht zaaien, terwijl wij vertrou-wen op zijn verzekering: 'Alzo zal mijn Woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen waartoe Ik het zend.' 3 'Hij gaat al wenende voort die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven.' 4 LLA 36 1 Het ontkiemen van het zaad stelt eveneens het begin van het gees-telijk leven voor en de ontwikkeling van de plant is een prachtig beeld van de christelijke groei. Het is met de genade zoals het in de natuur is: zonder leven is geen groei mogelijk. De plant moet groeien of sterven. Zoals de groei in stilte en haast onmerkbaar, maar toch constant is, is het ook met de ontwikkeling van het christelijk leven. Ons leven kan in elk stadium van ontwikkeling volmaakt zijn. Wanneer echter Gods doel met ons in vervulling gaat, zal er een gedurige vooruitgang zijn. Heiligmaking duurt het hele leven. Naarmate onze mogelijkheden toenemen, zal onze ervaring vergroten en onze kennis toenemen. Wij zullen sterk worden, zodat wij verantwoordelijkheden kunnen dragen en onze wasdom zal in overeenstemming zijn met onze voorrechten. LLA 36 2 De plant groeit door te ontvangen wat God heeft gegeven om het leven in stand te houden. Hij boort zijn wortels in de grond. Hij neemt de zonneschijn, de dauw en de regen op. Hij ontvangt levengevende stoffen uit de lucht. Zo moet de christen groeien door samen te werken met de middelen die God geeft. Wij moeten ons bewust zijn van onze hulpeloosheid en alle middelen die ons gegeven worden aangrijpen om een rijkere ervaring te verkrijgen. Zoals de plant geworteld is in de grond, moeten wij geworteld zijn in Christus. Zoals de plant zonneschijn, dauw en regen krijgt, moeten wij ons hart openstellen voor de Heilige Geest. Het werk moet niet door macht, noch door geweld, maar door Gods Geest worden gedaan. 5 Als ons oog gericht blijft op Christus, zal Hij tot ons komen 'als de regen, als de late regen die het land besproeit.' Hij zal als de Zon der gerechtigheid over ons opgaan, met genezing onder haar vleugels. Wij zullen 'bloeien als een lelie', en 'bloeien als een wijnstok'. 6 Als wij gedurig op Christus vertrouwen als onze persoonlijke Zaligmaker, zullen wij opgroeien in Hem, die ons Hoofd is. LLA 36 3 De tarwe vormt eerst de halm, daarna de aar, daarna het koren in de aar. Het doel van de landman met het zaaien van het zaad en het verzorgen van de opgroeiende plant is het voortbrengen van graan. Hij wenst brood te hebben voor de hongerigen en zaad voor latere oogsten. Zo ziet ook de goddelijke Landman uit naar een oogst als beloning voor zijn werk en zijn offer. Christus streeft ernaar Zich te reproduceren in de harten der mensen en Hij doet dit door hen, die in Hem geloven. Het doel van het christelijk leven is vruchtdragen, het weergeven van Christus' karakter in de gelovige, zodat dit op zijn beurt in anderen zichtbaar zal worden. LLA 37 1 De plant ontkiemt niet voor zichzelf en brengt voor zichzelf geen vrucht voort maar doet dit om zaad te geven aan de zaaier en brood aan de eter. 7 Zo kan niemand voor zichzelf leven. De christen leeft in deze wereld als een vertegenwoordiger van Christus om anderen te redden. LLA 37 2 In een leven dat op zichzelf is gericht is geen groei of vruchtbaarheid mogelijk. Als u Christus hebt aangenomen als uw persoonlijke Zaligmaker, moet u uzelf vergeten en proberen om anderen te helpen. Spreek over Christus' liefde, spreek over zijn goedheid. Doe elke taak die voor u ligt. Voel de last voor anderen en doe alles wat u kunt om de verlorenen té redden. Wanneer u de Geest van Christus -- de Geest van onzelfzuchtige liefde en arbeid voor anderen -- hebt ontvangen, zult u groeien en vrucht dragen. De gaven van de Geest zullen in uw karakter rijpen. Uw geloof zal toenemen, uw overtuiging zal zich verdiepen, uw liefde zal volmaakt zijn. U zult meer en meer de gelijkenis van Christus weerkaatsen in alles wat zuiver, edel en lieflijk is. LLA 37 3 'De vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedig-heid, vriendelijkheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.' 8 Deze vrucht vergaat nooit, maar zal naar haar aard een oogst dragen tot in het eeuwige leven. LLA 37 4 'Wanneer dan de oogst rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is.' Christus wacht met hunkerend verlangen op de openbaring van Zichzelf in zijn gemeente. Wanneer het karakter van Christus in zijn volk volmaakt zichtbaar is, zal Hij komen om hen op te eisen als zijn eigendom. LLA 37 5 Het is het voorrecht van iedere christen niet alleen uit te zien naar de komst van onze Here Jezus Christus, maar deze ook te verhaasten. 9 Wanneer allen die zijn naam belijden, vrucht zouden dragen tot zijn eer, hoe spoedig zou dan het zaad van het evangelie in heel de wereld zijn gezaaid! De laatste grote oogst zou rijp zijn en Christus zou komen om het kostbare graan te oogsten. ------------------------Hoofdstuk 4--Onkruid LLA 38 1 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zei: Het koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren en ging weg. Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid tevoorschijn.' LLA 38 2 'De akker,' zei Christus, 'is de wereld.' Maar wij moeten dit zien als de kerk in de wereld. De gelijkenis is een beschrijving van wat betrekking heeft op Gods koninkrijk en zijn werk van verlossing onder de mensen. Dit werk komt tot stand door de gemeente. Het is waar dat de Heilige Geest in de hele wereld is. Overal werkt Hij aan de harten der mensen. Maar in de gemeente moeten wij groeien en rijpen voor Gods oogstschuur. LLA 38 3 'Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen . . . het goede zaad, dat zijn de kinderen van het koninkrijk; het onkruid zijn de kinderen van de boze.' Met het goede zaad worden degenen voorgesteld die geboren zijn uit Gods Woord, de waarheid. Het onkruid stelt een groep voor die de vruchten of de belichaming zijn van dwaling of van verkeerde beginselen. 'De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel.' God noch een van zijn engelen heeft ooit zaad gezaaid dat onkruid heeft voortgebracht. Het onkruid wordt altijd gezaaid door Satan, de vijand van God en van de mensen. LLA 38 4 In het oosten namen mensen soms wraak op een vijand door de pas gezaaide velden te bezaaien met het zaad van een schadelijk gewas dat bij het opgroeien veel op tarwe leek. Terwijl het met de tarwe opgroeide, benadeelde het de oogst en bracht de eigenaar moeite en verlies. Zo strooit Satan uit vijandschap tegen Christus zijn schadelijk zaad tussen het goede zaad van het koninkrijk. De resultaten van zijn werk schrijft hij toe aan de Zoon van God. Door mensen in de gemeente te brengen die de naam van Christus dragen, terwijl zij zijn karakter loochenen, maakt de boze dat God wordt onteerd, het werk der verlossing onjuist wordt voorgesteld en mensen in gevaar worden gebracht. LLA 39 1 Christus' dienstknechten zijn bedroefd als zij zien dat echte en valse gelovigen samen zijn in de gemeente. Zij willen graag iets doen om de gemeente te reinigen. Evenals de slaven van de heer staan zij klaar om het onkruid te wieden. Maar Christus zegt tot hen: 'Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken. Laten beide samen opgroeien tot de oogst.' LLA 39 2 Christus heeft duidelijk geleerd dat mensen die in open zonde volharden, van de gemeente gescheiden moeten worden, maar Hij heeft ons het werk van het beoordelen van karakter en drijfveren niet toevertrouwd. Hij kent onze natuur te goed om ons dit werk te laten doen. Als wij zouden proberen die mensen uit de gemeente te verwijderen die volgens ons geen echte christenen zijn, zouden wij beslist fouten maken. Vaak beschouwen wij juist diegenen, die Christus tot Zich trekt, als hopeloze gevallen. Als wij deze mensen zouden behandelen op grond van ons onvolmaakt oordeel, zou wellicht hun laatste hoop geblust worden. Velen die menen dat zij christenen zijn, zullen ten slotte in gebreke blijven. In de hemel zullen velen zijn die er volgens hun buren nooit zouden komen. De mens oordeelt naar wat hij ziet, maar God beoordeelt het hart. Het onkruid en de tarwe moeten samen opgroeien tot de oogst. De oogst is het einde van de genadetijd. LLA 39 3 In de woorden van de Heiland ligt nog een andere les van wondere verdraagzaamheid en tedere liefde. Zoals de wortels van het onkruid hecht vervlochten zijn met de wortels van het graan, kunnen in de gemeente valse broeders nauw verbonden zijn met ware discipelen. De ware aard van deze zogenaamde gelovigen komt niet ten volle tot uiting. Als zij van de gemeente losgemaakt zouden worden, zouden anderen zich daaraan kunnen stoten, die in het andere geval trouw gebleven zouden zijn. LLA 39 4 De les van de gelijkenis wordt geïllustreerd door Gods handelwijze met mensen en engelen. Satan is een bedrieger. Toen hij in de hemel had gezondigd, beseften zelfs de trouwe engelen niet de ware aard van zijn karakter. Daarom heeft God Satan niet dadelijk vernietigd. Als Hij dat zou hebben gedaan, zouden heilige engelen Gods gerechtigheid en liefde niet hebben onderscheiden. Twijfel aan Gods goedheid zou als onkruid zijn geweest, dat de bittere vruchten van zonde en jammer zou dragen. Daarom is de aanstichter van het kwaad gespaard om zijn karakter ten volle te ontwikkelen. Lange eeuwen heeft God de zielepijn gedragen door het werk van het kwaad te laten bestaan. Hij heeft de oneindige gave van Golgota gegeven, opdat niemand de kans zou lopen bedrogen te worden door een onjuiste voorstelling van de boze, want het onkruid kon niet uitgerukt worden zonder gevaar voor het uitrukken van het kostbare graan. Moeten wij niet even verdraagzaam zijn jegens onze medemensen als de Heer van hemel en aarde jegens Satan is? LLA 40 1 De wereld heeft niet het recht te twijfelen aan de waarheid van het christendom, omdat er in de gemeente onwaardige leden zijn. Christenen moeten ook niet moedeloos worden, omdat deze valse broeders er zijn. Hoe was het in de eerste gemeente? Ananias en Saffira voegden zich bij de discipelen. Simon de tovenaar werd gedoopt. Demas, die later Paulus verlaten heeft, werd tot de gelovigen gerekend. Judas Iskariot was een van de discipelen. De Verlosser wil geen enkel mens verliezen. Zijn ervaring met Judas wordt vermeld om zijn geduld te laten zien met de verdorven menselijke natuur en Hij zegt dat wij deze, evenals Hij dat gedaan heeft, moeten verdragen. Hij heeft gezegd dat er tot het einde toe valse broeders in de gemeente gevonden zullen worden. LLA 40 2 Ondanks de waarschuwing van Christus hebben de mensen gepoogd het onkruid uit te trekken. De kerk heeft haar toevlucht genomen tot de burgerlijke macht om hen, die als boosdoeners werden beschouwd, te straffen. Zij die verschilden met de gevestigde leer zijn opgesloten, gepijnigd en ter dood gebracht op aanstichten van mensen die beweerden dat zij handelden op bevel van Christus. Maar het is de geest van Satan en niet van Christus die tot zulke daden aanspoort. Dit is de methode die Satan gebruikt om de wereld in zijn greep te krijgen. God is op onjuiste wijze voorgesteld door de kerk, die op deze wijze mensen heeft behandeld die als ketters werden beschouwd. LLA 40 3 Niet het oordelen of veroordelen van anderen, maar het verootmoedigen en wantrouwen van zichzelf is de les van Christus' gelijkenis. Niet alles wat op de akker is gezaaid, is goed graan. Het feit dat mensen lid zijn van de kerk wil niet zeggen dat zij christenen zijn. LLA 40 4 Zolang het blad groen was, leek het onkruid heel veel op de tarwe, maar toen de akker wit was om geoogst te worden, leek het waardeloze onkruid helemaal niet op de tarwe die gebogen ging onder het gewicht van de volle aar. Zondaars die vroom schijnen, kunnen een tijdlang samengaan met de echte volgelingen van Christus, en de schijn van christendom is bedoeld om velen te misleiden. Maar bij de oogst van de wereld zal er geen overeenkomst zijn tussen goed en kwaad. Dan zullen zij, die zich bij de kerk hebben gevoegd zonder zich met Christus te hebben verenigd, openbaar worden. LLA 40 5 Het onkruid kan te midden van de tarwe opgroeien en alle voordelen hebben van zon en regen, maar in de tijd van de oogst zult gij 'het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient en wie Hem niet dient.' 1 Christus zelf zal bepalen wie waard is te vertoeven met de hemelse familie. Hij zal ieder mens oordelen naar zijn woorden en daden. Een belijdenis alleen heeft geen waarde. Het karakter is bepalend voor de eeuwigheid. LLA 41 1 De Heiland wijst niet naar een tijd waarin al het onkruid tarwe zal worden. Tarwe en onkruid groeien samen op tot de oogst, het einde van de wereld. Dan wordt het onkruid in bossen gebonden om verbrand te worden en de tarwe wordt bijeengebracht in Gods voorraadschuur. 'Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het koninkrijk huns Vaders.' Dan 'zal de Zoon des mensen zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen die de ongerechtigheid bedrijven en zij zullen hen in de vurige oven werpen. Daar zal het geween zijn en het tandengekners.' ------------------------Hoofdstuk 5--Gelijk een mosterdzaadje LLA 42 1 In de menigte die naar de leer van Christus luisterde bevonden zich vele Farizeeën. Zij merkten verachtelijk op hoe weinig van zijn toehoorders Hem als de Messias erkenden. Zij vroegen zich af hoe deze leraar, die zich niets aanmatigde, Israël tot universele heerschappij kon leiden. Hoe moest Hij zonder rijkdom, macht of eer het nieuwe koninkrijk oprichten? Christus las hun gedachten en antwoordde daarop: LLA 42 2 'Hoe zullen wij het koninkrijk Gods afbeelden of onder welke gelijkenis zullen wij het brengen?' Onder de aardse regeringen was niets dat als gelijkenis kon dienen. Er was geen burgerlijke maatschappij die Hem een zinnebeeld kon verschaffen. 'Het is als een mosterdzaadje,' zei Hij, 'dat wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op aarde, en toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen en grote takken maakt, zodat in zijn schaduw de vogelen des hemels kunnen nestelen.' LLA 42 3 De kiem in het zaad groeit door het ontvouwen van het levensbeginsel dat God daarin heeft geplant. De ontwikkeling is niet van mensen afhankelijk. Dit is ook het geval met het koninkrijk van Christus. Het is een nieuwe schepping. De beginselen van zijn groei zijn tegengesteld aan die van de koninkrijken van deze wereld. Aardse regeringen heersen door geweld. Zij handhaven hun gezag door oorlogen, maar de stichter van het nieuwe koninkrijk is de Vredevorst. De Heilige Geest stelt de aardse koninkrijken voor onder het zinnebeeld van woeste roofdieren, maar Christus is het Lam van God dat de zonden der wereld wegneemt. In zijn bestuur is geen plaats voor bruut geweld om het geweten te dwingen. De joden zagen uit naar het koninkrijk van God en verwachtten dat het op gelijke wijze als de koninkrijken der wereld opgericht zou worden. Om gerechtigheid uit te oefenen namen zij hun toevlucht tot uiterlijke maatregelen. Zij bedachten methoden en plannen. Maar Christus plant zijn beginsel in de mens. Door waarheid en recht in te planten, gaat Hij dwaling en zonde tegen. LLA 43 1 Toen Jezus deze gelijkenis vertelde, kon men overal de mosterdplant zien, zoals deze uitstak boven het gras en het graan en zijn takken zacht heen en weer bewoog in de wind. Vogels fladderden van tak naar tak en zongen tussen het gebladerte. Toch was het zaad waaruit deze grote plant was voortgekomen een van de kleinste zaadjes. Eerst kwam een teder sprietje op, maar het bezat grote levenskracht en het bleef groeien tot het zijn uiteindelijke grootte had bereikt. Zo scheen het koninkrijk van Christus in het begin heel nederig en onbetekenend. Vergeleken met de aardse rijken scheen het minder dan die alle. Door de oversten van deze wereld werd Christus' aanspraak dat Hij een koning was, belachelijk gemaakt. Toch bezat het koninkrijk van het evangelie in de machtige waarheden die toevertrouwd waren aan zijn volgelingen, een goddelijk leven. En hoe snel was zijn groei, hoe wijdverbreid zijn invloed! Toen Christus deze gelijkenis vertelde, waren er slechts enkele eenvoudige Galileeërs om het nieuwe koninkrijk te vertegenwoordigen. Hun armoede en hun geringe aantal werden telkens als argument gebruikt om zich niet te verbinden met deze eenvoudige vissers die Jezus volgden. Maar het mosterdzaadje zou groeien en zich uitbreiden over heel de wereld. Wanneer de aardse koninkrijken, waarvan de heerlijkheid de harten van de mensen vulde, zouden vergaan, zou het koninkrijk van Christus blijven bestaan als een machtige en vèrreikende macht. LLA 43 2 Zo is het werk van genade in het hart eerst klein. Er wordt een woord gesproken, een lichtstraal schijnt in het hart en een bepaalde invloed wordt uitgeoefend die het begin is van een nieuw leven. Wie kan de gevolgen daarvan meten? LLA 43 3 Niet alleen wordt de groei van Christus' koninkrijk geïllustreerd door de gelijkenis van het mosterdzaadje, ook wordt in elke periode van zijn groei de ervaring, die in de gelijkenis wordt voorgesteld, her-haald. God heeft voor zijn gemeente in alle tijden een bijzondere waarheid en een bijzonder werk. De waarheid die voor de wereldwijze en voorzichtige is verborgen, is geopenbaard aan de kinderlijke en eenvoudige. Deze waarheid eist zelfopoffering. Ze moet strijden om te overwinnen. In het begin heeft ze slechts weinig voorstanders. Ze worden door de groten der wereld en door een wereldsgezinde kerk weerstaan en veracht. Zie Johannes de Doper als de voorloper van Christus daar alleen staan, terwijl hij de trots en het formalisme van het joodse volk bestraft. Zie hoe de eerste predikers van het evangelie Europa betreden. Hoe obscuur en hopeloos scheen de zending van Paulus en Silas, de beide tentenmakers, toen zij met hun metgezellen scheep gingen in Troas, op weg naar Filippi. Zie de bejaarde Paulus in ketenen, terwijl hij Christus predikt aan het huishouden van de keizer. Zie de kleine groepen slaven en boeren in strijd met het heidendom van het keizerlijk Rome. Zie Maarten Luther, hoe hij weerstand biedt aan de machtige kerk die het meesterwerk is van wereldse wijsheid. Zie hoe hij vasthoudt aan Gods Woord tegenover de keizer en de paus, terwijl hij zegt: 'Hier sta ik; ik kan niet anders. God helpe mij.' Zie hoe John Wesley Christus en diens gerechtigheid predikt te midden van formalisme, zinnelijkheid en ongeloof. Zie hoe iemand smeekt om het voorrecht de boodschap van Christus' liefde aan de heidenen te mogen brengen, omdat hij het gewicht voelt van de jammer van het heidendom. Hoor het antwoord van de kerkelijke gezagsdragers: 'Ga zitten, jongeman. Als God de heidenen wil bekeren, zal Hij dat doen zonder uw en mijn hulp.' LLA 44 1 De grote leiders van het godsdienstig denken in deze generatie verkondigen de lof en bouwen gedenktekenen voor hen die het zaad der waarheid eeuwen geleden hebben gezaaid. Zijn er niet velen die zich nu afwenden van dit werk om de groei van datzelfde zaad tegen te houden? De roep van vroeger wordt herhaald: 'Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van deze weten wij niet vanwaar Hij komt.' Hiermee bedoelen zij de boodschapper die namens Christus komt. Zoals in vroeger tijden worden de bijzondere waarheden voor deze tijd niet gevonden bij de kerkelijke gezagsdragers maar bij mannen en vrouwen die niet te geleerd of te verstandig zijn om Gods Woord te geloven. LLA 44 2 'Ziet slechts broeders, wat gij waart toen gij geroepen werdt: niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken. Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is, te beschamen, en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn kracht te ontnemen' 1; 'opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen maar op de kracht van God.' 2 LLA 44 3 En in deze laatste generatie zal de gelijkenis van het mosterdzaadje een veelzeggende en triomfantelijke vervulling hebben. Het zaadje zal een boom worden. De laatste waarschuwingsboodschap moet gaan naar alle volk en stam en taal en natie 'om een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen.' 3 De aarde zal verlicht worden met zijn heerlijkheid. ------------------------Hoofdstuk 6--Andere lessen uit het zaaien van het zaad LLA 45 1 Uit het werk van zaad zaaien en de groei van de plant uit het zaad kunnen kostbare lessen onderwezen worden, zowel thuis als op school. De kinderen en jongeren moeten in natuurlijke dingen het werk van goddelijke krachten leren ontdekken. Dan zullen zij door het geloof in staat zijn ongeziene zegeningen aan te grijpen. Als zij het wondere werk van God leren begrijpen, hoe Hij voorziet in de noden van zijn grote familie en ook hoe wij met Hem moeten samenwerken, zullen zij meer geloof hebben in God en beter beseffen welke kracht Hij in hun dagelijks leven uitoefent. LLA 45 2 God heeft het zaad geschapen zoals Hij de aarde heeft geschapen: door zijn Woord. Door dat Woord heeft Hij het macht gegeven te groeien en zich te vermenigvuldigen. Hij zei: 'Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. ... En God zag dat het goed was.' 1 Datzelfde Woord doet nog steeds het zaad groeien. Elk zaadje dat zijn blaadjes opzendt naar het zonlicht verkondigt de wonderwerkende macht van dat Woord, gesproken door Hem, die 'gebood en het stond er.' 2 LLA 45 3 Christus heeft zijn discipelen geleerd te bidden: 'Geef ons heden ons dagelijks brood.' Terwijl Hij naar de bloemen wees, verzekerde Hij hen: 'Indien nu God het gras des velds ... zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden?' 3 Christus is gedurig bezig dit gebed te beantwoorden en deze verzekering waar te maken. Er is een onzichtbare macht als de dienstknecht van de mens aan het werk, om hem te voe-den en te kleden. Onze Heer gebruikt tal van middelen om van het zaad, dat schijnbaar weggegooid wordt, een levende plant te maken. Hij verschaft in de juiste verhoudingen alles wat nodig is om de oogst te volmaken. De Psalmist zegt het op de volgende wijze: LLA 45 4 'Gij bezoekt het land en geeft het overvloed, Gij maakt het zeer rijk. De beek Gods is vol water. Gij bereidt hun koren. Ja, Gij bereidt alles. Gij drenkt zijn voren, Gij doorvochtigt zijn kluiten, door regenstromen maakt Gij het week; Gij zegent zijn gewas. Gij kroont het jaar van uw goedheid, uw sporen druipen van vet.' 3 LLA 46 1 De stoffelijke wereld staat onder Gods leiding. De natuurwetten worden door de natuur gehoorzaamd. Alles spreekt en handelt naar de wil van de Schepper. Wolken en zonneschijn, dauw en regen, wind en storm, alle staan onder Gods toezicht en gehoorzamen onvoorwaardelijk zijn gebod. Gehoorzaam aan Gods wet komt de korenaar uit de grond, eerst de halm, daarna de aar, vervolgens het volle koren in de aar. Deze doet de Heer op hun juiste tijd komen, omdat zij zijn werk niet weerstaan. Is het mogelijk dat de mens, geschapen naar Gods beeld en begiftigd met verstand en spraak, als enige zijn gaven niet waardeert en aan zijn wil ongehoorzaam is? Zullen redelijke wezens alleen in onze wereld verwarring veroorzaken? LLA 46 2 In alles wat dient tot onderhoud van de mens is de samenwerking van menselijke met goddelijke kracht zichtbaar. Er is geen oogst tenzij de mens zijn aandeel doet in het zaaien van het zaad. Maar zonder de middelen die God verschaft in het zenden van regen en zonneschijn, dauw en wolken zou er geen groei mogelijk zijn. Zo gaat het bij elke zakelijke transactie, bij alle studie. Dit is ook het geval in geestelijke zaken, in het vormen van het karakter en in elke tak van christelijk werk. Wij hebben een werk te doen, maar de macht van God moet samengaan met ons werk. Zo niet, dan is al onze inspanning vergeefs. LLA 46 3 Wanneer de mens iets tot stand brengt, hetzij in geestelijk of in materieel opzicht, moet hij bedenken dat hij dit doet door met zijn Maker samen te werken. Het is voor ons van groot belang te beseffen hoe afhankelijk wij van God zijn. Er wordt te veel vertrouwd op mensen, te veel rekening gehouden met menselijke bedenksels. Er is te weinig vertrouwen in de macht die God graag wil geven. 'Wij zijn Gods medearbeiders.' 4 Het deel dat de mens doet, is heel onbelangrijk, vergeleken met wat God doet, maar als hij verbonden is met de godheid van Christus, kan hij alle dingen doen door de kracht die Christus mededeelt. LLA 46 4 De geleidelijke ontwikkeling van de plant uit het zaad is een voorbeeld in de opvoeding van het kind. Eerst verschijnt de halm, dan de aar, vervolgens het volle koren in de aar. Hij die deze gelijkenis heeft verteld, heeft het zaadje geschapen en de wetten ingesteld die de groei daarvan bepalen. De waarheden die deze gelijkenis onderwijst waren een levende werkelijkheid in zijn eigen leven. Zowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht volgde Hij de goddelijke orde van groei, geïllustreerd door de plant. En dat verlangt Hij van iedere jongere. Hoewel Hij de Majesteit des hemels en de Koning der heerlijkheid is, werd Hij geboren in Betlehem en was een tijdlang het hulpeloos kindje dat onder de hoede van zijn moeder stond. Als kind deed Hij wat van een gehoorzaam kind wordt verwacht. Hij sprak en handelde met de wijsheid van een kind, niet van een volwassene. Hij eerde zijn ouders en voldeed aan hun wensen door te helpen voor zover Hij dat als kind kon. Maar in elke fase van zijn groei was Hij volmaakt, met de eenvoudige, natuurlijke gratie van een zondeloos leven. De Bijbel zegt van zijn kinderjaren: 'Het kind groeide op en werd krachtig en het werd vervuld met wijsheid en de genade Gods was op Hem.' En van zijn jongelingsjaren wordt gezegd: 'Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen.' 5 LLA 47 1 Hier wordt een suggestie gedaan over het werk van ouders en leraars. Zij moeten er zich op richten de neigingen van jongeren zo te leiden dat zij in elke periode van hun leven de natuurlijke schoonheid openbaren, eigen aan die periode, en zich natuurlijk ontwikkelen, zoals de planten in de tuin. LLA 47 2 Kinderen die natuurlijk en niet gemaakt zijn, zijn de aantrekkelijkste kinderen. Het is niet verstandig bijzondere aandacht aan hen te schenken en hun knappe uitspraken te laten herhalen. Ijdelheid mag niet worden aangemoedigd door hun uiterlijk, hun woorden of hun daden te loven. Ook moeten ze niet op kostbare of opzichtige wijze gekleed worden. Hierdoor wordt hun trots aangemoedigd en afgunst gewekt bij hun kameraden. LLA 47 3 De kleintjes moeten in kinderlijke eenvoud opgevoed worden. Zij moeten leren tevreden te zijn met kleine, hulpvaardige taken en met het vermaak en de ervaringen, die bij hun leeftijd horen. De kinderjaren komen overeen met de halm uit de gelijkenis. Deze halm heeft een eigen natuurlijke bekoorlijkheid. Kinderen moeten niet naar een voortijdige volwassenheid gestuwd worden, maar zolang dat mogelijk is de frisheid en aantrekkelijkheid van hun kinderjaren behouden. LLA 47 4 Kleine kinderen kunnen christenen zijn en een ervaring bezitten die in overeenstemming is met hun leeftijd. Meer verwacht God niet van hen. Zij moeten opgevoed worden in geestelijke zaken en de ouders moeten hun alle kansen geven om een karakter te vormen naar het beeld van Christus. LLA 47 5 In Gods wetten in de natuur is de wet van oorzaak en gevolg onvermijdelijk. De oogst getuigt wat er gezaaid is, De trage werker wordt door zijn werk veroordeeld. De oogst getuigt tegen hem. Dit is ook in geestelijk opzicht het geval. De trouw van elke werker wordt gemeten naar de resultaten van zijn werk. De aard van zijn werk - of dit ijverig of traag is geweest - wordt geopenbaard door de oogst. Op deze wijze wordt zijn bestemming voor de eeuwigheid bepaald. LLA 48 1 Elk zaad dat gezaaid wordt draagt vrucht naar zijn aard. Dat geldt ook voor het menselijk leven. Wij moeten allen het zaad van medeleven, medegevoel en liefde zaaien, want wat wij zaaien, zullen we ook oogsten. Elke eigenschap van zelfzucht, eigenliefde, hoogmoed, elke daad van toegeven aan eigen genot zal een soortgelijke oogst voortbrengen. Wie voor zichzelf leeft, zaait naar het vlees en uit het vlees zal hij verderf oogsten. LLA 48 2 God vernietigt geen mens. Wie vernietigd wordt, heeft dat aan zichzelf te wijten. Iedereen die de stem van het geweten het zwijgen oplegt zaait het zaad van ongeloof en dit zal absoluut een oogst voortbrengen. Toen Farao de eerste waarschuwing van God verwierp, zaaide hij zaad van koppigheid en hij oogstte koppigheid. God dwong hem niet om ongelovig te zijn. Het zaad van ongeloof dat hij zaaide bracht een soortgelijke oogst voort. Op deze wijze duurde zijn weerstand voort, tot hij ten slotte uitzag over zijn verwoeste land, naar het koude, dode lichaam van zijn eerstgeborene, naar de dode eerstgeborenen van heel zijn huis, van alle gezinnen in zijn rijk, tot eindelijk de wateren van de zee zich sloten boven zijn paarden, wagens en ruiters. Zijn geschiedenis is een vreeswekkend voorbeeld van de waarheid: 'Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten.' 6 Als de mensen dit zouden .beseffen, zouden zij beter acht slaan op wat zij zaaien. LLA 48 3 Wanneer het gezaaide zaad wordt geoogst en dit op zijn beurt wordt gezaaid, vermenigvuldigt de oogst zich. In onze omgang met anderen blijkt deze wet waarheid te zijn. Elke daad en ieder woord is een zaad dat vrucht draagt. Elke daad van bedachtzame vriendelijkheid of van zelfverloochening zal zich openbaren in anderen en zo steeds verder. Eveneens is elke daad van afgunst, nijd of meningsverschil een zaad dat een wortel van bitterheid heeft waardoor velen verontreinigd zullen worden. 7 En hoeveel meer zullen zij op hun beurt vergiftigen? Op deze wijze gaat het zaaien van goed en kwaad altijd voort. LLA 48 4 Vrijgevigheid in geestelijke zowel als tijdelijke zaken wordt ook onderwezen in de les van het zaaien. De Here zegt: 'Welzalig gij die aan alle wateren zaait.' 'Bedenkt dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait zal ook mildelijk oogsten.' 8 Zaaien aan alle wateren betekent een gedurig uitdelen van Gods gaven. Het betekent te geven waar Gods werk of de noden van de mensheid onze hulp vragen. Hierdoor worden wij niet arm. 'Wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.' De zaaier vermenigvuldigt zijn zaad door het uit te strooien. Zo gaat het ook met hen die getrouw zijn in het uitdelen van Gods gaven. Door uit te delen nemen hun zegeningen toe. God heeft hun voldoende beloofd, zodat zij kunnen blijven geven. 'Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven." 9 LLA 49 1 Meer nog dan dit alles ligt opgesloten in het zaaien en het oogsten. Wanneer wij Gods tijdelijke zegeningen uitdelen, wekt het bewijs van onze liefde en ons medeleven bij de ontvanger dankbaarheid jegens God. De bodem van het hart wordt gereedgemaakt om het zaad van de geestelijke waarheid te ontvangen. En Hij die het zaad geeft aan de zaaier zal het doen ontkiemen en zal het vrucht doen dragen tot eeuwig leven. LLA 49 2 Het wegwerpen van het zaad in de aarde symboliseert Christus' offer van Zichzelf voor onze verlossing. 'Indien de graankorrel niet in de aarde valt,' zegt Hij 'en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zijsterft, brengt zij veel vrucht voort.' 10 Zo zal de dood van Christus resulteren in vrucht voor Gods koninkrijk. In harmonie met de wetten van het plantenrijk zal leven het resultaat zijn van zijn dood. LLA 49 3 Allen die vrucht willen dragen als medewerkers van Christus moeten eerst in de aarde vallen en sterven. Het leven moet in de voren van de noden der wereld worden geworpen. Eigenliefde en eigenbelang moeten vergaan. Maar de wet van zelfopoffering is de wet van zelfbehoud. Het zaad dat in de aarde is begraven, brengt vrucht voort en deze wordt op zijn beurt weer gezaaid. Zo wordt de oogst vermenigvuldigd. De landman bewaart zijn graan door het weg te werpen. Zo is in het menselijk leven, geven een voorwaarde om te leven. Het leven dat bewaard zal worden is het leven, dat vrijwillig wordt gegeven in het dienen van God en mensen. Zij die ter wille van Christus hun leven in deze wereld opofferen zullen het voor eeuwig bewaren. LLA 49 4 Het zaad sterft om tot nieuw leven te komen en op deze wijze wordt ons de les van de opstanding geleerd. Allen die God liefhebben zullen eenmaal in het hemels paradijs leven. Van het menselijk lichaam, dat in het graf wordt gelegd om daar te vergaan, heeft God gezegd: 'Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid en opgewekt in kracht.' 11 LLA 49 5 Dit zijn enkele van de vele lessen die geleerd worden van de levende gelijkenis uit de natuur van de zaaier en het zaad. Wanneer ouders en onderwijzers deze lessen proberen te onderwijzen, moeten zij praktijkvoorbeelden gebruiken. Laten de kinderen zelf de grond gereedmaken en het zaad zaaien. Terwijl zij werken, kunnen ouders of onderwijzers verklaren wat de tuin van het hart is en wat het goede of verkeerde zaad is dat daarin wordt gezaaid; dat, evenals de tuin voor het natuurlijke zaad gereedgemaakt moet worden, het hart gereedgemaakt moet worden voor het zaad der waarheid. Als het zaad in de grond wordt gedaan, kunnen zij de les van Christus' dood onderwijzen, en als de halm opkomt kunnen zij de les leren van de opstanding. Naarmate de plant groeit, kan men de samenhang tussen het natuurlijke en het geestelijke zaaien blijven vergelijken. LLA 50 1 Jongeren moeten op soortgelijke wijze onderricht worden. Zij moeten leren de grond te bewerken. Het zou goed zijn als er bij elke school een stuk land zou zijn om te bewerken. Dat land zou als Gods klaslokaal beschouwd kunnen worden. De dingen in de natuur moeten gezien worden als een leerboek dat zijn kinderen moeten bestuderen en waaruit zij kennis over het bewerken van het hart kunnen opdoen. LLA 50 2 Bij het bewerken van de grond en in het gereedmaken van het land kunnen steeds weer lessen worden geleerd. Niemand zou eraan denken zich te vestigen op een woest stuk grond, met de verwachting dat dit dadelijk een oogst zou voortbrengen. IJver, doorzetting en volhardende arbeid zijn nodig om de grond gereed te maken voor het zaaien van het zaad. Dit geldt ook voor het geestelijk werk aan het menselijk hart. Zij die baat verwachten uit het bewerken van de grond moeten uitgaan met Gods Woord in hun hart. Dan zullen zij ontdekken dat de braakliggende grond van het hart opengebroken is door de verzachtende invloed van de Heilige Geest. Tenzij er hard wordt gewerkt aan de grond, zal deze geen oogst voortbrengen. Zo gaat het ook met de bodem van het hart: Gods Geest moet daaraan werken om deze te verfijnen en gereed te maken eer het vrucht kan dragen. LLA 50 3 De bodem zal zijn rijkdom niet voortbrengen wanneer hij in een opwelling wordt bewerkt. Er is dagelijkse bedachtzame aandacht nodig. De grond moet vaak en diep geploegd worden en er moet gelet worden op het onkruid dat de voeding van het goede zaad, dat gezaaid is, zou kunnen wegnemen. Op deze wijze maken zij die ploegen en zaaien, zich gereed voor de oogst. Niemand behoeft op de akker te staan temidden van de droeve mislukking van zijn hoop. LLA 50 4 Gods zegen zal rusten op hen, die op deze wijze het land bewerken en geestelijke lessen uit de natuur leren. Als hij de grond bewerkt, weet de arbeider nauwelijks welke schatten tevoorschijn zullen komen. Hoewel hij het onderricht niet mag veronachtzamen dat hij kan opdoen van mensen die meer ervaring hebben, moet hij voor zichzelf ook lessen opdoen. Dit is deel van zijn opvoeding. LLA 50 5 Hij die het zaad doet opkomen, die er dag en nacht voor zorgt, die het kracht geeft zich te ontwikkelen, is de Oorsprong van ons wezen, de Koning des hemels, en Hij oefent nog groter zorg en belangstelling uit voor zijn kinderen. Terwijl de menselijke zaaier het zaad zaait om ons aardse leven in stand te houden, zal de goddelijke Zaaier het zaad, dat vrucht voor de eeuwigheid draagt, in het hart zaaien. ------------------------Hoofdstuk 7--Als zuurdesem LLA 51 1 Veel ontwikkelde en invloedrijke mannen waren gekomen om naar de Profeet uit Galilea te luisteren. Sommigen van hen zagen met nieuwsgierige belangstelling naar de schare die zich rond Christus had verzameld, terwijl Hij aan het meer onderwees. In deze grote menigte waren alle rangen van de maatschappij aanwezig. Er waren armen, ongeletterden, de haveloze bedelaar, de dief met het stempel van schuld op zijn gelaat, de verlamde, de losbandige, de koopman en de man die vermaak zocht; hoog en laag, rijk en arm verdrongen elkaar voor een plaats om de woorden van Christus te horen. Terwijl deze ontwikkelde mensen naar die vreemde bijeenkomst keken, vroegen zij zich af: Is Gods koninkrijk samengesteld uit dergelijk materiaal? Weer antwoordde de Heiland met een gelijkenis: 'Het koninkrijk der hemelen is gelijk een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, tot het geheel doorzuurd was.' LLA 51 2 Bij de joden werd zuurdesem soms gebruikt als een beeld van de zonde. Ten tijde van het Pascha moesten de mensen alle zuurdesem uit hun huizen verwijderen, zoals zij de zonde uit hun hart moesten weg-doen. Christus waarschuwde zijn discipelen: 'Wacht u voor de zuurde-sem, dat is de huichelarij, der Farizeeën.' 1 En de apostel Paulus spreekt over het 'zuurdeeg van slechtheid en boosheid'. 2 Maar in de gelijkenis van de Heiland wordt het zuurdesem gebruikt om het koninkrijk der hemelen voor te stellen. Het beeldt de levendmakende, absorberende kracht van Gods genade uit. LLA 51 3 Niemand is zo slecht en zo diep gevallen dat hij buiten het bereik van deze macht valt. In allen die zich aan de Heilige Geest willen onderwerpen, wordt een nieuw levensbeginsel ingeplant. Het verloren beeld van God moet in de mens worden hersteld. LLA 51 4 Maar de mens kan zich niet door eigen wilskracht veranderen. Hij bezit geen kracht waardoor deze verandering tot stand gebracht kan worden. Het zuurdeeg - iets dat van buiten komt -- moet in het meel worden gedaan eer de gewenste verandering daarin tot stand kan komen. Zo moet de zondaar eerst Gods genade ontvangen eer hij geschikt is voor Gods koninkrijk. Alle beschaving en opvoeding die de wereld kan bieden is niet in staat om van een ontaard kind van de zonde een kind van de hemel te maken. Die vernieuwende kracht moet van God komen. De verandering kan alleen tot stand komen door de Heilige Geest. Allen die gered willen worden, of zij hoog of laag, rijk of arm zijn, moeten zich onderwerpen aan de werking van deze macht. LLA 52 1 Zoals het zuurdeeg, als het met het meel is vermengd, van binnen uit naar buiten werkt, is Gods genade door het vernieuwen van het hart aan het werk om het leven te veranderen. Velen proberen de een of andere slechte gewoonte te verbeteren en zij hopen op deze wijze christenen te worden, maar zij beginnen op de verkeerde plaats. Ons eerste werk is te beginnen met het hart. LLA 52 2 Een belijden van het geloof en het bezitten van de waarheid in het hart zijn twee verschillende dingen. Alleen het kennen van de waar-heid is niet voldoende. Wij kunnen deze kennis bezitten zonder dat de geest van ons denken veranderd is. Het hart moet bekeerd en geheiligd worden. LLA 52 3 Iemand die ernaar streeft Gods geboden te houden uit een gevoel van verplichting alleen, omdat hij dit nu eenmaal moet doen, zal nooit de blijdschap van gehoorzaamheid kennen. Hij gehoorzaamt in feite niet. Als Gods geboden als een last worden gezien, omdat ze in botsing komen met menselijke neigingen, kunnen wij er zeker van zijn dat het leven in elk geval geen christelijk leven is. Ware gehoorzaamheid is het resultaat van innerlijke beginselen, en komt voort uit liefde voor gerechtigheid, liefde voor Gods wet. De kern van alle gerechtigheid is trouw aan onze Verlosser. Dit zal ons ertoe brengen goed te doen omdat het goed is, omdat goeddoen God behaagt. LLA 52 4 De grote waarheid van de bekering van het hart door de Heilige Geest komt naar voren in Christus' woorden tot Nicodemus: 'Voorwaar voorwaar Ik zeg u: tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien . . . Wat uit het vlees geboren is, is vlees en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet wanneer hij komt of waar hij heengaat; zo is een ieder die uit de geest geboren is.' 3 LLA 52 5 De apostel Paulus zegt, als hij schrijft door de Heilige Geest: 'God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, - door genade zijt gij behouden -, en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gege-ven in de hemelse gewesten in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Want door genade zijt gij behouden door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God.' 4 LLA 53 1 Het zuurdeeg dat in het meel verborgen is, werkt onzichtbaar om het geheel te betrekken in het gistingsproces. Zo werkt het zuurdeeg der waarheid in het verborgen, stil en gestadig, om de ziel te verande-ren. De natuurlijke gevoelens worden verzacht en onderworpen. Nieuwe gedachten, nieuwe gevoelens en drijfveren worden ingeplant. Er is een nieuwe maatstaf voor het karakter, het leven van Christus. De gedachten worden anders, de krachten worden gewekt om in een andere richting te werken. De mens krijgt geen nieuwe eigenschappen, maar de krachten die hij heeft, worden geheiligd. Het geweten wordt wakker geschud. Wij worden toegerust met karaktertrekken die ons in staat stellen God te dienen. LLA 53 2 Vaak komt de vraag op: Waarom zijn er dan zo velen die beweren Gods Woord te geloven, terwijl er geen verandering zichtbaar is in woorden, in geest en karakter? Waarom zijn er zovelen die niet kunnen hebben dat hun bedoelingen en plannen worden tegengewerkt, die een ongeheiligde geest bezitten en van wie de woorden hard, veeleisend en hartstochtelijk zijn? In hun leven zijn dezelfde liefde voor zichzelf, dezelfde zelfzuchtige neigingen, dezelfde gesteldheid en overhaaste taal die in het leven van wereldse mensen zichtbaar zijn, te vinden. Er is dezelfde gevoelige trots, hetzelfde toegeven aan natuurlijke neigin-gen, hetzelfde verdorven karakter alsof zij de waarheid helemaal niet kenden. De reden van dit alles ligt in het feit, dat zij onbekeerd zijn. Het zuurdesem van de waarheid is niet in het hart verborgen. Het heeft niet de kans gehad zijn werk te doen. Hun natuurlijke en aangekweekte neigingen tot het kwaad zijn niet aan zjjn veranderende macht onderworpen. Hun leven openbaart de afwezigheid van de genade van Christus en ongeloof in zijn macht om het karakter te veranderen. LLA 53 3 'Het geloof is uit het horen en het horen door het Woord van God.' 5 De Schrift is het grote middel bij de verandering van het karak-ter. Christus had gebeden: 'Heilig hen in uw waarheid; uw Woord is de waarheid.' 6 Als Gods Woord bestudeerd en gehoorzaamd wordt, werkt het in het hart en neemt elke onheilige eigenschap weg. De Heilige Geest komt om te overtuigen van zonde en het geloof, dat in het hart ontspringt, werkt door liefde tot Christus en verandert in ons lichaam, ziel en geest naar zijn beeld. Dan kan God ons gebruiken om zijn wil te volbrengen. De kracht die ons gegeven wordt, werkt van binnen uit en brengt ons ertoe aan anderen de waarheid mee te delen die ons is toevertrouwd. LLA 54 1 De waarheden van Gods Woord komen tegemoet aan de grote daadwerkelijke noden van de mens - de bekering van het hart door het geloof. Deze grote beginselen moet men niet zien als te zuiver en te heilig om in het dagelijks leven in praktijk te brengen. Het zijn waar-heden die tot de hemel reiken en die de eeuwigheid omvatten. Toch moet hun vitale invloed verweven worden met het menselijk leven. Zij moeten alle grote en kleine dingen in het leven doordringen. LLA 54 2 Wanneer het zuurdesem van de waarheid in het hart is opgenomen, zal het onze wensen regelen, onze gedachten zuiveren en het leven aangenaam maken. De hoedanigheden van het verstand en de energie van het hart worden verlevendigd. De mogelijkheid om te voelen en lief te hebben wordt vergroot. LLA 54 3 De wereld beschouwt iemand die met dit beginsel bezield is als een mysterie. De zelfzuchtige geldzoeker leeft alleen om voor zichzelf rijkdom, eer en genot van deze wereld te verschaffen. Hij houdt geen rekening met de eeuwigheid. Maar voor de volgeling van Christus zullen deze dingen niet overheersend zijn. LLA 54 4 Ter wille van Christus zal hij werken en zichzelf verloochenen om te kunnen helpen bij het grote werk van het redden van zielen, die zonder Christus en zonder hoop in de wereld zijn. Zo iemand kan de wereld niet begrijpen, want hij houdt de werkelijkheid van de eeuwigheid voor ogen. De liefde van Christus met zijn verlossende macht is in het hart gekomen. Deze liefde beheerst elke andere drijfveer en verheft zijn bezitter boven de verderfelijke invloed van de wereld. LLA 54 5 Gods Woord moet een heiligende uitwerking hebben op onze omgang met elk lid van het menselijk geslacht. Het zuurdesem van de waarheid zal geen geest van rivaliteit, liefde voor eerzucht of verlan-gen om de eerste te zijn voortbrengen. Echte liefde die van God komt is niet zelfzuchtig of veranderlijk. Ze is niet afhankelijk van menselijke lof. Het hart van iemand die Gods genade ontvangt, stroomt over van liefde voor God en voor hen, voor wie Christus is gestorven. Het eigenik vecht niet om erkend te worden. Hij heeft anderen niet lief, omdat zij van hem houden en hem behagen, omdat zij zijn verdiensten erkennen, maar omdat zij door Christus gekocht zijn. Als zijn drijfveren, zijn woorden en daden verkeerd begrepen of uitgelegd worden, neemt hij daaraan geen aanstoot, maar gaat in dezelfde geest verder. Hij is vriendelijk en bedachtzaam en vertrouwt altijd op Gods barmhartigheid en liefde. LLA 55 1 De apostel vermaant ons: 'Gelijk Hij die u geroepen heeft, heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig.' 7 De genade van Christus moet de gedachten en de stem beheersen. Zijn werk zal zichtbaar zijn door voorkomendheid en teder ontzag, dat de ene broeder jegens de ander toont in vriendelijke en bemoedigende woorden. In huis is een engel aanwezig. Het leven heeft een aangename invloed die als een welriekende rook opstijgt tot God. Liefde komt tot uiting in vriendelijkheid, zachtaardigheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid. LLA 55 2 Het gelaat is anders. Als Christus in het hart woont komt dat tot uitdrukking op het gezicht van hen die Hem liefhebben en zijn geboden bewaren. De waarheid staat daarop geschreven. De vrede des hemels is daarop openbaar. Er is een zachtheid en een meer dan menselijke liefde zichtbaar. LLA 55 3 Het zuurdesem van de waarheid bewerkt een verandering in heel de mens. Iemand die ruw is wordt beschaafd; wie grof is, zachtaardig; de zelfzuchtige wordt edelmoedig. De onreine wordt gereinigd en gewassen in het bloed van het Lam. Door zijn levengevende kracht brengt het alles van verstand en ziel en kracht in harmonie met het goddelijk leven. De mens met zijn menselijke natuur krijgt deel aan de godheid. Christus wordt geëerd door de uitnemendheid en volmaakt-heid van het karakter. Wanneer deze veranderingen tot stand komen, barsten engelen uit in vreugdezangen en God en Christus verblijden Zich over zielen die naar Gods beeld zijn gevormd. ------------------------Hoofdstuk 8--Een verborgen schat LLA 56 1 Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker.' LLA 56 2 Vroeger was het gebruikelijk dat mensen hun schatten in de grond verborgen. Diefstal en roof kwamen veelvuldig voor. Wanneer er een verandering kwam in de heersende macht, liepen zij die grote bezittin-gen hadden, veel kans dat zij zware belastingen moesten betalen. Bovendien stond het land steeds bloot aan invallen door plunderende legers. Bijgevolg probeerden de rijken hun schatten te beschermen door deze te verbergen. De grond werd beschouwd als een veilige bergplaats. Dikwijls echter werd deze bergplaats vergeten. De dood kon de eigenaar overvallen. Gevangenschap of verbanning kon hem scheiden van zijn schatten en de rijkdom die hij met zoveel moeite had bewaard bleef liggen voor de gelukkige vinder. In de tijd van Christus was het niet ongewoon als iemand in een verwaarloosd stuk grond oude munten of gouden en zilveren sieraden vond. LLA 56 3 Iemand huurt een stuk land om het te bewerken, en terwijl de ossen de grond omploegen, komt een begraven schat voor de dag. Als de man deze schat ontdekt, ziet hij dat een fortuin binnen zijn bereik ligt. Terwijl hij het goud weer verbergt, gaat hij naar huis terug en verkoopt alles wat hij bezit om het land, waarin de schat begraven ligt, te kopen. Zijn familie en zijn buren beschouwen hem als niet goed wijs. Als zij het stuk grond zien, ontdekken zij geen waarde in de verwaarloosde grond. Maande man weet wat hij doet en zodra het stuk land hem toebehoort, doorzoekt hij het hele stuk om de schat te zoeken die hij heeft verkregen. LLA 56 4 Deze gelijkenis illustreert de waarde van de hemelse schat en de inspanning die geëist wordt om deze te bezitten. De vinder van de schat in het stuk grond was bereid alles weg te doen wat hij had, was bereid om zich onvermoeibaar in te spannen om de verborgen rijkdom te bezitten. Zo moet de vinder van hemelse schatten geen arbeid te zwaar en geen offer te groot achten om de schatten der waarheid te verkrijgen. LLA 57 1 In de gelijkenis stelt de akker waarin de schat verborgen ligt de Schrift voor. De schat is het evangelie. De aarde zelf bevat niet zoveel goudaders en kostbare dingen als Gods Woord. Hoe deze verborgen zijn LLA 57 2 De schatten van het evangelie worden verborgen genoemd. Zij die in eigen oog wijs zijn, die verwaand zijn door ijdele wijsbegeerte, ontdekken niet de schoonheid en de verborgenheden van het verlossingsplan. Velen hebben ogen, maar zij zien niet; zij hebben oren, maar horen niet; zij hebben verstand, maar ontdekken niet de verborgen schat. LLA 57 3 Iemand zou over de plaats kunnen lopen waar schatten verborgen zijn. In bittere armoede zou hij aan de voet van een boom kunnen gaan zitten, zonder iets te weten van de schat die daaronder verborgen ligt. De waarheid was als een schat van goud aan het Hebreeuwse volk toevertrouwd. Het joodse stelsel dat het stempel van God droeg, was door Christus zelf gesticht. In typen en symbolen waren de grote waarheden van de verlossing omhuld. Toen Christus echter kwam, herkenden de joden Hem niet als Degene naar wie al deze zinnebeelden wezen. Zij hadden Gods Woord in hun handen, maar de overleveringen die van geslacht tot geslacht waren doorgegeven en de menselijke uitleg van de Schriften hielden de waarheid, zoals deze in Jezus is, voor hen verborgen. De geestelijke betekenis van de Heilige Schrift was verloren. Het schathuis met al zijn kennis stond voor hen open, maar zij wisten het niet. LLA 57 4 God verbergt zijn waarheid niet voor de mensen. Zij maken deze door hun eigen handelwijze duister voor zichzelf. Christus had aan het joodse volk overvloedige bewijzen gegeven van het feit dat Hij de Messias was, maar zijn leer riep op tot een duidelijke verandering in hun leven. Zij beseften dat, wanneer zij Christus zouden aannemen, zij hun geliefde stellingen en overleveringen, hun zelfzuchtige, goddeloze gebruiken moesten prijsgeven. Het aanvaarden van de onveranderlijke eeuwige waarheid eiste een offer. Daarom wilden zij het meest overtuigende bewijs dat God kon geven om in Christus te geloven, niet erkennen. Zij zeiden dat zij de geschriften van het Oude Testament geloofden en weigerden toch het getuigenis dat daarin is over het leven en karakter van Christus te aanvaarden. Zij waren bang dat zij overtuigd zouden worden en gedwongen zouden zijn hun vooropgezette meningen op te geven. De schat van het evangelie, de Weg, de Waar-heid en het Leven bevond Zich onder hen, maar zij verwierpen de grootste gave die God kon geven. LLA 58 1 'Zelfs uit de oversten geloofden velen in Hem,' lezen wij, 'maar ter wille van de Farizeeën kwamen zij er niet voor uit, om niet uit de synagoge te worden gebannen.' 1 Zij waren overtuigd en geloofden dat Jezus Gods Zoon was, maar het was niet in overeenstemming met hun eerzuchtige wensen om Hem te belijden. Zij hadden niet het geloof dat hun de hemelse schat zou hebben bezorgd. Zij zochten naar wereldse schatten. LLA 58 2 Ook in onze tijd zoeken de mensen begerig naar aardse schatten. Hun geest is vervuld met zelfzuchtige, eerzuchtige gedachten. Ter wille van het verkrijgen van wereldse rijkdom, eer of macht plaatsen zij de eisen, overleveringen en richtlijnen van mensen boven Gods geboden. Voor hen zijn de schatten van zijn Woord verborgen. LLA 58 3 'Een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.' 2 LLA 58 4 'Indien dan nog ons evangelie bedekt is, is het bedekt bij hen die verloren gaan, ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blindheid geslagen heeft, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is.' 3 De waarde van de schat LLA 58 5 De Heiland zag dat de mensen in beslag genomen waren door het streven naar gewin en dat zij de eeuwige werkelijkheid uit het oog verloren. Hij nam het op Zich dit kwaad te verbeteren. Hij wilde de betovering verbreken die de ziel verlamde. Terwijl Hij zijn stem ver-hief, riep Hij: 'Wat zou het een mens baten als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel? Of wat zal een mens geven in ruil voor zijn leven?' 4 Hij houdt de gevallen mensheid de betere wereld voor ogen, die zij uit het oog verloren hebben, opdat zij de eeuwige werkelijkheden zouden zien. Hij brengt hen naar de drempel van de oneindigheid, verlicht met Gods onbeschrijflijke heerlijkheid en toont hun de schatten die daar zijn. LLA 58 6 De waarde van deze schat gaat zilver en goud te boven. De rijk-dom van aardse mijnen kan er niet mee worden vergeleken. LLA 58 7 'De waterdiepte zegt: In mij is zij niet, en de zee zegt: Zij is niet bij mij. Gedegen goud kan voor haar niet gegeven worden en zilver kan niet als haar koopprijs afgewogen worden; zij kan niet worden geschat tegen het fijne goud van Ofir, noch tegen de kostbare chrysopaas of de lazuursteen. Goud noch glas kunnen haar evenaren, men ruilt haar niet tegen kleinodiën van gelouterd goud; paarlemoer noch kristal komen naast haar in aanmerking en het bezit van wijsheid gaat koralen te boven.' 5 . LLA 59 1 Deze schat is in de Schriften te vinden. De Bijbel is Gods grote studieboek, zijn grote opvoeder. De grondslag van alle ware weten schap is in de Bijbel te vinden. Iedere tak van kennis kan gevonden worden door het onderzoeken van Gods Woord. Bovenal bevat het de kennis die alle andere kennis overtreft: het verlossingsplan. De Bijbel is de mijn van de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus. LLA 59 2 De ware hogere kennis wordt verkregen door het bestuderen en het gehoorzamen van Gods Woord. Maar wanneer Gods Woord opzij wordt gelegd voor boeken die niet tot God en tot Gods koninkrijk leiden, is de verkregen kennis een verdraaien van die naam. LLA 59 3 In de natuur liggen wondere waarheden. De aarde, de zee en de lucht zijn vol van de waarheid.' Zij zijn onze leraars. De natuur laat zich horen door lessen van hemelse wijsheid en eeuwige waarheid. De gevallen mens wil deze lessen echter niet begrijpen. De zonde heeft zijn uitzicht verduisterd en uit zichzelf kan hij geen verklaring geven van de natuur zonder deze boven God te plaatsen. Goede lessen kun-nen geen indruk maken op de geest van hen die Gods Woord verwer-pen. De lessen uit de natuur worden door hen zo verdraaid, dat ze de aandacht aftrekken van de Schepper. LLA 59 4 Velen achten de wijsheid van de mens hoger dan de wijsheid van de goddelijke Leraar en Gods studieboek wordt beschouwd als ouder wets, aftands en saai. Maar wie door de Heilige Geest tot leven zijn gewekt, denken er anders over. Zij zien de kostbare schat en zijn bereid alles te verkopen om de akker te kopen waarin deze schat ver borgen is. In plaats van boeken met de meningen van schrijvers van naam kiezen zij het Woord van Hem, die de grootste Auteur en de beste Leraar is die de wereld ooit heeft gekend. Hij heeft zijn leven voor ons gegeven, opdat wij door Hem eeuwig leven konden verkrijgen. De gevolgen van het verwaarlozen van de schat LLA 59 5 Satan werkt aan de menselijke geest en probeert hem te doen denken dat er buiten God om een geweldige kennis te verkrijgen is. Door drogredenen bracht hij Adam en Eva ertoe aan Gods Woord te twijfelen en daarvoor in de plaats een theorie te brengen die tot onge-hoorzaamheid leidde. Deze drogredenen doen nu nog hetzelfde wat ze in het paradijs hebben gedaan. Leraars die de gedachten van ongelovi-ge schrijvers vermengen met het onderricht dat zij geven, zaaien in de geest van jonge mensen ideeën die leiden tot twijfel aan God en tot het overtreden van zijn wet. Weinig beseffen zij wat zij doen en wat de gevolgen van hun werk zullen zijn. LLA 60 1 Iemand kan in deze tijd alle klassen van lagere en hogere scholen doorlopen. Hij kan zijn best doen kennis te verkrijgen. Maar als hij God niet kent en de wetten niet gehoorzaamt die zijn wezen besturen, zal hij zichzelf te gronde richten. Door verkeerde gewoonten verliest hij het vermogen zichzelf op de juiste waarde te schatten. Hij raakt zijn zelfbeheersing kwijt. Hij kan niet verstandig praten over zaken die hem het meest aangaan. Hij is roekeloos en onverstandig in het behandelen van verstand en lichaam. Door verkeerde gewoonten maakt hij een wrak van zichzelf. Hij kan niet gelukkig zijn, want zijn nalatigheid om zuivere, gezonde beginselen aan te kweken brengt hem in de macht van gewoonten die zijn vrede verwoesten. Zijn jaren van inspannende studie zijn verspild, want hij heeft zichzelf te gronde gericht. Hij heeft zijn lichamelijke en verstandelijke krachten misbruikt en de tempel van zijn lichaam ligt in puin. Hij is een wrak voor dit leven en voor de eeuwigheid. Hij heeft gemeend door het verkrijgen van aardse kennis een schat te vinden, maar door zijn Bijbel opzij te leggen heeft hij een schat prijsgegeven die alles waard is. Het zoeken naar de schat LLA 60 2 Gods Woord moet ons onderwerp van studie zijn. Wij moeten onze kinderen opvoeden met de waarheden die daarin te vinden zijn. Het is een onuitputtelijke schat, maar de mensen vinden deze schat niet omdat zij er niet met al hun macht naar zoeken. Velen zijn voldaan met een vage kennis van de waarheid. Zij zijn tevreden met een oppervlakkig werk en nemen als vanzelfsprekend aan dat zij alles hebben wat nodig is. Zij nemen de woorden van anderen aan als waarheid en zijn te gemakzuchtig om zich ijverig in te spannen, wat in het Woord wordt gesymboliseerd door het zoeken naar verborgen schatten. De meningen van mensen zijn echter niet alleen onbetrouwbaar, ze zijn zelfs gevaarlijk, want zij plaatsen de mens daar, waar God zou moeten zijn. Zij plaatsen de woorden van mensen daar waar een 'Aldus spreekt de Here' zou moeten worden gehoord. LLA 60 3 Christus is de waarheid. Zij woorden zijn waarheid en hebben een diepere betekenis dan op het eerste gezicht lijkt. Alle woorden van Christus hebben een veel grotere waarde dan men zou menen. De geest, die levend gemaakt is door de Heilige Geest, zal de waarde van deze woorden ontdekken. Zulke mensen zullen de kostbare edelstenen van de waarheid ontdekken, al zouden het verborgen schatten zijn. LLA 61 1 Menselijke theorieën en veronderstellingen zullen nooit tot een juist begrip van Gods Woord leiden. Zij die veronderstellen dat zij de wijsbegeerte begrijpen, denken dat hun verklaringen noodzakelijk zijn om de schatten van kennis te ontsluiten en te verhinderen dat kette-rijen hun weg in de gemeente vinden. Maar juist deze verklaringen hebben onjuiste gedachten en ketterijen ingebracht. De mensen hebben wanhopige pogingen gedaan om de naar hun mening duistere schriftgedeelten te verklaren, maar hun pogingen hebben al te vaak juist die dingen, die zij duidelijk wilden maken, onduidelijk gemaakt. LLA 61 2 De priesters en de Farizeeën meenden dat zij als leraars grote dingen deden door hun eigen verklaring te geven aan Gods Woord, maar Christus zei van hen: 'Dwaalt.gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods?' 6 Hij beschuldigde hen dat zij 'leringen leren, die geboden van mensen zijn.'' Hoewel zij leraars waren van Gods Woord en van hen werd verondersteld dat zij zijn Woord begrepen, waren zij geen daders van het Woord. Satan had hun ogen verblind, opdat zij de belangrijkheid ervan niet zouden zien. LLA 61 3 Velen in onze dagen doen hetzelfde werk. Veel kerken zijn schul-dig aan deze zonde. Er bestaat gevaar, groot gevaar dat de zogenaamde geleerden van deze tijd de ervaring van de joodse leraars zullen herhalen. Zij geven een onjuiste verklaring van Gods Woord en men-sen worden in de war gebracht en in het duister gehuld als gevolg van hun onjuiste opvatting over de goddelijke waarheid. LLA 61 4 De Schriften behoeven niet te worden gelezen bij het vage licht van overleveringen of menselijke speculaties. Wij zouden even goed kunnen proberen de zon te verlichten met een zaklantaarn als te pro-beren de Schriften te verklaren door menselijke overleveringen of fan-tasie. Gods heilig Woord heeft niet het licht van de aarde nodig om zijn heerlijkheid openbaar te maken. Het is een licht van zichzelf - de openbaring van Gods heerlijkheid, waarnaast elk ander licht maar vaag is. LLA 61 5 Er moet echter oprechte studie en nauwgezet onderzoek plaats-vinden. Een duidelijk begrip van de waarheid zal nooit het loon van gemakzucht zijn. Geen enkele aardse zegen kan verkregen worden zonder ernstige, volhardende inspanning. Als mensen succes willen hebben bij het zakendoen moeten zij doorzettingsvermogen hebben en geloof bezitten dat resultaten verwacht. Wij kunnen niet verwachten dat wij geestelijke kennis zullen verkrijgen zonder ons ernstig in te spannen. Zij die de schatten van de waarheid willen bezitten, moeten ernaar graven zoals mijnwerkers graven naar de schatten, die in de aarde verborgen zijn. Een halfslachtig, onverschillig werk zal niets uitwerken. Oud en jong moeten Gods Woord niet alleen lezen, maar het met heel hun hart bestuderen, terwijl zij bidden en naar de waar-heid zoeken als naar een verborgen schat. Wie dit doen zullen beloond worden, want Christus zal hun verstand verlichten. LLA 62 1 Onze zaligheid is afhankelijk van het kennen van de waarheid, zoals deze in de Schriften wordt gevonden. God wil dat wij deze kennis zullen bezitten. Doorzoek de kostbare Bijbel met hongerige harten. Onderzoek Gods Woord zoals de mijnwerker de aarde doorzoekt om goudaders te vinden. Geef het zoeken niet op eer u zeker bent van uw relatie tot God en zijn wil aangaande u. Christus heeft gezegd: 'Wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in mijn naam, Ik zal het doen.' 3 LLA 62 2 Godvruchtige en talentvolle mensen vangen een glimps op van eeuwige waarheden, maar dikwijls begrijpen zij deze niet, omdat de dingen die gezien worden, de heerlijkheid van de ongeziene verbergen. Wie met succes naar de verborgen schat wil zoeken moet een hoger doel hebben dan de dingen van deze wereld na te jagen. Zijn genegen-heden en bekwaamheden moeten aan dit zoeken worden gewijd. LLA 62 3 Ongehoorzaamheid heeft de deur gesloten tot een grote hoeveel-heid kennis die uit de Schriften verkregen had kunnen worden. Ver-staan wil zeggen gehoorzaamheid aan Gods geboden. De Schriften moeten niet aangepast worden aan het vooroordeel en de afgunst van mensen. Ze kunnen alleen verstaan worden door hen, die ootmoedig zoeken naar een kennis van de waarheid om deze te kunnen gehoorzamen. LLA 62 4 Stel u de vraag: Wat moet ik doen om gered te worden? U moet uw vooropgezette meningen, uw geërfde en aangeleerde ideeën bij de deur van het onderzoek achterlaten. Als u de Schriften onderzoekt om uw eigen mening te rechtvaardigen, zult u nooit de waarheid kennen. Zoek om te weten wat de Here zegt. Als u tijdens uw zoeken overtuigd wordt en inziet dat uw geliefkoosde meningen niet in overeenstem ming zijn met de waarheid, leg deze dan niet uit op een wijze die past bij uw eigen geloof, maar aanvaard het u gegeven licht. Open uw verstand en hart, zodat u wondere dingen uit Gods Woord zult zien. LLA 62 5 Geloof in Christus als de Verlosser van de wereld eist een erkenning van het verlichte verstand, dat geleid wordt door een hart dat in staat is om de hemelse schat te onderscheiden en te waarderen. Dit geloof is onverbrekelijk verbonden met bekering en verandering van karakter. Het geloof bezitten wil zeggen de schat van het evangelie te vinden en te aanvaarden met alle verplichtingen die dit met zich meebrengt. LLA 63 1 'Tenzij iemand wederomgeboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien." 9 Hij mag gissen en zich een voorstelling maken, maar zonder het oog van het geloof kan hij de schat niet zien. Christus heeft zijn leven gegeven om ons deze onmetelijke schat te bezorgen, maar zonder een wedergeboorte door geloof in zijn bloed is er geen vergeving van zonden, geen schat voor een verlorengaande ziel. LLA 63 2 Wij moeten door de Heilige Geest verlicht worden om de waarhe-den in Gods Woord te kunnen ontdekken. De mooie dingen in de natuur zijn pas zichtbaar wanneer de zon met haar stralen het duister verdrijft en ze verlicht. Op gelijke wijze worden de schatten in Gods Woord pas op prijs gesteld als ze geopenbaard worden door de heldere stralen van de Zon der gerechtigheid. LLA 63 3 De Heilige Geest die van de hemel wordt gezonden door de goed-heid van oneindige liefde neemt de dingen Gods en openbaart ze aan een ieder die onvoorwaardelijk in Christus gelooft. Door zijn macht worden de belangrijke waarheden waarvan het behoud van de ziel afhankelijk is benadrukt in het verstand. De weg des levens wordt zo duidelijk getoond dat niemand behoeft te dwalen. Wanneer wij de Schriften bestuderen moeten wij bidden dat het licht van Gods Heilige Geest het Woord zal beschijnen, zodat we zijn schatten zullen zien en naar waarde zullen schatten. De beloning voor het zoeken LLA 63 4 Niemand moet menen dat hij geen verdere kennis kan verwerven. De diepte van het menselijk intellect kan worden gemeten. De werken van menselijke schrijvers kunnen worden begrepen, maar de levendig-ste verbeelding kan God niet ontdekken. Er is een oneindigheid achter alles wat wij kunnen doorvorsen. Wij hebben slechts een glimps van Gods heerlijkheid en van zijn oneindige kennis en wijsheid gezien. Wij hebben als het ware gewerkt aan de oppervlakte van de mijn, terwijl de rijke goudaders onder de oppervlakte liggen om de zoeker daarnaar te belonen. Wij moeten dieper afdalen in de mijn. De resultaten zullen heerlijke schatten zijn. Door een juist geloof zal de goddelijke kennis tot menselijke kennis worden. LLA 63 5 Niemand kan de Schriften onderzoeken in de geest van Christus zonder beloond te worden. Als iemand zich als een kind wil laten onderrichten en zich geheel aan God onderwerpt, zal hij de waarheid in Gods Woord ontdekken. Als de mensen gehoorzaam zouden zijn, zouden zij het plan van Gods bestuur verstaan. De hemelse wereld zou zijn schatkamer van genade en heerlijkheid openen voor verder onder-zoek. Mensen zouden heel anders zijn dan nu het geval is, want door het ontginnen van de mijn van de waarheid zouden zij veredeld worden. Het mysterie van de verlossing, de menswording van Christus, zijn verzoenend sterven zouden niet vaag zijn, zoals nu het geval is. Deze dingen zouden niet alleen beter begrepen, maar ook veel meer op prijs worden gesteld. LLA 64 1 In zijn bede tot de Vader gaf Christus aan de wereld een les die in verstand en hart gegrift moest staan. 'Dit nu is het eeuwige leven,' zei Hij, 'dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus die Gij gezonden hebt.' 10 Dit is echte opvoeding. Deze geeft macht. Het uit eigen ervaring kennen van God en van Jezus Christus die door God is gezonden, verandert de mens naar Gods beeld. Het geeft de mens macht over zichzelf om elke impuls en hartstocht van onze aardse natuur ondergeschikt te maken aan de hogere krachten van de geest. Het maakt hem een zoon van God en erfgenaam van de hemel. Het brengt hem in gemeenschap met de geest van de Oneindige en opent voor hem de rijke schatten van het universum. LLA 64 2 Deze kennis wordt verkregen door het onderzoeken van Gods Woord. En deze schat kan gevonden worden door iedereen, die alles over heeft om haar te verkrijgen. LLA 64 3 'Indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden.' ------------------------Hoofdstuk 9--De parel van grote waarde LLA 65 1 Onze Heiland heeft de zegen van de verlossende liefde vergeleken met een kostbare parel. Hij illustreerde zijn les door de gelijkenis van de koopman die goede parels zoekt en 'toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had en kocht die.' Christus zelf is de parel van grote waarde. In Hem bevindt zich alle heerlijkheid van de Vader, de volheid van de Godheid. Hij is het schijnsel van de heerlijkheid van zijn Vader en het evenbeeld van zijn persoonlijkheid. De heerlijkheid van Gods eigenschappen komt tot uiting in zijn karakter. Iedere bladzijde in de Heilige Schrift is verlicht door zijn glans. De gerechtigheid van Christus is als een zuivere, witte parel zonder enig gebrek of enige vlek. Geen enkel menselijk werk kan de grote en kostbare gave van God verbeteren. In Christus zijn alle schatten van wijsheid en kennis verborgen. Hij is ons van God geworden 'wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing.' 1 Alles wat de noden en verlangens van het menselijk hart kan bevredigen, zowel voor deze wereld als voor de eeuwigheid, is te vinden in Christus. Onze Verlosser is de Parel, die zo kostbaar is dat in vergelijking hiermee alles als verlies beschouwd kan worden. LLA 65 2 Christus is gekomen tot de zijnen, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 2 Gods licht heeft in het duister van deze wereld geschenen, maar de duisternis heeft het niet begrepen. 3 Maar niet iedereen stond onverschillig tegenover Gods gave. De koopman uit de gelijkenis stelt degenen voor die ernstig verlangen de waarheid te ken-nen. Onder de verschillende volken waren oprechte en nadenkende mensen die in de literatuur, wetenschap en godsdienst van de heiden-wereld hadden gezocht naar dingen, die zij als schatten voor de ziel konden aanvaarden. Onder de joden waren mensen die zochten naar hetgeen zij niet bezaten. Ontevreden met een godsdienst van vormen verlangden zij naar iets dat geestelijk was en hen kon opbouwen. De door Christus gekozen discipelen behoorden tot deze mensen, Cornelius en de kamerling tot de eerste groep. Zij hadden om licht uit de hemel gebeden en ernaar verlangd en toen Christus aan hen werd geopenbaard, namen zij Hem vol blijdschap aan. LLA 66 1 In de gelijkenis wordt de parel niet voorgesteld als een geschenk. De koopman kocht deze ten koste van alles wat hij bezat. Velen vragen naar de betekenis hiervan omdat Christus in de Schrift wordt voorge-steld als een gave. Hij is ook een gave, maar slechts voor hen, die zich zonder voorbehoud aan Hem overgeven naar lichaam, ziel en geest. Wij moeten ons overgeven aan Christus om een leven te leiden van bereidwillige gehoorzaamheid aan al zijn geboden. Alles wat wij zijn, alle talenten en gaven die wij bezitten zijn van de Here om te worden gebruikt in zijn dienst. Als wij ons zo volkomen aan Hem overgeven, geeft Christus Zich met alle schatten van de hemel aan ons. Dan ver-krijgen wij de kostbare parel. LLA 66 2 Verlossing is een vrije gave. Toch moet deze gekocht en verkocht worden. Op de markt waar Gods genade heerst, wordt deze kostbare parel voorgesteld als gekocht zonder geld en zonder prijs. Op deze markt kan iedereen de gaven van de hemel verkrijgen. De schatkamer van de edelstenen van de waarheid staat voor iedereen open. 'Zie,' zegt de Heer, 'Ik heb een open deur voor u gegeven en niemand kan die sluiten.' Voor deze deur staan geen schildwachten. Stemmen van binnen zowel als van buiten roepen: Kom. De stem van de Heiland nodigt ons vol liefde uit: 'Ik raad u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden.' 3 LLA 66 3 Het evangelie van Christus is een zegen die iedereen kan bezitten. Zowel de armsten als de rijksten kunnen de zaligheid kopen, want wereldse rijkdommen kunnen deze niet verschaffen. Ze wordt verkre-gen door bereidwillige gehoorzaamheid, door ons aan Christus te geven als een bezit, dat Hij heeft gekocht. Zelfs de beste scholing kan op zichzelf niemand nader tot God brengen. De Farizeeën hadden alle tijdelijke en geestelijke zegeningen gekregen en zeiden vol trots: 'Wij zijn rijk en verrijkt en hebben aan niets gebrek.' Toch waren zij 'ellen-dig, jammerlijk, arm, blind en naakt.' 4 Christus bood hun de kostbare parel aan, maar ze verwaardigden zich niet deze te aanvaarden. Daar-om zei Hij tot hen: 'De tollenaars en hoeren gaan u voor in het konink-rijk Gods.' 5 LLA 66 4 Wij kunnen de zaligheid niet verdienen, maar wij moeten er met evenveel ernst en volharding naar zoeken alsof wij bereid zouden zijn alles in de wereld daarvoor prijs te geven. LLA 66 5 Wij moeten naar de kostbare parel zoeken, maar deze is niet te vinden in wereldse markten of op de manier van de wereld. De prijs die wij daarvoor moeten betalen bestaat niet uit zilver of goud, want dit alles is reeds van God. Laat de gedachte varen dat u uw zaligheid kunt winnen door aardse of geestelijke voorrechten. God vraagt van u bereidwillige gehoorzaamheid. Hij vraagt of u uw zonden op wilt geven. 'Die overwint,' zegt Christus, 'hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik overwonnen heb en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.' 6 LLA 67 1 Er zijn mensen die altijd op zoek schijnen te zijn naar de hemelse parel. Maar zij geven hun verkeerde gewoonten niet helemaal op. Zij doden niet hun oude natuur, zodat Christus in hen kan leven. Daarom vinden zij deze kostbare parel niet. Zij hebben hun onheilige eerzucht en liefde voor wereldse attracties niet overwonnen. Zij nemen niet hun kruis op om Christus te volgen op de weg van zelfverloochening en opoffering. Zij zijn bijna christenen en schijnen heel dicht bij het koninkrijk der hemelen te zijn, maar zij kunnen er niet binnengaan. Bijna behouden betekent niet bijna, maar helemaal verloren. LLA 67 2 De gelijkenis van de koopman op zoek naar kostbare parels heeft een tweeledige betekenis. Deze gelijkenis slaat niet alleen op mensen die het koninkrijk der hemelen zoeken, maar ook op Christus die zijn verloren erfdeel zoekt. LLA 67 3 Christus zag als de hemelse koopman die kostbare parels zoekt, in het verloren mensdom de parel van grote waarde. Hij zag in die mens die door de zonde verontreinigd en te gronde gericht was, mogelijkhe-den tot verlossing. Harten die het slagveld zijn geweest van de strijd met Satan en die verlost zijn door de macht der liefde, hebben voor de Verlosser meer waarde dan zij, die nooit gezondigd hebben. God ziet de mensheid niet als verworpen en waardeloos. Hij ziet de mens aan in Christus en ziet wat hij zou hebben kunnen worden door de verlossende liefde. LLA 67 4 Hij heeft alle rijkdommen van het universum bijeengebracht en deze gegeven om de parel te kunnen kopen. En wanneer Jezus deze parel gevonden heeft, plaatst Hij deze weer in zijn kroon. 'Zij zijn kroonjuwelen die zullen blinken in zijn land.' 7 'Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal.' 8 LLA 67 5 Christus als de parel van grote waarde, en ons voorrecht om deze parel te kunnen bezitten is het thema waarbij wij ons het meest moeten bepalen. De Heilige Geest openbaart aan de mens de kostbaarheid van deze parel. De Heilige Geest heeft de grootste macht wanneer de hemelse gave op bijzondere wijze wordt gezocht en gevonden. In de dagen van Christus hebben velen het evangelie gehoord, maar hun geest was verduisterd door verkeerde leerstellingen en zij herkenden in de eenvoudige Leraar uit Galilea niet de door God gezondene. Na de hemelvaart van Christus echter werd zijn troonsbestijging in zijn middelaarswerk gekenmerkt door de uitstorting van de Heilige Geest. Deze Geest werd op de dag van het Pinksterfeest gegeven. De getuigen van Christus verkondigden de macht van de opgestane Heiland. Het hemelse licht drong door in het duister van hen, die door de vijanden van Christus waren bedrogen. Zij zagen Hem nu verheven als Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken.' 9 Zij zagen hoe Hij door de hemelse heerlijkheid was omgeven, met oneindige schatten in zijn handen om te geven aan allen die zich van hun opstand zouden bekeren. Toen de apostelen de heerlijkheid van de Eniggeboren Zoon van de Vader predikten, werden drieduizend mensen overtuigd. Zij zagen zichzelf zoals zij waren, zondig, onrein. Zij zagen Christus als hun Vriend en Verlosser. Christus werd verheven en verheerlijkt door de kracht van de Heilige Geest die op de mensen rustte. Door het geloof zagen deze gelovigen Hem als Degene die vernedering, lijden en dood had ondergaan, opdat zij niet verloren zouden gaan, maar eeuwig leven zouden hebben. De openbaring van Christus door de Heilige Geest bracht hun een levend besef van zijn macht en majesteit en zij strekten in geloof hun handen naar Hem uit terwijl zij zeiden: 'Ik geloof.' LLA 68 1 Vervolgens werd het blijde nieuws van een opgestane Heiland gepredikt tot de einden van de bewoonde wereld. De gemeente zag hoe bekeerlingen uit alle richtingen toestroomden. Gelovigen kwamen opnieuw tot bekering. Zondaars verenigden zich met de christenen in het zoeken naar de kostbare parel. De profetie ging in vervulling: '(De zwakke) zal zijn als David en het huis van David ... als de Engel des Heren.' 10 Iedere christen zag in zijn broeder het goddelijk beeld van weldadigheid en liefde. Eén belang overheerste. Eén deel nam al het andere in beslag. Alle harten waren één. De enige ambitie van de gelovigen was de gelijkenis van Christus' karakter te openbaren en te werken aan de uitbreiding van zijn koninkrijk. 'En de menigte van hen die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel,... En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen.' 'En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden.' 11 De Geest van Christus bezielde de hele gemeente, want zij hadden de parel van grote waarde gevonden. LLA 68 2 Deze gebeurtenissen zullen met groter kracht herhaald worden. De uitstorting van de Heilige Geest op de dag van het Pinksterfeest was de vroege regen, maar de late regen zal nog overvloediger zijn. De Geest wacht op onze vraag en onze aanvaarding. Christus zal opnieuw in volheid geopenbaard worden door de kracht van de Heilige Geest. De mensen zullen de waarde van de kostbare parel onderscheiden en met de apostel Paulus zeggen: 'Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht. Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus mijn Heer, dat alles te boven gaat.' ------------------------Hoofdstuk 10--Het visnet LLA 69 1 Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is, haalt men het op de oever en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.' LLA 69 2 Het slepen van het net is de prediking van het evangelie; Dit brengt zowel goeden als bozen in de gemeente. Wanneer het werk van het evangelie voltooid is, zal de scheiding plaatsvinden door het oordeel. Christus zag dat de aanwezigheid van valse broeders in de gemeente zou maken dat op negatieve manier over de waarheid gesproken zou worden. De wereld zou het evangelie lasteren op grond van de inconsequente houding van onwaarachtige gelovigen. Zelfs christenen zouden struikelen als zij zouden zien dat velen die de naam van Christus dragen niet door zijn Geest worden geleid. Omdat deze zondaars in de gemeente zijn, zouden mensen gevaar lopen te denken dat God hun zonden door de vingers ziet. Daarom neemt Christus de sluier voor de toekomst weg en vraagt dat allen beseffen dat het karakter, en niet de status de toekomst van de mens bepaalt. LLA 69 3 Zowel de gelijkenis van het onkruid als die van het visnet leren duidelijk dat er nooit een tijd zal komen waarin alle goddelozen zich tot God zullen keren. De tarwe en het onkruid groeien samen op tot de oogst. De goede en onbruikbare vissen worden samen aan de oever gehaald om daar te worden gescheiden. LLA 69 4 Ook leren deze gelijkenissen dat er na het oordeel geen proeftijd meer is. Als het evangeliewerk voltooid is, volgt onmiddellijk de scheiding tussen goed en kwaad en is het lot van elke groep voor altijd beslist. LLA 70 1 God wenst niemands ondergang. 'Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, gij huis Israëls?' 1 LLA 70 2 Zolang de genadetijd duurt, smeekt zijn Geest de mensen om de gave van het leven te aanvaarden. Alleen zij, die aan dit smeken weerstand bieden, zullen verloren gaan. God heeft gezegd dat de zonde moet worden weggedaan als een kwaad dat het universum schade toebrengt. Zij die aan de zonde vasthouden zullen daarmee ten onder gaan. ------------------------Hoofdstuk 11--Oude en nieuwe dingen LLA 71 1 Terwijl Christus het volk onderrichtte, voedde Hij tevens zijn discipelen op voor het werk dat hen wachtte. In al zijn onderwijzingen lagen lessen voor hen. Nadat Hij de gelijkenis van het visnet had verteld, vroeg Hij hun: 'Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: 'Ja.' Toen hield Hij hun door een andere gelijkenis hun verantwoordelijkheid voor ten aanzien van de waarheden die zij ontvangen hadden. LLA 71 2 'Hij zeide tot hen: Daarom is iedere schriftgeleerde die een discipel geworden is van het koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt.' LLA 71 3 De schat die de heer verworven heeft, houdt hij niet voor zichzelf. Hij brengt deze te voorschijn om hem te delen met anderen. Door het gebruik vermeerdert de schat. De heer des huizes heeft zowel nieuwe als oude kostbaarheden. Zo onderwijst Christus dat de waarheid die aan zijn discipelen is toevertrouwd, aan de wereld moet worden meegedeeld. En naarmate de kennis van de waarheid wordt doorgegeven, zal deze toenemen. LLA 71 4 Allen die de evangelieboodschap in het hart hebben gesloten, zullen ernaar verlangen deze te prediken. De liefde van Christus, die uit de hemel afkomstig is, moet zich uiten. Zij die Christus hebben aangedaan zullen hun ervaring doorgeven, door van stap tot stap de leiding van de Heilige Geest na te gaan, in hun hongeren en dorsten naar het kennen van God en van Jezus Christus die Hij gezonden heeft; in de resultaten van hun naspeuren van de Schriften, hun gebeden, hun zielestrijd en in Christus' woorden tot hen: 'Uw zonden zijn u vergeven.' Het is onnatuurlijk dat iemand deze dingen verborgen kan houden. Wie met de liefde van Christus vervuld zijn zullen hiertoe dan ook niet in staat zijn. Naarmate de Heer hen tot bewaarders van de geheiligde waarheid heeft gemaakt, zullen zij verlangen dat anderen dezelfde zegeningen zullen ontvangen. Wanneer zij de rijke schatten van het kennen van God bekendmaken, zullen zij meer en meer van Christus' genade ontvangen. Zij zullen het hart van een kind hebben, wat betreft zijn eenvoud en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Zij zullen smachten naar heiligheid en steeds meer schatten van waarheid en genade zullen aan hen geopenbaard worden om deze door te geven aan de wereld. LLA 72 1 De grote schatkamer van de waarheid is Gods Woord - het geschreven Woord, het boek der natuur en het boek met de ervaringen van Gods handelwijze met de mens. Hier zijn de schatten waarvan Christus' arbeiders gebruik moeten maken. LLA 72 2 Bij het zoeken naar waarheid moeten zij zich OP God verlaten, niet op menselijke wijsheid of op de groten der aarde wier wijsheid bii.God dwaasheid is. De Here zal door middelen, die Hii zelf bepaalt, kennis over Zichzelf aan iedere zoeker meedelen. LLA 72 3 Als Christus' volgeling zijn Woord gelooft en dit in praktijk brengt, bestaat er geen kennis in de wereld van de natuur die hij niet zal kunnen begrijpen en waarderen. Alleen dit zal hem in staat stellen de waarheid aan anderen door te geven. De natuur is een schatkamer van kennis waaruit iedere leerling in de school van Christus kan putten. Als wij nadenken over de schoonheid van de natuur en haar lessen bestuderen in het bewerken van de grond, in de groei van de bomen, in alle wonderen van aarde, zee en lucht, zullen wij een nieuw begrip krijgen van de waarheid. De verborgenheden die te maken hebben met Gods handelwijze met de mens, de diepte van zijn wijsheid en zijn oordeel, zoals deze zichtbaar zijn in het menselijk leven, al deze dingen zijn te vinden in dit schathuis. LLA 72 4 Maar in het geschreven Woord wordt God het duidelijkst aan de mens geopenbaard. Dit is de schatkamer van de onnaspeurlijke rijk-dom van Christus. LLA 72 5 Gods Woord omvat de geschriften van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Het één is zonder het ander niet compleet. Christus zei dat de waarheden van het Oude Testament even waardevol zijn als die van het Nieuwe Testament. Christus was evenzeer de Verlosser van de mens in het begin van de geschiedenis van deze wereld als Hij dat nu nog is. Eer Hij zijn goddelijkheid bekleedde met menselijkheid en naar onze wereld kwam, werd het evangelie gepredikt door Adam, Set, Henoch, Methusalah en Noach. Abraham in Kanaan en Lot in Sodom brachten de boodschap. Van geslacht tot geslacht spraken trouwe boodschappers over Hem die komen zou. De diensten van het joodse bestel waren door Christus zelf ingesteld. Hij was het fundament van hun offerstelsel, de werkelijkheid van heel hun godsdienst. Het bloed dat vergoten werd als offeranden werden gebracht, wees naar het offer van het Lam van God. In Hem gingen alle zinnebeeldige offeranden in vervulling. LLA 73 1 Christus is, zoals Hij geopenbaard werd aan de aartsvaders, zoals Hij afgebeeld werd in de offerdiensten en in de wet en zoals de profeten Hem bekend maakten, de rijkdom van het Oude Testament. In zijn leven, zijn dood en opstanding en zijn manifestatie door de Heilige Geest is Christus de schat van het Nieuwe Testament. Onze Heiland is als de stralende heerlijkheid van zijn Vader zowel het Oude als het Nieuwe Testament. LLA 73 2 De apostelen moesten uitgaan van Christus' leven, dood en middelaarswerk, waarover de profeten hadden gesproken. Hiervan moesten zij getuigen. Hun onderwerp moest zijn: Christus in zijn vernede-ring, in zijn reinheid, heiligheid en oneindige liefde. Om het evangelie in al zijn volheid te prediken, moesten zij de Heiland niet alleen voorhouden zoals Hij geopenbaard was in zijn leven en leer, maar ook zoals Hij was voorzegd door de profeten van het Oude Testament en zoals Hij was gesymboliseerd door de offerdiensten. LLA 73 3 In zijn onderricht hield Christus oude waarheden voor die Hij zelf had gegeven, waarheden die Hij had gesproken door de aartsvaders en de profeten, maar Hij liet er nu een nieuw licht op schijnen. Hoe heel anders was nu de betekenis ervan! Een stroom van licht en geestelijk leven werd door zijn verklaring daarop uitgegoten. Hij beloofde dat de discipelen door de Heilige Geest verlicht zouden worden en dat Gods Woord steeds duidelijker voor hen zou worden. Zij zouden de waarheden daarvan in nieuwe schoonheid kunnen prediken aan anderen. LLA 73 4 Sinds de eerste belofte van verlossing in het paradijs was gegeven, zijn het leven, het karakter en het middelaarswerk van Christus altijd het onderwerp van studie voor de menselijke geest geweest. Toch heeft iedereen, door wie de Heilige Geest heeft gewerkt, deze onderwerpen in een nieuw en helder licht gebracht. De waarheden van de verlossing kunnen steeds verder uitgewerkt en ontwikkeld worden. Ze zijn altijd nieuw, ondanks hun ouderdom en openbaren aan de zoeker naar waar-heid steeds meer heerlijkheid en een steeds grotere macht. LLA 73 5 In elke eeuw is er een nieuwe ontwikkeling van de waarheid, een boodschap van God aan de mensen in die generatie. De oude waarheden zijn alle van belang; nieuwe waarheden staan niet los van de oude, maar ontvouwen deze. Pas als oude waarheden begrepen worden, kunnen wij de nieuwe verstaan. Toen Christus aan zijn discipelen de waarheid van zijn opstanding wilde openbaren, begon Hij bij Mozes en de profeten, en legde hun uit wat in al de Schriften op Hem betrekking had. 1 Maar het licht dat straalt in het ontvouwen van de waarheid verheerlijkt het oude. Wie het nieuwe verwerpt of veronachtzaamt, bezit niet werkelijk het oude. Voor hem verliest het zijn vitale kracht en wordt het een levenloze vorm. LLA 74 1 Er zijn mensen die beweren dat zij de waarheden van het Oude Testament geloven en leren, terwijl zij het Nieuwe verwerpen. Maar door te weigeren om de leer van Christus aan te nemen laten zij zien dat zij niet geloven wat de aartsvaders en de profeten hebben gezegd. 'Indien gij Mozes geloofdet,' zei Christus, 'zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven.' 2 Daarom ligt er geen werkelijke kracht in hun leer, ook niet in die van het Oude Testament. LLA 74 2 Velen die zeggen dat zij het evangelie geloven en leren, maken dezelfde fout. Zij schuiven de Schriften van het Oude Testament terzijde, waarvan Christus heeft gezegd: 'Deze zijn het welke van Mij getuigen.' 3 Door het Oude Testament te verwerpen, verwerpen zij in feite ook het Nieuwe, want beide vormen een onverbrekelijk geheel. Niemand kan Gods wet in een juist licht plaatsen zonder het evangelie. Omgekeerd is dat evenmin mogelijk. De wet belichaamt het evangelie en het evangelie ontvouwt de wet. De wet is de wortel, het evangelie de geurige bloem om de vrucht die hieruit groeit. LLA 74 3 Het Oude Testament werpt licht op het Nieuwe, evenals dat omgekeerd het geval is. Beide zijn een openbaring van de heerlijkheid van God in Christus. Beide ontvangen waarheden die steeds nieuwe betekenis krijgen voor de oprechte zoeker. De waarheid in en door Christus is onmetelijk. De bijbelvorser ziet als het ware in een bron die dieper wordt naarmate hij er dieper in kijkt. In dit leven zullen wij niet in staat zijn het mysterie te begrijpen van Gods liefde in het geven van zijn Zoon als verzoening voor onze zonden. Het werk van onze Verlos-ser op aarde is en zal altijd een onderwerp zijn dat onze verbeelding aanspreekt. De mensen mogen dan alle verstandelijke krachten gebruiken om dit geheim te doorgronden, hun geest zal daardoor echter alleen maar vermoeid raken. De ijverigste zoeker zal een eindeloze zee voor zich zien. LLA 74 4 De waarheid zoals deze is in Jezus kan ervaren, maar nooit ver-klaard worden. De hoogte, breedte en diepte daarvan gaan onze kennis te boven. Wij kunnen onze verbeelding nog zo laten werken, toch zul-len we slechts vaag de grenzen zien van een liefde die onverklaarbaar is; die zo hoog is als de hemelen zijn, maar die zich heeft neergebogen naar de aarde om het stempel van God te drukken op ieder mensenkind. LLA 74 5 Toch is het voor ons mogelijk om zoveel van Gods mededogen te zien als wij kunnen verdragen. Dit wordt aan de nederige, berouwvolle mens geopenbaard. Wij zullen Gods ontferming begrijpen naarmate wij zijn offer voor ons op prijs stellen. Wanneer wij Gods Woord met een ootmoedig hart onderzoeken, zal het grote onderwerp van de verlossing zich voor onze blik ontvouwen. Het zal in helderheid toenemen wanneer wij erop zien en als wij verlangen om het te doorgronden, zal de betekenis daarvan voor ons steeds toenemen. LLA 75 1 Ons leven is verbonden met het leven van Christus. Wij worden gedurig tot Hem getrokken, hebben deel aan Hem als het levende Brood, dat uit de hemel is neergedaald. Wij putten uit een bron die steeds opnieuw zijn overvloedige schatten geeft. Als wij de Heer altijd voor ogen houden en ons hart naar Hem doen uitgaan in lof en dank, zullen wij steeds een verfrissende ervaring in ons godsdienstig leven LLA 75 2 opdoen. Ons gebed zal de vorm aannemen van een gesprek met God, alsof we spreken met een vriend. Hij zal zijn verborgenheden aan ons bekendmaken. Dikwijls zullen wij ons bewust zijn van de blijde ervaring dat Jezus ons nabij is. Vaak zullen onze harten brandende in ons zijn als Hij nadert om met ons te spreken zoals Hij met Henoch heeft gewandeld. Wanneer dit werkelijk de ervaring van de christen is, worden in zijn leven een eenvoud, nederigheid, zachtmoedigheid en ootmoed van het hart zichtbaar die aan allen waarmee hij omgaat, tonen dat hij met Jezus is geweest en van Hem heeft geleerd. LLA 75 3 In hen, die de godsdienst van Christus bezitten, zal deze zich openbaren als een levengevend, alles doordringend beginsel, als een levende, werkzame, geestelijke energie. Dit zal zichtbaar zijn in de frisheid, kracht en blijdschap van de eeuwige jeugd. Het hart dat Gods Woord aanvaardt is niet als een vijver die verdampt of als een gebroken waterbak die zijn schat verliest. Het is als een bergstroom, gevoed door nimmer aflatende stromen met hun koele heldere water dat van de rotsen valt en de vermoeide, dorstige en zwaar beladene verfrist. LLA 75 4 Deze ervaring verschaft iedereen die de waarheid onderwijst de eigenschappen, die hem tot een vertegenwoordiger van Christus maken. De geest van Christus' onderricht zal kracht en directheid geven aan zijn gesprekken en gebeden. Zijn getuigenis over Christus zal geen bekrompen, levenloos getuigenis zijn. De predikant zal niet telkens weer dezelfde preken houden. Zijn geest zal openstaan voor de gedurige verlichting door de Heilige Geest. LLA 75 5 Christus heeft gezegd: 'Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven . . . Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij . . . De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven.' 4 LLA 76 1 Als wij het vlees van Christus eten en zijn bloed drinken, zal het element van eeuwig leven in ons werk gevonden worden. Er zullen geen oude, dikwijls herhaalde gedachten naar voren komen. Het dorre, saaie preken zal ophouden. De oude waarheden zullen gebracht worden, maar men zal ze in een nieuw licht zien. Er zal een nieuw besef zijn van de waarheid, met een duidelijkheid en kracht die iedereen zal ontdekken. Zij die het voorrecht genieten dat zij zulk een dienst meemaken, zullen, als zij zich openstellen voor de invloed van de Heilige Geest, de bezielende kracht van een nieuw leven voelen. Het vuur van Gods liefde zal in hen ontstoken worden. Hun vermogen om te onderscheiden zal verlevendigd worden, zodat zij de schoonheid en majesteit van de waarheid ontdekken. LLA 76 2 De getrouwe heer des huizes is een beeld van wat iedereen die kinderen en jongeren onderwijst moet zijn. Als hij Gods Woord maakt tot zijn schat, zal hij steeds nieuwe schoonheid en nieuwe waarheden naar voren brengen. Als de leraar in het gebed op God vertrouwt, zal de geest van Christus op hem neerdalen en God zal door zijn Geest door hem werken aan het hart van anderen. De Geest vervult het hart met nieuwe hoop en moed en met nieuwe beelden uit de Bijbel en dit alles zal onder zijn leiding aan de jeugd worden doorgegeven. LLA 76 3 De bronnen van hemelse vrede en blijdschap, die door het geïnspireerde Woord in het hart van degene die onderricht geeft worden ontsloten, zullen een machtige rivier van invloed worden om tot zegen te zijn voor allen die met hem in aanraking komen. De Bijbel zal geen saai boek zijn voor degene die onderricht wordt. Onder de leiding van een verstandige leermeester zal het Woord steeds begerenswaardiger worden. Het zal zijn als het brood des levens en het zal nooit oud worden. Zijn frisheid en schoonheid zullen zowel kinderen als jongeren aantrekken. Het is als de zon die de aarde beschijnt en gedurig licht en warmte geeft, zonder ooit uitgeput te raken. LLA 76 4 Gods heilige, opvoedende Geest is in zijn Woord. Een helder, kostbaar licht straalt uit elke bladzijde. Daar wordt de waarheid geopenbaard en woorden en zinnen worden toepasselijk voor die bepaalde gelegenheid, wanneer Gods stem tot het hart spreekt. LLA 76 5 De Heilige Geest richt zich graag tot de jeugd om aan hen de schoonheid en de schatten van Gods Woord te openbaren. De beloften die de grote Leraar gaf zullen de zinnen boeien en het hart bezielen met een geestelijke kracht die van God komt. De vruchtbare geest zal vertrouwd raken met goddelijke zaken en daardoor beveiligd zijn tegen verzoeking. LLA 76 6 De woorden van waarheid zullen steeds belangrijker worden en een omvang en diepte krijgen waarvan we nooit hebben gedroomd. De schoonheid en rijkdom van het Woord hebben een veranderende invloed op verstand en karakter. Het licht van Gods liefde zal als een inspiratie in het hart vallen. LLA 77 1 De waardering voor de Bijbel neemt toe met het bestuderen van dit Boek. Wie het bestudeert zal, waarheen hij ook ziet, de oneindige wijsheid en liefde van God zien. LLA 77 2 De betekenis van het joodse staatsbestel wordt eerst niet ten volle begrepen. Belangrijke en diepgaande waarheden worden afgebeeld in de diensten en zinnebeelden. Het evangelie is de sleutel om deze ver-borgenheden te ontsluiten. De waarheden daarin vervat worden begrijpelijk gemaakt door een kennis van het verlossingsplan. Veel meer dan nu het geval is hebben wij het voorrecht deze wondere onderwerpen te begrijpen. Wij moeten de diepten Gods verstaan. Engelen verlangen inzage te hebben in de waarheden die geopenbaard zijn aan hen die met een berouwvol hart Gods Woord onderzoeken en bidden om meer kennis, die alleen Hij kan geven. LLA 77 3 Naarmate wij het einde van deze wereldgeschiedenis naderen, vragen de profetieën die op de laatste dagen betrekking hebben, vooral onze aandacht. Het laatste boek van het Nieuwe Testament staat vol waarheden die wij moeten begrijpen. Satan heeft het verstand van velen verblind, zodat zij met graagte een verontschuldiging hebben gevonden om de Openbaring niet te bestuderen. LLA 77 4 Maar Christus heeft hierin door zijn dienstknecht Johannes gezegd wat er in de laatste dagen zal geschieden. Hij zegt: 'Zalig hij die voorleest en zij die horen de woorden der profetie en bewaren hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.' 5 LLA 77 5 'Dit is het eeuwige leven,' zei Christus, 'dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.' 6 Waarom beseffen wij dan niet de waarde van deze kennis? Waarom branden deze heerlijke waarheden niet in ons hart, beven op onze lippen en doordringen niet ons gehele wezen? LLA 77 6 Door ons zijn Woord te geven, heeft God ons in het bezit gesteld van alle waarheden die noodzakeliik zijn voor onze zaligheid. Duizen-den hebben uit deze bron des levens geput, en toch is de voorraad daarin niet verminderd. Duizenden hebben opgezien naar de Heer en zijn door aanschouwen veranderd naar hetzelfde beeld. Hun hart is brandende in hen als zij over zijn karakter spreken en vertellen wat Christus voor hen betekent en wat zij voor Christus betekenen. Maar deze zoekers hebben deze geheiligde en rijke onderwerpen niet uitge-put. Nog vele duizenden kunnen zich bezighouden met het onderzoe-ken van de verborgenheden der zaligheid. Naarmate men stilstaat bij het leven van Christus en de aard van zijn werk, schijnen stralen van licht duidelijker bij elke poging om de waarheid te ontdekken. Iedere nieuwe poging zal meer belangwekkende dingen openbaren dan reeds ontvouwd zijn. Het onderwerp is onuitputtelijk. De studie van de menswording van Christus, zijn verzoenend offer en middelaarswerk zullen de geest van de ijverige onderzoeker bezighouden zolang er tijd is en bij het zien naar de hemel met zijn eeuwigheid zal hij uitroepen: 'Groot is het geheimenis der godsvrucht.' LLA 78 1 In de eeuwigheid zullen wij die dingen leren die wij hier hadden kunnen leren en begrijpen, als wij het licht hadden ontvangen dat wij hier konden krijgen. De onderwerpen van de verlossing zullen het hart, het verstand en de tong van de verlosten tot in eeuwigheid bezighou-den. Zij zullen de waarheden verstaan die Christus aan zijn discipelen had willen ontvouwen, maar waarvoor zij te weinig geloof bezaten om deze te bevatten. Tot in eeuwigheid zullen nieuwe gezichtspunten van Christus' volmaaktheid en heerlijkheid zichtbaar worden. Altijd weer zal de getrouwe Heer des huizes uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengen. ------------------------Hoofdstuk 12--Vraagt en u zal gegeven worden LLA 79 1 Christus ontving steeds van de Vader, zodat Hij aan ons kon meedelen. 'Het Woord dat gij hoort,' zei Hij, 'is niet van Mij maar van de Vader die Mij gezonden heeft.' 1 'De Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen.' 2 Hij leefde, dacht en bad niet voor Zichzelf maar voor anderen. Na de uren die Hij met God had doorgebracht was Hij elke morgen gereed om het licht van de hemel aan de mensen te brengen. Elke dag werd Hij opnieuw met de Heilige Geest gedoopt. In de vroege morgenuren wekte de Here Hem uit zijn slaap en zijn ziel en lippen werden gezalfd met genade om anderen Gods Woord mee te delen. Hij kreeg zijn woorden uit de hemel om ze op het juiste moment te spreken tot hen jlie vermoeid en bedrukt waren. 'De Here Here heeft Mij als een leerling leren spreken,' zei Hij, 'om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt Mij het oor opdat Ik hore zoals leerlingen doen.' 3 LLA 79 2 De discipelen van Christus waren diep onder de indruk van zijn gebeden en van zijn gewoonte om met God te spreken. Toen zij op een bepaalde dag enige tijd weg waren geweest, vonden zij Hem verzonken in het gebed. Schijnbaar onbewust van hun aanwezigheid bad Hij hardop. De harten van de discipelen waren diep bewogen. Toen Hij zijn gebed had geëindigd, riepen zij uit: 'Heer, leer ons bidden.' LLA 79 3 Als antwoord herhaalde Christus het gebed des Heren, zoals Hij dat op de berg had gegeven. Toen illustreerde Hij met een gelijkenis de les die Hij hun wilde leren. LLA 79 4 'Wie van u,' zei Hij, 'zal een vriend hebben, die midden in de nacht bij hem komt en tot hem zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is op zijn reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten; en dat hij, die binnen is, zou antwoorden en zeggen: Val mij niet lastig, de deur is reeds gesloten en mijn kinderen en ik zijn naar bed; ik kan niet opstaan om ze u te geven. Ik zeg u, zelfs al zou hij niet opstaan en ze geven, omdat hij zijn vriend was, om zijn onbeschaamdheid zou hij opstaan en hem geven, zoveel hij nodig heeft.' LLA 80 1 Hier stelt Christus de man die vraagt voor als iemand die vraagt om weer te kunnen geven. Hij moet het brood hebben, anders kan hij niet voorzien in de behoeften van een vermoeide, late reiziger. Hoewel de buurman het niet prettig vindt dat hij gestoord wordt, zal hij dit verzoek niet afslaan. Zijn vriend moet geholpen worden en ten slotte wordt zijn vasthoudendheid beloond en wordt in zijn nood voorzien. LLA 80 2 Zo moesten ook de discipelen zegeningen van God vragen. Bij het spijzigen van de menigte en in de prediking over het brood uit de hemel had Christus hun duidelijk gemaakt hoe zij als zijn vertegenwoordigers moesten werken. Zij moesten het brood des levens aan de mensen geven. Hij die hun werk had aangewezen, zag hoe vaak hun geloof op de proef zou worden gesteld. Dikwijls zouden zij in onvoorziene situaties geraken en zich dan van hun menselijke onbekwaamheid bewust zijn. Mensen die naar het brood des levens hongeren zouden bij hen komen en zij zouden zich verlaten en hulpeloos gevoelen. Zij moesten geestelijk voedsel ontvangen, wilden zij iets hebben om uit te delen. Zij mochten niemand hongerig heenzenden. Christus vestigt hun aandacht op de bron van overvloed. De man wiens vriend midden in de nacht bij hem kwam voor onderdak, stuurde deze vriend niet weg, al kwam hij op een onmogelijk tijdstip. Hij had niets om hem voor te zetten, maar hij ging naar iemand die voedsel had en drong er bij hem op aan hulp te bieden tot zijn buurman in zijn behoefte voorzag. Zou God, die zijn dienstknecht had uitgezonden om de hongerigen te voeden, niet voorzien in de behoeften voor hun werk? LLA 80 3 Maar de zelfzuchtige buurman uit de gelijkenis geeft geen juist beeld van Gods karakter. De les wordt niet gevonden in de vergelijking, maar in de tegenstelling. Een zelfzuchtig mens zal aan een dringend verzoek gehoor geven, om iemand die hem in zijn rust stoort, kwijt te raken. God geeft echter met blijdschap. Hij is vol medeleven en vervult graag de beden van hen, die in geloof tot Hem komen. Hij geeft ons, zodat wij anderen kunnen helpen en zo op Hem gaan gelijken. LLA 80 4 Christus zegt: 'Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een ieder die bidt, ontvangt en wie zoekt, vindt en wie klopt, hem zal opengedaan worden.' LLA 80 5 De Heiland gaat verder: 'Is er soms een vader onder u, die, als zijn zoon hem om een vis vraagt, hem voor een vis een slang zal geven? Of als hij om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven? Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?' LLA 81 1 Om ons vertrouwen in God te sterken, leert Christus ons Hem met een nieuwe naam aan te spreken, een naam die vervlochten is met de tederste gevoelens van het menselijk hart. Hij biedt ons het voorrecht dat wij de oneindige God onze Vader mogen noemen. Deze naam, waarmee wij Hem aanspreken en waarmee wij over Hem spreken, is een teken van onze liefde en ons vertrouwen jegens Hem en tevens een verzekering van zijn zorg voor ons en verwantschap met ons. Als deze naam wordt genoemd bij het vragen van een gunst of van zijn zegen, klinkt deze als muziek in zijn oren. Hij heeft deze naam steeds weer herhaald, opdat wij het niet aanmatigend zouden vinden Hem hiermee aan te spreken. Hij wil dat wij met deze benaming vertrouwd zullen worden. LLA 81 2 God beschouwt ons als zijn kinderen. Hij heeft ons verlost uit deze onverschillige wereld en ons verkozen om leden te worden van het koninklijk gezin, als zonen en dochters van de hemelse Koning. Hij nodigt ons uit Hem te vertrouwen met een dieper en sterker vertrouwen dan dat van een kind in zijn aardse ouders. LLA 81 3 Ouders houden van hun kinderen, maar Gods liefde is rijker, veelomvattender en groter dan menselijke liefde ooit kan zijn. Deze liefde is onmetelijk. Als aardse ouders weten hoe zij goede gaven moeten geven aan hun kinderen, hoeveel te meer zal onze Vader in de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom vragen? LLA 81 4 De lessen van Christus over het bidden moeten goed overdacht worden. In het gebed schuilt een goddelijke wetenschap en zijn voor beeld Krengt beginselen naar voren die iedereen moet begrijpen. Hn faat zien wat de ware geest van gebed is. Hij leert de noodzaak om aan te houden als wij onze gebeden aan God voorleggen en verzekert ons van zijn bereidwilligheid om het gebed te horen en te beantwoorden. LLA 81 5 Ons bidden moet geen zelfzuchtig vragen zijn, alleen voor onszelf. Wij moeten vragen opdat wij kunnen geven. Het beginsel van Christus' leven moet het beginsel van ons leven zijn. 'Ik heilig mijzelf voor hen,' zegt Hij, als Hij over zijn discipelen spreekt, 'opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.'4 LLA 81 6 Dezelfde toewijding, zelfopoffering en onderwerping aan de eisen van Gods Woord, die in Christus tot uiting kwamen, moeten zichtbaar zijn in zijn dienstknechten. Onze zending in de wereld is niet onszelf te dienen of te behagen. Wij moeten God verheerlijken door met Hem samen te werken in het redden van zondaars. Wij moeten van God zegeningen vragen om deze aan anderen door te geven. De mogelijkheid om te ontvangen blijft slechts als wij geven. Wij kunnen geen hemelse schatten blijven ontvangen zonder deze mee te delen aan anderen om ons heen. LLA 82 1 In de gelijkenis kreeg de vragensteller steeds weer een weigerend antwoord, maar hij bleef vragen. Zo kan het schijnen dat op onze gebeden niet altijd onmiddellijk een antwoord komt, maar Christus leert dat wij niet moeten ophouden met bidden. Bidden is niet bedoeld om God van mening te doen veranderen. Het brengt ons met Hem in harmonie. Als wij Hem iets vragen, kan het zijn dat Hij het nodig vindt dat wij ons hart onderzoeken en ons van de zonde bekeren. Daarom leidt Hij ons door beproevingen en voert Hij ons door vernedering, opdat wij kunnen zien waardoor het werk van zijn Heilige Geest in ons wordt gehinderd. LLA 82 2 Er zijn voorwaarden voor de vervulling van Gods geboden en het gebed kan nooit de plaats van de plicht innemen. 'Wanneer gij Mij liefhebt.' zegt Christus, 'zult gij mijn geboden bewaren.' 'Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft: en wie Mii liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader, en Ik zal hem liefhebben en mijzelf aan Hem openbaren.' 5 LLA 82 3 Zij die God hun smeekbeden voorleggen en aanspraak maken op zijn belofte terwijl zij niet voldoen aan de voorwaarden, beledigen Hem. Zij gebruiken de naam van Christus als hun garantie voor de vervulling van de belofte, maar zij doen niet de dingen, die hun geloof in en hun liefde voor Christus tonen. LLA 82 4 Velen schieten tekort ten aanzien van de voorwaarde om door de Vader te worden aangenomen. Wij moeten zorgvuldig het vertrouwen, waarmee wij tot God naderen, onderzoeken. Als wij ongehoorzaam zijn, houden wij de Heer een rekening voor om deze te voldoen, terwijl' wij niet hebben voldaan aan de voorwaarden waarop deze kan worden voldaan. Wij houden God zijn beloften voor en vragen Hem deze te 'vervullen, terwijl Hij door dit te doen zijn eigen naam zou onteren. LLA 82 5 De belofte luidt: 'Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt en het zal u geworden.' En Johannes zegt: 'En hieraan onderkennen wij dat wij Hem kennen: Indien wij zijn geboden bewaren. Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet. Maar wie zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt.' 6 LLA 82 6 Eén van de laatste geboden van Christus aan zijn discipelen luidde: 'Hebt elkander lief, gelijk Ik u heb liefgehad." 7Gehoorzamen wij dit gebod of geven wij toe aan scherpe, onchristelijke karaktertrekken? Als wij op een of andere wijze anderen hebben gegriefd, zijn wij verplicht onze schuld te belijden en naar verzoening te streven. Dit is~ een noodzakelijke voorbereiding om in geloof tot God te komen en zijn zegen te vragen. LLA 83 1 Iets anders wordt maar al te vaak veronachtzaamd door hen, die de Here in gebed zoeken. Bent u eerlijk tegenover God? Bij monde van de profeet Maleachi zegt de Here: 'Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de Here der heerscharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren? Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing.' 8 LLA 83 2 Als de Gever van alle zegeningen maakt God aanspraak op een bepaald gedeelte van wat wij bezitten. Dit is zijn voorziening om de prediking van het evangelie mogelijk te maken. Wij tonen onze waar-dering voor zijn gaven door deze tienden aan Hem terug te geven. Als wij echter achterhouden wat van Hem is. hoe kunnen wij dan znn zegen vragen? Als wii ontrouwe rentmeesters zijn van aardse zaken, hoe kunnen wij dan verwachten dat Hii ons de dingen van de hemel zal toevertrouwen? Misschien ligt hier het geheim van het onbeantwoorde gebed. LLA 83 3 Maar de Here staat in zijn grote barmhartigheid klaar om te ver-geven en zegt: 'Brengt de gehele tiende naar de voorraadkamer opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede ... of Ik u dan niet de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten. Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de vrucht van uw land niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder vrucht zij. . . En alle volken zullen u gelukkig prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de Here der heerscharen." 9 LLA 83 4 Zo gaat het met al Gods geboden. Al zijn gaven worden beloofd op voorwaarde van gehoorzaamheid. God heeft een hemel vol zegeningen voor hen, die met Hem willen samenwerken. Allen die Hem gehoorzamen, kunnen vol vertrouwen aanspraak maken op de vervulling van zijn beloften. LLA 83 5 Wij moeten echter een vast, onwankelbaar vertrouwen tonen in God. Vaak wacht Hij met het geven van een antwoord om ons geloof te beproeven of de echtheid van onze wensen te toetsen. Als wij overeen-komstig zijn Woord hebben gevraagd, moeten wij zijn belofte geloven en in onze smeekbeden volharden met een vastbeslotenheid die zich niet laat tegenhouden. LLA 84 1 God heeft niet gezegd: Vraag een enkele keer en gij zult ontvan-gen. Hij zegt dat wij moeten vragen. Houd onvermoeid vol met bidden. Het volhardend vragen brengt de smekeling in een ontvankelijker hou-ding en geeft hem een groter verlangen de dingen waarom hij vraagt, te ontvangen. Tegen Marta zei Christus bij het graf van Lazarus: 'Indien gij gelooft, zult gij de heerlijkheid Gods zien.' 10 LLA 84 2 Velen hebben echter geen levend geloof. Daarom zien zij niet meer van Gods macht. Hun zwakheid is het gevolg van hun ongeloof. Zij hebben meer geloof in hun eigen werk dan in wat God voor hen doet. Zij zorgen voor zichzelf. Zij maken plannen en bedenken dingen maar bidden weinig en hebben weinig echt vertrouwen in God. Zij menen dat zij geloof hebben, maar dit is slechts de impuls van een ogenblik. Omdat zij hun eigen nood niet beseffen of niet Gods bereid-willigheid om te geven, inzien, volharden zij niet in het voorleggen van hun beden voor God. LLA 84 3 Onze gebeden moeten even ernstig en volhardend zijn als de smeekbede van de vriend die midden in de nacht om brood kwam vragen. Hoe ernstiger en volhardender wij vragen, des te hechter zal onze geestelijke eenheid met Christus zijn. Wij zullen steeds meer zegeningen ontvangen, omdat ons geloof groter is. LLA 84 4 Wij moeten bidden en geloven. Waak in de geboden. Waak, en werk samen met de God die antwoord geeft op het gebed. Houd voor ogen dat wij Gods medearbeiders zijn. Spreek en handel in overeen-stemming met uw gebeden. Het zal een oneindig verschil voor u maken of beproeving uw geloof a;s echt zal bewijzen dan wel dat uw gebeden alleen maar een vorm zijn. LLA 84 5 Als verslagenheid komt of u aan moeilijkheden het hoofd moet bieden, zie dan niet naar mensen om hulp. Geef alles over aan God. Het gebruik om onze moeilijkheden aan anderen te vertellen maakt ons alleen maar zwak en helpt hen niet. Onze geestelijke zwakheden worden op hen gelegd, terwijl zij deze niet kunnen verlichten. Wij zoeken de kracht van dwalende, sterfelijke mensen, terwijl de kracht van de onfeilbare, oneindige God ons ter beschikking staat. LLA 84 6 U hoeft niet naar het einde van de wereld te gaan om wijsheid, want God is nabij. Niet de bekwaamheden die u nu of later bezit, zullen u doen slagen, maar wat de Heer voor u kan doen. Wij moeten veel minder vertrouwen stellen in wat mensen kunnen doen en veel meer vertrouwen op wat God voor elke gelovige kan doen. Hij wil graag dat u in geloof naar Hem uitziet. Hij wil graag dat u grote dingen van Hem verwacht. Hij wil u graag inzicht geven in zowel tijdelijke als eeuwige dingen. Hij kan het verstand scherpen. Hii kan tact en bekwaamheid geven. Gebruik uw talenten, vraag God om wijs heid en deze zal u gegeven worden. LLA 85 1 Neem het woord van Christus als uw zekerheid. Heeft Hij u niet gevraagd tot Hem te komen? Veroorloof uzelf nooit op hopeloze, moedeloze toon te spreken. Als u dat doet, zult u veel missen. Door te zien op uiterlijke dingen en te klagen als moeilijkheden en druk komen, geeft u blijk van een ziekelijk, zwak geloof. Spreek en handel alsof uw geloof onoverwinnelijk is. De Heer is rijk aan hulpbronnen. Heel de wereld is van Hem. Zie in geloof omhoog. Zie naar Hem die licht, macht en bekwaamheid bezit. LLA 85 2 In echt geloof schuilt een veerkracht, een vastheid van beginsel en een doelbewustheid die door arbeid noch tijd kunnen verzwakken. 'Zelfs jonge mannen struikelen, maar wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht. Zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat.' 11 LLA 85 3 Velen willen graag anderen helpen, maar zij hebben het gevoel dat zij anderen geen geestelijke kracht of licht kunnen geven. Zij moeten hun smeekbeden naar de troon der genade brengen. Vraag om de Heilige Geest. God staat achter elke belofte die Hij heeft gegeven. Met uw Bijbel in de hand kunt u zeggen: Ik heb gedaan zoals U hebt gezegd. Ik houd U uw belofte voor: Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.' LLA 85 4 Wij moeten niet alleen in Christus' naam bidden. Wij moeten ook bidden door inspiratie van de Heilige Geest. Dit verklaart wat bedoeld wordt met de woorden 'de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.' 12 God geeft graag antwoord op zulk een gebed. Als wij ernstig en krachtig een bede uiten in de naam van Christus, schuilt in diezelfde kracht een belofte van God, dat Hij bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. 13 LLA 85 5 Christus heeft gezegd: 'Al wat gij bidt en begeert, gelooft dat gij het hebt ontvangen en het zal geschieden.' 14 'Wat gij ook vraagt in mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde.' En de geliefde Johannes spreekt, geleid door de Heilige Geest, vol duidelijkheid en zekerheid: 'Indien wij iets bidden naar zijn wil, verhoort Hij ons. En indien wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij dat wijde beden verkregen hebben die wij van Hem hebben gebeden.' 15 LLA 85 6 Dring aan in uw gebed tot de Vader in Jezus' naam. God zal daaraan gehoor geven. De regenboog rondom de troon is de verzeke-ring dat God waarachtig is, dat bij Hem geen verandering noch scha-duw van omkering is. Wij hebben tegen Hem gezondigd en verdienen zijn gunst niet. Toch heeft Hij zelf op onze lippen die wondere bede gelegd: 'Verwerp ons niet om Uws naams wil, onteer niet uw heerlijke troon! Gedenk; verbreek niet uw verbond met ons.'16 Als wij tot Hem komen en Hem onze onwaardigheid en zonde belijden, heeft Hij beloofd acht te slaan op ons geroep. De eer van zijn troon staat op het spel ten aanzien van de vervulling van zijn woord aan ons. LLA 86 1 Evenals Aaron, die een zinnebeeld was van Christus, draagt onze Heiland de namen van al zijn kinderen op zijn hart in het heiligdom. LLA 86 2 Onze grote Hogepriester denkt aan alle woorden waarmee Hij ons heeft aangemoedigd om te vertrouwen. Hij vergeet zijn verbond niet. LLA 86 3 Allen die Hem zoeken, zullen Hem vinden. Allen die kloppen, zullen een open deur vinden. De verontschuldiging wordt niet gehoord: Val Mij niet lastig; de deur is gesloten; Ik heb geen zin deze te openen. Niemand zal ooit te horen krijgen: Ik kan u niet helpen. Zij die midden in de nacht komen om broden, zodat zij de hongerenden kunnen voe-den, zullen gehoor krijgen. LLA 86 4 In de gelijkenis ontvangt de man, die brood vraagt voor de vreem-deling zoveel hij nodig heeft. In welke mate zal God ons geven zodat wij aan anderen kunnen geven? 'Naar de mate waarin Christus haar schenkt.'17 Engelen slaan met diepe belangstelling gade hoe de mens zijn medemens behandelt. Als zij zien hoe iemand een christelijk medeleven openbaart jegens de dwalenden, komen zij hem terzijde en herinneren hem er aan de woorden te spreken die voor het hart als het brood des levens zullen zijn. Zo zal God naar zijn rijkdom in al uw behoeften heerlijk voorzien.18 Uw getuigenis in oprechtheid en waar-heid zal Hij machtig maken in de kracht van het eeuwig leven. Het woord des Heren zal op uw lippen zijn als waarheid en gerechtigheid. LLA 86 5 Persoonlijke inspanning voor anderen moet worden voorafgegaan door veel stil gebed, want het vereist grote wijsheid om te weten hoe men mensen kan redden. Spreek met Christus eer u met de mensen spreekt. Verkrijg voor de troon van de hemelse genade een voorbereiding om de mensen te dienen. LLA 86 6 Laat uw hart smachten naar de levende God. Het leven van Chris-tus heeft aangetoond wat de mens kan doen als hij deel heeft aan de goddelijke natuur. Alles wat Christus van God heeft ontvangen, kun-nen ook wij bezitten. Vraag daarom en u zult ontvangen. Maak voor uzelf met het volhardend geloof van Jakob, met de onwankelbare doorzetting van Elia aanspraak op alles wat God heeft beloofd. LLA 86 7 Laat de heerlijke voorstelling van God uw hart vervullen. Laat uw leven met verborgen schakels aan het leven van Christus zijn verbon-den. Hij die het licht uit het duister heeft doen schijnen is bereid uw hart te verlichten, om het licht van de kennis van Gods heerlijkheid in het gelaat van Jezus te laten schijnen. De Heilige Geest zal de dingen Gods nemen en ze u tonen als een levengevende kracht in het hart dat gehoorzaam is. Christus zal u naar de drempel van de eeuwigheid leiden. U mag de verborgen heerlijkheid zien en aan de mensen de uitnemendheid tonen van Hem, die altijd leeft om voor ons te bidden. ------------------------Hoofdstuk 13--Twee aanbidders LLA 88 1 Christus sprak de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar tot enkele mensen, die van zichzelf dachten dat zij rechtvaardig waren en die alle anderen verachtten. De Farizeeër gaat naar de tempel om te bidden, niet omdat hij het gevoel heeft dat hij een zondaar is die behoefte heeft aan vergiffenis, maar omdat hij zich als rechtvaardig beschouwt en verwacht dat hij zal worden geprezen. Hij ziet zijn aanbidding als een verdienste die hem bij God zal aanbevelen. Bovendien zal het volk een hoge dunk krijgen van zijn vroomheid. Hij hoopt zowel de gunst van God als van mensen te verkrijgen. Zijn aanbidding wordt gedreven door eigenbelang. LLA 88 2 Hij is vol lof over zichzelf. Het blijkt uit zijn uiterlijk, zijn manier van leven en wijze van bidden. Terwijl hij zich van de andere mensen afzondert alsof hij wil zeggen: 'Blijf daar, nader mij niet, want ik ben voor u ongenaakbaar,' 1 staat hij daar en bidt bij zichzelf. Heel zelfvol-daan denkt hij dat God en de mensen hem met dezelfde waardering beschouwen. LLA 88 3 'O God, ik dank U,' zegt hij, 'dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar.' Hii beoordeelt zijn eigen karakter niet aan de hand van Gods heilig karakter, maar vergelijkt het met het karakter van de mensen. Zijn gedachten worden afgeleid van God naar de mens. Hierin ligt het geheim van zelfvoldaanheid. LLA 88 4 Hij gaat door met zijn goede daden op te sommen: 'Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten.' De godsdienst van de Farizeeër raakt het hart niet. Hij zoekt geen godgelijkheid van karakter, geen hart vol liefde en barmhartigheid. Hij is tevreden met een godsdienst die alleen maar betrekking heeft op uiterlijke dingen Zijn gerechtigheid is de zijne, het resultaat van zijn eigen werken, en beoordeeld naar een menselijke maatstaf. LLA 89 1 Wie van zichzelf vertrouwt dat hij rechtvaardig is, zal anderen verachten. Zoals de Farizeeër zich oordeelt naar andere mensen, beoordeelt hij anderen naar zichzelf. Zijn gerechtigheid wordt gemeten naar de hunne en hoe slechter zij zijn, des te rechtvaardiger schijnt hij te zijn. Zijn zelfgerechtigheid brengt hem ertoe te beschuldigen. 'Andere mensen' veroordeelt hij als overtreders van Gods wet. Zo openbaart hij de geest van Satan, die 'de aanklager der broederen' wordt genoemd. Hij kan onmogelijk met deze geest bezield met God in gemeenschap te treden. Hij gaat naar huis, verstoken van Gods zegen. LLA 89 2 De tollenaar was met andere aanbidders naar de tempel gegaan, maar al gauw zonderde hij zich af van hen als één die onwaardig is om deel te hebben aan hun diensten. Terwijl hij van verre stond, wilde hij zelfs 'zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar sloeg zich op de borst' met bitter zelfverwijt en afkeer van zichzelf. Hij besefte dat hij tegen God had gezondigd en dat hij onrein en zondig was. Hij kon zelfs niet hopen op medelijden van degenen die rondom hem stonden, want zij beschouwden hem vol verachting. Hij wist dat hij door geen enkele verdienste God kon naderen en riep vol wanhoop uit: 'O God, wees mij zondaar genadig.' Hij vergeleek zich niet met andere mensen. Overweldigd door een besef van schuld stond hij daar alsof hij zich alleen in Gods tegenwoordigheid bevond. Zijn enig verlangen was naar vergeving en vrede, zijn enige smeekbede was Gods barmhartigheid. En hij werd gezegend. 'Ik zeg u,' zei Christus, 'deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug.' LLA 89 3 De Farizeeër en de tollenaar vertegenwoordigden twee grote groepen waarin zij die God komen aanbidden, worden verdeeld. De eerste vertegenwoordigers van deze groepen vinden wij in de eerste twee kindere,n,die op aarde geboren werden. Kaïn meende van zich-zelf, dat hij rechtvaardig was en naderde God met alleen een dankof-fer. Hij beleed geen schuld en voelde geen behoefte aan genade. Maar Abel kwam met het bloed dat heenwees naar het Lam van God. Hij kwam als zondaar en beleed dat hij verloren was. Zijn enige hoop bestond in de onverdiende liefde van God. De Heer erkende zijn offer, maar Kaïn en diens offer zag Hij niet aan. Het besef van onze nood, het erkennen van onze armoede en zonde is de eerste voorwaarde om door God te worden aanvaard. 'Zalig de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen.' 2 . LLA 89 4 Voor de beide groepen, voorgesteld door de Farizeeër en de tolle-naar, vinden wij een les in het leven van de apostel Petrus. Toen hij pas als discipel was geroepen voelde Petrus zich heel sterk. Evenals de Farizeeër was hij naar zijn gevoel 'niet als andere mensen'. Toen Christus aan de vooravond van zijn verraad zijn discipelen waar-schuwde: 'Gij zult allen aanstoot aan Mij nemen', zei Petrus vol zelf: vertrouwen: 'Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik zeker niet.' 3 Petrus kende niet het gevaar waarin hij verkeerde. Zijn zelfvertrouwen misleidde hem. Hij meende dat hij wel weerstand kon bieden aan de verzoeking, maar binnen enkele uren kwam de proef en onder ver-vloekingen en eden verloochende hij zijn Heer. LLA 90 1 Toen het gekraai van de haan hem herinnerde aan de woorden van Christus, keerde hij zich, verrast en geschokt over wat hij zojuist had gedaan, om en keek naar zijn Meester. Op dat ogenblik zag Christus naar Petrus en door die bedroefde blik, waarin liefde en medelijden voor hem samengingen, begreep Petrus zichzelf. Hij ging naar buiten en weende bitter. Die blik van Christus had zijn hart gebroken. Petrus was op het keerpunt gekomen en had bitter berouw over zijn zonde. Hij was als de tollenaar in zijn berouw en bekering en evenals de tollenaar vond hij barmhartigheid. De blik van Christus gaf hem de verzekering van vergiffenis. LLA 90 2 Nu was zijn zelfvertrouwen verdwenen. Nooit weer werden de vroegere pochende uitspraken herhaald. LLA 90 3 Na zijn opstanding stelde Christus Petrus driemaal op de proef. 'Simon, zoon van Johannes,' zei Hij, 'hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen?' Petrus verhief zich nu niet boven zijn broeders. Hij deed een beroep op Hem die zijn hart kon lezen. 'Here, Gij weet alles, Gij weet dat ik U liefheb.' 4 LLA 90 4 Toen kreeg hij zijn opdracht. Een werk, veel omvattender en fijn-gevoeliger dan voorheen, werd hem aangewezen. Christus gebood hem de lammeren en de schapen te voeden. Toen Christus op deze wijze aan Petrus de zorg voor zielen toevertrouwde, waarvoor Hij zijn leven had gegeven, gaf Hij hem het sterkste bewijs van vertrouwen in zijn verandering. De voorheen rusteloze, pochende discipel vol zelfvertrouwen was bescheiden en berouwvol geworden. Van nu af volgde hij zijn Heer in zelfverloochening en zelfopoffering. Hij had deel aan het lijden van Christus, en wanneer Christus gezeten zal zijn op de troon zijner heerlijkheid, zal Petrus deel hebben aan zijn heerlijkheid. LLA 90 5 Het kwaad dat tot de val van Petrus leidde en dat de Farizeeër buiten de gemeenschap met God sloot blijkt de ondergang van duizenden te zijn. Niets is voor God zo aanstootgevend of zo gevaarlijk voor de mens als trots en zelfgenoegzaamheid. Dit is van alle zonden de meest hopeloze en ongeneeslijke. LLA 90 6 De val van Petrus kwam niet ineens, maar geleidelijk. Zelfvertrouwen bracht hem ertoe te menen dat hij gered was en stap voor stap ging hij verder op deze weg tot hij ten slotte zijn Meester verloochende. Wij kunnen nooit zonder gevaar op onszelf vertrouwen of menen dat wil aan deze zijde van het graf veilig zijn voor verzoeking. Wie de Heiland aannemen moeten, hoe oprecht hun bekering ook is, nooit leren zeggen of voelen dat zij gered zijn. Dit is misleidend. Iedereen moet leren hoop en geloof te koesteren; maar zelfs wanneer wij ons aan Christus overgeven en weten dat Hij ons heeft aangenomen, zijn wij niet buiten het bereik van de verzoeking. Gods Woord luidt: 'Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren.' Alleen wie de beproeving doorstaat, zal de kroon des levens ontvangen. 5 LLA 91 1 Wie Christus aannemen en in hun spontane vertrouwen zeggen: 'Ik ben gered', lopen gevaar op zichzelf te vertrouwen. Zij verliezen hun eigen zwakte en gedurige behoefte aan Gods kracht uit het oog. Zij zijn niet voorbereid op de plannen van Satan en als zij verzocht worden vallen velen evenals Petrus in de diepte van de zonde. Wij krijgen de raad: 'Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle.' 6 Onze eigen beveiliging is het voortdurend wantrouwen van onszelf en volko-men op Christus te vertrouwen. LLA 91 2 Petrus moest zijn eigen karakterfouten en zijn behoefte aan de macht en de genade van Christus leren kennen. De Heer kon Hem de beproeving niet besparen, maar Hij had hem voor de nederlaag kunnen bewaren. Als Petrus bereid was geweest acht te slaan op de waar-schuwing van Christus, zou hij biddend gewaakt hebben. Hij zou onder vrees en beven hebben gewandeld, opdat hij niet zou struikelen. Hij zou van God hulp hebben ontvangen, zodat Satan niet de overwinning zou hebben behaald. LLA 91 3 Petrus viel omdat hij zelfvoldaan was. Door berouw en ootmoed werden zijn voeten weer op de rechte weg gebracht. Iedere berouwvol-le zondaar kan door het verslag van zijn ervaring bemoedigd worden. Hoewel Petrus zwaar gezondigd had, werd hij niet verlaten. De woor-den van Christus 'Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken', stonden in zijn hart gegrift. 7 Temidden van zijn bitter zelfverwijt schonk dit gebed en de herinnering aan Christus' blik vol liefde en medelijden hem hoop. Na zijn opstanding dacht Christus aan Petrus en gaf aan de engel de boodschap voor de vrouwen: 'Gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien.' 8 Het berouw van Petrus was aanvaard door een Heiland die de zonden vergeeft. LLA 91 4 Hetzelfde medeleven dat Petrus redde geldt voor iedereen die aan verzoeking is bezweken. Het is het speciale doel van~Satan om mensen tot zonde te verleiden en hen daar te laten, hulpeloos en bevend, bang om vergeving te vragen. Maar waarom zouden wij vrezen als God heeft gezegd: 'Men grijpe mijn bescherming aan en make vrede met Mij." 9 Elke voorziening is getroffen voor onze zwakheden, alle mogelij-ke bemoediging ons aangeboden om tot Christus te komen. LLA 92 1 Christus heeft zijn verbroken lichaam geofferd om Gods erfdeel terug te kopen en de mens nog een kans te geven. 'Daarom kan Hij ook volkomen behouden wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.' 10 Christus kwam tussenbeide voor het verloren mensdom door zijn smetteloos leven, zijn gehoorzaamheid en zijn dood aan het kruis op Golgota. En nu pleit de Leidsman van onze zaligheid voor ons, niet als zo maar een smekeling, maar als een Overwinnaar die aanspraak maakt op grond van zijn overwinning. Zijn offer is volkomen en als onze Pleitbezorger doet Hij het werk dat Hijzelf verkoos, terwijl Hij God het wierookvat voorhoudt met daarin zijn eigen vlekkeloze verdiensten en de gebeden, belijdenissen en dank van zijn volk. Aangenaam door de welriekende reuk van zijn gerechtigheid stijgen deze als een lieflijke rook op tot God. Het offer wordt aanvaard en vergeving bedekt alle zonden. LLA 92 2 Christus heeft beloofd dat Hij onze Plaatsvervanger en Borg zal zijn en Hij gaat aan niemand voorbij. Hij die niet kon verdragen dat menselijke wezens blootgesteld zouden zijn aaneeuwige ondergang, zonder zijn leven voor hen te geven, zal vol medelijden en medegevoel neerzien op iedereen die beseft dat hij zichzelf niet kan redden. LLA 92 3 Hij zal op geen enkele bevende smekeling neerzien zonder deze op te richten. Hij die door zijn eigen verzoening aan de mens een oneindi-ge bron van zedelijke kracht heeft verschaft, zal deze kracht zeker voor ons gebruiken. Wij mogen onze zonden en zorgen aan zijn voeten neerleggen, want Hij heeft ons lief. Elke blik en elk woord van Hem nodigt ons uit Hem te vertrouwen. Hij wil ons karakter maken en vormen naar zijn eigen wil. LLA 92 4 Satan heeft met al zijn trawanten niet de macht om een enkele ziel, die zich met een eenvoudig vertrouwen aan Christus toevertrouwt, te overwinnen. 'Hij geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte.' 11 LLA 92 5 'Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtig-heid.' De Here zegt: 'Alleen erken uw ongerechtigheid dat gij van de Here, uw God zijt afgevallen.' 'Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen.' 12 LLA 92 6 Maar wij moeten onszelf kennen. Deze kennis zal berouw tot gevolg hebben, eer wij vergeving en vrede kunnen vinden. De Farizeeër had geen overtuiging van zonde. De Heilige Geest kon niet aan hem werken. Zijn hart was gehuld in een zelfgerechtigde wapenrusting die Gods pijlen, gericht door de hand van engelen, niet konden doordringen. Christus kan alleen iemand redden, die weet dat hij een zondaar is. Hij is gekomen 'om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, de gevangenen loslating te verkondigen en aan de blinden het gezicht.' Maar 'die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig.' 12 Wij moeten onze ware toestand kennen als wij onze behoefte aan Christus' hulp zullen gevoelen. Wij moeten het gevaar kennen waarin wij verkeren, wanneer wij een schuilplaats zullen zoeken. Wij moeten de pijn van onze wonden voelen eer wij naar genezing verlangen. LLA 93 1 De Here zegt: 'Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt.' 14 Het goud, gelouterd in het vuur is het geloof, dat door de liefde werkt. Alleen dit kan ons met God in harmonie brengen. Wij kunnen actief zijn en veel werk doen, maar zonder een liefde, zoals de liefde in Christus' hart, kunnen wij nooit gerekend worden tot het hemels gezin. LLA 93 2 Niemand kan uit zichzelf zijn dwalingen kennen. 'Arglistig is het hart boven alles, ja verderfelijk is het; wie kan het kennen?' 15 De lippen kunnen een geestelijke armoede belijden waarmee het hart niet instemt. Terwijl iemand tot God spreekt over de armoede van geest, kan zijn hart gezwollen zijn door de bedrieglijkheid van eigen superieure nederigheid en verheven gerechtigheid. Slechts op één manier kan een ware zelfkennis verkregen worden. Wij moeten op Christus zien. Onbekendheid met Hem maakt de mensen zo trots op hun eigen gerechtigheid. Als wij nadenken over zijn reinheid en uitnemendheid, zullen wij onze eigen zwakheid en armoede in hun ware licht zien. Wij zullen zien dat wij hopeloos verloren zijn, bekleed met het kleed van zelfvoldaanheid, zoals dat van elke andere zondaar. Wij zullen besef-fen dat wanneer wij ooit gered zullen worden, dit niet zal zijn door onze eigen goedheid, maar door Gods oneindige genade. LLA 93 3 De bede van de tollenaar werd verhoord, omdat hieruit een onaf-hankelijkheid bleek die zich uitstrekte tot Gods almacht. De tollenaar schaamde zich voor zichzelf. Dat moet het geval zijn met iedereen die God zoekt. De smekeling moet door geloof, een geloof dat alle zelfvertrouwen teniet doet, beslag leggen op Gods oneindige macht. LLA 93 4 Uiterlijke vormen kunnen nooit de plaats van eenvoudig geloof en totale zelfverloochening innemen. Niemand is hiertoe echter uit eigen kracht in staat. Wij kunnen Christus slechts vragen dit werk te doen. Dan zal de taal van het hart zijn: Red mij ondanks mijzelf, ondanks mijn zwakke, onchristelijke eigen-ik. Heer, neem mijn hart, want ik kan het U niet geven. Het is van U. Bewaar het rein, want ik kan het niet voor U bewaren. Kneed mij, vorm mij, richt mij op in een zuivere en geheiligde atmosfeer, waar de rijke stroom van uw liefde door mijn leven kan stromen. LLA 94 1 Dit opgeven van ons eigenik moet niet alleen aan het begin van het christelijk leven plaatsvinden. Bij elke stap naar de hemel moet het worden vernieuwd. Al onze goede werken zijn afhankelijk van een macht buiten onszelf. Daarom moet er een gedurig verlangen zijn van het hart naar God; een aanhoudend, hartbrekend belijden van zonden en een vernederen van onszelf voor Hem. Alleen door een aanhoudende verloochening van onszelf en afhankelijkheid van Christus kunnen wij veilig gaan. LLA 94 2 Hoe meer wij Jezus naderen en hoe duidelijker wij de reinheid van zijn karakter onderscheiden, des te duidelijker zullen wij de uitnemende grootte van de zonde zien en des te minder zullen wij onszelf wensen te verheffen. Zij die door God 'heiligen' worden genoemd zijn de laatsten die met hun eigen goedheid prijken. De apostel Petrus werd een getrouw dienaar van Christus. Hij werd buitengewoon geëerd met goddelijk licht en goddelijke kracht. Hij had een daadwerkelijk aandeel in het bouwen van de gemeente van Christus. Nooit echter heeft Petrus de vreselijke ervaring van zijn vernedering vergeten. Zijn zonde was vergeven. Toch wist hij goed dat alleen de genade van Christus de zwakheid van karakter, die zijn val had veroorzaakt, kon sterken. Hij vond in zichzelf niets waarop hij zich kon beroemen. LLA 94 3 Niet een van de apostelen of profeten heeft ooit beweerd zonder zonde te zijn. Mensen die het dichtst bij God hebben geleefd, die liever hun leven wilden opofferen dan bewust een verkeerde daad te begaan; mensen die door God zijn geëerd met goddelijk licht en goddelijke kracht, hebben de zondigheid van hun eigen natuur beleden. Zij hebben niet op vlees vertrouwd en geen aanspraak gemaakt op eigen gerechtigheid, maar zij hebben volkomen vertrouwd op Christus' gerechtigheid. Dat zal het geval zijn met allen die Christus aanschouwen. LLA 94 4 Ons berouw zal bij elke stap in het christelijk leven dieper worden. De Here zegt tot hen die Hij heeft vergeven, die Hij erkent als de zijnen: 'Dan zult gij terugdenken aan uw boze wandel en aan uw handelwijze die niet goed was, en gij zult van uzelf walgen.' Verder zegt Hij: 'Ik zal mijn verbond met u oprichten; en gij zult weten dat Ik de Here ben, opdat gij de herinnering bewaart en u schaamt en gij wegens uw schande uw mond niet meer opendoet -- wanneer Ik voor u verzoening doe voor alles wat gij gedaan hebt, luidt het woord van de Here Here.' 16Dan zal uit onze mond geen zelfverheerlijking worden gehoord. Wij zullen weten dat wij alleen door Christus aanvaardbaar zijn. De belijdenis van de apostel zal de onze zijn: 'Ik weet dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont.' 'Maar ik moge er voor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld.' 17 LLA 95 1 Hiermee in overeenstemming luidt het gebod: 'Blijft uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.' 18 God zegt u niet dat u bang moet zijn dat Hij zijn beloften niet zal vervullen, dat zijn geduld uitgeput zal raken of dat zijn medeleven verkoelt. Wees liever bang dat uw wil niet ondergeschikt zal zijn aan de wil van Christus, dat uw geërfde of aangeleerde karaktertrekken uw leven zullen beheersen. God is het die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Koester vrees dat u zelf zult staan tussen uw eeuwig leven en de grote Meester. Vrees dat uw eigenik het hoge doel, dat God u wil doen bereiken, in de weg staat. Wees bang om op uw eigen kracht te vertrouwen, vrees uw hand terug te trekken uit de hand van Christus en te trachten uw weg door het leven te gaan zonder zijn gedurige tegenwoordigheid. LLA 95 2 Wij moeten alles schuwen wat trots en zelfvoldaanheid kan aanmoedigen. Daarom moeten wij ons ervoor hoeden te vleien of te luisteren naar vleierij of lof. Het is Satans werk om te vleien. Hij werkt zowel door vleierij als door aanklagen en veroordelingen. Zo probeert hij de ondergang van de mens te bewerkstelligen. Wie mensen prijzen worden door Satan als zijn werktuigen gebruikt. Werkers voor Christus moeten alle lovende woorden ver van zich houden. Het eigenik moet op de achtergrond blijven. Alleen Christus moet groot gemaakt worden. Op Hem die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed, moet ieder oog worden gericht en tot Hem moet de lof uit ieder hart opstijgen. 19 LLA 95 3 Het leven waarin de vreze des Heren wordt gekoesterd zal geen droevig of somber leven zijn. De afwezigheid van Christus werpt een schaduw op het gelaat en maakt het leven tot een pelgrimstocht vol zuchten. Zij die bezield zijn met zelfvoldaanheid en eigenliefde voelen niet de behoefte aan een liefdevolle, persoonlijke verbondenheid met Christus. Het hart dat niet op de Rots is gevallen is trots op het feit dat het ongebroken is. De mensen verlangen naar een godsdienst met prestige. Zij willen gaan op een weg die breed genoeg is om hun eigenschappen met zich mee te nemen. Hun eigenliefde, liefde voor populariteit en lof sluit de Heiland buiten hun leven en zonder Hem is er somberheid en schaduw. Wanneer Christus echter in het hart woont, is er een bron van vreugde. Voor allen die Hem hebben aangenomen, geldt blijdschap als het sleutelwoord in Gods Woord. LLA 96 1 'Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In de hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven. 20 LLA 96 2 Toen Mozes zich in de kloof van de rots had verborgen, zag hij Gods heerlijkheid. Wanneer wij ons verbergen in de Rots die geslagen is, zal Christus ons bedekken met zijn doorboorde hand en wij zullen horen wat de Here tot zijn dienstknechten zegt. Evenals aan Mozes zal God Zich aan ons openbaren als 'barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft.' 21 LLA 96 3 Het verlossingswerk omvat gevolgen waarvan de mens ternau-wernood enig begrip heeft. 'Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben.' 22 Wanneer de zondaar, door de macht van Christus getrokken, het opgerichte kruis nadert en zich daarvoor neerwerpt, is er een nieuwe schepping. Hij krijgt een nieuw hart. Hij wordt een nieuwe schepping in Christus Jezus. Heiligheid kan geen verdere eisen stellen. God rechtvaardigt hem die~uit het geloof in Jezus is. 'En die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.' 23 Hoewel de schande en de ontaarding door de zonde groot is, zal de eer en verheffing door de verlossende liefde nog groter zijn. Aan mensen die streven naar gelijkheid met het goddelijk beeld wordt een gave geschonken uit de hemelse schatten die hen zelfs hoger plaatst dan de engelen die nooit gezondigd hebben. LLA 96 4 'Zo zegt de Here, Israëls Verlosser, zijn Heilige, tot de diep verlachte, de bij het volk verafschuwde,. . . Koningen zullen dit zien en opstaan; vorsten, en zich nederbuigen ter wille van de Here die getrouw is . . . die u verkoren heeft.' 24 'Want een ieder die zich verhoogt, zal vernederd worden en wie zich vernedert, die zal verhoogd worden.' ------------------------Hoofdstuk 14--Zal God zijn uitverkorenen geen recht verschaffen? LLA 97 1 Christus had gesproken óver de tijd kort voor zijn wederkomst. Hij had het gehad over de gevaren die zijn volgelingen zouden moeten doorstaan. Vooral met het oog op die tijd vertelde Hij de gelijkenis opdat 'zij altijd zouden bidden en niet verslappen.' LLA 97 2 'In een stad was een rechter,' zei Hij, 'die zich om God niet bekommerde en zich aan geen mens stoorde. Er was een weduwe in die stad, die telkens tot hem kwam en zei: Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij. En een tijdlang wilde hij niet, maar daarna sprak hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens, toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij ten slotte nog in het gezicht slaan. En de Heer zei: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen en laat Hij hen wachten? Ik zeg u, dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen.' LLA 97 3 De rechter die hier ten tonele wordt gevoerd stoorde zich niet aan het recht en had geen medelijden met de lijdenden. De weduwe die haar zaak aan hem had voorgelegd, werd steeds weggezonden. Telkens weer kwam ze bij hem, om alleen maar met verachting behandeld te worden en van de rechterstoel te worden gedreven. De rechter wist dat haar zaak rechtvaardig was. Hij had haar dadelijk recht kunnen verschaffen, maar dit wilde hij niet. Hij wilde zijn willekeur tonen en het schonk hem voldoening dat zij vergeefs kwam smeken en pleiten. Toch gaf zij het niet op en werd niet moedeloos. Ondanks zijn onverschilligheid en hardvochtigheid bleef zij aanhouden tot de rechter ten slotte toestemde haar zaak te behandelen. 'Al bekommer ik mij niet om God en al stoor ik mij aan geen mens,' zei hij, 'toch zal ik, omdat deze weduwe het mij moeilijk maakt, haar recht verschaffen; anders komt zij mij ten slotte nog in het gezicht slaan.' Om zijn reputatie te redden en te vermijden dat zijn willekeurige rechtspraak openbaar zou worden, deed hij deze vrouw, die bleef aanhouden, recht. LLA 98 1 'En de Heer zeide: Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt. Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen en laat Hij hen wachten? Ik zeg u dat Hij hen spoedig recht zal verschaffen.' Christus trekt hier een scherp contrast tussen de onrechtvaardige rechter en God. De rechter gaf alleen toe aan het verzoek van de weduwe uit zelfzucht, om van haar opdringerigheid af te raken. Hij voelde geen medelijden of medeleven voor haar. Haar ellende betekende niets voor hem. Hoe heel anders is Gods houding tegenover hen die Hem zoeken. Hij hoort vol oneindig medelijden naar de smeekbeden van de behoeftigen en verslagenen. LLA 98 2 De vrouw die naar de rechter kwam om recht te zoeken had haar man door de dood verloren. Arm en zonder vrienden had zij geen mid-delen om haar verwoest geluk terug te winnen. Zo heeft de mens door de zonde zijn contact met God verloren. Uit zichzelf heeft hij geen mogelijkheid om gered te worden. Maar in Christus worden wii tot de Vader gebracht. Gods uitverkorenen zijn Hem dierbaar. Hij heeft hen uit het duister tot zijn wonderbaar licht geroepen om zijn lof te verkondigen en te schijnen als lichten in het duister van deze wereld. De onrechtvaardige rechter stelde geen bijzondere belangstelling in de weduwe die er bij hem op aandrong haar recht te verschaffen. Alleen om van haar jammerlijke smeekbeden bevrijd te worden, hoorde hij haar en verloste hij haar van haar tegenpartij. God heeft echter zijn kinderen oneindig lief. Voor Hem is zijn gemeente het kostbaarste voorwerp op aarde. LLA 98 3 'Want des Heren deel is zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel. Hij vond hem in een land van steppen, in een woest land van gehuil in de wildernis. Hij beschutte hem, lette op hem, bewaarde hem als zijn oogappel.' 1 'Want zo zegt de Here der heerscharen, wiens heerlijkheid mij gezonden heeft, aangaande de volken die u uitgeplunderd hebben - want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan.' 2 LLA 98 4 De smeekbede van de weduwe: 'Doe mij recht tegenover mijn tegenpartij', stelt de gebeden voor van Gods kinderen. Satan is hun grote tegenstander. Hij is de aanklager der broederen, die hen dag en nacht voor God aanklaagt. 3 Hij is steeds bezig om Gods volk op ver-keerde wijze voor te stellen en te beschuldigen, te bedriegen en te verderven. Christus leert zijn discipelen door deze gelijkenis dat zij moeten bidden om bevrijding van de macht van Satan en zijn engelen. LLA 98 5 In de profetie van Zacharia wordt Satans beschuldigend werk, maar ook het werk van Christus in het weerstand bieden aan de tegenstander van zijn volk naar voren gebracht. De profeet zegt: 'Hij deed mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de engel des Heren, terwijl de Satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De Here echter zeide tot Satan: De Here bestraffe u, Satan, ja de Here die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de engel stond.' 4 LLA 99 1 Gods volk wordt hier voorgesteld als een misdadiger die voor de rechter staat. Jozua wil als hogepriester een zegen voor zijn volk, dat zwaar beproefd wordt. Terwijl hij voor God pleit, staat Satan als zijn tegenpartij naast hem. Hij klaagt Gods kinderen aan en doet hun zaak zo wanhopig mogelijk lijken. Hij houdt de Heer hun boze daden en gebreken voor. Hij toont hun fouten en hun falen in de hoop dat deze van een dusdanige aard in Christus' ogen zullen zijn dat Hij hun geen hulp zal bieden in hun grote nood. Jozua staat daar als vertegenwoordiger van Gods volk als een veroordeelde, bekleed met vuile klederen. Hij gaat gebukt onder moedeloosheid, zich bewust van de zonden van zijn volk. Satan bezielt hem met een schuldgevoel waardoor zijn zaak welhaast hopeloos schijnt. Toch staat hij daar als een smekeling met Satan als zijn tegenpartij. LLA 99 2 Satans werk als aanklager is in de hemel begonnen. Vanaf de zondeval van de mens is het zijn werk op aarde geweest en het zal nog meer zijn werk zijn naarmate wij het einde van deze wereld naderen. Wanneer hij ziet dat zijn tijd kort is, zal hij met groter ijver werken om te verleiden en te verderven. Hij is vertoornd als hij een volk op aarde ziet dat zelfs in zijn zwakte en zondigheid eerbied heeft voor Gods wet. Hij is vastbesloten ervoor te zorgen dat zij God niet zullen gehoorzamen. Hij verblijdt zich over hun onwaardigheid en heeft plannen voor ieder mens, zodat allen verstrikt en van God gescheiden zullen worden. Hij wil zowel God als allen die zijn wil proberen te doen op aarde door barmhartigheid en liefde, medeleven en vergevensgezindheid, beschuldigen en veroordelen. LLA 99 3 Elke manifestatie van Gods macht ten behoeve van zijn volk wekt de vi jandschap van Satan op. Telkens als God voor hen werkt, is Satan met zijn engelen met nieuwe kracht bezig om hun ondergang te bewerken. Hij is naijverig op allen die Christus tot hun sterkte maken. Zijn doel is kwaad te stichten en, als hij daarin is geslaagd, alle schuld daarvan te werpen op hen die verzocht zijn. Hij wijst op hun vuile kleren, hun karakter vol gebreken. Hij wijst op hun zwakheid en dwaasheid, hun zonde van ondankbaarheid, hun ongelijkheid met Christus waardoor hun Verlosser wordt onteerd. Dit alles voert hij aan als bewijs dat hij het recht heeft hun ondergang te bewerken. Hij pro-beert hen te verschrikken met de gedachte dat hun geval hopeloos is en dat de smet van hun onreinheid nooit afgewassen kan worden. Op deze wijze hoopt hij hun geloof te vernietigen, zodat zij zullen toegeven aan zijn verzoekingen en hun trouw aan God zullen loslaten. LLA 100 1 Gods volk kan zelf geen antwoord geven op Satans aanklachten. Als zij naar zichzelf zien, wanhopen zij. Maar zij doen een beroep op de goddelijke Advocaat. Zij pleiten op de verdiensten van de Verlosser. God kan rechtvaardig zijn en hen rechtvaardigen die in Jezus geloven. 5 Vol vertrouwen roepen Gods kinderen tot Hem om Satans aanklachten tot zwijgen te brengen en zijn plannen teniet te doen. 'Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij,' bidden zij; en met het machtig argument van het kruis brengt Christus de drieste aanklager tot zwijgen. LLA 100 2 'De Here zei tot Satan: De Here bestraffe u, Satan, ja de Here die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?' Als Satan Gods volk probeert te besmeuren en te verderven, komt Christus tussenbeide. Hoewel zij hebben gezondigd, heeft Chris-tus de schuld van hun zonden op Zich geladen. Hij heeft de mensen als een brandhout uit het vuur gerukt. Door zijn menselijke natuur is Hij met de mensheid verbonden, terwijl Hij door zijn goddelijke natuur één is met de oneindige God. Ondergaande zielen krijgen hulp binnen hun bereik. De aanklager wordt bestraft. LLA 100 3 'Jozua nu was met vuile klederen bekleed terwijl hij voor de engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die voor Hem ston-den: Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg. Ik trek u feestklederen aan. Ik nu zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een statiegewaad aan, terwijl de engel des Heren erbij stond.' Toen gaf de engel met het gezag van de Here der heerscharen aan Jozua, de vertegenwoordiger van Gods volk, een plechtige belofte: 'Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan.' temidden van de engelen die Gods troon omringen. 6 LLA 100 4 Ondanks de gebreken van Gods volk wendt Christus Zich niet af van de voorwerpen van zijn zorg. Hij heeft de macht hun kleren te veranderen. Hij neemt de vuile kleren weg en bekleedt de berouwvolle gelovigen met zijn eigen kleed van gerechtigheid, terwijl Hij vergeving schrijft achter hun namen in het boek de hemels. Hij belijdt hen als de zijnen ten aanschouwe van het hemels universum. Hun aanklager. Satan, wordt geopenbaard als aanklager en bedrieger. God zal zijn uitverkorenen recht verschaffen. LLA 100 5 De bede: 'Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij' heeft niet alleen betrekking op Satan, maar op allen die hij gebruikt om Gods volk op onjuiste wijze voor te stellen, te verzoeken en te verderven. Zij die zich voorgenomen hebben Gods geboden te gehoorzamen, zullen uit ervaring begrijpen dat zij tegenstanders hebben die beheerst worden door Satans macht. Zulke tegenstanders hebben Christus op elke stap gevolgd en geen mens zal ooit weten hoe aanhoudend en vastbesloten zij waren. Evenals hun Meester worden de discipelen van Christus steeds door verzoeking gevolgd. LLA 101 1 De Schriften beschrijven de toestand van de wereld kort voor de wederkomst van Christus. De apostel Johannes geeft een beeld van de hebzucht en verdrukking die de overhand zullen hebben. Hij zegt: 'Welaan dan, gij rijken ... gij zijt schatten gaan opleggen terwijl het de laatste dagen zijn. Zie, het loon dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot. Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan, gij hebt uw hart vetgemest in de slachttijd. Gij hebt de rechtvaardige veroordeeld ja vermoord; er is geen verweer tegen u." 7 Dit is een beeld van deze tijd. Door alle mogelijke verdrukking en afpersing stapelen mensen kolossale schatten op, terwijl het geroep van de mensheid die verhongert, opstijgt tot God. LLA 101 2 'Het recht wordt teruggedrongen en de gerechtigheid blijft verre staan, want de waarheid struikelt op het plein en oprechtheid vindt geen ingang. Zo ontbreekt de waarheid en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uitbuiting.' 8 Dit ging tijdens het leven van Christus op aarde in vervulling. Hij was trouw aan Gods geboden en schoof de menselijke overleveringen en geboden die daarvoor in de plaats waren gekomen, opzij. Daarom werd Hij gehaat en vervolgd. Deze geschiedenis herhaalt zich. De wetten en overleveringen van mensen worden geplaatst boven Gods wet en zij, die trouw zijn aan Gods geboden worden gesmaad en vervolgd. Omdat Christus trouw was aan God werd Hij ervan beschuldigd dat Hij de sabbat overtrad en God lasterde. Hij werd ervan beschuldigd dat Hij door een duivel was bezeten en werd Beëlzebub genoemd. Op gelijke wijze zijn zijn volgelingen beschuldigd en in een onjuist daglicht geplaatst. Op deze wijze hoopt Satan hen tot zonde te verleiden en God te onteren. LLA 101 3 Het karakter van de rechter uit de gelijkenis, die zich aan God noch mensen stoorde, werd door Christus aangehaald om te laten zien wat voor rechtspraak in die tijd werd toegepast en hoe deze spoedig tijdens zijn verhoor zichtbaar zou zijn. Hij wil dat de mensen in alle tijden zouden beseffen hoe weinig in dagen van tegenspoed kan worden vertrouwd op aardse heersers of rechters. Dikwijls moeten Gods uitverkorenen zich verantwoorden voor mensen op hoge posten, mensen die zich niet door Gods Woord laten leiden, maar die zich laten drijven door hun eigen onheilige, willekeurige impulsen. LLA 102 1 In de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter heeft Christus ons laten zien wat wij moeten doen. 'Zal God zijn uitverkorenen dan geen recht verschaffen hoewel zij dag en nacht tot Hem roepen?' Christus - ons Voorbeeld - heeft niets gedaan om Zich te rechtvaardigen of Zich te bevrijden. Hij heeft zijn zaak in Gods handen gelegd. Zo moeten zijn volgelingen niet beschuldigen of veroordelen of hun toevlucht nemen tot geweld om zich te bevrijden. LLA 102 2 Wanneer beproevingen zich voordoen waarvoor geen verklaring schijnt te zijn, moeten wij niet toelaten dat onze rust wordt verstoord. Laat geen toorn opkomen, hoe onrechtvaardig wij ook mogen worden behandeld. Door toe te geven aan een geest van vergelding berokkenen wij onszelf nadeel. Wij vernietigen ons vertrouwen in God en bedroeven de Heilige Geest. Naast ons staat een getuige, een hemelse bode, die voor ons een banier tegen de vijand zal oprichten. Hij zal ons omgeven met de heldere stralen van de Zon der gerechtigheid. Deze bescherming kan Satan niet doorbreken. Hij kan dit schild van heilig licht niet doorboren. LLA 102 3 Terwijl de wereld steeds slechter wordt, behoeft niemand van ons zich te vleien met de gedachte dat wij niet met moeilijkheden te maken zullen krijgen. Deze moeilijkheden brengen ons echter juist nader tot de Allerhoogste. Wij mogen raad vragen bij Eén, die oneindig is in wijsheid. LLA 102 4 De Here zegt: 'Roept Mij aan in de dag der benauwdheid." 9 Hij nodigt ons uit om aan Hem onze zorgen en noden, onze behoefte aan goddelijke hulp voor te leggen. Hij zegt ons dat wij moeten aanhouden in het gebed. Zodra er moeilijkheden ontstaan, moeten wij onze oprechte, ernstige smeekbeden tot Hem doen opstijgen. Door onze volharding in het gebed leveren wij het bewijs van ons sterke vertrou-wen in God. Het besef van onze nood brengt ons ertoe ernstig te bidden en onze hemelse Vader wordt bewogen door onze smeekbeden. LLA 102 5 Dikwijls komen zij die lijden onder smaad of vervolging ter wille van hun geloof in de verzoeking om te menen, dat zij door God verlaten zijn. In de ogen van de mensen vormen zij een minderheid. Naar het schijnt behalen hun vijanden de overwinning over hen. Zij mogen echter hun geweten geen geweld aandoen. Hij die voor hen heeft geleden en die hun smarten en beproevingen heeft gedragen, heeft hen niet in de steek gelaten. LLA 102 6 Gods kinderen worden niet alleen en hulpeloos gelaten. Het gebed brengt de arm van Almacht in beweging. Het gebed heeft 'koninkrijken onderworpen, gerechtigheid geoefend, de vervulling der belofte verkregen, muilen van leeuwen dichtgesnoerd, de kracht van het vuur gedoofd'; wij zullen weten wat dit wil zeggen als wij de verslagen horen van de martelaars die om hun geloof zijn gedood. 'Het heeft vijandige legers doen afdeinzen.' 10 LLA 103 1 Als wij ons leven overgeven aan zijn dienst, kunnen wij nooit in een positie worden gebracht waarvoor God geen voorziening heeft getroffen. Wat onze situatie ook moge zijn, wij hebben een God om ons de weg te wijzen. Wat onze verwarring ook moge zijn, wij hebben een betrouwbare Raadsman. Wat ons verdriet, onze verslagenheid of eenzaamheid ook moge zijn, wij hebben een medelevende Vriend. Als wij uit onwetendheid misstappen begaan, laat Christus ons niet in de steek. Zijn stem wordt duidelijk gehoord: 'Ik ben de Weg, de Waar-heid en het Leven.' Hij zal de arme redden die om hulp roept, de ellendige en wie geen helper heeft.' 11 LLA 103 2 De Here zegt dat Hij geëerd zal worden door hen die tot Hem naderen en die Hem getrouw dienen. 'Standvastige zin bewaart Gij in volkomen vrede, omdat men op U vertrouwt.' 12 De arm van Gods almacht is uitgestrekt om ons steeds voorwaarts te leiden. Ga voor-waarts, zegt de Heer. Ik zal u hulp zenden. Het is ter wille van de heerlijkheid van mijn naam dat gij vraagt en gij zult ontvangen. Ik zal geëerd worden door hen die toezien hoe gij zult falen. Zij zullen zien hoe mijn Woord heerlijk overwint. 'Al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen.' 13 LLA 103 3 Laten allen die beproefd of onrechtvaardig behandeld worden, tot God roepen. Wend u af van hen die harten hebben als steen en maak uw wensen bekend aan uw Maker. Niemand wordt weggestuurd die met een berouwvol hart tot Hem komt. Geen enkele oprechte bede gaat verloren. Temidden van de hemelse koren hoort God de roepstem van de zwakste mens. Wij maken het verlangen van ons hart in onze binnenkamer bekend en fluisteren een gebed terwijl wij onderweg zijn. Toch bereiken onze woorden de troon van de Heerser van het Heelal. Voor het menselijk oor zijn ze wellicht onhoorbaar, maar ze verdwijnen niet in de stilte en gaan niet verloren door de drukte van het leven. Niets kan het verlangen van het hart tot zwijgen brengen. Het stijgt op tot in de hemel boven het lawaai van de straat, boven de verwarring van de massa. Wij spreken tot God en onze bede wordt gehoord. U, die zich onwaardig voelt, wees niet bang uw zaak aan God voor te leggen. Toen Hij Zichzelf in Christus heeft gegeven voor de zonden van de wereld, nam Hij de zaak van iedereen op Zich. 'Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?' 14 Zal Hij niet genadig zijn Woord vervullen om ons te bemoedigen en te versterken? LLA 103 4 Christus verlangt niets zozeer als zijn erfdeel te redden uit Satans heerschappij. Maar voor wij uit Satans uitwendige macht verlost zijn, moeten wij van zijn macht binnen in ons bevrijd zijn. De Here laat toe dat beproevingen komen, zodat wij van aardsgezindheid, zelfzucht en harde, onchristelijke karaktertrekken gereinigd zullen worden. Hij laat toe dat de diepe wateren van beproeving ons overstromen, opdat wij Hem kennen en Jezus Christus, die Hij gezonden heeft. Dan zullen wij met heel ons hart verlangen dat wij gereinigd worden van onreinheid en uit de beproeving zuiverder, heiliger en gelukkiger tevoorschijn komen. Vaak gaan wij de oven van beproeving in terwijl ons hart duister van zelfzucht is. Als wij echter volharden onder de toets, zullen wij tevoorschijn komen terwijl wij Gods karakter weerspiegelen. Als zijn bedoeling door de beproeving is bereikt, zal ons recht opgaan als de middag, onze gerechtigheid als het licht. 15 LLA 104 1 Er bestaat geen gevaar dat de Here de gebeden van zijn kinderen over het hoofd zal zien. Het gevaar bestaat wel, dat zij onder verzoeking en beproeving moedeloos zullen worden en niet zullen volharden in het gebed. LLA 104 2 De Heiland openbaarde een goddelijk medelijden met de Kanaanitische vrouw. Hij was met ontferming bewogen toen Hij haar verdriet zag. Hij verlangde ernaar haar een directe verzekering te geven dat haar gebed verhoord was, maar Hij wilde zijn discipelen een les leren en gedurende enige tijd deed Hij alsof Hij geen acht sloeg op de kreet van haar gepijnigd hart. Toen haar geloof duidelijk was, sprak Hij woorden van goedkeuring tot haar en zond Hij haar heen met de kostbare vervulling van hetgeen zij had gevraagd. De discipelen heb-ben deze les nooit vergeten en het is vermeld om te laten zien wat de gevolgen zijn van aanhouden in het gebed. LLA 104 3 Christus zelf had in het hart van die moeder het doorzettingsver-mogen gelegd, dat zich niet liet afschepen. Christus had de smekende weduwe moed en vastbeslotenheid tegenover de rechter gegeven. Dezelfde Christus had eeuwen geleden tijdens de geheimzinnige strijd bij de Jabbok de aartsvader Jakob bezield met hetzelfde volhardende geloof. Het vertrouwen, dat Hijzelf in het hart had gelegd, beschaamde Hij niet. LLA 104 4 Hij die in het hemels heiligdom woont, oordeelt rechtvaardig. Zijn aandacht is meer gericht op zijn volk, dat in een wereld van zonde strijdt met de verzoeking dan op het heerleger engelen dat zijn troon omringt. LLA 104 5 Het gehele universum toont de grootste belangstelling voor dit kleine wereldje, want Christus heeft een oneindige prijs betaald voor de bewoners daarvan. De Verlosser der wereld heeft de aarde met de hemel verbonden door banden van liefde, want de verlosten des Heren zijn hier. Hemelse wezens bezoeken nog evenzeer de aarde als in de dagen dat zij omgingen en spraken met Abraham en Mozes. Temidden van de drukte van onze grote steden, temidden van de menigten die de straten vullen en die bezig zijn in plaatsen waar handel wordt gedreven en sport wordt beoefend, waar mensen doen alsof plezier het enige in het leven is en waar zo weinig mensen nadenken over de werkelijkheid van het onzichtbare, overal heeft God zijn wachters en heiligen. Onzichtbare wezens merken ieder woord en iedere daad van de mensen op. In elke bijeenkomst, voor zaken of voor ontspanning, zijn meer toehoorders dan wij kunnen zien. Soms schuiven deze hemelse wezens het gordijn opzij, dat de onzichtbare wereld verbergt, zodat onze gedachten van het jagen van dit leven worden gericht op het feit dat onzichtbare getuigen alles wat wij zeggen en doen gadeslaan. LLA 105 1 Wij moeten beter dan nu het geval is begrijpen wat deze hemelse bezoekers doen. Het zou goed zijn te bedenken dat wij bij al ons werk verzekerd zijn van de medewerking en zorg van hemelse wezens. Onzichtbare legerscharen van licht en kracht staan de zachtmoedigen en nederigen terzij, die geloven in Gods beloften en die zich daarop beroepen. Cherubs, serafs en engelen, uitnemend in kracht, tiendui-zend maal tienduizenden en duizend maal duizenden, staan naast Hem als dienende geesten, uitgezonden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven. 16 LLA 105 2 Deze engelen houden een nauwgezet verslag bij van de woorden en daden van de mensen. Elke wrede daad en elk onrecht jegens Gods volk, alles wat hen doet lijden door de macht van werkers van het kwaad wordt in de hemel bijgehouden. LLA 105 3 'Zal God dan zijn uitverkorenen geen recht verschaffen, die dag en nacht tot Hem roepen, en laat Hij hen wachten? Ik zeg u dat Hij hun spoedig recht zal verschaffen.' LLA 105 4 'Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. Want gij hebt volharding nodig om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. Want nog een korte, korte tijd, en Hij die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten.' 'Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en de late regen erop gevallen is. Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij.' 17 LLA 105 5 Gods lankmoedigheid is wonderlijk. De gerechtigheid heeft lang geduld, terwijl genade bij de zondaar pleit. Maar 'gerechtigheid en recht zijn de grondslag van zijn troon.' 'De Here is lankmoedig, maar groot van kracht en de Here laat geenszins ongestraft. In wervelwind en storm is zijn weg, wolken zijn het stof zijner voeten. 18 LLA 105 6 De wereld overtreedt vol brutaliteit Gods wet. Op grond van zijn lankmoedigheid hebben mensen zijn gezag vertreden. Zij hebben elkaar aangemoedigd bij het verdrukken en wreed behandelen van zijn erfdeel, terwijl zij zeggen: 'Hoe zou God het weten; zou er ook weten-schap zijn bij de Allerhoogste?' 19 Maar er is een grens die zij niet kunnen overschrijden. De tijd nadert waarin zij de hun toegestane grens hebben bereikt. Reeds nu hebben zij bijna de grens van Gods verdraagzaamheid, van zijn genade en zijn barmhartigheid bereikt. De Here zal tussenbeide komen om zijn eer te rechtvaardigen, zijn volk te verlossen en het tij van ongerechtigheid een halt toe te roepen. LLA 106 1 In de dagen van Noach hadden de mensen Gods wet veronacht-zaamd tot vrijwel alle kennis over de Schepper van de aarde was ver-dwenen. Hun ongerechtigheid had zo'n hoogte bereikt dat de Heer een watervloed over de aarde deed komen waardoor de aardbewoners wer-den verdelgd. LLA 106 2 Van tijd tot tijd heeft de Heer zijn werkwijze bekend gemaakt. Als er een crisis kwam, openbaarde Hij Zich en kwam tussenbeide om Satans plannen tegen te gaan. Hij heeft het bij volkeren, bij gezinnen en personen vaak tot een crisis laten komen, opdat zijn tussenkomst merkbaar zou zijn. Dan heeft Hij duidelijk gemaakt dat er een God is in Israël die zijn wet zal handhaven en zijn volk zal rechtvaardigen. LLA 106 3 In deze tijd van toenemend onrecht kunnen wij weten dat de laat-ste grote strijd op hand is. Wanneer het verachten van Gods wet vrijwel algemeen is en zijn volk wordt verdrukt door hun medemensen zal de Here tussenbeide komen. LLA 106 4 De tijd is nabij waarin Hij zal zeggen: 'Kom mijn volk, ga in uw binnenkamers en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd tot de gramschap over is. Want zie, de Here verlaat zijn plaats om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde aan hen te bezoeken; dan zal de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht brengen en haar verslagenen niet langer bedekken.' 20 Mensen die beweren dat zij chris-tenen zijn, kunnen nu de armen bedriegen en verdrukken; zij kunnen de weduwe en de wees beroven; zij kunnen toegeven aan hun satanische woede, omdat zij het geweten van Gods volk niet kunnen beheersen. Maar God zal hen om dit alles in het oordeel doen komen. 'On-barmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft.' 21 Het zal niet lang duren of zij zullen voor de Rechter der ganse aarde staan om rekenschap te geven voor de pijn die zij lichaam en ziel van zijn erfdeel hebben aangedaan. Nu mogen zij zich verlustigen in valse aanklachten; zij mogen hen, die door God zijn aangewezen om zijn werk te doen, belachelijk maken; zij mogen dege-nen die in God geloven opsluiten in de gevangenis, hen verbannen, hen doden; maar voor elke zielepijn, voor elke gestorte traan moeten zij zich verantwoorden. God zal hen dubbel lonen voor hun zonden. Over Babylon, het zinnebeeld van de afvallige kerk, zegt Hij tot hen die het oordeel zullen voltrekken: 'Haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel en God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. Vergeldt haar gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker.' 22 LLA 107 1 Uit India, uit Afrika, uit China, van de eilanden der zee, van de vertrapte miljoenen in zogenaamde christelijke landen stijgt het geroep van menselijke jammer op tot God. Dat geroep zal niet lang onbeantwoord blijven. God zal de aarde reinigen van haar zedelijk verderf, ditmaal niet door een watervloed zoals in de dagen van Noach, maar door een vuurzee die door mensen niet geblust kan wor-den. LLA 107 2 'Er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen; al wie in het boek geschreven wordt bevonden.' 23 LLA 107 3 Van zolderkamertjes, uit krotten, uit kerkers en van schavotten, uit de bergen en woestijnen, uit de spelonken der aarde en de diepten der zee zal Christus zijn kinderen bijeenvergaderen. Op aarde zijn zij verlaten, verdrukt en gepijnigd geweest. Miljoenen zijn de dood ingegaan, beladen met schande, omdat zij geweigerd hebben toe te geven aan de bedrieglijke eisen van Satan. Door menselijke rechtbanken zijn Gods kinderen veroordeeld als de ergste misdadigers. Maar de dag is nabij waarin God zelf Rechter is. Dan zullen de aardse vonnissen omgekeerd worden. 'Hij zal de smaad van zijn volk wegnemen.' Ieder van hen zal witte gewaden ontvangen. 'Men zal hen noemen: Het heilige volk, de verlosten des Heren.' 24 LLA 107 4 Wat voor kruis zij ook hebben moeten dragen, welk verlies zij hebben moeten lijden, aan welke vervolgingen zij ook hebben bloot-gestaan, zelfs met verlies van hun aardse leven, Gods kinderen worden daarvoor ruimschoots schadeloos gesteld. 'Zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn.' 25 ------------------------Hoofdstuk 15--Deze mens ontvangt zondaars LLA 108 1 Toen de tollenaars en de zondaars zich rondom Christus schaarden, uitten de rabbi's hun misnoegen. 'Deze ontvangt zondaars en eet met hen,' zeiden zij. Met deze beschuldiging insinueerden zij dat Christus graag omgang zocht met de zondaars en slechte mensen en Zich niet bewust was van hun slechtheid. De rabbi's waren teleurgesteld in Jezus. Waarom zocht iemand die aanspraak maakte op zo'n verheven karakter niet hun gezelschap en volgde Hij niet hun wijze van onderrichten? Waarom ging Hij zo eenvoudig rond en werkte Hij onder alle klassen? Als Hij werkelijk een profeet was, zeiden zij, zou Hij het met hen eens zijn en de tollenaars en zondaars behandelen met de onverschilligheid die zij verdienden. Het ergerde deze wachters van de maatschappij dat Hij, met wie zij steeds in botsing waren, hoewel zijn heilig leven hun ontzag inboezemde en veroordeelde, deze maatschappelijk uitgeworpenen met schijnbare sympatie tegemoet trad. Zij keurden zijn werkwijze niet goed. Zij beschouwden zichzelf als ontwikkeld, beschaafd en bovenal godsdienstig. Het voorbeeld van Christus openbaarde echter hun zelfzucht. LLA 108 2 Het maakte hen ook boos dat zij, die alleen maar verachting toon-den voor de rabbi's en die nooit in de synagogen werden gezien, nu om Jezus samenstroomden en met diepe aandacht naar zijn woorden luisterden. De schriftgeleerden en de Farizeeën voelden zich alleen maar veroordeeld in die reine tegenwoordigheid. Hoe was het dan mogelijk dat tollenaars en zondaars zich tot Jezus aangetrokken gevoelden? LLA 108 3 Zij wisten niet dat de verklaring hiervoor juist lag in de woorden die zij als een smalende aanklacht hadden geuit: 'Deze mens ontvangt zondaars.' Zij die bij Jezus kwamen voelden in zijn tegenwoordigheid dat er zelfs voor hen ontkoming was uit de put van de zonde. De Fari-zeeën koesterden alleen maar smaad en veroordeling voor hen, maar Christus heette hen welkom als kinderen van God, wel is waar vervreemd van de troon van de Vader, maar niet door het vaderhart vergeten. Juist hun ellende en zonde maakte hen des te meer de voorwerpen van zijn medelijden. Hoe verder zij van Hem afgedwaald waren, des te ernstiger was het verlangen en des te groter het offer om hen te redden. Dit alles hadden de leraars van Israël kunnen leren uit de heilige boekrollen waarvan zij zich trots de bewakers en verklaarders noemden. Had niet David, de man die zo diep in zonde was gevallen, geschreven: 'Ik heb gedwaald als een verloren schaap, zoek uw knecht?' Had niet Micha Gods liefde voor de zondaar geopenbaard in de woorden: 'Wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat, die zijn toorn niet voor eeuwig behoudt, maar een welbehagen heeft in goedertierenheid?" 1 Het verloren schaap LLA 109 1 Dit keer bepaalde Christus zijn toehoorders niet bij de woorden van de Schrift. Hij deed een beroep op het getuigenis van hun eisen en ervaring. De uitgestrekte hoogvlakten ten oosten van de Jordaan boden overvloedige weiden voor de kudden en menig schaap was verdwaald in de kloven en de beboste heuvels, zodat de herder het moest zoeken en het weer onder zijn hoede moest terugbrengen. Bij de mensen rondom Jezus bevonden zich ook herders en anderen die geld hadden gestoken in kudden vee en schapen. Allen konden het voorbeeld dat Hij gebruikte begrijpen: 'Wie van u die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt?' LLA 109 2 Deze mensen die u veracht, zie Jezus, zijn Gods eigendom. Zij zijn de zijne door schepping en verlossing en zijn waardevol in zijn ogen. Zoals de herder van zijn schapen houdt en geen rust heeft als er één mist, houdt God oneindig veel meer van elke verworpen ziel. De mensen mogen de aanspraken van deze liefde verwerpen, zij mogen van Hem afdwalen en een andere meester kiezen, toch behoren zij God toe en Hij verlangt ernaar hen terug te winnen. Hij zegt: 'Zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer Hij te midden van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis.' 2 LLA 109 3 In de gelijkenis gaat de herder eropuit om naar één schaap te zoeken, het kleinste getal dat genoemd kan worden. Zo zou Christus, als er slechts één mens verloren was geweest, voor die éne mens gestorven zijn. LLA 109 4 Het schaap dat van de kudde is afgedwaald is het meest hulpeloze van alle schepselen. De herder moet het zoeken, want het kan de weg niet terugvinden. Zo is het ook gesteld met de mens die van God is afgedwaald. Hij is even hulpeloos als het verloren schaap en wanneer Gods liefde hem niet te hulp zou komen, zou hij nooit de weg naar God terugvinden. LLA 110 1 De herder die tot de ontdekking komt dat hij één van zijn schapen mist, kijkt niet onbezorgd naar de kudde die in veiligheid is, terwijl hij zegt: 'Ik heb nog negenennegentig schapen. Het kost mij veel te veel moeite om dat afgedwaalde schaap te zoeken. Laat het maar terugko-men, dan zal ik de deur van de schaapskooi openen en het binnenlaten.' Nee. Nauwelijks is het schaap afgedwaald of de herder is vervuld met verdriet en zorg. Hij telt en telt zijn kudde. Als hij zeker weet dat er een schaap mist, gaat hij niet slapen. Hij laat de negenennegentig schapen in de schaapskooi en gaat op zoek naar het afgedwaalde schaap. Hoe donkerder en stormachtiger de nacht en hoe gevaarlijker de weg, des te groter is de bezorgdheid van de herder en des te ijveriger zoekt hij. Hij doet alles om dat ene verloren schaap te vinden. LLA 110 2 Hoe groot is zijn opluchting als hij in de verte een zwak geblaat hoort! Terwijl hij op het geluid afgaat, beklimt hij de steile rotsen en gaat met gevaar van zijn leven naar de randen van de kloof. Zo zoekt hij, terwijl het blaten dat zwakker wordt, hem zegt dat zijn schaap op het punt staat te sterven. Ten slotte wordt zijn inspanning beloond. Het verlorene is gevonden. Dan moppert hij niet, omdat het hem zoveel last heeft bezorgd. Hij jaagt het niet op met een zweep. Hij probeert het zelfs niet naar huis te drijven. Vol vreugde neemt hij het trillende dier op zijn schouders. Als het gekneusd en gewond is, neemt hij het in de armen, drukt het tegen zich aan, opdat de warmte van zijn eigen lichaam het leven zal geven. Vol dankbaarheid dat zijn zoeken niet vergeefs is geweest, draagt hij het naar de kudde terug. LLA 110 3 God zij dank, dat Hij ons geen beeld heeft voorgehouden van een verdrietige herder die zonder het schaap terugkeert. De gelijkenis spreekt niet over falen maar over succes en blijdschap bij het terugvin-den. Hier is Gods garantie dat zelfs niet één van de afgedwaalde schapen van Gods kudde over het hoofd wordt gezien en dat ieder de kans krijgt gered te worden. Iedereen die zich laat vrijkopen, zal door Christus worden gered uit de put van verderf en uit de kluisters van de zonde. LLA 110 4 Wanhopige ziel, schep moed, zelfs al hebt u verkeerd gedaan. Denk niet dat God u misschien uw zonden zal vergeven en u zal toelaten in zijn tegenwoordigheid. God heeft de eerste stap gedaan. Terwijl u nog tegen Hem in opstand leefde, is Hij uitgegaan om u te zoeken. Met het liefdevolle hart van de herder liet Hij de negenennegentig schapen achter om in de wildernis het ene verloren schaap op te zoeken. Hij neemt de gekneusde en gewonde mens die op het punt stond om te komen, in zijn armen van liefde en brengt hem naar de veilige kudde. LLA 111 1 De joden leerden dat de zondaar eerst berouw moest tonen eer Gods liefde naar hem zal uitgaan. In hun ogen was bekering een werk waardoor zij de gunst van God konden verdienen. Deze gedachte bracht de Farizeeën ertoe verbaasd en boos uit te roepen: 'Deze mens ontvangt zondaars en eet met hen.' Naar hun mening zou Hij niemand mogen toestaan Hem te naderen buiten degenen, die zich bekeerd hadden. Maar in de gelijkenis van het verloren schaap onderwijst Jezus dat de zaligheid niet het gevolg is van het feit dat wij God hebben gezocht, maar dat God ons heeft gezocht. 'Er is niemand die verstandig is, niemand die God ernstig zoekt; allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden.' 3 Wij tonen geen berouw opdat God ons zal liefhebben, maar Hij openbaart ons zijn liefde opdat wij ons zullen bekeren. LLA 111 2 Als het afgedwaalde schaap ten slotte thuis wordt gebracht, komt de blijdschap van de herder tot uiting in vreugdevol gezang. Hij roept zijn vrienden en buren en zegt tot hen: 'Verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was.' Zo verenigen hemel en aarde zich in blijdschap en dank wanneer iemand die afgedwaald is door de grote Herder wordt gevonden. LLA 111 3 'Alzo zal er blijdschap zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.' Gij Farizeeën, zei Jezus, beschouwt uzelf als gunstelingen van God. Gij meent dat gij veilig zijt door uw eigen gerechtigheid. Weet dan, dat wanneer gij geen bekering nodig hebt, mijn werk niet voor u bestemd is. Voor deze arme zielen die zich van hun armoede en zondigheid bewust zijn, ben Ik gekomen om hen te redden. Gods engelen stellen belang in deze verlorenen die gij veracht. Gij klaagt en spot als één van dezen Mij zoekt, maar weet dat de engelen zich verblijden en dat in de hemel een overwinningslied wordt gehoord. LLA 111 4 De rabbi's hadden een gezegde dat er blijdschap is in de hemel wanneer iemand die tegen God heeft gezondigd, is vernietigd, maar Jezus onderwees dat het werk van vernietigen voor God vreemd werk is. De hemel verblijdt zich juist over het herstel van Gods beeld in de mens die Hij heeft gemaakt. LLA 111 5 Als iemand die ver in de zonde is afgedwaald, tot God wil terugkeren, zal hij met kritiek en wantrouwen te maken krijgen. Er zijn mensen die twijfelen of de bekering van zo iemand oprecht is of die zullen fluisteren: Hij is niet evenwichtig; ik geloof nooit dat hij het vol zal houden.' Deze mensen doen niet het werk van God, maar dat van Satan, die 'de aanklager der broederen' wordt genoemd. Door hun kritiek hoopt de boze die persoon te ontmoedigen en hem nog verder van de hoop en van God te verwijderen. Laat de berouwvolle zondaar nadenken over de blijdschap in de hemel om de terugkeer van iemand die verloren was. Laat hij vertrouwen op Gods liefde en in geen geval moedeloos worden door de spot en achterdocht van de Farizeeën. LLA 112 1 De rabbi's begrepen dat de gelijkenis van Christus betrekking had op de tollenaars en zondaars. Maar hij heeft nog een ruimere strekking. Met het verloren schaap bedoelt Christus niet alleen de enkele zondaar, maar ook die ene wereld die afvallig is geworden en door de zonde is verwoest. Deze wereld is slechts een atoom in de uitgestrekte gebieden waarover God heerst. Toch is deze kleine zondige wereld - het ene verloren schaap - kostbaarder in zijn oog dan de negenenne-gentig die niet van de kudde zijn afgedwaald. Christus, de beminde Aanvoerder van het hemelse heer, heeft zijn hoge positie verlaten en de heerlijkheid die Hij bij de Vader had terzijde gelegd om die ene verloren wereld te redden. Daartoe heeft Hij de zondeloze werelden, de negenennegentig die Hem liefhadden, verlaten en is Hij naar deze aarde gekomen om door onze overtredingen doorboord en om onze ongerechtigheden verbrijzeld te worden. 4 God heeft Zichzelf gegeven in zijn Zoon om de blijdschap te ervaren dat het verloren schaap terug-gebracht zou worden. LLA 112 2 'Ziet welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden.' En Christus zegt: 'Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld' om aan te vullen 'in het vlees wat ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van zijn lichaam, dat is de gemeente.' 5 LLA 112 3 Iedereen die door Christus is gered, wordt geroepen om in zijn naam te werken voor de verlorenen. Dit werk was in Israël verwaar-loosd. Wordt het ook nu niet verwaarloosd door mensen, die belijden dat zij volgelingen van Christus zijn? LLA 112 4 Hoeveel afgedwaalden hebt u, lezer, opgezocht en naar de kudde teruggebracht? Beseft u, dat u wanneer u zich afwendt van hen die weinig belovend en onaantrekkelijk zijn, zielen verwaarloost waarnaar Christus zoekt? Juist terwijl u zich van hen afwendt, is het mogelijk dat zij het meest behoefte hebben aan uw belangstelling. In elke bijeenkomst in Gods huis zijn mensen die naar rust en vrede verlangen. Het mag schijnen dat zij een zorgeloos leven leiden, maar zij zijn niet ongevoelig voor de invloed van de Heilige Geest. Velen van hen zouden voor Christus gewonnen kunnen worden. LLA 112 5 Als het verloren schaap niet naar de kudde wordt teruggebracht, dwaalt het verder tot het omkomt. Vele mensen gaan ten onder omdat er geen hand wordt uitgestrekt om hen te redden. Deze afgedwaalden mogen hard en onverschillig lijken, maar als zij dezelfde voorrechten hadden genoten die anderen hebben gehad, zouden zij een veel grotere zieleadel, een veel groter talent voor bruikbaarheid hebben geopenbaard. Engelen hebben medelijden met deze dwalenden. Engelen wenen, terwijl menselijke ogen droog zijn en harten zich sluiten en geen medeleven tonen. LLA 113 1 Hoe erg is dit gebrek aan diepgaand medeleven voor hen die verzocht zijn en die dwalen! Ware er slechts meer van de geelt van Christus en minder van het eigenik! LLA 113 2 De Farizeeën begrepen dat deze gelijkenis van Christus gold als een verwijt jegens hen. In plaats van hun kritiek over zijn werk te aanvaarden, had Hij hun verwaarlozen van de tollenaars en de zondaars bestraft. Hij had dit niet openlijk gedaan, opdat zij hun hart niet voor Hem zouden sluiten, maar zijn gelijkenis hield hen het werk voor dat God van hen verwachtte en dat zij hadden nagelaten te doen. Als zij echte herders waren geweest, zouden deze leiders in Israël het werk van een herder hebben gedaan. Zij zouden de barmhartigheid en de liefde van Christus hebben geopenbaard en zouden zich met Hem heb-ben verenigd in zijn werk. Hun weigering om dit te doen had aangetoond dat zij ten onrechte meenden dat zij vroom waren. Nu verwier-pen velen de berisping van Christus. Sommigen werden echter door zijn woorden overtuigd. Op hen kwam na de hemelvaart van Christus de Heilige Geest en samen met de discipelen deden zij het werk, dat in de gelijkenis van het verloren schaap wordt aangeduid. Het verloren zilverstuk LLA 113 3 Nadat Christus de gelijkenis van het verloren schaap had verteld, ging Hij verder en zei: 'Of welke vrouw die tien schellingen heeft, en er één verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en zoekt zorgvuldig totdat zij hem vindt?' LLA 113 4 In het oosten bestonden de huizen van de armen gewoonlijk uit een enkel vertrek, vaak zonder ramen en deuren. De kamer werd zelden geveegd en een geldstuk, dat op de grond viel, zou al gauw door het stof en het vuil bedekt worden. Om het te zoeken moest zelfs overdag een kaars worden aangestoken en moest het huis ijverig geveegd worden. LLA 113 5 Het huwelijksgeschenk van de vrouw bestond gewoonlijk uit geldstukken, die zij met zorg bewaarde als haar kostbaarste bezit, dat zij op haar beurt aan haar eigen dochters doorgaf. Het verlies van één van deze geldstukken zou als een ernstige ramp beschouwd worden en het vinden ervan zou grote blijdschap brengen, waarin de buren graag zouden delen. LLA 114 1 'Als zij hem gevonden heeft,' zei Christus, 'roept zij haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: Verblijdt u met mij, want ik heb de schelling gevonden die ik verloren had. Alzo is er, zeg Ik u, blijdschap bij de engelen Gods over één zondaar die zich bekeert.' LLA 114 2 Evenals de voorgaande gelijkenis stelt deze het verlies voor van iets dat met ijverig zoeken gevonden kan worden en dan grote vreugde veroorzaakt. Maar de beide gelijkenissen stellen verschillende groepen voor. Het verloren schaap weet dat het verloren is. Het heeft de herder en de kudde verlaten en kan zelf de weg niet terugvinden. Het is een beeld van hen die beseffen dat zij van God zijn gescheiden en die in het duister verkeren, die vernederd en verzocht zijn. De verloren munt stelt diegenen voor die in overtredingen en zonden verloren zijn, zon-der zich van hun toestand bewust te zijn. Zij zijn van God vervreemd, maar zij weten het niet. Zij verkeren in gevaar, maar zijn zich onbe-wust daarvan en zij maken zich geen zorgen. In deze gelijkenis leert Christus dat zelfs zij, die onverschillig staan ten opzichte van de eisen van God, voorwerp zijn van zijn liefde en medelijden. Zij moeten wor-den opgezocht, zodat zij naar God kunnen worden teruggebracht. LLA 114 3 Het schaap dwaalde af van de kudde. Het was in de wildernis of op de bergen verdwaald. Het geldstuk werd in huis verloren. Het was heel dichtbij en kon toch slechts door ijverig zoeken worden gevonden. LLA 114 4 Deze gelijkenis heeft een les voor elk gezin. In het gezin is vaak grote onachtzaamheid ten aanzien van de ziel van de gezinsleden. Bij hen kan iemand zijn die van God vervreemd is, maar hoe weinig aandacht wordt geschonken aan de mogelijkheid dat een gezinslid verloren kan zijn. LLA 114 5 Hoewel de munt onder stof en vuil ligt, is het nog een zilverstuk. De bezitter zoekt het omdat het waarde heeft. Zo wordt ook ieder mens, hoe ontaard ook door de zonde, kostbaar geacht in Gods oog. Zoals de munt de afbeelding en het inschrift draagt van de heersende macht, heeft de mens bij zijn schepping het inschrift en beeld van God ontvangen, en hoewel dit door de zonde is vervaagd en beschadigd, blijven de sporen ervan zichtbaar in ieder mens. God wil hem terug-winnen en zijn eigen beeld in gerechtigheid en heiligheid daarop weer terugvinden. LLA 114 6 De vrouw uit de gelijkenis zoekt ijverig naar haar verloren munt. Zij steekt een kaars aan en veegt het huis. Zij zet alles aan de kant waardoor haar zoeken gehinderd zou kunnen worden. Hoewel slechts één munt verloren is, houdt zij niet op met zoeken eer zij deze munt gevonden heeft. Zo moet in het gezin alles gedaan worden wat moge-lijk is om één van de gezinsleden die verloren is voor God, terug te winnen. Iedereen moet zich ernstig onderzoeken. De levensgewoonten moeten worden nagegaan. Zie of er niet een fout wordt gemaakt, of er niet een dwaling is bij het leiden van het gezin, waardoor die persoon in zijn onboetvaardigheid zou worden verhard. LLA 115 1 Als er in het gezin een kind zou zijn, dat zich niet bewust is van zijn zondige toestand, moeten de ouders zich geen rust gunnen. Zij moeten een kaars aansteken. Zij moeten Gods Woord onderzoeken en aan de hand van dit licht alles in huis ijverig nagaan, om te zien waardoor dit kind verloren is gegaan. Ouders moeten hun eigen hart onderzoeken en hun gewoonten en gebruiken nagaan. Kinderen zijn een erfdeel van de Heer en wij zijn aansprakelijk hoe wij zijn eigendom behandelen. LLA 115 2 Er zijn vaders en moeders die graag in een of ander zendingsveld zouden willen werken. Velen zijn werkzaam in christelijk werk buiten het gezin, terwijl hun eigen kinderen vervreemd zijn van de Heiland en diens liefde. Veel ouders vertrouwen het werk om hun kinderen voor Christus te winnen toe aan de predikant of aan de godsdienstleraar, maar door dit te doen verwaarlozen zij de hun door God gegeven verantwoordelijkheid. Het opvoeden van hun kinderen tot christenen is het belangrijkste werk dat ouders voor God kunnen doen. Dit werk eist volhardende, levenslange inspanning. Door het verwaarlozen van deze taak betonen wij ons ontrouwe rentmeesters. God aanvaardt geen verontschuldiging voor een dergelijke verwaarlozing. LLA 115 3 Maar zij die schuldig zijn aan onachtzaamheid behoeven niet te wanhopen. De vrouw die haar geldstuk verloren had, zocht tot zij het had gevonden. Zo kunnen ouders vol liefde, geloof en gebed werken voor hun gezinnen, tot zij vol blijdschap tot God kunnen naderen met de woorden: 'Zie hier, ik en de kinderen die de Here gegeven heeft.' 6 LLA 115 4 Dit is echt zendingswerk en het is even nuttig voor hen die het doen als voor hen, voor wie het wordt gedaan. Door onze trouwe belangstelling voor het gezin zijn wij in staat om te werken voor de leden van Gods gezin, met wie wij, als wij trouw zijn aan Christus, voor eeuwig zullen leven. Wij moeten voor onze broeders en zusters in Christus dezelfde belangstelling tonen die wij als leden van één familie voor elkaar hebben. LLA 115 5 God wil dat dit alles ons geschikt zal maken om voor nog anderen te werken. Naarmate ons medegevoel zich zal uitbreiden en onze liefde zal toenemen, zullen wij overal werk vinden dat wij kunnen doen. Gods grote menselijke familie omvat heel de wereld en geen van deze leden mag onopgemerkt gepasseerd worden. LLA 115 6 Waar wij ook mogen zijn, overal wacht het verloren geldstuk op ons zoeken. Gaan wij ernaar op zoek? Dagelijks ontmoeten wij mensen die geen belangstelling hebben voor godsdienstige dingen. Wij spreken met hen, wij bezoeken hen. Tonen wij belangstelling voor hun geestelijk welzijn? Houden wij hen Christus voor als een Heiland die de zonden vergeeft? Vertellen wij hun met een hart, dat vol is van de liefde van Christus, over die liefde? Hoe zullen wij, als wij dit nalaten, deze mensen ontmoeten als zij, voor altijd verloren, met ons staan voor Gods troon? LLA 116 1 Wie kan de waarde van een ziel schatten? Als u de waarde wilt kennen, ga dan naar Getsémané en waak met Christus in die uren van zielsangst, terwijl Hij grote druppels bloed zweet. Zie naar de Heiland, terwijl Hij aan het kruis hangt. Hoor die wanhopige kreet: 'Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?' Zie naar dat gewonde hoofd, die doorboorde zijde, die geschonden voeten. Bedenk dat Christus dit alles geriskeerd heeft. Ter wille van onze verlossing werd de hemel zelf in gevaar gebracht. Bedenk aan de voet van het kruis dat Christus voor één enkele zondaar zijn leven gegeven zou hebben. Dan kunt u de waarde van een enkele ziel beseffen. LLA 116 2 Als u met Christus gemeenschap hebt, zult u, evenals Hij, ieder mens naar waarde schatten. U zult voor anderen dezelfde liefde voelen die Christus heeft voor u. Dan zult u in staat zijn om hen, voor wie Hij is gestorven, te winnen en niet af te stoten, aan te trekken en niet te verwerpen. Niemand zou ooit tot God zijn teruggebracht als Christus Zich niet zelf voor hen had ingespannen. Alleen door dit persoonlijk werk kunnen wij anderen redden. Als u mensen ziet die ten onder gaan, zult u niet onverschillig en rustig daaronder zijn. Hoe groter hun zonde en hoe dieper hun ellende, des te ijveriger en tederder zal uw werk zijn om hen te winnen. U zult de noden beseffen van hen die lijden, die tegen God hebben gezondigd en die gebukt gaan onder schuld. Uw hart zal vol liefde uitgaan naar deze mensen en u zult hen een helpende hand toesteken. U zult hen, omgeven door uw geloof en liefde, tot Christus leiden. U zult over hen waken en hen bemoedigen en uw medeleven en vertrouwen zal het voor hen moeilijk maken weer af te vallen. LLA 116 3 Engelen staan gereed om bij deze taak met u samen te werken. Alle hulpbronnen van de hemel staan ter beschikking van hen die pro-beren het verlorene te redden. Engelen zullen u helpen om de meest zorgeloze en verharde mensen te benaderen. En als iemand naar God is teruggebracht, is er blijdschap in de hemel. Serafs en cherubs bespelen hun gouden harpen en brengen lof aan God en aan het Lam voor hun barmhartigheid en liefde voor de mensen. ------------------------Hoofdstuk 16--Verloren en gevonden LLA 117 1 De gelijkenissen van het verloren schaap, de verloren penning en de verloren zoon brengen op duidelijke wijze Gods medelijdende liefde voor hen, die van Hem zijn afgedwaald, naar voren. Hoewel zij zich van God hebben afgekeerd, laat Hij hen niet alleen in hun ellende. Hij is vol liefde en teder medelijden jegens allen, die bloot staan aan de verzoekingen van de listige vijand. LLA 117 2 In de gelijkenis van de verloren zoon komt de handelwijze van de Heer naar voren jegens hen, die de liefde van de Vader hebben gekend, maar die aan de verzoeker de kans hebben gegeven hen onder zijn macht te brengen. LLA 117 3 'Iemand had twee zonen. De jongste van hen zeide tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde het bezit onder hen. En weinige dagen later maakte de jong-ste zoon alles te gelde en ging op reis naar een ver land.' LLA 117 4 Deze jongste zoon had genoeg van de beperkingen in het huis van zijn vader. Hij meende dat hij in zijn vrijheid beperkt werd. Hij legde de liefde en zorg van zijn vader verkeerd uit en hij nam zich voor zijn eigen weg te kiezen. LLA 117 5 De jongen erkent geen verplichtingen jegens zijn vader en toont geen dankbaarheid. Toch maakt hij aanspraak op de voorrechten die hij als kind heeft bij de verdeling van de goederen van zijn vader. Hij wil reeds nu de erfenis hebben, die hem ten deel zou vallen bij de dood van zijn vader. Hij wil reeds nu genieten en denkt niet aan later. LLA 117 6 Nadat hij zijn erfdeel heeft gekregen, reist hij naar een ver land, ver van het huis van zijn vader. Met geld in overvloed en vrij om te doen wat hij wil, vleit hij zichzelf met de gedachte dat zijn hartewensen nu zijn vervuld. Niemand zal nu zeggen: Doe dit niet, want dat zal je schade berokkenen; of: Doe dat, omdat het goed is. Slechte vrienden helpen hem steeds dieper in de zonde en hij verkwist zijn vermogen in een leven van overdaad. LLA 118 1 De Bijbel heeft het over mensen die menen wijs te zijn, terwijl zij in werkelijkheid dwaas zijn. 1 Zo is ook het verhaal van de jongeman uit de gelijkenis. De rijkdom die hij zelfzuchtig van zijn vader heeft geëist, wordt met slechte vrouwen doorgebracht. De ongereptheid van zijn jeugd verwoestte hij. De kostbare levensjaren, het helder verstand, de optimistische vooruitzichten van de jeugd, het verlangen naar geestelijke dingen - dit alles verspilde hij in het vuur van de hartstocht. LLA 118 2 Er komt een zware hongersnood. Hij raakt in behoeftige omstandigheden en gaat naar een burger van dat land, die hem het veld opstuurt om de zwijnen te hoeden. Dit was voor een jood wel de verachtelijkste bezigheid. De jongen die prat ging op zijn vrijheid, merkt nu dat hij een slaaf is en wel een slaaf van de ergste soort van slavernij. 'Met de strikken van zijn zonde raakt hij vast.' 2 Alle glans die hem had bekoord is nu verdwenen en hij voelt het gewicht van de keten die hem boeit. Terwijl hij daar neerzit in dat woeste en door droogte geteisterde land, met geen ander gezelschap dan de zwijnen, wil hij maar al te graag zijn honger stillen met het voer van de varkens. Niet één van de vrolijke metgezellen die hem omzwermden in de dagen van zijn voorspoed, en die op zijn kosten aten en dronken, is nog bij hem. Waar is nu zijn losbandige blijdschap? Terwijl hij zijn geweten het zwijgen oplegde en zijn gevoelens afstompte, meende hij dat hij gelukkig was, maar nu zijn geld verdwenen, zijn honger onverzadigd, zijn trots vernederd is; nu hij in moreel opzicht in groei is tegengehouden en zijn wil zwak en onbetrouwbaar is, terwijl de edeler gevoelens schijnbaar dood zijn, is hij de ellendigste van alle mensen. LLA 118 3 Hoe somber is dit beeld van de toestand van de zondaar! Hoewel hij omringd is door de zegeningen van Gods liefde, verlangt de zon-daar, die uit is op zelfzucht en zondig genot, niets meer dan van God te worden gescheiden. Evenals de ondankbare zoon eist hij de goede dingen van God op alsof ze hem rechtmatig toekomen. Hij neemt ze als vanzelfsprekend aan en is daarvoor niet dankbaar. Hij toont geen lief-de. Zoals Kaïn van het aangezicht des Heren wegging naar een ander land, zoeken zondaars geluk in het vergeten van God. 3 LLA 118 4 Elk leven dat in zelfzucht wordt doorgebracht is verspild, hoe anders het ook mag schijnen. Wie zonder God probeert te leven, ver-spilt zijn bezittingen. Hij verknoeit de kostbare jaren, verwoest de krachten van verstand, hart en ziel en werkt aan zijn eeuwige onder-gang. De mens die zich van God losmaakt om zichzelf te dienen is de slaaf van de mammon. Het verstand dat God heeft geschapen voor omgang met engelen wordt ontaard door het dienen van wat aards en dierlijk is. Alle zelfzucht voert naar dit einde. LLA 119 1 Als u zo'n leven hebt gekozen, weet u dat u geld uitgeeft voor wat geen brood is en dat u werkt voor wat geen voldoening geeft. Er zullen ogenblikken komen dat u zich bewust wordt van uw ontaarding. Alleen in een ver land voelt u uw ellende en in wanhoop roept u uit: 'Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?' 4 De woorden van de profeet bevatten een universele waarheid: 'Vervloekt is de man die op een mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt, wiens hart van de Here wijkt; hij toch zal zijn als een kale struik in de steppe, die het niet merkt als er iets goeds komt, maar staat in dorre oorden in de woestijn, een ziltachtig, onbewoond land.' 5'God laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.' 6 Mensen hebben echter de macht zich te beschermen tegen zon en regen. Hoewel de Zon der gerechtigheid schijnt en de stromen van genade om niet voor iedereen vallen, kunnen wij ons afzonderen van God en ons bevinden in 'de ziltachtige plaatsen in de woestijn.' LLA 119 2 Gods liefde blijft verlangen naar iemand die gekozen heeft zich van Hem los te maken en Hij stelt pogingen in het werk hem terug te brengen naar het huis van de Vader. In zijn ellende kwam de verloren zoon tot zichzelf. De bedrieglijke macht van Satan over hem was verbroken. Hij besefte dat zijn lijden het gevolg was van zijn eigen dwaasheid en zei: 'Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan.' Zo ellendig als hij was, vond de verloren zoon hoop in de zekerheid van de liefde van zijn vader. Deze liefde trok hem naar huis. Zo is het de verzekering van Gods liefde die de zondaar ertoe brengt terug te keren tot God. 'De goedertierenheid Gods leidt u tot boetvaardigheid.' 7 Een gulden keten, de barmhartigheid en het medelijden van goddelijke liefde, bevindt zich om elke ziel die in gevaar verkeert. De Heer zegt: 'Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid.' 8 LLA 119 3 De zoon neemt het besluit zijn schuld te belijden. Hij zal naar zijn vader gaan en zeggen: 'Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten.' Maar hij voegt eraan toe, om te laten zien welk een verkeerde voorstelling hij heeft van de liefde van zijn vader: 'Stel mij gelijk met een uwer dagloners.' LLA 119 4 De jongeman keert de kudde zwijnen de rug toe en gaat op weg naar huis. Hoewel hij beeft van zwakte en wee is van honger haast hij zich op weg. Hij heeft geen bedekking voor zijn vodden, maar zijn ellende heeft zijn trots overwonnen en hij haast zich om te smeken naar de plaats van een dagloner, daar waar hij vroeger kind was geweest LLA 120 1 Toen de vrolijke, onnadenkende jongen het huis van zijn vader verliet, had hij geen flauw besef van de pijn en het verlangen in het hart van zijn vader. Toen hij danste en feestvierde met zijn wilde vrienden, besefte hij nauwelijks wat voor een schaduw over zijn ouderlijk huis was gevallen. En nu hij met pijnlijke, vermoeide schreden op weg is naar huis, weet hij niet dat iemand naar zijn terugkeer uitziet. Maar terwijl hij nog veraf is, ziet zijn vader hem. Liefde ziet scherp. Zelfs de ontaarding door jaren van zonde kan de zoon niet verbergen voor het oog van de vader. 'Hij werd met ontferming bewogen, liep hem tegemoet, viel hem om de hals en omhelsde hem teder.' LLA 120 2 De vader wil niet dat een verachtelijke blik zal spotten met de ellende en de vodden van zijn zoon. Hij neemt de kostbare mantel van zijn schouders en wikkelt deze om diens magere gestalte. Deze snikt zijn berouw uit en zegt: 'Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u en ben niet meer waard uw zoon te heten.' De vader houdt hem dicht tegen zich aan en brengt hem naar huis. Hij krijgt geen gelegen-heid te vragen om de plaats van een dagloner. Hij is een zoon, die geëerd zal worden met het beste wat het huis bevat en die door de bedienden gerespecteerd en gediend zal worden. LLA 120 3 De vader zei tegen zijn slaven: 'Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. En haalt het gemeste kalf en slacht het en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren.' LLA 120 4 Als een rusteloze jongeman had de verloren zoon zijn vader als streng gezien. Hoe heel anders dacht hij nu over hem! Zo zien zij die door Satan verleid zijn, God als hard en veeleisend. Zij beschouwen Hem als Eén die klaarstaat om te veroordelen, als onwillig om de zondaar aan te nemen zolang er een geldig excuus is om hem niet te helpen. Zij beschouwen zijn wet als een beperking van het geluk van de mens, als een zware last waaraan zij graag ontsnappen. Maar iemand wiens ogen geopend zijn door de liefde van Christus, zal zien dat God vol medelijden is. Hij is niet als een tiranniek, niets ontziend wezen, maar als een vader die ernaar verlangt zijn berouwvolle zoon te omhelzen. Met de Psalmist zal de zondaar uitroepen: 'Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kindern ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen.' 9 LLA 120 5 In de gelijkenis klinkt geen spot. De verloren zoon wordt niet her-innerd aan zijn verkeerde weg. De zoon voelt dat het verleden is ver-geven en vergeten, dat het voor altijd is uitgewist. Zo zegt God tot de zondaar: 'Ik zal hun ongerechtigheden vergeven en hun zonden niet meer gedenken.' 'De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen - en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig.' 'In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal de onge-rechtigheid van Israël gezocht worden maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden.' 10 LLA 121 1 Wat een geweldige belofte van Gods bereidheid om de berouwvol-le zondaar aan te nemen! Hebt u, lezer, uw eigen weg gekozen? Bent u van God afgedwaald? Hebt u willen genieten van de vruchten van de zonde, om slechts te ontdekken dat ze in uw mond als as smaken? En bent u nu, met uw goederen verdwenen, uw plannen doorkruist en uw hoop gestorven, alleen en verlaten? Nu hoort u de stem die zo lang tot uw hart heeft gesproken maar waarnaar u niet hebt willen luisteren, duidelijk en helder zeggen: 'Staat op en vertrekt, want dit is de plaats der ruste niet; doordat het land onrein is, brengt het verderf teweeg, ja, een voortwoekerend verderf.' Keer terug tot het huis van uw Vader. Hij nodigt u uit en zegt: 'Keer terug tot Mij, want Ik heb u verlost.' 11 LLA 121 2 Luister niet naar de suggestie van de vijand om van Christus weg te blijven tot u zich verbeterd hebt, tot u goed genoeg bent om tot God te komen. Als u tot dat ogenblik wacht, zult u nooit komen. Als Satan wijst op uw vuile klederen, herhaal dan de belofte van Jezus: 'Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.' 12 LLA 121 3 Zeg de vijand dat het bloed van Jezus van alle zonden reinigt. Maak de bede van David tot de uwe: 'Ontzondig mij met hysop, dan ben ik rein, was mij, dan ben ik witter dan sneeuw.' 13 LLA 121 4 Sta op en ga naar uw Vader. Hij zal u van verre tegemoet komen. Als u berouwvol slechts een enkele stap in zijn richting doet, zal Hij Zich haasten om u in zijn armen van oneindige liefde te sluiten. Zijn oor is geopend voor het geroep van het boetvaardig hart. God hoort de eerste kreet van het hart dat naar Hem vraagt. Er is geen gebed, hoe aarzelend ook, geen traan, in het verborgen gestort, geen oprecht ver-langen naar God, al is het nog zo zwak, of Gods Geest geeft hieraan gehoor. Reeds voor de bede wordt geuit of het verlangen van het hart is bekendgemaakt, gaat Christus' genade uit om samen te werken met de krachten die met het menselijk hart bezig zijn. LLA 121 5 Uw hemelse Vader zal de klederen, door zonde verontreinigd, van u nemen. In de prachtige profetische gelijkenis van Zacharia stelt de hogepriester Jozua, die in vuile kleren voor de engel des Heren staat, de zondaar voor. Door de Heer wordt het woord gesproken: 'Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtig-heid van u weg. Ik trek u feestklederen aan . . . Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd en trokken hem een staatsiegewaad aan.' 14 Zo zal God ook u bekleden met de klederen des heils, en u bedekken met het kleed der gerechtigheid. LLA 122 1 Hij zal u in zijn feestzaal brengen en zijn banier boven u zal zijn liefde zijn. 'Indien gij in mijn wegen wandelt,' zegt de Here, 'en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan' - de heilige engelen die zijn troon omringen. 15 LLA 122 2 'Zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God Zich over u verblijden.' 'Hij zal Zich over u met vreugde verblijden; Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel.' 16 Hemel en aarde zullen zich verenigen in het vreugdelied van de Vader: 'Want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden; hij was verloren en is gevonden.' LLA 122 3 Tot zover is er in de gelijkenis van de Heiland geen wanklank die de harmonie van dit toneel van blijdschap stoort. Maar nu brengt Christus een ander element in. Toen de verloren zoon thuis kwam, was de oudste zoon op het land. 'En toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. En hij riep een van de knechten tot zich en vroeg wat er te doen was. Deze zei tot hem: Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan.' Deze oudste broer had niet de zorg van de vader gedeeld en had niet uitgezien naar hem die verloren was. Daarom deelde hij ook niet in de blijdschap van de vader over de terugkeer van de afgedwaalde. Het geluid van vreugde wekte geen blijdschap in zijn hart. Hij vroeg een knecht naar de reden van dit feest en het antwoord wekte zijn afgunst op. Hij wil niet naar binnen gaan om zijn verloren broer te verwelkomen. De liefde die aan de verloren zoon wordt bewezen beschouwt hij als een belediging jegens hem. LLA 122 4 Als de vader naar buiten komt om met hem te praten, komen de trots en de boosheid van zijn aard naar voren. Hij staat stil bij zijn leven in het huis van zijn vader als een onbeloonde dienst en stelt dan daartegenover de gunst die betoond wordt aan de zoon die zojuist is teruggekeerd. Hij maakt duidelijk dat zijn eigen werk meer dat van een dagloner dan van een zoon is geweest. Terwijl hij blij had moeten zijn, omdat hij altijd bij zijn vader was gebleven, dacht hij alleen maar aan de mogelijke voordelen die hij zou plukken van zijn bedachtzaam leven. Zijn woorden tonen dat hij om deze reden de genietingen van de zonde heeft nagelaten. Als nu zijn broer moet delen in de gaven van zijn vader, beschouwt de oudste zoon dat als een onrecht, dat hem wordt aangedaan. Hij misgunt zijn broer de gunst die hem wordt betoond. Hij laat duidelijk zien dat hij, als hij in de plaats van de vader was geweest, deze afgedwaalde zoon niet zou hebben ontvangen. Hij erkent hem niet eens als een broer, maar spreekt koel over hem als 'uw zoon'. LLA 123 1 Toch behandelt zijn vader hem zachtmoedig. 'Kind,' zegt hij, 'gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe.' Heb je in al de jaren datje broer als een uitgeworpene heeft geleefd, niet het voorrecht genoten van mijn gezelschap? Alles wat kon dienen tot het geluk van zijn kinderen, was het hunne. De zoon had niet behoeven vragen om een gave of om loon. 'Al het mijne is het uwe.' Je hoeft alleen maar mijn liefde te geloven en de gave te aanvaarden die je om niet wordt aangeboden. LLA 123 2 De ene zoon had zich een tijdlang van het gezin losgemaakt, omdat hij de liefde van de vader niet had herkend. Maar nu is hij terug en een golf van blijdschap sleept alle storende gedachten weg. 'Uw broer hier was dood en is levend geworden; hij was verloren en is gevonden.' LLA 123 3 Zag de oudste broer zijn nare, ondankbare geest? Besefte hij dat zijn broer, hoewel deze verkeerd had gedaan, toch zijn broer was? Had de oudste broer berouw over zijn afgunst en hardvochtigheid? Wat dit betreft, zwijgt Christus. De gelijkenis ging nog verder en het lag aan zijn toehoorders hoe de afloop zou zijn. LLA 123 4 Door de oudste zoon werden de onboetvaardige joden in Christus' dagen bedoeld, en ook de Farizeeën uit alle tijden die met verachting neerzagen op hen, die zij als tollenaars en zondaars beschouwden. Omdat zijzelf geen grote buitensporigheden hadden begaan in de zon-de, waren zij met zelfgerechtigheid vervuld. Christus benaderde deze vitters op hun eigen terrein. Evenals de oudste zoon uit de gelijkenis hadden zij bijzondere voorrechten van God genoten. Zij beweerden dat zij zonen waren in Gods huis, maar zij hadden de gezindheid van een dagloner. Zij werkten niet uit liefde, maar met de hoop op loon. In hun oog was God een veeleisende werkgever. Zij zagen dat Christus tollenaars en zondaars uitnodigde om de gave van zijn genade om niet aan te nemen -- terwijl de rabbi's hoopten dat zij deze gave door werk en boete zouden verkrijgen - en zij waren beledigd. De terugkeer van de verloren zoon, waarover de Vader Zich verblijdde, wekte bij hen alleen maar afgunst. LLA 123 5 In de gelijkenis werd met het pleiten van de vader met de oudste zoon het teder beroep dat God op de Farizeeën deed bedoeld. 'Al het mijne is het uwe,' niet als loon, maar als een gave. Evenals de verloren zoon kunt u dit slechts ontvangen als de onverdiende gave van de liefde van de Vader. LLA 123 6 Zelfgerechtigheid leidt niet alleen tot een onjuiste voorstelling van God, maar maakt de mensen koud en kritisch jegens hun broeders. De oudste zoon stond door zijn zelfzucht en afgunst klaar om op zijn broer te letten, om elke daad te bekritiseren en hem om de kleinste fout te beschuldigen. Hij zou elke tekortkoming zien en elke verkeerde daad duidelijk aan het licht brengen. Zo zou hij proberen zijn eigen onverzoenlijke geest te rechtvaardigen. Velen doen hetzelfde. Terwijl iemand strijdt tegen een stroom van verzoekingen, staan zij daar hardvochtig, eigenzinnig, klagend en beschuldigend. Al beweren zij kinderen van God te zijn, hun daden ademen de geest van Satan. Door hun houding jegens hun broeders plaatsen deze aanklagers zich daar, waar God zijn licht niet op hen kan doen schijnen. LLA 124 1 Velen stellen steeds de vraag: 'Waarmee zal ik de Here tegemoet treden en mij buigen voor God in de hoge? Zal ik Hem tegemoet treden met brandoffers, met éénjarige kalveren? Zal de Here welgevallen hebben aan duizenden rammen, aan tienduizenden oliebeken? . . . Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.' 17 LLA 124 2 Deze dienst vraagt God: 'de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken ... dat gij u niet onttrekt aan uw eigen vlees.' 18 Als u uzelf alleen maar ziet als zondaar, gered door de liefde van uw hemelse Vader, zult u medelijden hebben met anderen die onder de zonde lijden. Niet langer zult u ellende en berouw beantwoorden met afgunst en afkeuring. Als het ijs van zelfzucht in uw hart is gesmolten, zult u meevoelen met God en delen in zijn blijdschap om de verlorenen te redden. LLA 124 3 Het is een feit dat u beweert een kind van God te zijn, maar als deze bewering echt is, is het 'uw broeder' die 'dood was en weer levend is geworden, die verloren was en gevonden is.' Hij is met u verbonden door hechte banden, want God erkent hem als een zoon. Wanneer u uw relatie ten opzichte van hem loochent, laat u zien dat u alleen maar een dagloner in het gezin bent en geen kind van God. LLA 124 4 Hoewel u de verlorenen niet welkom zult heten, zal de blijdschap blijven en de afgedwaalden zullen hun plaats hebben naast de Vader in zijn werk. Wie veel vergeven is, die zal veel liefhebben. Maar u zult buiten zijn in het duister. 'Wie niet liefheeft, heeft God niet gekend; want God is liefde.' 19 ------------------------Hoofdstuk 17--Laat hem nog dit jaar staan LLA 125 1 In zijn onderricht verbond Christus de waarschuwing voor het oordeel met de uitnodiging van genade. Hij is niet gekomen om te verderven maar om te behouden. 'Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem behouden worde.' 1 Zijn zending van barmhartigheid in betrekking tot Gods gerechtigheid en oordeel wordt geïllustreerd door de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom. LLA 125 2 Christus had het volk gewaarschuwd voor de komst van het koninkrijk van God en Hij had hun onwetendheid en onverschilligheid scherp berispt. Zij konden de tekenen aan de hemel, die het weer voorspelden, duidelijk onderscheiden, maar de tekenen der tijden, die zo duidelijk naar zijn werk wezen, ontdekten zij niet. LLA 125 3 Maar de mensen in die tijd stonden, evenals nu, heel vlug klaar met de bewering dat zij door God begunstigd werden en dat de verma-ning anderen gold. De toehoorders vertelden Jezus een gebeurtenis die zojuist grote opwinding had veroorzaakt. Sommige maatregelen van Pontius Pilatus, de stadhouder van Judea, hadden het volk geërgerd. In Jeruzalem was grote opschudding geweest en Pilatus had getracht hieraan met geweld een einde te maken. Bij een bepaalde gelegenheid waren zijn soldaten zelfs de voorhof van de tempel binnengekomen en hadden enkele Galilese tempelgangers die juist hun offers brachten, neergeslagen. De joden beschouwden rampen als een oordeel over de zonde van de slachtoffers en zij die over deze gewelddaad spraken, deden dat met een zekere voldoening. In hun oog bewees hun eigen voorspoed dat zij veel beter waren en daarom bij God hoger in aanzien stonden dan deze Galileeërs. Zij verwachtten dat Jezus woorden van veroordeling zou hebben voor deze mensen die ongetwijfeld hun straf hadden verdiend. LLA 126 1 Christus' discipelen waagden het niet hun mening te geven eer zij de mening van hun Meester hadden gehoord. Hij had hun duidelijke lessen gegeven over het oordelen over het karakter van andere mensen en het uitmeten van straf naar hun beperkt oordeel. Toch verwachtten zij dat Christus deze mensen zou veroordelen als grotere zondaars dan andere mensen. Hun verbazing over zijn antwoord was groot. LLA 126 2 Terwijl Hij Zich tot de scharen wendde, zei de Heiland: ' Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan? Neen, zeg Ik u, maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen.' Deze schrikwekkende gebeurtenissen waren bedoeld om hen ertoe te brengen zich te verootmoedigen en zich te bekeren van hun zonden. De storm van Gods toorn naderde om los te barsten over allen die geen schuilplaats in Christus hadden gevonden. LLA 126 3 Terwijl Jezus met de discipelen en de schare sprak, zag Hij met profetische blik hoe Jeruzalem door legers omsingeld zou worden. Hij hoorde de vijanden opmarcheren tegen de uitverkoren stad en zag hoe tallozen omkwamen in het beleg. Veel joden werden net als deze Galileeërs gedood in de voorhof van de tempel, terwijl zij aan het offeren waren. Het lot dat enkele mensen had getroffen gold als waarschuwing van God aan een volk dat schuldig was. 'Als gij u niet bekeert,' zei Jezus, 'zult gij allen evenzo omkomen.' De tijd van genade was voor hen nog niet voorbij. Zij hadden nog de gelegenheid de dingen te weten te komen die tot hun vrede dienden. LLA 126 4 Hij ging door en vertelde: 'Iemand bezat een vijgeboom, die in zijn wijngaard was geplant en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken en vond er geen. En hij zei tot de wijngaardenier: Zie het is nu al drie jaar dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan?' LLA 126 5 Christus' toehoorders moesten de toepassing van zijn woorden wel begrijpen. David had over Israël gezongen als een wijnstok, die uit Egypte was gebracht. Jesaja had geschreven: 'De wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft.' 2 De generatie tot wie de Heiland was gekomen werd voorgesteld door de vijgeboom in de wijngaard des Heren - binnen de sfeer van zijn bijzondere zorg en zegen. LLA 126 6 Gods bedoeling met zijn volk en de heerlijke mogelijkheden die voor hen lagen waren in de volgende prachtige bewoording gesteld: 'Men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking.' 3 De stervende Jakob had, bezield door de Geest der inspiratie, van zijn meest geliefde zoon gezegd: 'Een jon-ge vruchtboom is Jozef, een jonge vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur uit.' Verder zei hij: 'De God uws vaders, die zal u helpen, en de Almachtige zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed die beneden ligt.' 4 LLA 127 1 God had Israël geplant als een vruchtbare wijnstok aan de bronnen des levens. Hij had zijn wijngaard op een vruchtbare heuvel geplant, deze omgespit, van stenen gezuiverd en met edele wijnstokken beplant. 5 LLA 127 2 'En Hij verwachtte dat de wijngaard goede druiven zou vóórt-brengen, maar hij bracht wilde druiven voort.' 6 Het volk scheen vro-mer te zijn in de dagen van Christus dan de joden uit vroeger tijd, maar zij waren evenzeer verstoken van de genadegaven van Gods Geest. De kostbare karaktertrekken die het leven van Jozef zo aangenaam maakten, waren niet zichtbaar in het joodse volk. LLA 127 3 God had door zijn Zoon vrucht gezocht, maar niets gevonden. Israël besloeg onnut de grond. Zijn bestaan was een vloek, want ze i namen in de wijngaard de plaats in waar een vruchtbare boom had kunnen staan. Ze beroofden de wereld van de zegen die God had willen geven. De Israëlieten hadden God onjuist voorgesteld onder de volken. Niet alleen waren zij nutteloos, zij vormden zelfs een verhindering. In zekere mate was hun godsdienst misleidend en bracht ondergang in plaats van redding. LLA 127 4 In de gelijkenis trekt de wijngaardenier het vonnis, dat de boom, als deze onvruchtbaar blijft, omgehakt moet worden, niet in twijfel, maar hij kent de belangstelling van de eigenaar in die onvruchtbare boom en deelt deze belangstelling. Niets zou hem meer vreugde kun-nen bezorgen dan te zien dat de boom vrucht zou dragen. Op de woor-den van de eigenaar zegt hij: 'Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen, en indien hij het komende jaar vrucht draagt, dan is het goed.' LLA 127 5 De tuinman weigert niet nog langer iets te doen aan een boom die zo weinig belooft. Hij is bereid er extra zorg aan te besteden. Hij zal alles zo gunstig mogelijk maken en er alle mogelijke aandacht aan schenken. LLA 127 6 De eigenaar en de tuinman zijn één in hun belangstelling voor de vijgeboom. Ze waren Vader en Zoon één in hun liefde voor het uitver-koren volk. Christus zei tot zijn toehoorders dat zij extra gelegenheden zouden krijgen. Alles wat Gods liefde kon uitdenken, zou in het werk worden gesteld, opdat zij bomen der gerechtigheid zouden worden, die vrucht zouden dragen tot zegen voor de wereld. LLA 128 1 In de gelijkenis sprak Jezus niet over het resultaat van het werk van de tuinman. Op dat punt eindigde zijn verhaal. De gevolgtrekking lag bij de generatie die naar zijn woorden luisterde. Zij kregen de ernstige waarschuwing: 'Anders moet gij hem omhakken.' Het hing van hen af of de onafwendbare woorden uitgesproken zouden worden. De dag der wrake naderde. In de rampen waardoor Israël reeds was getroffen waarschuwde de Eigenaar van de wijngaard hen genadig dat de onvruchtbare boom vernietigd zou worden. LLA 128 2 Die waarschuwing klinkt door de eeuwen heen tot in onze tijd. Bent u, zorgeloos mens, een onvruchtbare boom in de wijngaard des Heren? Zullen de woorden van ondergang binnenkort over u worden uitgesproken? Hoe lang hebt u zijn gaven ontvangen? Hoe lang heeft Hij u gadegeslagen en uitgezien naar antwoord op zijn liefde? Hoeveel voorrechten hebt u, geplant in zijn wijngaard onder de oplettende zorg van de tuinman! Hoe vaak heeft de evangelieboodschap uw hart ontroerd! U draagt de naam van Christus, in naam bent u lid van de gemeente, die zijn lichaam is en toch bent u zich niet bewust van een levende verbinding met het hart vol liefde. De stroom van zijn leven stroomt niet door uw leven. De genade van zijn karakter, de vrucht des Geestes, is niet zichtbaar in uw leven. LLA 128 3 De onvruchtbare boom ontvangt regen en zonneschijn naast de zorg van de tuinman. Hij onttrekt voedsel aan de bodem. Maar de onvruchtbare takken verduisteren alleen de grond, zodat vruchtdra-gende planten niet gedijen in de schaduw. Zo betekenen ook Gods gaven, die u overvloedig ontvangt, geen zegen voor de wereld. U berooft anderen van voorrechten die zonder u hun deel hadden kunnen zijn. LLA 128 4 U beseft vaag dat u onnut de grond beslaat. Toch heeft God u in zijn grote barmhartigheid niet weggedaan. Hij ziet niet onverschillig op u neer. Hij wendt Zich niet onverschillig van u af om u over te laten aan het verderf. Terwijl Hij op u neerziet, roept Hij, zoals Hij lang geleden over Israël uitriep: 'Hoe zou ik u prijsgeven, Efraïm, u overleveren, Israël? ... Ik zal mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen. Ik zal Efraïm niet verder verderven. Want Ik ben God en geen mens.' 7 De medelijdende Heiland zegt van u: Laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen. LLA 128 5 Hoe onvermoeid en liefdevol diende Christus het volk Israël in die extra proeftijd! Aan het kruis bad Hij: 'Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.' 8 Na zijn hemelvaart werd het evangelie het eerst gepredikt in Jeruzalem. Daar werd de Heilige Geest uitgestort. Daar openbaarde de eerste gemeente de macht van een opgestane Hei-land. Daar verkondigde Stefanus, wiens gelaat straalde als dat van een engel, zijn getuigenis en gaf zijn leven. Alles wat God kon geven, werd gegeven. 'Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen,' zei Christus, 'dat Ik er niet aan gedaan heb?' Zijn zorg en arbeid voor u zijn dus niet minder geworden, maar vermeerderd. Nog steeds zegt Hij: 'Ik de Heer, zijn behoeder, zal hem aldoor drenken; opdat niets hem beschadige, zal Ik hem dag en nacht behoeden.' 9 LLA 129 1 Indien hij vrucht draagt, dan is het goed, maar anders . . . Het hart dat geen gehoor geeft aan Gods invloed wordt verhard tot het niet langer gevoelig is voor de invloed van de Heilige Geest. Dan zal wor-den gezegd: 'Hak hem om. Waarom zou hij onnodig de grond beslaan?' LLA 129 2 Heden nodigt Hij u uit: 'Bekeer u, Israël, tot de Here, uw God . . . Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich van hem af... Ik zal zijn als de dauw voor Israël, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon ... Zij die in zijn schaduw wonen, zullen weer koren verbouwen. Ja, zij zullen bloeien als een wijnstok. . . aan Mij is uw vrucht te danken.' 10 ------------------------Hoofdstuk 18--Gaat uit in wegen en paden LLA 130 1 De Heiland was uitgenodigd voor een feestmaal bij een Farizeeër. Hij aanvaardde uitnodigingen van zowel rijken als armen en naar zijn gewoonte maakte Hij van de gelegenheid gebruik om zijn lessen vol waarheid te ontvouwen. Bij de joden werd een geheiligde maaltijd verbonden met al hun gelegenheden van nationale en godsdienstige blijdschap. Voor hen was het een zinnebeeld van de zegeningen van het eeuwige leven. Het onderwerp waarbij zij graag stilstonden was het grote feestmaal, als zij zouden aanzitten met Abraham, Isaäk en Jakob, terwijl de heidenen met verlangende blik buiten stonden en toekeken. De waarschuwende les vol onderricht die Christus wilde geven, illustreerde Hij nu met de gelijkenis van een groot maal. De joden meenden Gods zegeningen voor zowel dit leven als voor de toekomst voor zichzelf te houden. Zij ontkenden dat God barmhartig was voor de heidenen. Met de gelijkenis liet Christus zien dat juist zijzelf in die tijd op het punt stonden de uitnodiging van genade, de oproep tot Gods koninkrijk, te verwerpen. Hij liet zien dat de uitnodiging die zij veronachtzaamden zou gaan naar hen die zij verachtten, degenen die zij niet eens wilden aanraken, alsof het melaatsen waren waarvoor zij zich moesten wachten. LLA 130 2 Toen de Farizeeër zijn gasten voor de maaltijd uitkoos, had hij zijn eigen zelfzuchtige wensen geraadpleegd. Christus zei tot hem: 'Wanneer gij een middagof avondmaaltijd aanricht, roep dan niet uw vrienden of broeders of uw verwanten of uw rijke buren; die zouden immers op hun beurt u ook kunnen uitnodigen en gij zoudt terugbetaling ontvangen. Maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden. En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbetaald worden bij de opstanding der rechtvaardigen.' LLA 130 3 Christus herhaalde hier de raad die Hij door Mozes aan Israël had gegeven. De Heer had geboden dat zij op hun heilige feesten 'de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen hun poorten woonden,' moesten uitnodigen om te eten en zich te verzadigen. 1 Deze bijeenkomsten moesten dienen als lessen voor Israël. Terwijl zij op deze wijze de vreugde van echte gastvrijheid leerden, moesten de mensen heel het jaar door zorgen voor de verlatenen en de armen. Deze feesten hadden nog een verdere strekking. De geestelijke zegeningen die Israël kreeg, waren niet alleen voor hen. God had hen het brood des levens gegeven, om het te breken voor de wereld. LLA 131 1 Zij hadden dit werk niet gedaan. De woorden van Christus vorm-den een verwijt voor hun zelfzucht. De Farizeeën vonden zijn woorden smakeloos. In de hoop het gesprek in andere banen te leiden, riep iemand met een schijn van vroomheid uit: 'Zalig wie brood eten zal in het koninkrijk Gods.' Deze man sprak met grote zekerheid, alsof hij zelf zeker was van een plaats in het koninkrijk. LLA 131 2 Zijn houding was gelijk aan de houding van hen, die zich verheu-gen in Christus' zaligheid, hoewel zij niet voldoen aan de voorwaarden waarop de zaligheid is beloofd. Zijn geestesgesteldheid leek op die van Bileam, toen deze bad: 'Sterve ik zelf de dood der oprechten en zij mijn einde daaraan gelijk!' 2 LLA 131 3 De Farizeeër dacht niet aan zijn eigen geschiktheid voor de hemel, maar aan wat hij in de hemel hoopte te genieten. Zijn opmerking was bedoeld om de gedachten van de gasten aan de maaltijd af te leiden van het onderwerp van hun praktische verplichtingen. Hij wilde hen voorbij het huidige leven naar de verre toekomst leiden, als de recht-vaardigen zouden worden opgewekt. LLA 131 4 Christus las de bedoelingen van deze man en terwijl Hij zijn ogen op hem richtte, opende Hij voor de aanwezigen de aard en waarde van hun voorrechten van dat moment. Hij liet hen zien dat zij in die tijd een taak hadden te vervullen wilden zij kunnen delen in de zegeningen van de toekomst. LLA 131 5 'Hij zeide tot hem: Iemand richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit tegen het uur van de maaltijd om de genodigden te zeggen: Komt, want het is nu gereed. Maar er was een vreemde onverschilligheid. Zij begonnen zich allen opeens te verontschuldigen.' De eerste zei tot hem: Ik heb een akker gekocht en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zei: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga die keuren: ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. Weer een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.' LLA 131 6 Niet een van deze verontschuldigingen berustte op een echte noodzaak. De man die zo nodig zijn stuk land moest gaan bezien, had het reeds gekocht. Zijn haast om er heen te gaan was te wijten aan het feit dat zijn belangstelling uitging naar zijn aankoop. Ook de ossen waren reeds gekocht. Het keuren ervan was alleen maar bedoeld om de belangstelling van de koper te bevredigen. De derde verontschuldiging had evenmin grond. Het feit dat de uitgenodigde gast een vrouw had getrouwd hoefde zijn aanwezigheid op de maaltijd niet te verhinderen. Ook zijn vrouw zou welkom zijn geweest. Maar hij had zijn eigen plannen en deze schenen hem aantrekkelijker dan de maaltijd die hij had beloofd te zullen bijwonen. Hij had geleerd zich te vermaken in een andere omgeving dan die van zijn gastheer. Hij vroeg niet of men hem wilde verontschuldigen en toonde zelfs geen spoor van beleefdheid in zijn weigering. Het 'Ik kan niet' was alleen maar een voorwendsel voor de waarheid: 'Ik heb geen zin om te komen.' LLA 132 1 Alle verontschuldigingen verraden een vooringenomen geest. Voor deze mannen die uitgenodigd waren waren andere dingen van groter belang. De uitnodiging die zij beloofd hadden te zullen aanvaarden werd opzij geschoven en de edelmoedige vriend werd beledigd door hun onverschilligheid. LLA 132 2 Met de grote maaltijd stelt Christus de zegeningen van het evan-gelie voor. Christus zelf is de voorziening. Hij is het brood dat uit de hemel neerdaalt. Van Hem komen de stromen van zaligheid. De bood-schappers des Heren hadden aan de joden de komst van de Heiland aangekondigd. Zij hadden op Christus gewezen als 'het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.' In het feestmaal dat God aanbood, gaf Hij de grootste gave die de hemel kan geven - een gave die het voorstellingsvermogen te boven gaat. Gods liefde had in dit feestmaal voorzien en onuitputtelijke bronnen verschaft. 'Wie van dit brood eet,' had Christus gezegd, 'zal eeuwig leven.' 3 LLA 132 3 Maar om de uitnodiging voor het evangeliefeest te aanvaarden moeten zij hun wereldse belangen ondergeschikt maken aan het ene doel, het ontvangen van Christus en zijn gerechtigheid. God heeft alles voor de mens gegeven en Hij vraagt of de mens het dienen van Hem boven alle aardse en zelfzuchtige overwegingen zal plaatsen. Hij kan geen gedeeld hart aanvaarden. Het hart dat opgaat in aardse genegenheid kan niet aan God worden gegeven. LLA 132 4 Deze les geldt voor alle tijden. Wij moeten het Lam van God volgen waarheen Het gaat. Zijn leiding moet verkozen, zijn gezelschap gewaardeerd worden boven het gezelschap van aardse vrienden. Christus zegt: 'Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waar-dig.' 4 Velen in de dagen van Christus herhaalden de woorden: 'Zalig wie brood zal eten in het koninkrijk Gods,' wanneer zij in de familiek-ring hun dagelijks brood aten. Maar Christus liet zien hoe moeilijk het was om gasten te vinden voor de tafel, die met oneindige kosten gereedgemaakt was. Zij die naar zijn woorden hoorden, wisten dat zij de genadige uitnodiging hadden veronachtzaamd. Voor hen betekenden wereldse bezittingen, rijkdommen en genoegens alles. Eenstemmig hadden zij zich verontschuldigd. LLA 133 1 Ditzelfde is ook nu nog het geval. De verontschuldigingen voor de weigering om aan het feestmaal deel te nemen omvatten alle redenen die worden aangehaald om de uitnodiging van het evangelie te weigeren. Mensen zeggen dat zij hun wereldse vooruitzichten niet in gevaar kunnen brengen door aandacht te schenken aan de eisen van het evangelie. Zij achten hun tijdelijke belangen van meer waarde dan de dingen der eeuwigheid. Juist die zegeningen die zij van God hebben ontvangen worden een hinderpaal die hen scheidt van hun Schepper en Verlosser. Zij willen zich niet laten storen in hun aardse zaken en zeggen tot de bode van genade: 'Ga voor heden heen; wanneer ik nog eens gelegenheid heb, zal ik u wel weer ontbieden.' 5 Anderen noemen de moeilijkheden die kunnen ontstaan in hun maatschappelijke betrekkingen als zij aan Gods oproep gehoor zouden geven. Zij zeggen dat zij zich niet kunnen veroorloven van mening te verschillen met hun verwanten en bekenden. Zo tonen zij dat zij de personen zijn die in de gelijkenis worden genoemd. De Heer van het feestmaal beschouwt hun doorzichtige verontschuldigingen als een verachting voor zijn uitnodiging. LLA 133 2 De man die gezegd had: 'Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen,' stelt een grote groep mensen voor. Er zijn velen die toelaten dat hun vrouwen of hun mannen hen verhinderen Gods oproep gehoor te geven. De man zegt: 'Ik kan niet voldoen aan mijn verplichting als mijn vrouw er tegen is. Haar invloed zou het voor mij heel erg moeilijk maken.' De vrouw hoort de genadige oproep: 'Kom, want alle dingen zijn gereed,' en zij zegt: 'Ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd.' Mijn man weigert aan de uitnodiging van genade gehoor te geven. Hij zegt dat zijn zaken hem in de weg staan. Ik moet met mijn man leven. Daarom kan ik niet komen.' Op de harten van de kinderen is indruk gemaakt. Zij willen graag komen. Maar zij houden van vader en moeder en omdat deze aan de oproep van het evangelie geen gehoor geven, menen de kinderen dat zij ook niet kunnen komen. Ook zij zeggen: 'Houd mij voor verontschuldigd.' LLA 133 3 Al deze mensen weigeren te luisteren naar de uitnodiging van de Heiland, omdat zij bang zijn voor verdeeldheid in het gezin. Zij menen dat zij door te weigeren God te gehoorzamen de vrede en voorspoed in huis zullen verzekeren, maar dit is een misleiding. Door de liefde van Christus te verwerpen, verwerpen zij in feite datgene wat alleen rein-heid en standvastigheid van menselijke liefde kan geven. Zij zullen niet alleen de hemel verliezen, maar ook de ware vreugde missen van alles waarvoor God een offer heeft gebracht. LLA 134 1 In de gelijkenis hoorde de man die het feestmaal had bereid hoe zijn uitnodiging was veracht en toornig zei hij tegen zijn slaaf: 'Ga aanstonds de straten en stegen der stad in en breng de bedelaars en misvormden en blinden en lammen hier.' LLA 134 2 De gastheer wendde zich af van hen die zijn gastvrijheid hadden veracht en nodigde een groepering uit die niet zelfvoldaan was, die geen huizen en landerijen bezat. Hij nodigde armen en hongerigen uit, die de overvloed die werd aangeboden, zouden waarderen. 'De tolle-naars en hoeren,' had Christus gezegd, 'gaan u voor in het koninkrijk Gods. 6 Hoe ellendig die menselijke wezens ook mogen zijn, die door anderen worden veracht en waarvan men zich afwendt, voor Gods aandacht en liefde zijn zij niet te laagstaand en te ellendig. Christus wil graag dat door zorg geplaagde, vermoeide, verdrukte mensen tot Hem komen. Hij wil hen graag het licht, de blijdschap en vrede geven die nergens anders te vinden zijn. Juist de zondaars zijn de voorwerpen van zijn grote, oprechte liefde en medelijden. Hij zendt zijn Heilige Geest, die met liefde en tederheid vervuld, hen tot Zich zal trekken. LLA 134 3 De slaaf die de armen en blinden binnenbracht, zei tot zijn heer: 'Wat gij hebt opgedragen, is geschied en nog is er plaats. En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden.' Hier wees Christus op het werk van het evangelie buiten de grenzen van het judaïsme, op de wegen en paden der wereld. LLA 134 4 Gehoorzaam aan dit bevel zeiden Paulus en Barnabas tot de joden: 'Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde. Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het Woord des Heren; en allen die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof.' 7 LLA 134 5 De evangelieboodschap die door de discipelen van Christus werd gepredikt, was de aankondiging van zijn eerste komst naar deze wereld, en bracht het goede nieuws van de zaligheid aan de wereld. Deze boodschap wees naar de wederkomst in heerlijkheid om zijn volk te verlossen en hield de mensen de hoop voor, door geloof en gehoor-zaamheid te kunnen delen in de erfenis der heiligen in het licht. Dezelfde boodschap wordt nu aan de mensen gebracht en dit keer gaat de aankondiging van de nabije wederkomst van Christus ermee gepaard. De tekenen die Hij zelf heeft gegeven over zijn komst zijn vervuld en uit Gods Woord kunnen wij weten dat de Heer voor de deur staat. LLA 135 1 Johannes voorzegt in de Openbaring de verkondiging van de evangelieboodschap kort voor de wederkomst van Christus. Hij ziet een engel vliegen in het midden des hemels met 'een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie; en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen.' 8 LLA 135 2 In de profetie wordt deze waarschuwing voor het oordeel met de boodschappen die daarbij horen gevolgd door de komst van de Zoon des mensen op de wolken des hemels. De verkondiging van het oordeel is een aankondiging dat de wederkomst van Christus nabij is. Deze verkondiging wordt 'het eeuwig evangelie' genoemd. Zo wordt duidelijk gemaakt dat de prediking van Christus' wederkomst een noodzakelijk onderdeel is van de evangelieboodschap. LLA 135 3 De Bijbel leert dat de mensen in de laatste dagen zullen opgaan in wereldse zaken, in genotzoeken en geld najagen. Zij zullen blind zijn voor eeuwige werkelijkheden. Christus heeft gezegd: 'Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in die dagen voor de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn." 9 LLA 135 4 Hetzelfde is nu het geval. De mensen jagen naar gewin en zelfzuchtig genot alsof er geen God bestaat, alsof er geen hemel en geen leven na dit leven is. In de dagen van Noach kwam de zondvloed om de mensen op te schrikken uit hun goddeloosheid en hen op te roepen tot bekering. Zo is de boodschap van de spoedige komst van Christus bedoeld om de mensen wakker te schudden uit hun opgaan in wereldse dingen. Deze boodschap is bedoeld dat zij zich bewust zullen zijn van eeuwige dingen, opdat zij acht zullen slaan op de uitnodiging tot het feestmaal des Heren. LLA 135 5 De evangelieboodschap moet aan heel de wereld worden gericht, aan 'alle volk en stam en taal en natie.' De laatste waarschuwingsen genadeboodschap moet heel de aarde met zijn heerlijkheid verlichten. Alle mensen, rijk en arm, voornaam en eenvoudig, moeten worden bereikt. 'Ga de wegen en paden op,' zegt Christus, 'en dwing hen bin-nen te komen, want mijn huis moet vol worden.' LLA 136 1 De wereld gaat ten onder door gebrek aan het evangelie. Er is een honger naar het Woord van God. Slechts weinigen prediken het woord zonder het te vermengen met menselijke overleveringen. Hoewel de mensen de Bijbel in handen hebben, ontvangen zij niet de zegeningen die God hen daarin heeft gegeven. De Heer roept zijn dienstknechten op zijn boodschap naar de mensen te brengen. Het Woord van eeuwig leven moet gebracht worden aan mensen die in hun zonden ten onder gaan. LLA 136 2 In het bevel om uit te gaan op de wegen en paden geeft Christus aan wat het werk is dat allen die Hij roept, in zijn naam moeten doen. De hele wereld is het arbeidsveld voor de dienstknechten van Christus. Het hele mensdom vormt hun gemeente. De Heer wil dat zijn Woord van genade aan iedereen wordt gebracht. LLA 136 3 Dit werk moet voornamelijk door persoonlijke arbeid worden gedaan. Dit was de werkwijze van Christus. Zijn werk bestond voor een groot deel uit gesprekken met enkelingen. Hij kende de waarde van de individuele benadering. Door die ene mens werd de boodschap vaak aan duizenden gebracht. LLA 136 4 Wij moeten niet wachten tot de mensen bij ons komen. Wij moeten hen opzoeken waar zij zijn. Als het Woord van de kansel is gepredikt, is het werk nog maar net begonnen. Er zijn tal van mensen die nooit door het evangelie bereikt zullen worden als het hen niet wordt gebracht. LLA 136 5 De uitnodiging tot de maaltijd werd eerst aan het joodse volk gegeven, aan de mensen die geroepen waren als leraars en leiders onder de mensen, die de boekrollen der profeten hanteerden, waarin de komst van de Christus werd aangekondigd. Zij hadden de zinnebeeldige dienst toevertrouwd gekregen die Christus' werk voorafschaduwde. Als priesters en volk aan deze oproep gehoor hadden gegeven, zouden zij zich met Christus' boodschappers verenigd hebben om het evangelie aan de wereld te verkondigen. De waarheid was hun gezonden om deze door te geven. Toen zij weigerden gehoor te geven aan de oproep, werd deze gericht tot de armen en blinden, de verlamden en de kreupelen. Tollenaars en zondaars namen de uitnodiging aan. Als de uitnodiging van het evangelie aan de heidenen wordt gericht, is er sprake van dezelfde werkmethode. De boodschap moet eerst worden gebracht 'op de hoofdwegen' -- aan mensen die een belangrijk aandeel hebben in het werk op aarde, aan leraars en leiders van het volk. LLA 136 6 Gods boodschappers moeten dit voor ogen houden. Dit moet onder de aandacht worden gebracht van de herders der kudde, van de door God geroepen leraars, als een woord waarop acht dient te worden geslagen. Zij die tot de betere standen in de maatschappij behoren, moeten met tedere genegenheid en broederlijk ontzag worden opgezocht. Mensen in het zakenleven, op verantwoordelijke posities, mensen met grote bekwaamheden en wetenschappelijk inzicht, begaafde mensen, leraars van het evangelie van wie de aandacht nog niet is gericht op de bijzondere waarheden voor deze tijd, al deze mensen moeten eerst de uitnodiging vernemen. Eerst moet de oproep tot hen worden gericht. LLA 137 1 Er moet gewerkt worden voor de rijken. Zij moeten wakker geschud worden wat betreft hun verantwoordelijkheid als mensen aan wie Gods gaven zijn toevertrouwd. Zij moeten eraan worden herinnerd dat zij rekenschap moeten afleggen aan Hem die levenden en doden zal oordelen. De welgestelden hebben behoefte aan het werk dat u in de liefde en vreze des Heren doet. Maar al te vaak vertrouwen zij op hun rijkdom en zijn zich niet van hun gevaar bewust. De ogen van hun verstand moeten gericht worden op dingen van eeuwigheidswaarde. Zij moeten het gezag van ware goedheid erkennen, dat luidt: 'Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.' 10 LLA 137 2 Zij die als gevolg van hun positie, rijkdom of opvoeding een voor-aanstaande plaats in de wereld innemen, worden zelden persoonlijk aangesproken over het welzijn van hun geestelijk leven. Veel christenen schromen om deze mensen te benaderen. Dit mag niet het geval zijn. Als iemand op het punt zou staan te verdrinken, zouden wij niet toezien hoe hij zou ondergaan, alleen omdat hij een rechtsgeleerde, een zakenman of rechter is. Als wij zien dat mensen een afgrond naderen, zouden wij niet aarzelen hen terug te roepen, wat voor positie zij ook mogen innemen. Evenmin moeten wij aarzelen mensen te waarschuwen omdat hun geestelijk leven in gevaar verkeert. LLA 137 3 Niemand moet veronachtzaamd worden omdat zij schijnbaar opgaan in wereldse dingen. Velen op vooraanstaande posities zijn innerlijk ziek en hebben meer dan genoeg van alle vergankelijke dingen. Zij verlangen naar een vrede die zij niet bezitten. Onder de hoogste kringen in de maatschappij zijn mensen die hongeren en dorsten naar de zaligheid. Velen zouden graag de hulp aanvaarden als Gods werkers hen persoonlijk zouden benaderen, op vriendelijke wijze, met een hart dat vertederd is door de liefde van Christus. LLA 137 4 Het succes van de evangelieboodschap is niet afhankelijk van geleerde toespraken, van welsprekende getuigenissen of diepgaande argumenten. Het is afhankelijk van de eenvoud van de boodschap en de juiste benadering van de mensen die hongeren naar het brood des levens. 'Wat moet ik doen om gered te worden?' is de nood van het hart. LLA 138 1 Duizenden kunnen op uiterst eenvoudige en gewone wijze bereikt worden. De meest ontwikkelden, die dikwijls als de begaafdste man-nen en vrouwen op aarde worden beschouwd, worden vaak verfrist door de eenvoudige woorden van iemand die God liefheeft en die over die liefde even natuurlijk kan spreken als de wereldling spreekt over de dingen die hem het meeste interesseren. LLA 138 2 Vaak hebben goed voorbereide en bestudeerde woorden weinig invloed. Maar het oprechte, eerlijke woord van een zoon of dochter van God, in natuurlijke eenvoud gesproken, heeft de macht harten te ontsluiten die lang voor Christus en diens liefde gesloten zijn gebleven. LLA 138 3 Wie voor Christus werkt moet bedenken dat hij niet in eigen kracht werkt. Hij moet beslag leggen op Gods troon in het geloof dat zijn macht kan redden. Hij moet met God worstelen in het gebed en dan alle krachten die Hij hem heeft gegeven, gebruiken. De Heilige Geest is hem gegeven om hem te helpen. Dienende engelen zullen naast hem staan om aan de harten te werken. LLA 138 4 Als de leiders en leraars in Jeruzalem de waarheid die Christus kwam brengen, hadden aanvaard, wat zou hun stad dan een zendingscentrum zijn geweest! Het afgedwaalde Israël zou zich bekeerd heb-ben. Een groot leger zou zich voor de Heer hebben vergaderd. Hoe spoedig zou dan het evangelie naar alle delen van de wereld zijn gebracht. Wanneer in deze tijd invloedrijke en talentvolle mannen voor Christus gewonnen zouden kunnen worden, hoeveel zou dan door hen kunnen worden gedaan om de gevallenen op te richten, de verworpenen te vergaderen en wijd en zijd de boodschap van zaligheid te verspreiden! De uitnodiging zou snel zijn verspreid en de gasten zouden kunnen worden bijeengebracht voor de feestmaaltijd van de Heer. LLA 138 5 Maar wij moet niet alleen denken aan grote en begaafde mensen met voorbijgaan van de armere klassen. Christus draagt zijn bood-schappers op om ook te gaan naar 'de paden,' naar de armen en nederigen op aarde. In de stegen en uithoeken van de grote steden, in de eenzaamheid op het land zijn gezinnen en enkelingen, misschien vreemdelingen in een vreemd land, die geen binding hebben met een kerk en die in hun eenzaamheid het gevoel krijgen dat God hen heeft verlaten. Zij weten niet wat ze moeten doen om behouden te worden. Velen zijn diep in de zonde gezonken. Velen zijn verslagen. Ze gaan gebukt onder lijden, gebrek, ongeloof en wanhoop. Allerlei ziekten zowel naar lichaam als naar geest hebben hen getroffen. Zij verlangen naar troost in hun moeilijkheden en Satan brengt hen ertoe deze troost te zoeken in zinnelust en vermaken die naar ondergang en dood leiden. Hij houdt hun de vruchten van Sodom voor die op hun lippen in as veranderen. Zij geven hun geld uit voor dingen die geen brood zijn en hun arbeid voor dingen die niet verzadigen. LLA 139 1 In deze lijders moeten wij mensen zien die Christus kwam redden. Hij nodigt hen uit: 'O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. . . Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige. Neigt uw oor en komt tot Mij; hoort, opdat uw ziel leve.' 11 LLA 139 2 God heeft met name geboden dat wij rekening moeten houden met de vreemdeling, de uitgeworpene en de arme die moreel zwak is. Velen die onverschillig schijnen voor godsdienstige dingen, verlangen diep in hun hart naar rust en vrede. Hoewel zij wellicht diep in de zonde gezonken zijn, bestaat de mogelijkheid hen te redden. LLA 139 3 Christus' dienstknechten moeten zijn voorbeeld volgen. Terwijl Hij van plaats tot plaats trok, troostte Hij de lijdenden en genas Hij de zieken. Daarbij hield Hij hen de grote waarheden van zijn koninkrijk voor ogen. Dit werk moeten zijn volgelingen ook doen. Terwijl u het lichamelijk lijden verlicht, zult u wegen vinden om aan de vragen van het hart te voldoen. U kunt wijzen op de opgestane Heiland en spreken over de liefde van de grote Heelmeester die alleen kan genezen. LLA 139 4 Vertel de wanhopigen die afgedwaald zijn, dat zij niet behoeven te wanhopen. Hoewel zij gedwaald hebben en geen goed karakter hebben gevormd, wil God hen graag herstellen in de vreugde van zijn zaligheid. Hij neemt graag schijnbaar hopeloos materiaal, mensen die Satan heeft gebruikt, om hen tot voorwerpen van zijn genade te maken. Het is zijn blijdschap om hen te bevrijden van de toorn waar-door de ongehoorzamen getroffen zullen worden. Zeg hen dat er genezing is, dat elk mens gereinigd kan worden. Voor hen is plaats aan de tafel des Heren. Hij wacht om hen te verwelkomen. LLA 139 5 Zij die in de stegen en op de paden gaan zullen ook mensen vinden met een heel ander karakter, die hun dienst nodig hebben. Er zijn mensen die leven naar het licht dat zij hebben en die God zo goed mogelijk dienen. Maar zij beseffen dat er voor henzelf en voor anderen om hen heen een groot werk gedaan moet worden. Zij verlangen naar meer kennis over God, maar hebben pas de eerste glimpsen van meer licht gezien. Zij bidden onder tranen dat God hun de zegen zal zenden die zij in geloof van verre zien. Temidden van de goddeloosheid in de grote steden kunnen vele van deze mensen worden gevonden. Velen verkeren in behoeftige omstandigheden en worden daarom door de wereld niet opgemerkt. Er zijn velen van wie predikanten en kerken niets weten. Maar in die nederige, ellendige omgeving zijn zij Gods getuigen. Zij hebben weinig licht ontvangen en weinig kans gehad op een christelijke scholing, maar ondanks hun ellende, honger en koude trachten zij anderen te helpen. De beheerders van de veelvuldige gena-de van God moeten deze mensen opzoeken, hen thuis bezoeken en door de kracht van de Heilige Geest in hun noden voorzien. Bestudeer de Bijbel met hen en bid met hen met de eenvoud die de Heilige Geest ingeeft. Christus zal aan zijn dienstknechten een boodschap geven die voor de ziel zal zijn als brood van de hemel. De kostbare zegen zal van hart tot hart, van gezin tot gezin, gaan. LLA 140 1 In de gelijkenis wordt geboden: 'Dwingt hen binnen te komen.' Dit gebod wordt vaak verkeerd uitgelegd. Het is beschouwd in de zin, dat wij de mensen moeten dwingen het evangelie aan te nemen. Het wijst echter meer op de aandrang van de uitnodiging en op de nadruk van de uitnodiging. Het evangelie gebruikt nooit dwang om mensen tot Chris-tus te leiden. Haar boodschap luidt: 'O alle dorstigen, komt tot de wateren.' 12 'De Geest en de bruid zeggen: Kom!... en wie wil, neme het water des levens om niet.' 13 De macht van Gods liefde en genade dringt ons om te komen. LLA 140 2 De Heiland zegt: 'Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.' 14 Hij wordt niet afgestoten door spot of afgekeerd door dreigementen, maar probeert zonder ophouden het verlorene te zoeken, terwijl Hij zegt: 'Hoe kan Ik u opgeven?' 15 Hoewel zijn liefde door het stijfhoofdige hart wordt afgewezen, keert Hij terug om met meer kracht te smeken: 'Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.' De winnende kracht van zijn liefde dwingt mensen om tot Hem te komen. Zij zeggen tot Christus: 'Uw nederbuigende goedheid maakte mij groot.' 16 LLA 140 3 Christus wil aan zijn boodschappers dezelfde verlangende liefde meedelen, die in Hem leeft als Hij zoekt naar het verlorene. Wij moe-ten niet alleen maar zeggen: 'Kom.' Er zijn mensen die deze roep horen, maar hun gehoor is te afgestompt om de zin ervan te vatten. Hun ogen zijn te zeer verblind om te zien, dat hun iets goeds te wach-ten staat. Velen zijn zich van hun ontaarding bewust. Zij zeggen: Ik bén niet goed genoeg om geholpen te worden. Laat mij maar met rust. Maar Gods werkers moeten niet ophouden. Houd u vol tedere, mede-lijdende liefde bezig met de moedelozen en hulpelozen. Geef hen uw moed, uw hoop, uw kracht. Dwing hen door uw liefde om te komen. 'Weest ook barmhartig jegens sommigen, die twijfelen, redt hen door hen uit het vuur te rukken.' 17 LLA 140 4 Wanneer Gods dienstknechten in geloof met Hem wandelen zal Hij hun boodschap kracht verlenen. Zij zullen in staat zijn zijn liefde, en het gevaar Gods genade te verwerpen, zó te brengen dat mensen gedrongen zullen worden het evangelie te aanvaarden. God zal wonde-ren doen als mensen het hun door God gegeven aandeel willen verrichten Nog steeds kan in menselijke harten een even grote verandering tot stand worden gebracht als in het verleden heeft plaatsgevonden. John Bunyan werd verlost van godslastering en spotternij, John Newton van de slavenhandel, om een opgestane Heiland te prediken. Dergelijke Bunyans en Newtons kunnen onder de mensen in deze tijd worden gevonden. Door mensen, die met God samenwerken, zal menige arme uitgeworpene gered worden. Op zijn beurt zal deze proberen Gods beeld in de mens te herstellen. Er zijn mensen die heel weinig kansen hebben gehad, die op dwaalwegen hebben gewandeld omdat zij geen betere weg kenden en tot wie stralen van licht zullen komen. Zoals het woord van Christus tot Zacheüs kwam: 'Heden moet Ik in uw huis vertoeven,' 18 zal het Woord hen bereiken. En zij van wie men meende dat zij verharde zondaars waren, zullen blijken een hart te hebben, zo teder als dat van een kind, omdat Christus Zich heeft verwaardigd acht op hen te slaan. Velen zullen uit de grofste zonden en dwalingen komen en de plaats innemen van anderen, die kansen en voorrechten hebben gehad zonder deze te waarderen. Zij zullen tot Gods uitverkorenen worden gerekend. En wanneer Christus in zijn koninkrijk zal komen, zullen zij dicht bij zijn troon staan. LLA 141 1 Maar 'ziet dan toe, dat gij Hem die spreekt, niet afwijst.' 19 Jezus had gezegd: 'Niemand van die mannen welke genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven.' Zij hadden de uitnodiging afgeslagen en nie-mand van hen zou weer uitgenodigd worden. Door Christus te verwerpen, verhardden de joden hun hart en gaven zich over in Satans macht, zodat het voor hen onmogelijk zou zijn zijn genade te aanvaarden. Dat is ook nu nog het geval. Als Gods liefde niet gewaardeerd wordt en geen blijvend beginsel wordt waardoor het hart verzacht en onderworpen wordt, zijn wij absoluut verloren. De Heer kan geen groter blijk van zijn liefde geven dan in het verleden is gebeurd. Als Jezus' liefde het hart niet verzacht, is er geen middel waardoor wij bereikt kunnen worden. LLA 141 2 Telkens als u weigert te luisteren naar de genadeboodschap, sterkt u uw ongeloof. Telkens als u weigert uw hart voor Christus open te stellen, wordt u minder bereidwillig om te luisteren naar de stem van Hem die spreekt. U vermindert uw kans om gehoor te geven aan de laatste oproep van genade. Laat van u niet worden gezegd, zoals dat het geval was met het oude Israël: 'Verknocht aan beelden is Efraïm. Laat hem geworden.' 20Laat Christus niet over u wenen, zoals Hij geweend heeft over Jeruzalem toen Hij zei: 'Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.' 21 LLA 141 3 Wij leven in een tijd waarin de laatste genadeboodschap, de laatste uitnodiging, aan de mensen wordt gericht. Het bevel: 'Gaat uit in de wegen en paden' is bijna vervuld. De uitnodiging van Christus zal aan iedereen worden gericht. De boodschappers zeggen: 'Komt, alle dingen zijn gereed.' Gods engelen werken samen met de mens. De Heilige Geest gebruikt ieder middel om u ertoe te brengen te komen. Christus ziet uit naar een teken dat aangeeft dat de grendel wordt weggeschoven en de deur van uw hart voor Hem wordt geopend. Engelen zien uit naar de boodschap die zij naar de hemel kunnen brengen, dat weer een zondaar is gevonden. Heel de hemel wacht, gereed om de harpen te nemen en een loflied te zingen, omdat weer iemand de uitnodiging tot het evangeliefeest heeft aangenomen. ------------------------Hoofdstuk 19--De mate van vergeven LLA 143 1 Petrus was bij Christus gekomen met de vraag: 'Hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?' De rabbi's hadden de mate van vergevensgezindheid beperkt tot drie beledigingen. Petrus die, naar hij meende de leer van Christus goed had begrepen, dacht dit vergeven uit te breiden tot zevenmaal, het getal dat volmaaktheid aanduidt. Maar Christus leerde dat wij nooit genoeg van het schenken van vergeving moeten krijgen. Zijn antwoord was: 'Niet zevenmaal, zeg Ik u, maar tot zeventig maal zevenmaal.' LLA 143 2 Toen toonde Hij de ware drijfveer voor het schenken van vergiffenis en het gevaar om een onverzoenlijke geest te koesteren. In een gelijkenis vertelde hij hoe een koning zijn dienaars behandelde die met de zaken van zijn regering te maken hadden. Sommige van deze beambten ontvingen grote geldbedragen die aan de staat toebehoorden. Toen de koning de boekhouding van deze mannen naging, werd iemand voor hem gebracht wiens rekening een schuld aan zijn heer toonde van de enorme som van tienduizend talenten. Omdat hij niets had om te betalen, gaf de koning opdracht om hem, zoals gebruikelijk was, met alles wat hij had te verkopen om de schuld te betalen. Maar de ontzette man viel aan zijn voeten neer en smeekte hem: 'Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.' De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem, liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt. LLA 143 3 'Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevan-gen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. Toen nu zijn medeslaven zagen wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en gingen hun heer al wat er gebeurd was, mededelen. Toen ontbood zijn heer hem en zei tot hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtge-scholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd. Hadt gij ook geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben.' LLA 144 1 Deze gelijkenis verschaft bijzonderheden die nodig zijn om het totaalbeeld te zien, maar die geen geestelijke strekking hebben. De aandacht moet niet op die details worden gericht. Bepaalde waarheden worden hier belicht en deze moeten onze gedachten vasthouden. LLA 144 2 De vergiffenis van de koning stelt Gods vergiffenis van alle zonde voor. Christus wordt voorgesteld door de koning, die door medelijden bewogen de schuld aan zijn slaaf kwijtschold. De mens stond onder het vonnis van de verbroken wet. Hij kon zichzelf niet redden en daarom is Christus naar deze wereld gekomen. LLA 144 3 Hij bekleedde zijn goddelijkheid met menselijkheid en gaf zijn leven, Hij, als rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Hij heeft Zich voor onze zonden gegeven en aan iedereen biedt Hij om niet de met bloed gekochte vergiffenis. 'Bij de Here is goedertierenheid, bij Hem is veel verlossing.' 1 LLA 144 4 Dit is de basis waarop wij medelijden moeten betonen jegens medezondaars. 'Indien God ons zo heeft liefgehad, behoren ook wij elkander lief te hebben.' 2 Gij hebt het om niet ontvangen,' zegt Chris-tus, 'geeft het om niet.' 3 LLA 144 5 In de gelijkenis werd het vonnis herroepen, toen de schuldenaar om uitstel smeekte met de belofte: 'Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.' De gehele schuld werd kwijtgescholden. Al spoedig kreeg hij de gelegenheid het voorbeeld van zijn meester, die hem had vergeven, na te volgen. Toen hij wegging, zag hij een medeslaaf die hem een kleine geldsom schuldig was. Hem waren tienduizend talenten kwijtgescholden. Deze slaaf was hem slechts honderd schellingen schuldig. Maar hij, die zoveel barmhartigheid had ondervonden, behandelde zijn medewerker op een heel andere wijze. Zijn schuldenaar deed een soortgelijk beroep op hem als hij op de koning had gedaan, maar zonder een zelfde resultaat. Hij, die zojuist vergeving had gekregen, was niet zo tederhartig en meevoelend. Hij betoonde niet de barmhartigheid jegens zijn medeslaaf, die hem was betoond. Hij luisterde niet naar de bede om geduld te hebben. Het enige waar de ondankbare slaaf aan dacht, was aan die kleine geldsom die hij te vorderen had. Hij eiste alles waarop hij recht had en voltrok hetzelfde vonnis wat hem zo genadig was kwijtgescholden. LLA 145 1 Hoevelen openbaren heden niet dezelfde geest! Toen de schulde-naar zijn heer om genade smeekte, had hij geen ware voorstelling van de grootte van zijn schuld. Hij besefte niet hoe hulpeloos hij was. Hij hoopte zichzelf te bevrijden. 'Heb geduld met mij,' zei hij, 'en ik zal u alles betalen.' Zo zijn er ook nu velen die hopen om door hun eigen werken Gods goedkeuring te verdienen. Zij beseffen hun hulpeloos-heid niet. Zij aanvaarden niet Gods genade als een vrije gave, maar proberen zichzelf te rechtvaardigen. Hun hart is niet gebroken en ze staan onverzoenlijk tegenover anderen. Hun eigen zonden tegen God zijn, vergeleken met de schuld van hun broeders jegens hen, als tien-duizend talenten tegenover honderd schellingen, ongeveer als één tegenover een miljoen. Toch wagen zij het onverzoenlijk te zijn. LLA 145 2 In de gelijkenis riep de heer de onbarmhartige schuldenaar en zei tot hem: 'Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd. Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u?' Zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben. 'Alzo,' zei Jezus, 'zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft.' Wie weigert om te vergeven werpt op deze wijze zijn eigen hoop op vergeving weg. LLA 145 3 Maar de les van deze gelijkenis moet niet op verkeerde wijze toe-gepast worden. Gods vergeving jegens ons vermindert in geen enkel opzicht onze verplichting om Hem te gehoorzamen. Zo vermindert de geest van vergevensgezindheid jegens onze medemensen niet in het minst onze plicht om aan gerechtvaardigde verplichtingen te voldoen. In het gebed dat Christus zijn discipelen heeft geleerd, zei Hij: 'Ver-geef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.' 4 Hiermee bedoelde Hij niet dat wij om vergeving van onze zonden te ontvangen, geen aanspraak mogen maken op hetgeen wij terecht eisen van onze schuldenaars. Als zij niet kunnen betalen, al zou dit het gevolg zijn van een onjuiste handelwijze, mogen zij niet in de gevangenis worden geworpen, verdrukt of zelfs hardvochtig behandeld worden. De gelijkenis leert echter niet dat wij gemakzucht moeten aan-moedigen. Gods Woord leert dat iemand die niet werkt, ook niet zal eten. 5 De Heer vraagt niet dat de hardwerkende mens anderen, die niets doen, zal onderhouden. Velen verspillen hun tijd, spannen zich niet in, zodat armoede en gebrek het gevolg zijn. Als deze gebreken niet worden verbeterd door hen die daaraan toegeven, zou alles wat voor hen gedaan wordt zijn alsof men een schat zou doen in een zak met gaten. Toch is er soms sprake van een armoede waaraan niet te ontkomen is, en wij moeten tederheid en medelijden tonen jegens hen, die ongelukkig zijn. Wij moeten anderen behandelen zoals wij zelf behandeld zouden willen worden onder dezelfde omstandigheden. LLA 146 1 De Heilige Geest gebiedt ons bij monde van de apostel Paulus: 'Indien er dan enig beroep op u gedaan mag worden in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is, maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, één in liefdebetoon, één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid ach te de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat van anderen. Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was.' 6 LLA 146 2 Zonde mag echter niet lichtvaardig opgenomen worden. De Heer heeft ons geboden niet toe te laten dat onze broeder ons kwaaddoet. Hij zegt; 'Indien uw broeder zondigt, bestraf hem.' 7 Zonde moet bij zijn ware naam genoemd worden en moet duidelijk aan de kwaaddoe-ner voor ogen worden gehouden. LLA 146 3 In zijn opdracht aan Timoteüs schreef Paulus, geleid door de Hei-lige Geest: 'Wederleg, bestraf, en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting.' 8 En aan Titus schreef hij: 'Velen willen van geen tucht weten: het zijn ijdele praters en misleiders . . . Daarom, weerleg hen kortweg, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof." 9 LLA 146 4 'Indien uw broeder zondigt,' zei Christus, 'ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Indien hij niet luistert, neem dan nog een of twee met u mede, opdat op de verklaring van twee getuigen elke zaak sta. Indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de gemeente. Indien hij naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar.' 10 LLA 146 5 Onze Heer leert dat meningsverschillen tussen christenen binnen de gemeente moeten worden opgelost. Ze moeten niet worden voorgelegd aan mensen die God niet vrezen. Wanneer een christen ongelijk is aangedaan door zijn broeder, moet hij geen recht zoeken bij ongelovigen in een rechtszaal. Hij moet de raad, die Christus heeft gegeven, opvolgen. In plaats van te proberen zichzelf recht te verschaffen moet hij trachten zijn broeder te redden. God zal de belangen beschermen van hen die Hem liefhebben en vrezen en vol vertrouwen kunnen wij onze zaak voorleggen aan Hem die rechtvaardig oordeelt. LLA 146 6 Maar al te dikwijls wordt de verongelijke moedeloos, wanneer telkens weer tegen hem wordt misdaan en de kwaaddoener telkens weer zijn schuld belijdt. Hij is geneigd te denken dat hij vaak genoeg heeft vergeven. Maar de Heiland heeft ons duidelijk gezegd hoe wij de dwalenden moeten behandelen: 'Indien uw broeder zondigt, bestraf hem, en indien hij berouw heeft, vergeef hem.' 11 Houd u niet afzijdig van hem als van iemand die uw vertrouwen niet waard is. Denk aan uzelf, 'u mocht ook eens in verzoeking komen.' 12 LLA 147 1 Als uw broeders dwalen, moet u hen vergeven. Als zij bij u komen en hun schuld belijden, moet u niet zeggen: Ik vind niet dat zij nederig genoeg zijn. Ik denk niet dat zij hun belijdenis oprecht menen. Welk recht hebt u hen te oordelen, alsof u hun hart kon lezen? Gods Woord zegt: 'Indien hij berouw heeft, vergeef hem. En zelfs indien hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal tot u terugkomt, en zegt: Ik heb berouw, zult gij het hem vergeven.' 13 Niet slechts zevenmaal, maar zeventig maal zevenmaal - even vaak als God u vergeeft. LLA 147 2 Wij hebben alles te danken aan Gods vrije genade. De genade van het verbond maakt dat wij werden aangenomen. Genade in de Heiland bewerkte onze verlossing, onze wedergeboorte en onze verheffing tot mede-erfgenamen van Christus. Laat deze genade aan anderen geopenbaard worden. LLA 147 3 Geef de dwalende geen aanleiding om moedeloos te worden. Laat niet toe dat Farizeïsche hardvochtigheid uw broeder nadeel berokkent. Laat geen bitterheid opkomen in verstand of hart. Laat geen spoor van spot in uw stem gehoord worden. Als u zegt wat in u opkomt, als u een onverschillige houding aanneemt of achterdocht of wantrouwen toont, kan dit iemands ondergang betekenen. Zo iemand heeft behoefte aan het medevoelende hart van de Oudere Broeder die het menselijk hart beroert. Geef hem een stevige sympatieke handdruk en fluister hem toe: 'Laten wij bidden.' God zal u beiden een rijke ervaring doen voelen. Het gebed verenigt ons met elkaar en met God. Het gebed brengt Jezus aan onze zijde en geeft aan de zwakke, verslagen mens nieuwe kracht om de wereld, het vlees en de duivel te overwinnen. Het gebed weert Satans aanvallen af. LLA 147 4 Als iemand zich van de menselijke onvolkomenheid afwendt om naar Jezus te zien, vindt in het karakter een goddelijke verandering plaats. De Geest van Christus die aan het hart werkt, verandert dit naar zijn beeld. Laat het daarom uw streven zijn Christus hoog te houden. Laat uw geest gericht zijn op het Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt. Wanneer u met dit werk bezig bent, denk er dan aan dat iemand, die een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood zal behouden en tal van zonden zal bedekken. 14 LLA 147 5 'Maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.' 15 Een onverzoenlijke geest is nooit te rechtvaardigen. Wie jegens anderen onbarmhartig is, laat zien dat hijzelf geen deel heeft aan Gods vergevende genade. In Gods vergeving wordt het hart van de dwalende mens dicht tot het liefdevolle hart van de Oneindige Liefde getrokken. Het getij van goddelijk medelijden stroomt in de ziel van de zondaar en via hem in het hart van anderen. De tederheid en barmhartigheid die Christus in zijn leven heeft geopenbaard zal zichtbaar zijn in hen, die deel hebben aan zijn genade. Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, 'die behoort Hem niet toe.' 15 Hij is van God vervreemd en slechts geschikt om voor altijd van Hem te worden gescheiden. LLA 148 1 Het is waar dat hij wellicht vroeger vergeving heeft ontvangen, maar zijn onbarmhartige geest laat zien dat gij nu Gods vergevende liefde verwerpt. Hij heeft zich van God losgemaakt en verkeert in dezelfde toestand als voordat hij vergeving ontving. Hij heeft zijn bekering geloochenstraft en zijn zonden rusten op hem alsof hij zich nooit had bekeerd. LLA 148 2 Maar de grote les van de gelijkenis ligt in de tegenstelling tussen Gods medelijden en de hardvochtigheid van de mens, in het feit dat Gods vergevensgezinde barmhartigheid de maatstaf voor de onze is: 'Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u?' LLA 148 3 Wij ontvangen geen vergeving omdat wij anderen vergeven, maar zoals wij anderen vergeven. De grond voor alle vergiffenis ligt in Gods onverdiende liefde, maar door onze houding jegens anderen laten wij zien of wij deze liefde tot de onze hebben gemaakt. Daarom zegt Christus: 'Want met het oordeel waarmee gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat waarmede gij meet, zal u gemeten worden.' 16 ------------------------Hoofdstuk 20--Gewin dat verlies betekent LLA 149 1 Christus onderwees en zoals gewoonlijk hadden behalve zijn discipelen ook anderen zich rondom Hem verzameld. Hij had met de discipelen gesproken over de gebeurtenissen waarin zij spoedig een aandeel zouden hebben. Zij moesten de waarheden, die Hij hun had toevertrouwd, overal bekendmaken en zij zouden in botsing komen met de regeerders van deze wereld. Ter wille van Hem zouden zij voor rechters, voor gezaghebbers en koningen worden gebracht. Hij had hun een wijsheid beloofd die niemand kon tegenspreken. Zijn eigen woorden, die de harten van de schare ontroerden en zijn sluwe tegenstanders in verwarring brachten, getuigden van de macht van die inwonende Geest die Hij aan zijn volgelingen had beloofd. LLA 149 2 Er waren echter velen die de gunst van de hemel verlangden om hun eigen zelfzuchtige plannen te dienen. Zij erkenden de wonderbaarlijke macht van Christus, toen Hij de waarheid in een helder dag-licht plaatste. Zij hoorden dat Hij zijn volgelingen wijsheid beloofde om te spreken voor heersers en gezagsdragers. Zou Hij zijn macht niet beschikbaar stellen voor hun tijdelijk welzijn? LLA 149 3 'Iemand uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg tot mijn broe-der dat hij de erfenis met mij dele.' God had bij monde van Mozes aanwijzingen gegeven over de overdracht van eigendommen. De oud-ste zoon ontving een dubbel aandeel van de goederen van zijn vader 1, terwijl de jongere broeders een gelijk aandeel ontvingen. Deze man meent dat zijn broer hem met de erfenis heeft bedrogen. Hij is er niet in geslaagd te verkrijgen wat hij als zijn rechtmatig aandeel beschouwt, maar als Christus tussenbeide komt zal het doel zeker bereikt worden. Hij heeft de treffende oproep van Christus gehoord. Hij heeft gehoord hoe Christus de schriftgeleerden en Farizeeën heeft berispt in strenge bewoordingen. Als zulke woorden tot zijn broer gesproken zouden worden, zou deze het niet durven wagen om aan de verongelijkte man zijn deel te onthouden. LLA 150 1 Tijdens het ernstig onderricht dat Christus had gegeven, had deze man zijn zelfzuchtige gesteldheid geopenbaard. Hij kon de bekwaamheid van de Heer die zijn eigen tijdelijk voordeel in de hand kon wer-ken, waarderen, maar de geestelijke waarheden waren niet doorgedrongen tot zijn verstand en zijn hart. Het verkrijgen van de erfenis nam hem geheel in beslag. Jezus, de Koning der heerlijkheid, die rijk was, doch om onzentwille arm was geworden, hield hem de schat van goddelijke liefde voor. De Heilige Geest werkte aan zijn hart opdat hij een erfgenaam zou worden van die onverderfelijke erfenis, die niet vergaat. 2 Hij had de bewijzen van Christus' macht gezien. Nu had hij de gelegenheid te spreken tot de grote Leraar, om het verlangen te uiten dat oppermachtig in hem leefde. Maar evenals de man uit Bunyans verhaal, hield hij zijn ogen op de grond en op het stof gericht. Hij zag niet de kroon boven zijn hoofd. Evenals Simon de tovenaar waardeerde hij Gods gave als een middel om werelds gewin te verkrijgen. LLA 150 2 Het werk van de Heiland op aarde naderde snel zijn einde. Er bleven Hem nog slechts weinige maanden om te voltooien waarvoor Hij was gekomen, om het koninkrijk van zijn genade op te richten. Toch zou menselijke hebzucht Hem van zijn werk hebben afgetrokken om Zich bezig te houden met de twist over een stuk land. Jezus liet Zich echter niet van zijn werk afhouden. Hij antwoordde: 'Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld?' LLA 150 3 Jezus had deze man precies kunnen zeggen wat goed was. Hij kende ook in dit geval het recht, maar de broers twistten omdat beiden hebzuchtig waren. In feite zei Christus: Het is niet mijn werk om strijdvragen als deze op te lossen. Hij was gekomen met een ander doel, en wel om het evangelie te prediken en zo de mensen zich bewust te doen worden van de waarde van eeuwige dingen. LLA 150 4 In deze handelwijze van Christus schuilt een les voor allen die voor Hem werken. Toen Hij de twaalf uitzond, had Hij gezegd: 'Gaat en predikt en zegt: Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.' 3 Zij moesten zich niet bezighouden met het oplossen van wereldse zaken van de mensen. Hun taak was de mensen bij te brengen dat zij zich met God moesten verzoenen. In dit werk lag hun kracht om een zegen voor de mensheid te zijn. Het enige geneesmiddel voor de zonden en het lijden van de mensen is Christus. Het evangelie van zijn genade alleen kan het kwaad genezen dat een vloek is voor de maatschappij. Het onrecht van de rijken tegenover de armen, de haat van de armen jegens de rijken, dit alles heeft zijn grond in zelfzucht en deze zelfzucht kan alleen worden weggedaan door zich aan Christus te onderwerpen. Hij alleen kan in plaats van het zelfzuchtige zondige hart een nieuw hart vol liefde geven. De dienstknechten van Christus moeten het evangelie prediken met de Geest, die uit de hemel is gezonden, en werken zoals Christus heeft gewerkt voor het welzijn van de mensen. Dan zullen resultaten zichtbaar zijn in het zegenen en verheffen van de mensheid, die onmogelijk door menselijke kracht tot stand kunnen komen. LLA 151 1 Onze Heer raakte de kern van de zaak waarmee de vragensteller zich bezighield, en van alle soortgelijke, toen Hij zei: 'Ziet toe dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand onvervloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.' LLA 151 2 En Hij sprak tot hen een gelijkenis en zei: Het land van een rijk man had veel opgebracht. En hij overlegde bij zichzelf en zei: 'Wat moet ik doen, want ik heb geen ruimte om mijn vruchten te bergen. En hij zei: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk. Maar God zei tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? Zo vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.' LLA 151 3 Door de gelijkenis van de rijke dwaas liet Christus de dwaasheid zien van hen die de wereld tot hun alles maken. Deze man had alles van God gekregen. De zon had zijn land beschenen, want haar stralen vallen zowel op de rechtvaardigen als op de onrechtvaardigen. De regen valt op de bozen en de goeden. De Here had het gewas doen gedijen en de velden hadden overvloedig voortgebracht. De rijke man wist niet wat hij moest doen met zijn produkten. Zijn schuren waren overvol en hij had geen plaats om de rest van zijn oogst te bergen. Hij besefte niet dat God hem tot een beheerder van zijn goederen had gemaakt, opdat hij de behoeftigen zou kunnen helpen. Hij had een prachtige gelegenheid om uitdeler te zijn van Gods goederen, maar hij dacht alleen aan het dienen van zijn eigen gemak. LLA 151 4 De toestand van de armen, de wezen en weduwen, de lijdenden en beproefden werd onder de aandacht van deze rijke man gebracht. Er waren heel wat plaatsen waar hij zijn goederen kon brengen. Hij had zich gemakkelijk van een deel van zijn overvloed kunnen ontdoen en heel wat gezinnen zouden voor gebrek gespaard zijn gebleven; velen die honger hadden zouden gespijzigd zijn, vele naakten zouden zijn gekleed, vele harten zouden verblijd zijn, tal van gebeden om eten en kleding zouden zijn beantwoord en een loflied zou naar de hemel zijn opgestegen. De Heer had de gebeden van de behoeftigen gehoord en Hij had uit zijn goedheid voor de armen gezorgd. 4 Er was in de zege-ningen die aan deze rijke man waren gegeven overvloedig voorziening getroffen voor velen. Maar hij sloot zijn hart toe voor het geroep van de behoeftigen en zei tot zijn knechten: 'Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk.' LLA 152 1 De plannen van deze man stonden niet hoger dan die van de dieren die vergaan. Hij leefde alsof er geen God, geen hemel, geen eeuwig leven was, alsof alles wat hij bezat zijn eigendom was en alsof hij niets verschuldigd was aan God of aan mensen. De Psalmist had het over deze rijken toen hij schreef: 'De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.' 5 LLA 152 2 Deze man had geleefd en plannen gemaakt voor zichzelf. Hij ziet dat er voor de toekomst overvloedig is gezorgd. Hij heeft nu niets anders te doen dan zijn schatten op te bergen en te genieten van de vrucht van zijn werk. Hij beschouwt zich als begunstigd boven andere mensen en geeft zichzelf de eer voor zijn verstandig beheer. Hij wordt door zijn medemensen geeërd als iemand met een juist oordeel en als een voorspoedig burger. LLA 152 3 Maar de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God. 6 Terwijl de rijke man uitziet naar jaren van genot, maakt de Heer heel andere plannen. Deze ontrouwe rentmeester krijgt de boodschap: 'Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist.' Hier is sprake van een eis die met geen geld kan worden voldaan. De rijkdom die hij vergaderd heeft kan deze eis niet ongedaan maken. In een enkel ogen-blik wordt alles waarvoor hij heel zijn leven heeft gezwoegd waarde-loos voor hem. 'Wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?' Zijn uitgestrekte velden en goed gevulde schuren ontglippen aan zijn greep. 'Zij garen bijeen en weten niet, wie het tot zich nemen zal." 7 LLA 152 4 Het enige wat voor hem van waarde zou zijn, heeft hij niet. Door voor zichzelf te leven, heeft hij die goddelijke liefde verworpen, die in barmhartigheid tot zijn medemensen zou zijn gestroomd. Zo heeft hij het leven verworpen. God is liefde, en liefde is leven. Deze man heeft het aardse boven het geestelijke gekozen en hij gaat met het aardse ten onder. 'De mens die met al zijn praal geen inzicht heeft, is gelijk aan de beesten die vergaan.' 8 LLA 152 5 'Zo vergaat het hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.' Dit beeld geldt voor alle tijden. U kunt plannen maken om uitsluitend uzelf goed te doen, u kunt schatten verzamelen, grote en rijke huizen bouwen, zoals de bouwers van het oude Babylon, maar u kunt geen muur bouwen die zo hoog, geen poort die zo sterk is dat de boden van het noodlot buiten worden gesloten. Koning Belsassar vierde feest in zijn paleis en roemde zijn goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen. Maar de hand van Iemand die onzichtbaar was schreef op de muur van zijn paleis de woorden van ondergang, en de voetstappen van het vijandelijke leger werden aan de poort van zijn paleis vernomen. 'In diezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeën, gedood." 9 LLA 153 1 Voor zichzelf leven betekent ondergang. Hebzucht, het verlangen naar zegeningen terwille van zichzelf, snijdt de mens af van het leven. Het is Satans geest om te krijgen, voor zichzelf te nemen. De geest van Christus is de geest van geven, zich opofferen voor het welzijn van anderen. 'En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.' 10 LLA 153 2 Daarom zegt Hij: 'Ziet toe dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.' ------------------------Hoofdstuk 21--Er is een diepe kloof LLA 154 1 In de gelijkenis van de rijke man en Lazarus laat Christus zien dat de mensen in dit leven over hun eeuwige bestemming beslissen. Gedurende de genadetijd wordt Gods genade iedereen aangeboden. Maar als de mensen hun kansen verknoeien door zichzelf te behagen, snijden zij zich af van het eeuwige leven. Later krijgen zij niet opnieuw een proeftijd. Door hun eigen keus hebben zij een niet te overbruggen kloof gemaakt tussen henzelf en God. LLA 154 2 Deze gelijkenis wijst op een tegenstelling tussen de rijken die God niet tot hun toevlucht hebben gemaakt en de armen die op God hun vertrouwen stellen. Christus laat zien dat de tijd nadert waarin de situatie van deze beide groepen wordt omgekeerd. Zij die arm zijn in wereldse goederen maar op God vertrouwen en volharden in hun lij-den, zullen eenmaal worden verhoogd boven hen die nu de voornaam-ste posities bekleden die de wereld kan bieden, maar die hun leven niet aan God hebben overgegeven. LLA 154 3 'Er was een rijk man,' zei Christus, 'die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke dag schitterend feest hield. En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol zweren, neergelegd bij zijn voorportaal, die ver-langde zijn honger te stillen met wat van de tafel van de rijke afviel.' LLA 154 4 De rijke man behoorde niet tot de groepering die voorgesteld werd door de onrechtvaardige rechter die openlijk zijn verachting voor God en mensen uitsprak. Hij beweerde dat hij een zoon van Abraham was. Hij behandelde de bedelaar niet ruw en eiste niet dat deze zou weggaan omdat het onaangenaam was om hem te zien. Als dit arme, ellendige menselijke wezen troost kon vinden door hem zijn huis te zien binnengaan, vond de rijke man het best dat hij daar bleef. Maar hij toonde een zelfzuchtige onverschilligheid voor de noden van zijn lijdende broeder. LLA 155 1 Er waren geen ziekenhuizen waar voor de zieken kon worden gezorgd. De lijdenden en behoeftigen werden onder de aandacht gebracht van mensen, die door de Heer met rijkdommen waren geze-gend, opdat zij van hen hulp en medeleven konden ontvangen. Dit was ook het geval met de bedelaar en de rijke man. Lazarus had dringend hulp nodig, want hij bezat geen vrienden, geen tehuis, geld of eten. Toch liet men hem dag aan dag in deze toestand, terwijl de rijke edel-man alles had wat hij wenste. De man die zo ruimschoots in staat was het lijden van zijn medeschepsel te verlichten, leefde voor zichzelf, zoals velen nu nog doen. LLA 155 2 Ook nu zijn er velen dicht bij ons die honger hebben, die zonder kleding en zonder tehuis zijn. Als wij nalaten om van onze middelen te geven aan deze behoeftige, lijdende mensen legt dat een schuldenlast op ons die we eens met vrees zullen zien. Alle hebzucht wordt als afgodendienst veroordeeld. Alle zelfzuchtigheid is een belediging in Gods oog. LLA 155 3 God had de rijke man aangesteld als rentmeester over zijn goede-ren en het was zijn plicht te zorgen voor mensen zoals deze bedelaar. God had geboden: 'Gij zult de Here uw God liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met al uw kracht' en 'uw naaste als uzelf.' 1 De rijke man was een jood en hij was bekend met het gebod van God. Maar hij vergat dat hij verantwoordelijk was voor het gebruik van de middelen die hem waren toevertrouwd en de bekwaamheden die hij bezat. Gods zegen rustte overvloedig op hem, maar hij gebruikte deze zelfzuchtig om zichzelf, en niet zijn Maker, te eren. Zijn verplichting om zijn gaven te gebruiken voor het verheffen van de mensheid was in overeenstemming met zijn overvloed. Aldus luidde Gods gebod, maar de rijke man dacht niet aan zijn verplichting jegens God. Hij leende geld uit en nam rente van wat hij uitleende, maar hij gaf geen rente voor wat God hem had geleend. Hij bezat kennis en gaven maar gebruikte deze niet. Terwijl hij zijn verplichting tegenover God vergat, wijdde hij al zijn krachten aan het najagen van genot. Alles waarmee hij omgeven was, zijn vermaak, de lof en vleierij van zijn vrienden, diende zijn egoïstische genotzucht. Hij ging zo op in het gezelschap van zijn vrienden, dat hij alle besef van zijn verantwoordelijkheid om met God samen te werken in zijn werk van barmhartigheid uit het oog verloor. Hij had de kans Gods Woord te begrijpen en in praktijk te brengen, maar het genotzoekende gezelschap dat hij verkoos, nam zijn tijd zo in beslag dat hij de God der eeuwigheid vergat. LLA 155 4 De tijd kwam dat er een verandering plaatsvond in de toestand van de beide mannen. De arme man had dagelijks geleden, maar hij had geduldig en rustig verdragen. Met verloop van tijd stierf hij en werd begraven. Er was niemand om hem te betreuren, maar door zijn geduld in het lijden had hij voor Christus getuigd. Hij had de beproeving van zijn geloof doorstaan en het verhaal vertelt dat hij na zijn dood door de engelen in de schoot van Abraham wordt gedragen. LLA 156 1 Lazarus is een beeld van de lijdende armen die in Christus gelo-ven. Wanneer de bazuin klinkt en allen die in de graven zijn de stem van Christus zullen horen en daaruit te voorschijn zullen komen, zul-len zij hun loon ontvangen. Hun geloof in God was geen theorie alleen, maar een werkelijkheid. LLA 156 2 'Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam.' LLA 156 3 In deze gelijkenis benaderde Christus de mensen op hun eigen terrein. Velen die naar de woorden van Christus luisterden geloofden in de leerstelling van een bewust bestaan tussen dood en opstanding. De Heiland kende hun meningen en Hij vertelde zijn gelijkenis zo, dat hij zijn belangrijke waarheden door middel van deze ideeën kon ont-vouwen. Hij hield zijn toehoorders een spiegel voor waarin zij zich in hun juiste verhouding tot God konden zien. Hij gebruikte de bestaande mening om de gedachte door te geven die Hij boven alles wilde plaatsen -- dat niemand gewaardeerd wordt op grond van wat hij bezit, want alles wat hij heeft is hem slechts door de Heer geleend. Het misbruiken van deze gaven zal hem plaatsen beneden de armste en meest beproefde mens die God liefheeft en op Hem vertrouwt. LLA 156 4 Christus wil dat zijn toehoorders begrijpen dat mensen onmogelijk iets aan hun zaligheid kunnen doen nadat zij gestorven zijn. Abraham zegt in deze gelijkenis: 'Kind, herinner u hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn. En bij dit alles is er tussen ons en u een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die van hier tot u zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen.' Op deze wijze laat Christus het hopeloze zien van het uitzien naar een tweede genadetijd. Dit leven is de enige tijd die de mens heeft gekregen om zich op de eeuwigheid voor te bereiden. LLA 156 5 De rijke man had niet de gedachte losgelaten dat hij een zoon van Abraham was, en in zijn smart wordt hij ten tonele gevoerd terwijl hij hem aanroept om hulp. 'Vader Abraham,' bad hij, 'heb medelijden met mij.' Hij bad niet tot God, maar tot Abraham. Op deze wijze liet hij zien dat hij Abraham boven God plaatste en dat hij op zijn relatie met Abraham vertrouwde om gered te worden. De dief aan het kruis bad tot Christus. 'Gedenk mijner wanneer Gij in uw koninkrijk komt,' zei hij. 2 Terstond kwam het antwoord: 'Voorwaar Ik zeg u heden, (terwijl Ik onder vernedering en lijden aan het kruis hang) dat gij met Mij in het paradijs zult zijn.' Maar de rijke bad tot Abraham en zijn bede werd niet verhoord. Alleen Christus is verheven 'tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken.' 'En de behoudenis is in niemand anders.' 3 LLA 157 1 De rijke man had zijn leven doorgebracht met zichzelf te behagen. Te laat zag hij in dat hij geen voorziening had getroffen voor de eeu-wigheid. Hij besefte zijn dwaasheid en dacht aan zijn broers, die zou-den doorgaan zoals hij had geleefd, met alleen aan zichzelf te denken. Toen vroeg hij: 'Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader zendt, want ik heb vijf broeders. Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats van pijniging komen. Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren. Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren. Doch hij zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen.' LLA 157 2 Toen de rijke man nog meer bewijzen vroeg voor zijn broers, werd hem onomwonden meegedeeld dat zij zich niet zouden laten overtui-gen als dit bewijs zou worden gegeven. Zijn vraag was eigenlijk een beschuldiging tot God. Het was alsof de rijke man had gezegd: Als U mij duidelijker had gewaarschuwd, zou ik nu hier niet zijn. Volgens het verhaal geeft Abraham als antwoord: Uw broeders zijn genoeg gewaarschuwd. Hun is licht gegeven, maar zij hebben het niet willen zien. De waarheid is hun voorgehouden, maar zij hebben niet willen luisteren. LLA 157 3 'Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen.' Deze woorden bleken waar in de geschiedenis van het joodse volk. Christus' laatste en grootste wonder was de opwekking van Lazarus in Betanië, nadat deze reeds vier dagen in het graf had gelegen. De joden hadden dit wonderbaar getuigenis van de godheid van de Heiland gekregen, maar zij hadden het verworpen. Lazarus stond uit de dood op en hield hun dit getuigenis voor ogen, maar zij verhardden hun hart tegen alle bewijzen in en trachtten hem zelfs te doden. 4 LLA 157 4 De wet en de profeten zijn de door God aangewezen middelen voor de zaligheid van de mens. Christus had gezegd: Laten zij acht slaan op deze bewijzen. Als zij niet luisteren naar de stem van God in zijn Woord, zal ook op het getuigenis van iemand die uit de dood is opgewekt, geen acht worden geslagen. LLA 157 5 Zij die acht slaan op Mozes en de profeten, zullen niet meer licht eisen dan God heeft gegeven. Maar als de mensen het licht verwerpen en de gelegenheden die hun worden geboden niet waarderen, zullen zij ook niet luisteren als iemand uit de doden met een boodschap tot hen zou komen. Zij zouden zich zelfs door dit bewijs niet laten overtuigen, want zij die de wet en de profeten verwerpen, verharden hun hart dusdanig dat zij alle licht verwerpen. LLA 158 1 Het gesprek tussen Abraham en de man die vroeger rijk was heeft een symbolische betekenis. De les die hierin ligt luidt dat iedereen voldoende licht krijgt om de taak die van hem wordt verwacht, te doen. De verantwoordelijkheid van de mens is evenredig aan zijn kansen en voorrechten. God geeft iedereen voldoende licht en genade om het werk te doen dat Hij hem gegeven heeft. Als de mens nalaat te doen wat een klein licht hem als zijn plicht laat zien, zou meer licht alleen maar ontrouw en nalatigheid om de gegeven zegeningen te gebruiken, openbaren. 'Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw. En wie in zeer weinig onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaardig.' 5 Zij die weigeren zich te laten verlichten door Mozes en de profeten en die om een bijzonder wonder vragen, zouden niet overtuigd worden als aan hun wens werd voldaan. LLA 158 2 De gelijkenis van lj rijke man en Lazarus laat zien hoe beide groepen, voorgesteld door deze mannen, door God beschouwd worden. Het is geen zonde om rijk te zijn als rijkdommen niet onrechtvaardig worden verkregen. Een rijke wordt niet veroordeeld omdat hij rijk is, maar hij wordt veroordeeld als hij de middelen die hem zijn toever-trouwd zelfzuchtig gebruikt. Hij zou zijn geld veel beter in de hemel kunnen beleggen door het te gebruiken om goed te doen. De dood kan iemand die zich op deze wijze wijdt aan het zoeken van eeuwige schatten, niet verarmen. Maar de man die zijn schatten voor zichzelf gebruikt kan daarvan niets meenemen naar de hemel. Hij heeft laten zien dat hij een ontrouwe rentmeester is. Tijdens zijn leven heeft hij het goede genoten, maar hij dacht niet aan zijn verplichting tegenover God. Hij heeft zich niet verzekerd van de hemelse schat. LLA 158 3 De rijke man die zoveel voorrechten had wordt ons voorgehouden als iemand die zijn gaven had moeten ontwikkelen, zodat zijn werk zich tot na dit leven zou uitstrekken en geestelijke resultaten met zich zou hebben gebracht. Het doel van de verlossing is niet alleen het uitdelgen van de zonde, maar ook om aan de mens die geestelijke gaven terug te schenken die door de zonde verloren zijn gegaan. We kunnen geen geld meenemen naar de eeuwigheid. Het is daar niet meer nodig. Goede werken echter, gedaan in het winnen van mensen voor Christus, worden meegenomen naar de hemel. Zij echter die Gods gaven zelfzuchtig voor zichzelf besteden, terwijl zij hun behoeftige medemensen zonder hulp laten staan en niets doen om Gods werk op aarde te bevorderen, onteren hun Maker. Achter hun namen wordt in de hemelse boeken 'diefstal van God' geschreven. LLA 159 1 De rijke man had alles wat met geld gekocht kon worden, maar hij bezat niet de rijkdom die zijn rekening met God kon vereffenen. Hij had geleefd op een wijze alsof alles wat hij bezat van hemzelf was. Hij had Gods oproep veronachtzaamd en niet gelet op de aanspraken van de armen en lijdenden. Maar ten slotte komt er een oproep waaraan hij niet voorbij kan gaan. Hij krijgt van een macht, die hij niet kan weer-staan of in twijfel kan trekken, het bevel om het gebied, waarover hij rentmeester is geweest, te verlaten. De eens zo rijke man wordt hope-loos arm. Het kleed van Christus' gerechtigheid, geweven op het hemelse weefgetouw, kan hem nooit bedekken. Hij die vroeger het kostbaarste purper en het fijnste linnen droeg, is nu naakt. Zijn gena-detijd is voorbij. Hij heeft niets in deze wereld gebracht en kan er ook niets uit meenemen. LLA 159 2 Christus schoof het gordijn opzij en hield dit beeld voor aan de priesters en oversten, de schriftgeleerden en Farizeeën. Kijk ernaar, u, die rijk bent in de goederen van deze wereld, terwijl u niet rijk bent in God. Wilt u niet goed nadenken over dit toneel? Wat door de mensen hoog geacht wordt, is afschuwwekkend in Gods oog. Christus stelt de vraag: 'Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden? Want wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?' 6 Toepassing op het joodse volk LLA 159 3 Toen Christus de gelijkenis van de rijke man en Lazarus vertelde, waren velen onder het joodse volk in de beklagenswaardige positie van de rijke man. Zij gebruikten Gods goederen om hun zelfzucht te bevredigen en maakten zich gereed om het vonnis te vernemen: 'Gij zijt gewogen en te licht bevonden.' 7 De rijke was gezegend met alle aardse en geestelijke zegeningen, maar hij weigerde met God samen te werken in het gebruiken van deze zegeningen. Dit was ook het geval met het joodse volk. De Heer had de joden tot de bewakers van de heilige waarheid gemaakt. Hij had hen aangewezen als rentmeesters van zijn genade. Hij had hun alle mogelijke aardse en geestelijke zege-ningen geschonken en hen opgeroepen deze zegeningen door te geven. Ze hadden in het bijzonder onderricht gekregen hoe zij hun broeders die tot armoede waren vervallen, de vreemdeling binnen hun poorten en de armen onder hen, moesten behandelen. Zij moesten er niet op uit zijn alles tot hun eigen voordeel aan te wenden, maar zij moesten denken aan de behoeftigen en hun goederen met hen delen. God beloofde dat Hij hen zou zegenen naar de mate van hun daden van liefde en barmhartigheid. Maar net als de rijke man deden zij niets om de aardse en geestelijke nood van de lijdende mensheid te verlichten. Vol trots beschouwden zij zich als het uitverkoren en begunstigde volk van God. Toch dienden en aanbaden zij Hem niet. 'Wij zijn Abrahams zaad,' zeiden zij trots. Toen de crisis kwam werd openbaar dat zij zich van God hadden losgemaakt en hun vertrouwen hadden gesteld in Abraham, alsof hij hun God was. LLA 160 1 Christus wilde graag licht doen schijnen in de verduisterde geest van het joodse volk. Hij zei tot hen: 'Indien gij de kinderen van Abra-ham zijt, doet dan de werken van Abraham; maar nu tracht gij Mij te doden, een mens die u de waarheid gezegd heeft, welke Ik van God gehoord heb. Dit deed Abraham niet.' 8 LLA 160 2 Christus zag geen voordelen in aardse afstamming. Hij onderwees dat de geestelijke band alle natuurlijke banden te boven gaat. De joden beweerden dat zij van Abraham afstamden, maar zij deden niet de werken van Abraham en lieten zo zien dat zij niet zijn echte kinderen waren. Alleen zij die laten zien dat zij in geestelijk opzicht in harmonie zijn met Abraham door naar Gods stem te luisteren, worden tot zijn ware nakomelingen gerekend. Hoewel de bedelaar behoorde tot een groep waarop men neerzag, erkende Christus hem als iemand die nauw door vriendschapsbanden met Abraham was verbonden. LLA 160 3 Hoewel de rijke man omringd was met alle luxe van het leven, was hij zo onwetend dat hij Abraham daar plaatste, waar God had moeten zijn. Als hij zijn verheven voorrechten op prijs had gesteld en had toegestaan dat Gods Geest zijn verstand en hart zou vormen, zou hij een heel andere houding hebben aangenomen. Dit was ook het geval met het volk dat hier naar voren wordt gebracht. Als zij aan Gods oproep gehoor hadden geschonken, zou hun toekomst heel anders zijn geweest. Zij zouden een goed geestelijk onderscheidingsvermogen hebben gehad. Zij hadden middelen die God zou hebben gezegend, zodat zij in staat zouden zijn geweest een zegen en een licht voor de hele wereld te zijn. Maar zij hadden zich zover van Gods bedoelingen gescheiden dat hun hele leven vervormd was. Zij schoten als Gods rentmeesters tekort in het gebruik van hun gaven overeenkomstig waarheid en recht. Zij hielden geen rekening met de eeuwigheid en het resultaat van hun ontrouw betekende de ondergang voor het gehele volk. LLA 160 4 Christus wist dat de joden aan zijn waarschuwing zouden denken als Jeruzalem verwoest zou worden. Dit gebeurde ook. Toen Jeruzalem door rampen werd getroffen en hongersnood en lijden het volk troffen, dachten zij aan de woorden van Christus en begrepen zij de gelijkenis. Zij waren zelf de oorzaak van hun lijden door hun onachtzaamheid om het licht van God te doen schijnen in de wereld. In de laatste dagen LLA 161 1 De laatste gebeurtenissen van de geschiedenis van deze wereld worden aangeduid in het slot van het verhaal van de rijke man. Hij beweerde dat hij een zoon van Abraham was, maar hij was van Abra-ham gescheiden door een onoverkomelijke kloof: een verkeerd ontwik-keld karakter. Abraham diende God en volgde gelovig en gehoorzaam zijn Woord. Maar de rijke man dacht niet aan God en aan de noden van de lijdende mensheid. De diepe kloof tussen hem en Abraham was de kloof van ongehoorzaamheid. Ook nu zijn er velen die dezelfde weg bewandelen. Hoewel zij kerkleden zijn, zijn ze onbekeerd. Het is mogelijk dat zij deelnemen aan de kerkdienst en de psalm zingen: 'Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o Here.' 9 Maar daarin spreken zij niet de waarheid. Zij zijn net zo rechtvaardig in Gods oog als de grootste zondaar. De mens die verlangt naar de opwinding van werelds genot; de geest die vervuld is van liefde voor vertoon, kan God niet dienen. Evenals de rijke man uit de gelijkenis heeft zo iemand geen neiging om te strijden tegen de begeerten van het vlees. Hij geeft liever aan de begeerte toe. Hij kiest de atmosfeer van de zonde. Plotseling wordt hij door de dood wegge-rukt en gaat ten grave met het karakter, dat gedurende zijn leven gevormd is door samenwerking met Satans dienaren. Hij heeft geen macht in het graf hetzij goed, hetzij kwaad te kiezen. Want als een mens sterft, vergaan zijn plannen. 10 LLA 161 2 Als Gods stem de dode wekt, zal hij uit het graf komen met dezelfde begeerten, hartstochten, en smaak die hij gekoesterd heeft tijdens zijn leven. God doet geen wonder om de mens te herscheppen, als deze zich niet wil laten herscheppen, terwijl hij alle mogelijke gelegenheid daartoe heeft en hem elke kans wordt geboden. Tijdens zijn leven voelde hij niets voor God en vond geen blijdschap in het dienen van Hem. Zijn karakter is niet in harmonie met God en hij zou in de hemel niet gelukking kunnen zijn. LLA 161 3 In deze tijd zijn er mensen op aarde die eigengerechtigd zijn. Zij zijn geen veelvraten, geen dronkaards, zij zijn niet ongelovig, maar zij willen hun eigen leven leiden, niet zoals God dit voorschrijft. Hij leeft niet in hun denken. Daarom worden zij tot de ongelovigen gerekend. Als het mogelijk zou zijn dat zij de poorten van Gods stad zouden kunnen binnengaan, zouden zij geen toegang hebben tot de boom des levens, want toen Gods geboden hun werden voorgehouden met hun bindende verplichtingen, hebben zij 'nee' gezegd. Zij hebben God hier niet gediend. Daarom zouden zij Hem later ook niet dienen. Zij zouden niet in zijn tegenwoordigheid kunnen leven en zouden het gevoel hebben dat elke andere plaats verkieslijker zou zijn dan de hemel. LLA 161 4 Van Christus leren betekent zijn genade, dat wil zeggen: zijn karakter, ontvangen. Maar zij die de kostbare gelegenheden en gehei-ligde invloeden die hun op aarde worden geboden, niet benutten, zijn niet geschikt om deel te hebben aan de zuivere toewijding van de hemel. Hun karakter is niet gevormd naar Gods beeld. Zij hebben door hun eigen nalatigheid een diepte geschapen die door niets overbrugd kan worden. Tussen hen en de rechtvaardigen bestaat een onoverkomelijke kloof. ------------------------Hoofdstuk 22--Zeggen en doen LLA 163 1 Iemand had twee kinderen. Hij ging naar de eerste en zeide: Kind, ga en werk vandaag in de wijngaard. En hij antwoordde en zeide: Ja, heer, maar hij ging niet. Hij ging naar de tweede en sprak evenzo. En deze antwoordde en zei: Ik wil niet, maar later kreeg hij berouw en ging toch. Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan. Zij zeiden: De laatste.' LLA 163 2 In de Bergrede had Christus gezegd: 'Niet een ieder die tot Mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is." 1 De toets van oprechtheid is niet te vinden in woorden maar in daden. Christus zegt niet tegen de mensen: Waarom zegt ge meer dan anderen? maar: 'Wat doet gij meer dan anderen?' 2 Zijn woorden zijn veelzeggend: 'Indien gij deze weet, zalig zijt gij als gij ze doet.' 3Woorden zijn waardeloos als ze niet met daden gepaard gaan. Deze les wordt geleerd in de gelijkenis van de twee zonen. LLA 163 3 Christus vertelde de gelijkenis tijdens zijn laatste bezoek aan Jeruzalem, eer Hij zou sterven. Hij had de verkopers en kopers uit de tempel verdreven. Zijn stem had met goddelijke macht tot hun harten gesproken. Verbaasd en verschrikt hadden zij aan zijn bevel gehoor gegeven, zonder zich te verontschuldigen of weerstand te bieden. LLA 163 4 Toen hun schrik was afgenomen hadden de priesters en de oud-sten bij hun terugkeer naar de tempel Christus bezig gevonden met het genezen van zieken en stervenden. Zij hadden het juichen en loven gehoord. In de tempel zelf zwaaiden kinderen, die hun gezondheid hadden teruggekregen, met palmtakken en zongen 'hosanna' voor Gods Zoon. Kleine kinderen brachten op hun wijze aan de machtige Heelmeester lof toe. Toch was dit alles niet in staat om het vooroordeel en de afgunst van de priesters en oudsten te overwinnen. LLA 164 1 Toen Christus de volgende dag onderrichtte in de tempel, kwamen de overpriesters en de oudsten bij Hem en zeiden: 'Krachtens welke bevoegdheid doet Gij deze dingen? Wie heeft U deze bevoegdheid gegeven?' LLA 164 2 De priesters en de oudsten hadden onmiskenbare bewijzen van Christus' macht gekregen. Toen Hij de tempel had gereinigd, hadden zij op zijn gelaat goddelijk gezag gelezen. Zij konden aan de macht waarmee Hij sprak geen weerstand bieden. Ook had Hij door zijn wondere daden van genezing een antwoord op hun vraag gegeven. Hij had bewijzen gegeven van zijn gezag, die onweerlegbaar waren. Maar die bewijzen verlangden zij niet. De priesters en oudsten verlangden ernaar dat Jezus Zich als de Messias zou uitgeven, zodat zij zijn woor-den ten onrechte zouden kunnen uitleggen en het volk tegen Hem zouden kunnen opzetten. Zij wilden zijn invloed teniet doen en Hem ter dood brengen. LLA 164 3 Jezus wist dat zij, als zij God niet in Hem zouden herkennen of in zijn daden het bewijs zagen van zijn goddelijke aard, zijn eigen getui-genis niet zouden geloven dat Hij de Christus was. In zijn antwoord gaat Hij om het punt heen dat zij hopen te horen en maakt dat zij zichzelf moeten veroordelen. LLA 164 4 'Ik zal u ook een vraag stellen,' zei Hij, 'en indien gij Mij daarop antwoord geeft, zal Ik u ook zeggen, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe. Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen?' LLA 164 5 De priesters en de oversten waren verslagen. 'Zij overlegden onder elkander en spraken: Indien wij zeggen: Uit de hemel, zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? Doch indien wij zeggen: Uit de mensen, zijn wij bevreesd voor de schare, want zij houden allen Johannes voor een profeet. En zij antwoordden en zeiden tot Jezus: Wij weten het niet. Hij van zijn kant zeide tot hen: Dan zeg Ik u ook niet, krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe.' LLA 164 6 'Wij weten het niet.' Dit antwoord was een leugen. De priesters beseften echter de positie waarin zij verkeerden en spraken deze leu-gen om zich een houding te geven. Johannes de Doper was gekomen om te getuigen van Eén, wiens gezag zij nu in twijfel trokken. Hij had op Hem gewezen en gezegd: 'Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.' 4 Hij had Hem gedoopt en toen Christus na de doop bad, waren de hemelen geopend en Gods Geest had als een duif op Hem gerust, terwijl een stem uit de hemel was gehoord: 'Deze is mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb.' 5 LLA 164 7 Toen zij bedachten hoe Johannes de profetieën aangaande de Messias had genoemd, toen zij dachten aan de doop van Jezus, durfden de priesters en oversten niet zeggen dat de doop van Johannes uit de hemel was. Als zij hadden erkend dat Johannes een profeet was, zoals zij zelf geloofden, hoe konden zij dan zijn getuigenis, dat Jezus van Nazaret de Zoon van God was, ontkennen? Zij konden evenmin zeggen dat de doop van Johannes uit de mensen was, omdat het volk geloofde dat Johannes een profeet was. Daarom zeiden zij: 'Wij weten het niet.' LLA 165 1 Toen vertelde Christus de gelijkenis van de vader met zijn beide zonen. Op de vraag van de vader: 'Ga en werk vandaag in de wijngaard' had de zoon geantwoord: 'Ja heer,' maar hij ging niet. De vader ging toen naar de tweede zoon met hetzelfde bevel: 'Ga en werk vandaag in de wijngaard.' Deze zoon weigerde en volgde zijn eigen verkeerde weg met slechte vrienden. Maar later had hij berouw en ging toch. LLA 165 2 In deze gelijkenis is de vader een beeld van God. De wijngaard stelt de gemeente voor. Met de beide zonen worden twee groepen mensen voorgesteld. De zoon die het bevel weigerde met de woorden: 'Ik wil niet', stelt diegenen voor die in open zonde leven, die niet doen alsof ze godsdienstig zijn, maar die openlijk weigeren zich te plaatsen onder het juk van gehoorzaamheid dat Gods wet de mensen oplegt. Velen van deze mensen echter kregen later berouw en gehoorzaamden Gods oproep. Toen zij het evangelie hoorden in de boodschap van Johannes de Doper: 'Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij,' toonden zij berouw en beleden hun zonden. 6 LLA 165 3 In het karakter van de zoon die zei: 'Ik ga', en toch niet ging, kwam de aard van de Farizeeën tot uiting. Net als deze zoon waren de joodse leiders onboetvaardig en zelfvoldaan. Het godsdienstig leven van het joodse volk was een vorm geworden. Toen de wet op de berg Sinai was verkondigd door Gods stem, had het gehele volk beloofd deze wet te gehoorzamen. Zij hadden gezegd: 'Ik ga,' maar zij gingen niet. Toen Christus zelf was gekomen om hen de beginselen van de wet voor te houden, verwierpen zij Hem. Christus had aan de joodse leiders in zijn tijd overvloedige bewijzen gegeven van zijn gezag en god-delijke macht, maar ofschoon zij overtuigd waren, wilden zij dit bewijs niet aanvaarden. Christus had hun laten zien dat zij ongelovig bleven, omdat zij niet de geest bezaten die leidt tot gehoorzaamheid. Hij had hun gezegd: 'Gij hebt Gods Woord van kracht beroofd ter wille van uw overlevering . . . Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn." 7 LLA 165 4 Onder het gezelschap bij Christus waren schriftgeleerden en Farizeeën, priesters en oversten. Nadat Christus de gelijkenis had verteld van de beide zonen, richtte Hij Zich tot zijn toehoorders met de vraag: 'Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan?' Zonder aan zichzelf te denken, antwoordden de Farizeeën: 'De laatste.' Zij zeiden dit zonder te beseffen dat zij over zichzelf een oordeel uitspraken. Toen kwam van de lippen van Christus het vonnis: 'Voorwaar Ik zeg u, de tollenaars en de hoeren gaan u voor in het koninkrijk Gods. Want Johannes heeft u de weg der gerechtigheid gewezen en gij hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, doch hoewel gij dat zaagt, hebt gij later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd.' LLA 166 1 Johannes de Doper predikte de waarheid en door zijn prediking werden zondaars overtuigd en kwamen tot bekering. Zij zouden het koninkrijk der hemelen binnengaan vóór degenen die door eigenge-rechtigheid aan de ernstige waarschuwing weerstand boden. De tollenaars en hoeren waren onwetend, maar deze geleerde mannen kenden de weg der waarheid. Toch weigerden zij de weg te bewandelen die leidt naar Gods paradijs. De waarheid die voor hen een reuk ten leven had moeten zijn, werd een reuk ten dode. Mensen die openlijk hadden gezondigd, hadden een afschuw van zichzelf gekregen en waren door Johannes gedoopt, maar deze leraars waren huichelaars. Hun koppigheid weerhield hen ervan de waarheid aan te nemen. Zij boden weerstand aan de overtuiging van Gods Geest. Zij weigerden Gods geboden te gehoorzamen. LLA 166 2 Christus had niet tot hen gezegd: Gij kunt het koninkrijk der hemelen niet binnengaan. Hij had laten zien dat zij niet konden ingaan ten gevolge van de hinderpalen die zij zelf hadden opgericht. Voor de joodse leiders stond de deur nog steeds open. De uitnodiging was nog van kracht. Christus verlangde ernaar dat zij zich zouden laten over-tuigen en tot bekering zouden komen. LLA 166 3 De priesters en oudsten van Israël besteedden hun hele leven aan godsdienstige vormen, die zij als te heilig zagen om deze te verbinden met wereldse aangelegenheden. Daarom werd verondersteld dat hun leven volkomen godsdienstig was. Zij verrichtten echter hun diensten om door de mensen te worden gezien, zodat de wereld zou denken dat zij godvruchtig en vroom waren. Terwijl zij voorgaven dat zij gehoorzaam waren, weigerden zij naar God te luisteren. Zij deden de waarheid, die zij voorgaven te onderwijzen, niet. LLA 166 4 Christus had gezegd dat Johannes de Doper één van de grootste profeten was geweest. Hij liet zijn toehoorders zien dat zij voldoende bewijzen hadden voor het feit dat Johannes door God was gezonden. De woorden van de prediker uit de woestijn waren machtig. Hij bracht hun boodschap onversaagd, bestrafte de zonden van priesters en oversten en hield hun de werken van het koninkrijk der hemelen voor. Hij wees hen erop dat zij het gezag van de Vader op zondige wijze veronachtzaamden door te weigeren het werk te doen dat hun was opgedragen. Hij sloot geen compromis met de zonde en velen werden van hun zonden teruggebracht tot God. LLA 167 1 Als de belijdenis van de joodse leiders eerlijk was geweest, zouden zij het getuigenis van Johannes hebben aangenomen en Jezus als de Messias hebben aanvaard. Maar zij openbaarden niet de vruchten van bekering en gerechtigheid. Juist degenen die zij verachtten, gingen hen voor in het koninkrijk der Hemelen. LLA 167 2 In de gelijkenis deed de zoon, die zei: 'Ja heer', alsof hij trouw en gehoorzaam was, maar de tijd toonde aan dat zijn belijdenis niet echt was. Hij hield niet echt van zijn vader. Op gelijke wijze beroemden de Farizeeën zich op hun heiligheid maar toen de proef kwam, schoten zij tekort. Als het in hun eigen belang was, hielden zij zich streng aan de eisen van de wet, maar wanneer er gehoorzaamheid werd gevraagd van henzelf, ontdeden zij door sluwe drogredenen Gods geboden van hun kracht. Christus had van hen gezegd: 'Doet niet naar hun werken, want zij zeggen het wel, maar doen het niet.' 8 Zij bezaten geen echte liefde voor God en de mensen. God had hen geroepen om met Hem samen te werken in het brengen van een zegen aan de wereld, maar hoewel zij voor het oog aan de oproep gehoor gaven, weigerden zij door hun werken gehoorzaam te zijn. Zij vertrouwden op zichzelf en beroemden zich op hun goedheid, maar zij deden Gods geboden te niet. Zij weigerden het werk te doen dat God hun had opgedragen en als gevolg van hun overtredingen stond de Here op het punt Zich los te maken van het ongehoorzame volk. LLA 167 3 Eigengerechtigheid is geen ware gerechtigheid, en zij die zich daaraan vastklemmen, zullen de gevolgen moeten ondervinden van het vasthouden aan een fataal bedrog. Velen beweren in deze dagen dat zij Gods geboden bewaren, maar in hun hart leeft niet Gods liefde om die tot anderen te laten stromen. Christus roept hen op met Hem Samen te werken in het redden van de wereld, maar zij stellen zich tevreden met te zeggen: 'Ja, heer.' Zij gaan niet. Zij werken niet samen met degenen die voor God werken. Zij doen niets. Evenals de ontrouwe zoon beloven zij God iets wat ze niet doen. Toen zij lid werden van de gemeente, hebben zij beloofd Gods Woord aan te nemen en te gehoorzamen; om God te dienen, maar zij doen het niet. Zij belijden dat zij kinderen van God zijn, maar door hun leven en aard loochenen zij de verhouding tussen hen en God. Zij geven hun wil niet over aan God. Hun leven is een leugen. LLA 167 4 Naar het schijnt voldoen zij aan de belofte om te gehoorzamen, zolang dit geen offer van hen vraagt, maar wanneer zelfverloochening en zelfopoffering worden gevraagd, als zij het kruis zien dat zij moeten dragen, trekken zij zich terug. Op deze wijze verdwijnt de overtuiging van de plicht en het bewust overtreden van Gods Woord wordt een gewoonte. Het oor kan wel luisteren naar Gods Woord, maar het gees-telijk onderscheidingsvermogen is verdwenen. Het hart wordt verhard en het geweten toegeschroeid. LLA 168 1 Meen niet dat u, omdat u geen openbare vijandschap jegens Christus toont, Hem toch een dienst bewijst. Op deze wijze bedriegen wij onszelf. Als wij wat God ons gegeven heeft om in zijn dienst te gebruiken -- hetzij tijd, geld of andere ons toevertrouwde gaven -- weerhouden, werken wij Hem tegen. LLA 168 2 Satan gebruikt de lusteloze, slaperige onverschilligheid van naam-christenen om zijn macht te versterken en mensen voor zich te winnen. Velen die menen dat zij, hoewel zij geen daadwerkelijk werk voor Christus verrichten, toch achter Hem staan, stellen de vijand in staat terrein te veroveren en voordeel te behalen. Omdat zij niet ijverig voor God werken, bepaalde plichten ongedaan en woorden onuitgesproken laten, hebben zij Satan in staat gesteld macht te verkrijgen over mensen die anders voor God hadden kunnen worden gewonnen. LLA 168 3 Wij kunnen nooit door traagheid en nietsdoen gered worden. Een echt bekeerd mens die een hulpeloos, nutteloos leven leidt, is onbestaanbaar. Wij drijven niet vanzelf naar de hemel. Een luiaard zal daar niet binnenkomen. Als wij ons niet inspannen om het koninkrijk binnen te gaan, als wij niet ons best doen om de wetten daarvan te leren kennen, zijn wij daarvoor niet geschikt. Zij die weigeren om op aarde met God samen te werken, zullen ook in de hemel niet met Hem samenwerken. Het zou niet verstandig zijn hen in de hemel te brengen. LLA 168 4 Er is meer hoop voor tollenaars en zondaars dan voor degenen die Gods Woord kennen, maar die weigeren het te gehoorzamen. Hij die zich ziet als zondaar, zonder een mantel voor zijn zonden, die beseft dat hij naar lichaam, ziel en geest in Gods oog onrein is, wordt opgeschrikt uit vrees dat hij voor altijd buiten het koninkrijk der hemelen gesloten zal worden. Hij beseft zijn ziekelijke staat en zoekt genezing bij de grote Heelmeester die gezegd heeft: 'Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen." 9 De Here kan deze mensen gebruiken als arbei-ders in zijn wijngaard. LLA 168 5 De zoon die voor een tijd gehoorzaamheid weigerde aan het bevel van zijn vader werd door Christus niet veroordeeld. Hij werd echter ook niet geprezen. De groep die evenals deze zoon weigert om te die-nen, wordt niet om deze houding geprezen. Hun openheid wordt niet als een deugd beschouwd. Als deze door de waarheid en toewijding geheiligd zou zijn, zou het mensen tot vrijmoedige getuigen voor Christus maken, maar zoals de zondaar dit gebruikt, is het een beledi-ging, een uitdaging, die dicht bij godslastering komt. Het feit dat iemand geen huichelaar is, maakt hem daarom niet minder een zon-daar. Wanneer de Heilige Geest een beroep doet op het hart, schuilt onze enige veiligheid in onmiddellijke gehoorzaamheid. Wanneer de oproep wordt vernomen: 'Werk vandaag in mijn wijngaard,' weiger dan niet hieraan gehoor te geven. 'Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.' 10 Het is gevaarlijk om uit te stellen gehoor-zaam te zijn. Misschien wordt u nooit meer uitgenodigd. LLA 169 1 Niemand moet zich gerust stellen met de gedachte dat een gekoesterde zonde later gemakkelijk kan worden losgelaten. Dit is niet het geval. Elke zonde die gekoesterd wordt, verzwakt het karakter en versterkt de gewoonte, en lichamelijke, verstandelijke en geestelijke achteruitgang is het resultaat. Het is mogelijk dat u berouw hebt over het kwaad dat u hebt gedaan en uw voet zet op het goede pad, maar het vormen van uw geest en uw vertrouwdheid met het kwade zal het moeilijk voor u maken onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Satan zal u door verkeerde gewoonten, die u hebt gevormd, telkens weer aanvallen. LLA 169 2 In het bevel: 'Werk vandaag in de wijngaard', wordt iedereen getoetst wat zijn oprechtheid aangaat. Zullen de woorden gepaard gaan met de daden? Zal iemand die geroepen is, alle kennis die hij bezit, gebruiken en getrouw en belangeloos werken voor de Heer van de wijngaard? LLA 169 3 De apostel Petrus onderricht ons over het plan, aan de hand waar-van wij moeten werken. 'Genade en vrede worde u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus, onze Here. Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de godde-lijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst. Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis en zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volhar-ding de godsvrucht, door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde jegens allen.' 11 LLA 169 4 Als u getrouw de wijngaard van uw hart bewerkt, maakt God van u zijn medewerker. U zult niet alleen voor uzelf, maar ook voor anderen moeten werken. Christus leert ons niet, als Hij de gemeente voorstelt als een wijngaard, dat wij ons medeleven en onze arbeid moeten beperken tot onze eigen leden. De wijngaard des Heren moet vergroot worden. Hij wil dat deze in alle delen van de aarde zal worden uitge-breid. Naarmate wij van God onderricht en genade ontvangen, moeten wij aan anderen vertellen hoe zij voor de kostbare planten moeten zorgen. Op die wijze kunnen wij de wijngaard des Heren uitbreiden. God ziet uit naar bewijzen van ons geloof, onze liefde en volharding. Hij ziet toe of wij elk geestelijk voordeel gebruiken om bekwame wer-kers te worden in zijn wijngaard op aarde, zodat wij het paradijs van God, het tehuis waaruit Adam en Eva door de zonde zijn verdreven, kunnen binnengaan. LLA 170 1 God gedraagt Zich als een vader voor zijn kinderen en kan als een vader aanspraak maken op onze trouwe dienst. Zie naar het leven van Christus. Als hoofd van de mensheid en in dienst van zijn Vader is Hij een voorbeeld van wat elke zoon kan en moet zijn. De gehoorzaamheid die Christus aan God toonde, eist God van ieder mens in deze tijd. Hij diende zijn Vader vol liefde, bereidwillig en vrijwillig. 'Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God,' zegt Hij, 'uw wet is in mijn binnenste.' 12 Christus achtte geen offer te groot, geen arbeid te zwaar om het werk tot stand te brengen, waarvoor Hij was gekomen. Op twaalfjarige leef-tijd zei Hij: 'Wist gij niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?' Hij had de roep vernomen en het werk aanvaard. 'Mijn spij-ze,' zei Hij, 'is de wil te doen desgenen die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen.' 13 LLA 170 2 Op deze wijze moeten ook wij God dienen. Alleen diegene dient, die zich gedraagt naar de hoogste maatstaf van gehoorzaamheid. Allen die zonen en dochters van God willen zijn moeten tonen dat zij medewerkers zijn van God, van Christus en de engelen. Iedereen wordt aan deze toets onderworpen. De Heer zegt van hen die Hem getrouw dienen: 'Zij zullen Mij ten eigendom zijn ... op de dag die Ik bereiden zal. En Ik zal hem sparen, zoals iemand zijn zoon spaart die hem dient.' 14 LLA 170 3 Gods grote doel in het uitwerken van zijn plan is het toetsen van de mensen en hen in de gelegenheid te stellen hun karakter te ontwikkelen. Op deze wijze beproeft Hij of zij al dan niet aan zijn geboden gehoorzaam zijn. Goede werken kunnen Gods liefde niet kopen, maar ze laten zien dat wij die liefde bezitten. Als wij de wil aan God overgeven, zullen wij niet werken om Gods liefde te verdienen. Wij zullen zijn liefde als een vrije gave ontvangen en uit liefde voor Hem zullen wij met blijdschap zijn geboden gehoorzamen. LLA 170 4 In onze wereld zijn slechts twee klassen, en ook in het oordeel zullen er slechts twee groepen zijn: zij die Gods wet overtreden, en zij die deze wet gehoorzamen. Christus zegt ons waardoor wij onze trouw of ontrouw kunnen bewijzen. 'Wanneer gij Mij liefhebt,' zegt Hij, 'zult gij mijn geboden bewaren . . . Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader, en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren . . . Wie mij niet liefheeft, bewaart mijn woorden niet; en het woord dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader die Mij gezonden heeft.' 'Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde.' 15 ------------------------Hoofdstuk 23--De wijngaard des Heren Het joodse volk LLA 172 1 De gelijkenis van de twee zonen werd gevolgd door de gelijkenis van de wijngaard. In het eerste verhaal had Christus de joodse leiders het belang van gehoorzaamheid voorgehouden. In het volgende verhaal wees Hij op de rijke zegeningen die aan Israël waren geschonken en Hij toonde hierin Gods aanspraken op hun gehoorzaamheid. Hij hield hun de heerlijkheid van Gods plan voor ogen, waaraan zij door gehoorzaam te zijn hadden kunnen voldoen. Terwijl Hij het gordijn voor de toekomst terzijde schoof, liet Hij hun zien hoe het gehele volk door te falen in het vervullen van zijn plan zijn zegen verbeurde en ondergang over zichzelf bracht. LLA 172 2 'Er was een heer des huizes,' zei Christus, 'die een wijngaard plantte, er een heg omheen zette en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; hij verhuurde die aan pachters en ging buitenslands.' LLA 172 3 De profeet Jesaja geeft een beschrijving van deze wijngaard: 'Ik wil van mijn geliefde zingen, het lied van mijn beminde over zijn wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel; hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. En hij verwachtte dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen." 1 LLA 172 4 De heer kiest een stuk grond in de woestijn. Hij bouwt een omheining, zuivert het land van stenen en beplant het met uitgekozen wijnstokken, zodat hij een rijke oogst verwacht. Hij verwacht dat dit stuk grond, dat beter is dan de onbewerkte woestijn, hem eer aandoet door de resultaten van zijn zorg en zijn werk in het ontginnen ervan. Zo had God een volk uit de wereld verkozen om door Christus opgeleid en ontwikkeld te worden. De profeet zegt: 'De wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft.' 2 God had aan dit volk grote voorrechten gegeven en hen rijk gezegend uit zijn overvloedige goedheid. Hij had verwacht dat zij Hem zouden eren door het voortbrengen van vruch-ten. Zij moesten de beginselen van zijn koninkrijk openbaren. In het midden van een zondige, goddeloze wereld moesten zij Gods karakter vertegenwoordigen. LLA 173 1 Als de wijngaard des Heren moesten zij heel andere vruchten voortbrengen dan de heidense volkeren. Deze afgodische volken had-den zich volkomen aan het boze overgegeven. Geweld en misdaden, hebzucht, onderdrukking en de meest verdorven praktijken werden zonder enige restrictie beoefend. Ongerechtigheid, degeneratie en ellende waren de vruchten van de verdorven boom. In duidelijke tegenstelling hiermee moesten de vruchten zijn aan de wijnstok die God had geplant. LLA 173 2 Het joodse volk had het voorrecht dat zij Gods karakter, zoals dit aan Mozes was geopenbaard, mochten bekendmaken. In antwoord op de bede van Mozes: 'Doe mij toch uw heerlijkheid zien,' had de Here beloofd: 'Ik zal mijn luister aan u doen voorbijgaan.' 3 De Here ging aan hem voorbij en riep: 'Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft.' 4 De vruchten verwachtte God van zijn volk. In de reinheid van hun karakter, in de heiligheid van hun leven, in hun barmhartigheid, goedertierenheid en medelijden moesten zij laten zien dat de wet des Heren volmaakt is, 'bekerende de ziel.' 5 LLA 173 3 Het was Gods bedoeling om door het joodse volk rijke zegeningen mee te delen aan alle naties. Door Israël moest de weg worden voorbe-reid om zijn licht in de hele wereld te verspreiden. De volken op aarde hadden door het volgen van verdorven praktijken de kennis van God verloren. Toch roeide God hen in barmhartigheid niet uit. Het was zijn bedoeling hun de gelegenheid te geven om Hem door middel van zijn gemeente te leren kennen. Hij wilde dat de beginselen, geopenbaard door zijn volk, het middel zouden zijn om het zedelijk beeld van God in de mens te herstellen. LLA 173 4 Om dit tot stand te brengen riep God Abraham uit zijn afgodische omgeving en gebood hem in het land Kanaän te gaan wonen. 'Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen,' zei Hij, 'en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn.' 6 LLA 173 5 De nakomelingen van Abraham, Jakob en diens nageslacht, wer-den naar Egypte gebracht, opdat zij temidden van dat grote, goddeloze volk de beginselen van Gods koninkrijk zouden openbaren. De oprechtheid van Jozef en zijn machtig werk - door het leven van heel het Egyptische volk te behouden - was een zinnebeeld van het leven van Christus. Mozes en vele anderen waren getuigen voor God. LLA 174 1 Toen de Here Israël uit Egypte leidde, openbaarde Hij opnieuw zijn macht en zijn barmhartigheid. Zijn machtige werken bij hun bevrijding uit de slavernij en zijn handelwijze met hen gedurende hun reizen door de woestijn waren niet alleen voor hun welzijn bedoeld. Dit alles moest dienen om de omringende volken een les te leren. De Heer openbaarde Zich als een God die boven alle menselijk gezag en menselijke grootheid stond. De tekenen en wonderen die Hij verrichtte voor zijn volk, openbaarden zijn macht over de natuur en over de voornaamste aanbidders van de natuur. God ging door het hoogmoedige land Egypte zoals Hij in de laatste dagen door de aarde zal gaan. Met vuur en storm, onder aardbeving en dood verloste de grote IK BEN zijn volk. Hij leidde hen uit het land van de slavernij. Hij leidde hen 'door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land.' 7 Hij deed water uit de rots komen en voedde hen met koren uit de hemel. 8 'Want,' zei Mozes, 'des Heren deel is zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel. Hij vond hem in een land van steppen, in een woest land van gehuil in de wildernis. Hij beschutte hem, lette op hem, bewaarde hem als zijn oogappel. Als een arend die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Here alleen geleid en geen vreemde god stond hem terzijde.' 9 Zo bracht Hij hen tot Zich, opdat zij als onder de schaduw van de Almachtige zouden wonen. LLA 174 2 Christus leidde de Israëlieten tijdens hun woestijnreizen. Gehuld in de wolkkolom bij dag en in de vuurkolom bij nacht, leidde en beschermde Hij hen. Hij behoedde hen voor de gevaren van de woestijn, bracht hen in het land der belofte en vestigde Israël ten aanschouwen van alle volken die God niet erkenden, als zijn uitverkoren eigendom: de wijngaard des Heren. LLA 174 3 Aan dit volk waren de woorden Gods toevertrouwd. Zij waren omgeven door de voorschriften van zijn wet, door de eeuwigdurende beginselen van waarheid, recht en reinheid. Hun bescherming lag in het gehoorzamen van deze beginselen, want dat zou hen behoeden voor zelfvernietiging door zondige praktijken. En zoals de toren in de gelijkenis plaatste God midden in het land zijn heilige tempel. LLA 174 4 Christus was hun Leermeester. Zoals Hij in de woestijn met hen was geweest, zou Hij nog steeds hun Gids en Leraar zijn. In de tabernakel en later in de tempel vertoefde zijn heerlijkheid in de heilige Shekina boven het verzoendeksel. Hij openbaarde voor hen steeds weer de rijkdom van zijn liefde en verdraagzaamheid. LLA 175 1 God wilde zijn volk Israël tot lof en heerlijkheid doen zijn. Zij kregen elke geestelijke zegening. God onthield hen niets wat kon dienen om een karakter te vormen dat hen tot vertegenwoordigers van Hem zou maken. LLA 175 2 Hun gehoorzaamheid aan Gods wet zou hen tot wonderen van voorspoed maken ten aanschouwen van de volkeren op aarde. Hij die hun wijsheid en waardigheid in alle werk kon geven, zou hun leraar blijven en hen veredelen en verheffen door gehoorzaamheid aan zijn wetten. Als zij gehoorzaam zouden zijn, zouden zij gespaard blijven voor de ziekten, waardoor andere volken werden getroffen. Zij zouden gezegend worden met een helder verstand. Gods heerlijkheid, majesteit en macht moesten door hun voorspoed tot uiting komen. Zij moesten een koninkrijk van priesters en van vorsten zijn. God verschafte hen elke mogelijkheid om het grootste volk op aarde te worden. LLA 175 3 Op de duidelijkste wijze had Christus hen door Mozes Gods doel voorgehouden en de voorwaarden voor hun voorspoed duidelijk gemaakt. 'Want gij zijt een volk dat de Here, uw God, heilig is,' zei Hij. 'U heeft de Here uw God uit alle volken op de aardbodem uitver-koren om zijn eigen volk te zijn . . . opdat gij zoudt weten dat de Here uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in duizend geslachten . . . Onderhoudt dus het gebod, de inzettingen en verordeningen die ik u heden gebied na te komen. Het zal geschieden, omdat gij aan deze verordeningen gehoor geeft en ze naarstig onderhoudt, dat de Here, uw God, jegens u het verbond en de goedertierenheid zal bevestigen, die Hij aan uw vaderen met een eed bekrachtigd heeft; Hij zal u liefhebben, zegenen en talrijk maken; Hij zal zegenen de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw bodem, uw koren, most en olie, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee, in het land waarvan Hij uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het u geven zou. Gezegend zult gij zijn boven alle volken ... De Here zal alle ziekten van u afwenden en geen van de boze kwalen van Egyp-te, die gij kent, zal Hij u opleggen.' 10 LLA 175 4 Als zij zijn geboden zouden bewaren, beloofde God hun de beste tarwe te geven en honing uit de rots te doen komen. Hij zou hen met een lang leven verzadigen en hun zijn heil doen zien. LLA 175 5 Omdat Adam en Eva aan God ongehoorzaam waren geweest, hadden zij het paradijs verloren en ten gevolge van de zonde was de hele aarde vervloekt. Maar wanneer Gods volk zijn raad zou opvolgen, zou hun land weer vruchtbaarheid en schoonheid kennen. God zelf had hen aanwijzingen gegeven over het bewerken van de grond en zij moesten met Hem samenwerken om de bodem te herstellen. Zo zou het hele land onder Gods leiding dienen als een les van geestelijke waarheid. Zoals de aarde gehoorzaam aan zijn natuurwetten zijn schatten zou voortbrengen, moesten in gehoorzaamheid aan zijn zedenwet de harten van het volk de kenmerken van zijn karakter weergeven. Zelfs de heidenen zouden erkennen dat zij, die de levende God liefhadden en dienden, boven hen stonden. LLA 176 1 'Zie,' zei Mozes, 'ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Here mijn God, mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land dat gij in bezit gaat nemen. Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie. Immers, welk groot volk is er, waaraan de góden zo nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen? En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg? 11 LLA 176 2 Gods kinderen moesten al het terrein in bezit nemen dat God hun had aangewezen. De volken die de aanbidding en de dienst van de ware God hadden verworpen, moesten worden uitgeroeid. Het was echter Gods bedoeling dat de mensen door de openbaring van zijn karakter door middel van Israël tot Hem getrokken zouden worden. De uitnodiging van het evangelie moest aan heel de wereld worden gebracht, Door de lessen van de offerdienst moest Christus voor de volken worden verheven, en allen die op Hem zouden zien, zouden behouden worden. Allen die zich evenals Rachab de Kanaänitische en Rut de loabitische van hun afgodendienst zouden afwenden naar het aanidden van de ware God, moesten zich verenigen met zijn uitverkoren . olk. Naarmate het getal der Israëlieten zou toenemen, moesten zij hun grenzen verruimen, tot hun koninkrijk heel de wereld zou omvatten . God wilde alle volken onder zijn genadig bestuur brengen Hij LLA 176 3 wilde dat de aarde met blijdschap en vrede vervuld zou worden. Hij had de mens geschapen om gelukkig te zijn en Hij wil het menselijk hart vullen met de vrede des hemels. Hij wil dat de gezinnen op aarde een zinnebeeld zullen zijn van het grote hemels gezin. LLA 176 4 Maar Israël voldeed niet aan Gods bedoeling. De Here zei: 'Ik echter had u geplant als een edele druif, een volkomen zuiver zaad; doch hoe zijt gij Mij veranderd in wilde ranken van een vreemde win-gerd!' 12 'Israël is een welige wijnstok die zijn vruchten voortbrengt.' 'Nu dan inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, spreekt toch recht tussen Mij en mijn wijngaard. Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? Waarom verwachtte Ik dat hij goede druiven zou voortbrengen, en bracht hij wilde druiven voort? Nu dan, Ik wil u doen weten, wat Ik met mijn wijngaard ga doen: zijn doornhaag wegnemen, opdat hij verwoest worde; zijn muur doorbreken opdat hij vertrapt worde; Ik zal hem tot een wildernis maken, hij zal gesnoeid noch behakt worden, zodat er dorens en distels opschieten; en Ik zal de wolken gebieden dat zij op hem geen regen doen vallen. Hij verwachtte . .. rechtsbetrachting, maar zie het was rechtsverkrachting.' 13 LLA 177 1 De Here had aan Israël door Mozes de gevolgen van hun ontrouw voorgehouden. Door te weigeren zijn verbond te houden, zouden zij zich afsnijden van het leven van God en zijn zegen zou niet langer op hen rusten. 'Neem u ervoor in acht,' zei Mozes, 'dat gij de Here uw God niet vergeet door zijn geboden, zijn verordeningen en zijn inzet-tingen, die ik u heden opleg, te verwaarlozen, opdat, wanneer gij eet en verzadigd wordt, goede huizen bouwt en die bewoont, uw runderen en kleinvee zich vermenigvuldigen en uw zilver en goud zich vermeerderen, ja, al wat gij hebt, zich vermeerdert, uw hart zich niet verheffe en gij de Here, uw God, vergeet. . . Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven. . . . Maar het zal geschieden, indien gij de Here uw God te enen male vergeet en andere goden achterna loopt, hen dient en u voor hen nederbuigt -- ik betuig heden tegen u, dat gij voorzeker zult omkomen; evenals de volken die de Here doet omkomen om uwentwil, zult ook gij omkomen, omdat gij naar de stem van de Here, uw God, niet wilde luisteren.' 14 LLA 177 2 Het joodse volk stoorde zich niet aan de waarschuwing. Het vergat God en verloor het grote voorrecht als Gods vertegenwoordigers uit het oog. De zegeningen die de joden hadden ontvangen brachten geen zegen aan de wereld. Al hun voordelen werden tot eigen verheerlijking gebruikt. Zij beroofden God van de dienst die Hij van hen eiste en zij beroofden hun medemensen van godsdienstige leiding en een geheiligd voorbeeld. Evenals de bewoners van de wereld vóór de zondvloed volgden zij elke ingeving van hun zondig hart. Op deze wijze maakten zij van heilige dingen een bespotting met de woorden: 'Des Heren tempel, des Heren tempel is dit!' 15 terwijl zij terzelfder tijd Gods karakter op onjuiste wijze presenteerden, zijn naam onteerden en zijn heiligdom verontreinigden. LLA 177 3 De pachters die de opdracht hadden gekregen om voor de wijn-gaard te zorgen, waren ontrouw aan het in hun gestelde vertrouwen. De priesters en leraars waren geen trouwe leraars van het volk. Zij hielden Gods goedheid en barmhartigheid en zijn aanspraak op hun liefde en dienst niet voor ogen. Deze pachters zochten hun eigen eer. Zij wilden zelf over de vruchten van de wijngaard beschikken. Zij maakten er hun werk van de aandacht en eer voor zichzelf op te eisen. LLA 177 4 De zonde van deze leiders in Israël was niet gelijk aan de schuld van de gewone zondaar. God had een zware verplichting op deze mensen gelegd. Zij hadden zich verplicht een 'Aldus spreekt de Here' te leren en strikte gehoorzaamheid in hun dagelijks leven in praktijk te brengen. In plaats van dit te doen, verdraaiden zij de Schriften. Zij hadden zware lasten op de mensen gelegd en vormen opgedrongen die met elke stap in het leven te maken hadden. Het volk leefde in aanhoudende onrust, want zij konden niet voldoen aan de eisen die de rabbi's hadden gesteld. Toen zij de onmogelijkheid zagen van het houden van menselijke geboden, werden zij zorgeloos ten opzichte van Gods geboden. LLA 178 1 De Heer had zijn volk onderricht dat Hij de eigenaar van de wijngaard was en dat al hun bezittingen hen waren toevertrouwd om te worden gebruikt voor Hem. Maar de priesters en leraars deden niet het werk van hun geheiligd ambt alsof zij met Gods eigendommen omgingen. Systematisch beroofden zij Hem van de middelen en gaven, die hun waren toevertrouwd om zijn werk te bevorderen. Hun heb-zucht en gierigheid maakte dat zij zelfs door de heidenen werden veracht. Op deze wijze kreeg de heidenwereld de kans Gods karakter en de wetten van zijn koninkrijk op verkeerde wijze uit te leggen. LLA 178 2 God had als een vader geduld met zijn volk. Hij pleitte met hen door barmhartigheid te schenken, en deze te weerhouden. Geduldig hield Hij hen hun zonden voor ogen en wachtte verdraagzaam op het moment dat zij deze erkenden. Profeten en boden werden gezonden om nadruk te leggen op Gods aanspraken op de pachters, maar in plaats van hen te verwelkomen, werden zij als vijanden behandeld. De pachters vervolgden en doodden hen. God zond nog andere bood-schappers, maar die werden op gelijke wijze behandeld als de eerste, met alleen dit verschil, dat de pachters nog vastbeslotener hun haat toonden. LLA 178 3 Ten slotte zond God zijn Zoon, met de woorden: 'Mijn zoon zullen zij ontzien.' Maar hun weerstand had hen vindingrijk gemaakt en zij zeiden onder elkaar: 'Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen.' Dan zullen wij van de wijngaard kunnen genieten en met de vruchten doen wat wij zelf willen. LLA 178 4 De joodse leiders hielden niet van God. Daarom sneden zij zich van Hem af en verwierpen al zijn toenaderingen om tot een juiste oplossing te komen. Christus, Gods geliefde Zoon, was gekomen om de aanspraken van de Eigenaar van de wijngaard te bevestigen, maar de pachters behandelden Hem met duidelijke minachting en zeiden: Wij willen niet dat deze mens over ons zal heersen. Zij waren jaloers vanwege de schoonheid van Christus' karakter. Zijn wijze van onderricht ging die van hen ver te boven en zij waren bang voor zijn succes. Hij bestreed hen, maakte hun schijnheiligheid openbaar en liet hun de zekere uitkomst zien van hun handelwijze. Dit dreef hen tot razernij. Zij leden pijn onder de bestraffingen die zij niet tot zwijgen konden brengen. Zij haatten de maatstaf van gerechtigheid die Christus steeds voorhield. Zij zagen dat zijn leer hun zelfzucht aan het licht bracht en besloten Hem te doden. Zij haatten zijn voorbeeld van waarheidslievendheid en vroomheid en de verheven geestelijke zin die in alles wat Hij deed tot uiting kwam. Zijn hele leven was één aanklacht tegen hun zelfzucht. En toen de laatste toets kwam, die gehoorzaam-heid ten eeuwigen leven of ongehoorzaamheid, met als gevolg de eeu-wige dood betekende, verwierpen zij de Heilige Israëls. Toen hun werd gevraagd te kiezen tussen Christus en Barabbas, riepen zij uit: 'Laat ons Barabbas vrij!' En op de vraag van Pilatus: 'Wat zal ik dan doen met Jezus?' schreeuwden zij woest: 'Kruisigt Hem!' 'Zal ik dan uw Koning kruisigen?' vroeg Pilatus. De priesters en oversten antwoordden: 'Wij hebben geen koning buiten de Keizer.' Toen Pilatus zijn handen waste met de woorden: 'Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige', verenigden de priesters zich met de onwetende bende door hartstochtelijk uit te roepen: 'Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.' 16 LLA 179 1 Op deze wijze maakten de joodse leiders hun keuze. Hun beslis-sing werd opgetekend in het boek, dat Johannes zag in de hand van Hem, die op de troon zat: het boek dat niemand kon openen. Deze beslissing zal hun in al haar helderheid voor ogen worden gehouden wanneer dit boek wordt ontsloten door de Leeuw uit de stam van Juda. LLA 179 2 Het joodse volk koesterde de gedachte dat zij de gunstelingen van God waren en dat zij altijd Gods gemeente zouden blijven. Zij waren Abrahams kinderen, zeiden zij, en zij waren zo vast overtuigd van de basis van hun voorspoed, dat zij hemel en aarde uitdaagden om hun deze rechten te ontnemen. Maar door een leven van ontrouw maakten zij zich gereed voor de veroordeling van de hemel en voor hun schei-ding van God. LLA 179 3 In de gelijkenis van de wijngaard stelde Christus de priester, nadat Hij hen hun kroonstuk van goddeloosheid voor had gehouden, de vraag: 'Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen?' De priesters hadden het verhaal met grote belang-stelling gevolgd en zonder na te denken over de betrekking van het onderwerp op henzelf, zeiden zij, samen met het volk: 'Een kwade dood zal Hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren.' LLA 179 4 Zonder het te weten hadden zij hun eigen vonnis uitgesproken. Jezus zag hen aan en onder zijn onderzoekende blik wisten zij dat Hij de verborgenheden van hun hart had gelezen. Zijn goddelijkheid kwam hun met onmiskenbare kracht voor ogen. Zij zagen in de pachters een beeld van zichzelf en riepen uit: 'Dat zij verre!' LLA 180 1 Ernstig en verdrietig had Christus gevraagd: 'Hebt gij nooit gele-zen in de Schriften: De steen die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Daarom Ik zeg u, dat het koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven wórden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.' LLA 180 2 Christus zou het noodlot van de joodse natie hebben afgewend als het volk Hem had aangenomen. Maar afgunst en nijd maakten hen onverzoenlijk. Zij hadden zich voorgenomen dat zij Jezus van Nazaret niet als de Messias zouden aannemen. Zij verwierpen het Licht der wereld en van nu af was hun leven even duister als het middernachte-lijk donker. Het voorzegde vonnis trof het joodse volk. Hun eigen woeste hartstocht die zij niet beheersten, bewerkte hun ondergang. In hun verblinde woede vernietigden zij elkaar. Hun opstandige, hardnekkige trots bracht de woede van hun Romeinse overheersers over hen. Jeruzalem werd verwoest, de tempel in puin gelegd en de grond ervan omgeploegd. De kinderen van Juda ondergingen de afschuwe-lijkste vormen van doodstraf. Miljoenen werden verkocht om als sla-ven in heidense landen te dienen. LLA 180 3 Als volk hadden de joden gefaald Gods plannen te volbrengen en de wijngaard werd hun ontnomen. De voorrechten die zij hadden mis-bruikt en het werk dat zij hadden nagelaten, werd aan anderen toever-trouwd. De gemeente van deze tijd LLA 180 4 De gelijkenis van de wijngaard is niet alleen toepasselijk op het joodse volk, maar bevat ook een les voor ons. De gemeente in deze generatie heeft van God grote voorrechten en zegeningen ontvangen en Hij verwacht een reactie die daaraan evenredig is. LLA 180 5 Wij zijn met een hoge losprijs vrijgekocht. Alleen aan de hand van de grootte van deze losprijs kunnen wij ons de resultaten indenken. Op deze aarde, die bevochtigd is door het bloed en de tranen van Gods Zoon, moeten de kostbare vruchten van het paradijs worden voortge-bracht. In het leven van Gods kinderen moeten de waarheden van zijn Woord en de heerlijkheid en uitnemendheid daarvan openbaar worden. Christus wil door zijn volk zijn karakter en de aard van zijn koninkrijk openbaren. LLA 180 6 Satan probeert Gods werk tegen te gaan en hij dringt er steeds bij de mensen op aan zijn beginselen te aanvaarden. Hij doet het voorkomen alsof Gods uitverkoren volk misleid is. Hij is 'een aanklager der broederen' en zijn macht wordt gebruikt tegen hen die het goede doen. De Heer wil door zijn volk Satans aanklachten weerleggen door de resultaten aan te tonen van gehoorzaamheid aan goede beginselen. LLA 181 1 Deze beginselen moeten tot uitdrukking komen in de individuele christen, in het gezin, de gemeente en in elke instelling, opgericht tot de dienst van God. Deze moeten allemaal zinnebeelden zijn van wat voor de wereld gedaan kan worden. Het moeten zinnebeelden zijn van de reddende macht van de waarheden van het evangelie. Het zijn alle-maal middelen om Gods grote doel voor het mensdom te vervullen. LLA 181 2 De joodse leiders zagen met trots naar hun prachtige tempel en de indrukwekkende vormen van hun godsdienst, maar gerechtigheid, barmhartigheid en liefde voor God ontbraken. De heerlijkheid van de tempel en de pracht van haar dienst waren voor God geen aanbeveling want het enige dat waarde voor Hem heeft boden zij Hem niet aan. Zij brachten Hem niet het offer van een verslagen en een verbroken geest. Wanneer de grote beginselen van Gods koninkrijk uit het oog worden verloren, worden ceremoniële vormen talrijk en buitensporig. Wanneer de opbouw van het karakter wordt nagelaten, wanneer het versieren van de ziel ontbreekt, als de eenvoud van de godsvrucht wordt gemist, eisen trots en liefde voor vertoon prachtige kerkgebouwen, prachtige versieringen en indrukwekkende diensten. God wordt door dit alles niet geëerd. Een populaire godsdienstigheid die bestaat uit vormendienst, het doen alsof, en vertoon wordt door Hem niet aan-vaard. Deze diensten roepen geen instemming op bij de hemelse bood-schappers. LLA 181 3 De gemeente is heel kostbaar in Gods oog. Hij stelt haar op prijs, niet op grond van haar uiterlijke pluspunten, maar om haar oprechte vroomheid die haar onderscheidt van de wereld. Hij schat haar naar de mate waarin de leden groeien in het kennen van Christus, en naar de mate van haar vooruitgang in geestelijk leven. LLA 181 4 Christus hongert ernaar uit zijn wijngaard de vruchten van heilig-heid en onzelfzuchtigheid te ontvangen. Hij ziet uit naar de beginselen van liefde en goedheid. Alle schoonheid van de kunst is niet te vergelijken met de innerlijke schoonheid en het karakter van hen die de vertegenwoordigers van Christus zijn. De atmosfeer van genade die de gelovige omgeeft, de Heilige Geest die aan verstand en hart werkt, maakt hem een reuk ten leven en stelt God in staat zijn werk te zegenen. LLA 181 5 Een gemeente kan de armste in het land zijn. Misschien moet zij het stellen zonder de aantrekkingskracht van uiterlijk vertoon, maar wanneer de leden de beginselen van Christus' karakter bezitten, zal zijn blijdschap in hun harten leven. Engelen zullen zich met hen verenigen in de erediensten. De lof en dank uit dankbare harten zal als een lieflijke reuk tot God opstijgen. LLA 182 1 De Heer wil dat wij over zijn goedheid spreken en zijn macht verhalen. Hij wordt geëerd door het uiten van lof en dank. Hij zegt: 'Wie lof offert, eert Mij.' 17 Toen het volk Israël door de woestijn reisde, prees het God in heilige liederen. De geboden en de beloften van de Here werden op muziek gezet en onderweg werden ze door de pelgrims gezongen. En als zij in Kanaän voor hun heilige feesten bijeenkwamen, werden Gods wondere daden vermeld en dankbare lof werd zijn naam toegebracht. God wenste dat heel het leven van zijn volk een leven van lof zou zijn. Op deze wijze zou zijn weg op aarde bekendgemaakt worden en zijn heil onder alle volken worden genoemd. 18 LLA 182 2 Dit moet ook nu nog het geval zijn. De volken op aarde aanbidden valse góden. Zij moeten van hun valse aanbidding worden afgebracht, niet door het veroordelen van hun afgoden, maar door het zien op iets beters. Gods goedheid moet bekendgemaakt worden. 'Gij zijt mijn getuigen, zegt de Here, dat Ik God ben.' 19 LLA 182 3 De Heer wil dat wij het grote verlossingsplan op prijs zullen stel-len, dat wij ons grote voorrecht beseffen als kinderen van God, en dankbaar en gehoorzaam in zijn oog wandelen. Hij wil dat wij Hem dienen in een nieuw leven, dat wij elke dag blij zijn. Hij wil dat in ons hart dank opwelt, omdat onze namen geschreven staan in het boek des levens van het Lam, omdat wij al onze zorgen werpen op Hem, die voor ons zorgt. Hij zegt dat wij ons moeten verblijden, omdat wij het erfdeel van de Heer zijn, omdat de gerechtigheid van Christus het witte kleed van zijn heiligen is, omdat wij de gezegende hoop op de spoedige komst van onze Heiland bezitten. LLA 182 4 God te prijzen uit de volheid en oprechtheid van ons hart is even-zeer een plicht als het gebed. Wij moeten aan de wereld en aan heel de hemel laten zien dat wij Gods wondere liefde voor de gevallen mens-heid op prijs stellen en dat wij meer en grotere zegeningen verwachten uit zijn oneindige volheid. Wij moeten veel meer dan nu het geval is spreken over de kostbare momenten uit onze ervaring. Na een bijzon-dere uitstorting van de Heilige Geest moet onze blijdschap en geschiktheid voor zijn dienst ten zeerste toenemen door het verhalen van zijn goedheid en zijn wonderbare daden voor zijn kinderen. LLA 182 5 Deze ervaringen drijven Satans macht terug. Ze bannen de geest van morren en klagen uit en de verleider verliest terrein. Ze vormen die kenmerken van het karakter, die de aardbewoners geschikt maken voor de hemelse woningen. LLA 182 6 Een dergelijk getuigenis zal zijn invloed doen gelden op anderen. Er is geen beter middel om zielen voor Christus te winnen. LLA 183 1 Wij moeten God loven door een tastbare dienst, door alles te doen wat in onze macht is om de eer van zijn naam te bevorderen. God deelt ons zijn gaven mede, opdat wij op onze beurt kunnen geven en zo zijn karakter aan de wereld bekend kunnen maken. Onder het joodse stelsel vormden gaven en offeranden een belangrijk deel van Gods eredienst. De Israëlieten hadden geleerd een tiende deel van al hun inkomsten te wijden aan de dienst van het heiligdom. Daarnaast moesten zij zondoffers, vrijwillige gaven en dankoffers brengen. Deze vormden de middelen om de evangeliedienst voor die tijd in stand te houden, God verwacht van ons niet minder dan Hij vroeger van zijn volk heeft verwacht. Het grote werk om mensen te redden moet voorwaarts gaan. Door de tienden, gaven en offeranden heeft Hij een voorziening voor dit werk getroffen. Zo is het ook zijn bedoeling dat het evangeliewerk ondersteund zal worden. Hij maakt aanspraak op de tienden als zijn eigendom. Deze moeten altijd als heilig beschouwd worden, en in zijn schathuis worden gebracht terwille van zijn werk. Hij vraagt ook om onze vrijwillige gaven en dankoffers. Dit alles moet gewijd worden aan het zenden van het evangelie naar de verste einden der aarde. LLA 183 2 Het dienen van God houdt persoonlijk werk in. Wij moeten door persoonlijke inspanning met Hem samenwerken voor de redding van de wereld. De opdracht van Christus: 'Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.' 20 werd gesproken tot elk van zijn volgelingen. Allen die deel hebben aan het leven van Christus zijn aangesteld om te werken voor de zaligheid van hun medemensen. Hun harten zullen eensgezind kloppen met het hart van Christus. Hetzelfde verlangen naar zielen dat in Hem leefde, zal in hen openbaar worden. Niet iedereen kon dezelfde plaats in het werk innemen, maar er is plaats en werk voor iedereen. LLA 183 3 In vroegere tijden zijn Abraham, Isaak, Jakob, Mozes met zijn zachtmoedigheid en wijsheid en Jozua met zijn verschillende bekwaamheden door God in dienst genomen. De muziek van Mirjam, de moed en godsvrucht van Debora, de liefde van Rut, de gehoorzaam-heid en trouw van Samuël, de gestrenge trouw van Elia -- deze waren allemaal nodig. Zo moeten nu allen op wie Gods zegen is uitgestort antwoord geven door daadwerkelijk dienen. Elke gave moet gebruikt worden tot het bevorderen van zijn koninkrijk en tot eer van Hem. LLA 183 4 Allen die Christus als een persoonlijke Heiland aannemen, moeten de waarheid van het evangelie en zijn reddende kracht in het leven tonen. God eist niets zonder voorziening te treffen om het te kunnen vervullen. Door de genade van Christus kunnen wij alles volbrengen wat God eist. Alle schatten van de hemel moeten door Gods volk worden geopenbaard. 'Hierin is mijn Vader verheerlijkt,' zegt Christus, 'dat gij veel vrucht draagt; en gij zult mijn discipelen zijn.' 21 LLA 184 1 God eist de hele wereld op als zijn wijngaard. Hoewel deze nu in handen van de bedrieger is, behoort de aarde toch God toe, zowel door de schepping als door de verlossing. Het offer van Christus is voor deze wereld gebracht. 'Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft.' 22 Door die ene gave worden alle andere gaven aan de mens geschonken. Elke dag ontvangt heel de wereld Gods zegeningen. Elke regendruppel, elke lichtstraal op het ondankbaar mensdom, elke vrucht en ieder blad getuigt van Gods verdraagzaamheid en grote liefde. LLA 184 2 Wat krijgt de grote Gever terug? Hoe behandelen mensen de aan-spraken van God? Aan wie wijdt de massa van het mensdom de dienst van hun leven? Zij dienen de mammon. Rijkdom, positie, genot in de wereld, dit alles is hun doel. Rijkdom wordt verkregen door diefstal, niet alleen van mensen, maar ook van God. De mensen gebruiken zijn gaven om hun zelfzucht te bevredigen. Alles waarop ze beslag kunnen leggen wordt dienstbaar gemaakt aan hun hebzucht en hun liefde voor zelfzuchtig genot. LLA 184 3 De zonde van de hedendaagse wereld is de zonde waardoor Israël ondergegaan is. Ondankbaarheid jegens God, het veronachtzamen van gelegenheden en zegeningen, het zelfzuchtig besteden van Gods gaven -- al deze dingen waren samengevat in de zonde die Gods toorn over Israël bracht. Ze brengen ook nu ondergang over onze wereld. LLA 184 4 De tranen die Christus op de Olijfberg stortte, terwijl Hij uitzag over de uitverkoren stad, golden niet alleen Jeruzalem. In het lot van Jeruzalem zag Hij de verwoesting van de wereld. LLA 184 5 'Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen.' 23 LLA 184 6 'Op deze dag.' De dag nadert zijn einde. De periode van genade en voorrechten is haast voorbij. De wolken van wraak naderen. Wie Gods genade hebben verworpen zullen heel spoedig betrokken zijn in een snelle en onafwendbare ondergang. LLA 184 7 Toch slaapt de wereld. De mensen kennen niet de tijd van hun bezoeking. Waar is de gemeente in deze crisis? Beantwoorden de leden aan Gods eisen? Voldoen ze aan zijn opdracht en houden ze zijn karakter voor aan de wereld? Dringen zij er bij de mensen op aan aandacht te schenken aan de genadige waarschuwingsboodschap? LLA 184 8 Mensen verkeren in gevaar. Tallozen gaan ten onder. Hoe weini-gen echter van hen die zeggen dat zij volgelingen van Christus zijn voelen een last voor deze mensen! De bestemming van de wereld ligt in de waagschaal, maar nauwelijks brengt zelfs dit degenen, die beweren dat zij de meest vérstrekkende waarheid, ooit aan stervelingen gegeven, ter harte nemen, in beweging. Er is een gebrek aan de liefde, die Christus ertoe bracht zijn hemels tehuis te verlaten en de menselijke natuur aan te nemen zodat zijn mens-zijn de mensen kon aanraken en zij tot God getrokken zouden kunnen worden. Er is een verdoving, een verlamming onder Gods volk, die hen ervan weerhoudt de plicht van deze tijd te verstaan. LLA 185 1 Toen de Israëlieten Kanaän binnentrokken, voldeden zij niet aan Gods plan om bezit te nemen van het gehele land. Na een gedeeltelijke overwinning vestigden zij zich om te genieten van de vrucht van hun overwinningen. In hun ongeloof en gemakzucht verzamelden zij zich in gedeelten die reeds veroverd waren in plaats van verder te trekken om nieuw terrein te veroveren. Op deze wijze begonnen zij God te verlaten. Omdat zij faalden zijn plannen uit te voeren, maakten zij het God onmogelijk zijn belofte, om hen te zegenen, waar te maken. Doet de gemeente in deze tijd niet hetzelfde? Terwijl heel de wereld om hen heen behoefte heeft aan het evangelie, verzamelen veel zgn. christenen zich daar, waar zij van de voorrechten van het evangelie kunnen genieten. Zij voelen niet de noodzaak om nieuwe gebieden te betreden en de boodschap van de zaligheid in andere streken te brengen. Zij weigeren gehoor te geven aan de opdracht van Christus: 'Gaat heen in de gehele wereld en predikt het evangelie aan alle schepselen.' Zijn zij minder schuldig dan het joodse volk was? LLA 185 2 Degenen die zeggen dat zij volgelingen van Christus zijn staan terecht voor het hemels universum. Hun gebrek aan ijver en de zwak-heid bij hun pogingen in het dienen van God kenmerken hen als ontrouw. Als wat zij doen, het beste zou zijn geweest dat zij konden doen, zou geen veroordeling op hen rusten. Maar als hun hart bij hun werk zou zijn, zouden zij veel meer kunnen doen. Zij weten, evenals de wereld dat weet, dat zij in grote mate de geest van zelfverloochening en kruisdragen hebben verloren. Er zijn velen, achter wier namen in de hemelse boeken staat geschreven: Geen producenten, maar consumenten. Door velen die de naam van Christus dragen, wordt zijn heerlijkheid verduisterd, zijn schoonheid versluierd en zijn eer onthouden. LLA 185 3 Velen staan genoteerd in de boeken der gemeente, hoewel zij zich niet door Christus laten leiden. Zij slaan geen acht op zijn onderricht en doen zijn werk niet. Daarom staan zij onder de leiding van de vijand. Zij doen niet bewust goed; daarom doen zij een onberekenbaar kwaad. Omdat hun invloed geen reuk des levens ten leven is, is deze een reuk des doods ten dode. LLA 186 1 De Here zegt: 'Zou Ik hierover geen bezoeking doen?' 24 Omdat het volk Israël faalde om Gods doel te vervullen, werd het terzijde geschoven en ging Gods oproep naar andere volken. Als zij eveneens ontrouw blijken, zullen zij dan niet op gelijke wijze worden verwor-pen? LLA 186 2 In de gelijkenis van de wijngaard noemde Christus de pachters schuldig. Zij hadden geweigerd aan hun heer de vrucht van zijn land te geven. Bij het joodse volk waren het de priesters en leraars, die door het volk te misleiden God beroofd hadden van de dienst waarop Hij aanspraak maakte. Zij hadden het volk afgekeerd van Christus. LLA 186 3 Gods wet werd ontdaan van menselijke overleveringen door Christus voorgehouden als de grote maatstaf van gehoorzaamheid. Dit wekte de vijandschap van de rabbi's. Zij hadden de leer van mensen boven Gods Woord geplaatst en de aandacht van het volk afgetrokken van zijn geboden. Zij wilden hun door mensen gemaakte geboden niet prijsgeven en de eisen van Gods Woord gehoorzamen. Zij wilden niet ter wille van de waarheid de trots van hun kennis en de lof van mensen opofferen. Toen Christus kwam en aan het volk Gods eisen voorhield, loochenden de priesters en oudsten zijn recht om tussen hen en het volk te staan. Zij wilden zijn bestraffingen en waarschuwingen niet aanvaarden en zij deden hun best het volk tegen Hem op te zetten en zijn ondergang te bewerkstelligen. Zij waren aansprakelijk voor de verwerping van Christus met de gevolgen, die daaruit voortvloeiden. De zonde en de ondergang van een natie waren te wijten aan de godsdienstige leiders. LLA 186 4 Zijn in onze tijd niet dezelfde invloeden aan het werk? Volgen niet velen van de pachters van de wijngaard des Heren de voetstappen van de joodse leiders? Doen niet veel godsdienstleraars hun best de mensen af te houden van de duidelijke eisen van Gods Woord? In plaats van hen op te voeden tot gehoorzaamheid aan Gods wet, leiden zij hen op voor de ondergang. Van tal van kansels in de kerken wordt de mensen geleerd dat Gods wet niet op hen van toepassing is. Menselijke overleveringen, instellingen en gebruiken worden voorop geplaatst. Trots en zelfvoldoening als gevolg van Gods gaven worden gekoesterd, terwijl Gods aanspraken worden ontkend. LLA 186 5 De mensen beseffen niet wat zij doen als zij Gods wet opzij schui-ven. Gods wet is de afdruk van zijn karakter. Hierin zijn de beginselen van zijn koninkrijk samengevat. Wie weigert deze beginselen te aan-vaarden plaatst zich buiten de weg waarlangs Gods zegeningen komen. De heerlijke mogelijkheden die Israël had konden slechts wer-kelijkheid worden door gehoorzaamheid aan Gods geboden. Dezelfde verheffing van het karakter, dezelfde volheid van zegeningen naar geest, ziel en lichaam - zegeningen thuis en op het land, zowel voor dit leven als voor de eeuwigheid - zijn slechts mogelijk als wij gehoorza-men. LLA 187 1 Zowel in de natuurlijke als in de geestelijke wereld is gehoor-zaamheid aan Gods wetten de voorwaarde voor het dragen van vrucht. Wanneer mensen leren dat ze Gods geboden kunnen veronachtzamen, verhinderen zij het volk vrucht te dragen tot zijn eer. Zij zijn schuldig aan het feit, dat zij de Heer de vruchten van zijn wijngaard onthouden. LLA 187 2 Gods boodschappers komen tot ons op bevel van de Meester. Evenals Christus komen zij gehoorzaamheid eisen aan Gods Woord. Zij houden zijn aanspraken op de vruchten van de wijngaard, de vruchten van liefde, nederigheid en zelfopofferende dienst, voor. Worden niet, evenals de joodse leiders, veel pachters van de wijngaard tot toorn gewekt? Gebruiken deze leraars niet al hun invloed om de aanspraken van Gods wet, die aan de mensen worden voorgehouden, te verwerpen? God noemt zulke leraars ontrouwe slaven. LLA 187 3 Gods woorden aan het oude Israël hebben een ernstige waarschu-wing voor de gemeente en haar leiders in deze tijd. Van Israël had de Heer gezegd: 'Al schrijf Ik hun tienduizendvoudig mijn wetten voor, toch worden deze geacht als die van een vreemde.' En tot de priesters en leraars zegt Hij: 'Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal Ik ook uw zonen vergeten.' 25 LLA 187 4 Zal aan Gods waarschuwingen zonder meer voorbij worden gegaan? Zullen. de kansen om te dienen niet worden benut? Zal de spot van de wereld, de trots van het verstand en het instemmen met menselijke gebruiken en tradities, volgelingen van Christus ervan weerhouden Hem te dienen? Zullen zij Gods Woord verwerpen zoals de joodse leiders Christus hebben verworpen? De resultaten van Israëls zonde staan ons voor ogen. Zal de gemeente van nu deze waar-schuwing ter harte nemen? LLA 187 5 'Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als een wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken ... Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen.' 26 ------------------------Hoofdstuk 24--Zonder bruiloftskleed LLA 188 1 De gelijkenis van het bruiloftskleed betekent voor ons een les met de grootste betekenis. Door het huwelijk wordt de vereniging van de mensheid met God voorgesteld. Het bruiloftskleed stelt het karakter voor dat ieder moet bezitten die gerekend zal worden als gast bij de bruiloft. LLA 188 2 In deze gelijkenis worden, evenals in die van het grote feestmaal, de uitnodiging van het evangelie, de verwerping daarvan door de joden en de oproep van genade tot de heidenen belicht. Maar de gelijkenis toont van de kant van hen, die de uitnodiging verwerpen, een ernstiger belediging en een zwaardere straf. De uitnodiging tot het feest komt van een koning, van iemand die de macht heeft te bevelen. Het houdt een hoge eer in, maar deze wordt niet op prijs gesteld. Het gezag van de koning wordt veracht. Terwijl de uitnodiging van de heer onver-schillig werd behandeld, wordt die van de koning beantwoord met beledigingen en moord. Zij behandelden zijn slaven met spot, verach-ting en zelfs moord. LLA 188 3 Toen de heer zag dat zijn uitnodiging werd veronachtzaamd, zei hij dat geen van de mensen die waren uitgenodigd, aan het feestmaal deel zouden hebben. Maar voor hen die de koning hadden geminacht, wachtte meer dan alleen uitsluiting van zijn tegenwoordigheid en zijn feest. 'Hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand.' LLA 188 4 In beide gelijkenissen komen er gasten aan de maaltijd, maar de tweede gelijkenis laat zien dat allen, die de maaltijd bijwonen, een voorbereiding moeten treffen. Zij die deze voorbereiding hebben nage-laten, worden uitgeworpen. 'De koning kwam binnen om de gasten te overzien en 'hij zag daar iemand die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zei tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zei de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengekners.' LLA 189 1 Christus' discipelen hadden de oproep tot de feestmaaltijd doen horen. Onze Heer had eerst de twaalf, later de zeventig uitgezonden om te prediken dat het koninkrijk der hemelen nabij gekomen was, en de mensen op te roepen zich te bekeren en het evangelie te geloven. Maar aan deze oproep werd geen gehoor gegeven. Zij die tot de maal-tijd waren uitgenodigd, kwamen niet. De knechten werden later uitgezonden om te zeggen: 'Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft.' Deze boodschap werd aan het joodse volk gebracht na de kruisiging van Christus, maar het volk, dat beweerde Gods bijzondere volk te zijn, verwierp het evangelie dat hun in de kracht van de Heilige Geest werd gebracht. Velen deden dit op heel verachtelijke wijze. Anderen wonden zich zo op over het aanbod van zaligheid en van genade, omdat zij de Heer der heerlijkheid hadden verworpen, dat zij zich keerden tegen de dragers van de boodschap. Er was een zware vervolging.' Velen, zowel mannen als vrouwen, werden gevangengenomen en sommige van de boodschappers des Heren, zoals Stefanus en Jakobus, werden ter dood gebracht. LLA 189 2 Op deze wijze bezegelde het joodse volk zijn verwerping van Gods genade. De gevolgen waren door Christus in de gelijkenis voorzegd. De koning zond zijn legers, verdelgde de moordenaars en stak hun stad in brand. Het oordeel dat uitgesproken was, trof de joden in de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van het volk. LLA 189 3 De derde oproep tot het feest stelt het brengen van het evangelie aan de heidenen voor. De koning zei: 'De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft.' LLA 189 4 De knechten van de koning die de straat opgingen, 'verzamelden allen die zij aantroffen, zowel slechten als goeden.' Het was een heel gemengd gezelschap. Sommigen hadden in feite niet meer ontzag voor hem die het feest had bereid dan zij, die de uitnodiging hadden verworpen. Zij die het eerst waren geroepen, konden zich naar hun mening niet veroorloven enig werelds voordeel op te offeren om het feestmaal van de koning te kunnen bijwonen. En bij hen die de uitnodiging aanvaardden waren sommigen die er alleen op uit waren zichzelf te bevoordelen. Zij waren gekomen om deel te hebben aan het feest, maar voelden er niets voor de koning te eren. LLA 189 5 Toen de koning binnenkwam om de gasten te overzien, werd de ware aard van allen openbaar. Elke gast voor het feest was voorzien van een bruiloftskleed. Dit kleed was een geschenk van de koning. Door het te dragen toonden de gasten hun eerbied voor hem die het feest had gegeven. Eén man was echter in zijn eigen gewaad gekleed. Hij had geweigerd de voorbereiding te treffen die door de koning was geëist. Hij weigerde het kleed dat met grote kosten voor hem was klaargelegd te dragen. Op deze wijze beledigde hij de koning. Op de vraag van de koning: 'Hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed?' kon hij geen antwoord geven. Hij veroordeelde zichzelf. Toen zei de koning: 'Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis.' LLA 190 1 Het onderzoek van de gasten aan de maaltijd heeft betrekking op een oordeelswerk. De gasten bij het evangeliefeest zijn mensen die zeggen dat zij God dienen, van wie de namen geschreven staan in het boek des levens. Maar niet allen die zich christenen noemen, zijn echte discipelen. Eer ten slotte het loon wordt gegeven, moet worden bepaald wie geschikt is om te delen in de erfenis van de rechtvaardigen. Deze beslissing moet plaatsvinden vóór de wederkomst van Christus op de wolken des hemels, want wanneer Hij komt, is zijn loon met Hem om een ieder te geven naarmate zijn werk zal zijn. 2 Vóór zijn komst moet dus het karakter van ieders werk zijn bepaald en ieder van Christus' volgelingen zal worden beloond overeenkomstig hetgeen hij heeft gedaan. LLA 190 2 Terwijl de mensen nog op de aarde leven vindt in de hemel het werk van het onderzoekend oordeel plaats. De levens van al Gods vol-gelingen gaan aan Gods oog voorbij. Allen worden onderzocht aan de hand van wat in de hemelse boeken wordt vermeld en op grond van zijn daden wordt het lot van iedereen voor altijd vastgesteld. LLA 190 3 Met het bruiloftskleed uit de gelijkenis wordt het zuivere, smette-loze karakter voorgesteld, dat ieder van Christus' volgelingen moet bezitten. De gemeente is gegeven 'zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden', 'stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks.' 3 De Schrift zegt dat dit linnen de gerechtigheid der heiligen is. Het is de gerechtigheid van Christus, zijn onbesmet karakter, dat door het geloof wordt meegedeeld aan allen die Hem als hun persoonlijke Heiland aanvaarden. LLA 190 4 Het witte kleed der onschuld werd gedragen door onze stamou-ders, toen zij door God in het paradijs werden geplaatst. Zij leefden in volmaakte overeenstemming met Gods wil. Al hun genegenheid was gericht op hun hemelse Vader. Een heerlijk zacht licht, Gods licht, omhulde het heilig mensenpaar. Dit gewaad van licht was een zinne-beeld van hun geestelijke gewaad van hemelse onschuld. Als zij aan God trouw gebleven waren, zouden zij hiermee altijd bekleed zijn gebleven. Maar toen de zonde zijn intrede deed, maakten zij zich los van God en het licht, dat hen had omgeven, verdween. Naakt en beschaamd trachtten zij deze hemelse klederen te vervangen door vijgebladeren als bedekking aaneen te hechten. LLA 191 1 Ditzelfde hebben de overtreders van Gods wet altijd gedaan sinds de dag dat Adam en Eva ongehoorzaam zijn geweest. Zij hebben vijgebladeren aaneengehecht om hun naaktheid, veroorzaakt door de zonde, te bedekken. Zij hebben het kleed gedragen dat zijzelf hebben vervaardigd. Door hun eigen werken hebben zij geprobeerd hun zon-den te bedekken en zich voor God aanvaardbaar te maken. LLA 191 2 Dit is echter onmogelijk. Niets van wat de mens kan bedenken, kan de plaats van zijn verloren kleed van onschuld innemen. Geen bedekking van vijgebladeren, geen wereldse kleding kan gedragen worden door mensen die met Christus en de engelen aanzitten aan het avondmaal van het Lam. LLA 191 3 Alleen het kleed dat Christus zelf heeft gegeven kan ons in staat stellen om in Gods tegenwoordigheid te verschijnen. Dit gewaad, het kleed van zijn eigen gerechtigheid, zal Christus geven aan ieder berouwvol, gelovig mens. 'Ik raad u aan,' zegt Hij, 'van Mij te kopen . . . witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde.' 4 LLA 191 4 Dit kleed, geweven op het hemels weefgetouw, bevat geen enkele draad van menselijk vernuft. Als mens ontwikkelde Christus een vol-maakt karakter en Hij biedt dit karakter ons aan. 'Al onze gerechtig-heden zijn als een wegwerpelijk kleed." 5 Alles wat wij van onszelf kun-nen doen, is verontreinigd door de zonde. Maar Gods Zoon is geopen-baard om onze zonde weg te nemen en in Hem is geen zonde. Zonde wordt omschreven als wetsovertreding. 6 LLA 191 5 Maar Christus gehoorzaamde elk voorschrift van de wet. Van Zichzelf heeft Hij gezegd: 'Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.' Op aarde zei Hij tot zijn discipelen: 'Ik heb mijns Vaders geboden bewaard.' 7 Door zijn volmaakte gehoor-zaamheid heeft Hij het voor ieder mens mogelijk gemaakt Gods gebo-den te gehoorzamen. Als wij ons aan Christus onderwerpen, wordt ons hart één met zijn hart, onze wil gaat op in zijn wil, onze geest wordt één met zijn geest en onze gedachten worden aan Hem onderworpen. Wij leiden zijn leven. Dit wordt bedoeld met het dragen van het kleed van zijn gerechtigheid. Als de Heer dan op ons neerziet, aanschouwt Hij niet het kleed van vijgebladeren, niet de naaktheid en misvormdheid van de zonde, maar zijn eigen kleed van gerechtigheid, de volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet. LLA 191 6 De gasten op het bruiloftsfeest werden door de koning geïnspecteerd. Alleen zij werden aanvaard die aan de eisen hadden voldaan en het bruiloftskleed droegen. Dit is ook het geval met het evangeliefeest. Allen moeten de onderzoekende blik van de grote Koning doorstaan en alleen zij die het kleed van Christus' gerechtigheid dragen, worden aangenomen. LLA 192 1 Gerechtigheid is goed doen. Allen zullen door hun daden worden geoordeeld. Ons karakter wordt geopenbaard door wat wij doen. Onze werken tonen of ons geloof echt is. LLA 192 2 Het is voor ons niet voldoende te geloven dat Jezus geen bedrieger is en dat de godsdienst van de Bijbel geen handig bedachte fabel is. Het is mogelijk dat wij geloven dat de naam van Jezus de enige naam onder de ganse hemel is waardoor de mens gered kan worden, zonder dat wij Hem door het geloof tot onze persoonlijke Zaligmaker maken. Het is niet voldoende de theorie van de waarheid te geloven. Het is niet voldoende te belijden dat wij in Christus geloven en dat onze namen op de ledenlijst van de gemeente staan. 'En wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in hem. En hieraan onderkennen wij, dat Hij in ons blijft: aan de Geest die Hij ons heeft gegeven.' 'En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren.' 8 Dit is het echte bewijs van bekering. Wat onze belijdenis ook moge zijn, deze heeft geen waarde tenzij Christus in daden van gerechtigheid wordt geopenbaard. LLA 192 3 De waarheid moet in het hart geplant zijn. Deze moet het verstand beheersen en de genegenheid besturen. Heel het karakter moet het stempel dragen van Gods woorden. Elk onderdeel van Gods Woord moet in het dagelijks leven worden uitgeleefd. LLA 192 4 Wie deel krijgt aan de goddelijke natuur zal in harmonie zijn met Gods grote maatstaf van gerechtigheid, zijn heilige wet. Aan de hand van deze maatstaf beoordeelt God de daden der mensen. Dit zal in het oordeel de toets zijn voor het karakter. LLA 192 5 Velen beweren dat de wet door de dood van Christus is afgeschaft, maar hiermee spreken zij de woorden van Christus tegen: 'Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden . . . Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel van de wet vergaan.' 9 Christus heeft zijn leven gegeven om verzoening te doen voor de zonden van de mensen. Als de wet afgeschaft had kunnen worden of opzij geschoven kon worden, had Christus niet behoeven te sterven. Hij heeft door zijn leven op aarde Gods wet geëerd. Door zijn dood heeft Hij deze wet bevestigd. Hij heeft zijn leven gegeven als offerande, niet om Gods wet teniet te doen, of een lagere maatstaf te scheppen, maar om het recht te handhaven, om te laten zien dat de wet onveranderlijk is en voor eeuwig vaststaat. LLA 193 1 Satan had beweerd dat de mens Gods geboden onmogelijk kon houden. Het is waar dat wij ze uit eigen kracht niet kunnen gehoorzamen. Maar Christus is in de gedaante van een mens gekomen en door zijn volmaakte gehoorzaamheid heeft Hij bewezen dat de mens zolang hij met God verbonden is, elk van Gods geboden kan gehoorzamen. LLA 193 2 'Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven.' 10 Deze macht schuilt niet in de mens. Het is Gods macht. Als iemand Christus aanvaardt, ontvangt hij kracht om het leven van Christus te leiden. LLA 193 3 God eist volmaaktheid van zijn kinderen. Zijn wet is een weergave van zijn eigen karakter en de maatstaf van ieder karakter. Deze oneindige maatstaf wordt aan iedereen voorgehouden, opdat er geen vergissing kan ontstaan over het soort mensen waaruit God zijn koninkrijk wil samenstellen. Christus' leven op aarde was een volmaakte weergave van Gods wet en wanneer zij, die beweren dat zij kinderen van God zijn, in hun karakter aan Christus gelijk worden, zullen zij Gods geboden gehoorzamen. Dan kan de Heer hen vertrouwen om deel uit te maken van hen die het hemels gezin zullen vormen. Bekleed met het heerlijk gewaad van Christus' gerechtigheid hebben zij deel aan het feestmaal van de Koning. Zij hebben recht om deel uit te maken van de schare die gewassen is door het bloed. LLA 193 4 De man die naar het feestmaal kwam zonder een bruiloftskleed stelt de toestand voor van velen in onze hedendaagse wereld. Zij zeggen dat zij christenen zijn en rekenen op de zegeningen en voorrechten van het evangelie. Toch voelen zij niet de behoefte aan een verandering van karakter. Zij hebben nooit echt berouw over de zonde gehad. Zij beseffen niet dat zij Christus nodig hebben en tonen geen geloof in Hem. Zij hebben hun erfelijke of aangeleerde neigingen tot het kwaad niet overwonnen. Toch menen zij dat zij van zichzelf goed genoeg zijn en zij vertrouwen op hun eigen verdiensten in plaats van op Christus. Als hoorders van het Woord komen zij naar het feestmaal, maar zij hebben het kleed van Christus' gerechtigheid niet aangedaan. LLA 193 5 Velen die zich christenen noemen zijn niet meer dan menselijke zedepredikers. Zij hebben die ene gave geweigerd waardoor zij in staat waren Christus te eren door Hem aan de wereld voor te houden. Voor hen is het werk van de Heilige Geest vreemd. Zij zijn geen daders van het Woord. De hemelse beginselen die degenen, die één zijn met Chris-tus onderscheiden van hen, die één zijn met de wereld, zijn haast niet te ontdekken. De volgelingen van Christus zijn niet langer een afgezonderd en bijzonder volk. De scheidslijn is onduidelijk. De mensen onderwerpen zich aan de wereld, haar gewoonten, praktijken en zelfzucht. De gemeente is naar de wereld overgegaan wat het overtreden van de wet betreft, terwijl de wereld naar de gemeente had moeten overgaan in gehoorzaamheid aan de wet. Elke dag wordt de kerk meer aan de wereld gelijk. LLA 194 1 Al deze mensen verwachten dat zij behouden zullen worden door de dood van Christus, terwijl zij weigeren zijn zelfopofferend leven te leiden. Zij prijzen de rijkdom van zijn kosteloze genade en proberen zich te bedekken met een schijn van gerechtigheid in de hoop de gebreken in hun karakter te bedekken. Maar op de dag van het oordeel zullen hun pogingen machteloos blijken. LLA 194 2 Christus' gerechtigheid zal geen enkele zonde die men blijft koes-teren bedekken. Iemand kan in zijn hart een wetsovertreder zijn. Wan-neer hij echter geen zichtbare overtreding begaat, kan hij door de wereld beschouwd worden als iemand van grote oprechtheid. God ziet echter wat in het hart leeft. Elke daad wordt beoordeeld naar het motief voor die daad. Alleen wat in overeenstemming is met de begin-selen van Gods wet, kan in het oordeel bestaan. LLA 194 3 God is liefde. Hij heeft die liefde getoond in het geven van Chris-tus. Toen Hij zijn eniggeboren Zoon gaf opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou hebben, hield Hij niets terug voor wat Hij had gekocht. Hij heeft heel de hemel gegeven, waaruit wij kracht en bekwaamheid kunnen putten, zodat wij niet door de grote tegenstander worden afgestoten of overwonnen. Maar Gods liefde brengt Hem er niet toe de zonde te verontschuldigen. Hij heeft deze niet in Satan verontschuldigd, evenmin als Hij dat heeft gedaan in Adam of in Kaïn. Hij zal dit in geen enkel mens doen. Hij zal onze zonden niet oogluikend toestaan of onze karaktergebreken over het hoofd zien. Hij verwacht dat wij in zijn naam zullen overwinnen. LLA 194 4 Zij die de gave van Christus' gerechtigheid verwerpen, verwerpen die karakterkenmerken die hen tot zonen en dochters van God zouden maken. Zij verwerpen datgene, wat hen alleen geschikt kan maken voor een plaats tijdens het bruiloftsfeest. LLA 194 5 Toen in de gelijkenis de koning vroeg: 'Hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed?', verstomde de man. Zo zal het ook op de grote oordeelsdag zijn. De mensen kunnen zich nu nog verontschuldigen over de gebreken in hun karakter, maar op die dag zullen zij geen excuus hebben. LLA 194 6 De gemeente van Christus in deze generatie heeft de grootste voorrechten. De Here heeft ons steeds meer licht geschonken. Onze voorrechten zijn veel groter dan die van Gods volk uit vroeger tijden. Niet alleen bezitten wij het grote licht dat aan Israël is toevertrouwd, wij hebben ook het verdere bewijs van de grote zaligheid, die Christus ons bracht. Wat voor de joden type en zinnebeeld was, is voor ons werkelijkheid. Zij hadden alleen de geschiedenis van het Oude Testa-ment, wij hebben daarnaast ook het Nieuwe Testament. Wij hebben de verzekering van een Heiland die gekomen is, een Heiland die opge-staan is en die boven het open graf van Jozef heeft gezegd: 'Ik ben de opstanding en het leven.' In onze kennis van Christus en zijn liefde is het koninkrijk Gods midden onder ons. Christus wordt ons geopen-baard in predikaties en van Hem wordt in ons lied gezongen. Het geestelijk feestmaal staat in overvloed voor ons gereed. Het bruilofts-kleed, dat met oneindige kosten is bereid, wordt iedereen kosteloos aangeboden. Door Gods boodschappers worden ons de gerechtigheid van Christus, gerechtigheid door het geloof, de grote en kostbare beloften in Gods Woord, vrije toegang tot de Vader door Christus, de troost van de Geest en de absolute zekerheid van eeuwig leven in Gods koninkrijk aangeboden. Wat zou God voor ons kunnen doen wat Hij niet heeft gedaan in het klaarmaken van het grote avondmaal, het hemelse feestmaal? LLA 195 1 In de hemel wordt door de dienstdoende engelen gezegd: Het werk dat ons is opgedragen hebben wij gedaan. Wij hebben de legers van boze engelen weerhouden. Wij hebben helderheid en licht gebracht in het leven van de mensen, en hun herinnering aan Gods liefde in Jezus verlevendigd. Wij hebben hun ogen gericht op het kruis van Christus. Hun harten zijn diep bewogen door een besef van de zonde, waardoor Gods Zoon is gekruisigd. Zij waren overtuigd. Zij hebben gezien welke stappen zij moesten doen om zich te bekeren. Zij hebben de macht van het evangelie gevoeld. Hun harten zijn vertederd bij het zien van de liefde van God. Zij hebben de schoonheid van Christus' karakter aan-schouwd. Maar bij velen was dit vergeefs. Zij wilden hun eigen gewoonten en karakter niet prijsgeven. Zij wilden hun aardse gewaden niet afleggen om bekleed te worden met het gewaad van de hemel. Hun harten waren vol hebzucht. Hun liefde voor de wereld was groter dan hun liefde voor God. LLA 195 2 De dag van de uiteindelijke beslissing zal ernstig zijn. De apostel Johannes beschrijft deze dag in een profetisch vergezicht: 'Ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aange-zicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de kleinen en de groten, staande voor de troon en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.' 11 LLA 195 3 Op die dag zal de terugblik droevig zijn als dé mensen oog in oog staan met de eeuwigheid. Het hele leven zal zich voor hun blik ontrol-len zoals het is geweest. De genoegens van de wereld, rijkdom en eer zullen dan niet belangrijk schijnen. De mensen zullen zien dat alleen de gerechtigheid die zij veracht hebben, waarde heeft. Zij zullen zien dat zij hun karakter hebben gevormd onder de bedrieglijke verleidin-gen van de Satan. De gewaden die zij hebben gekozen, zijn het teken van hun trouw aan de eerste grote afvallige. Dan zullen zij de gevolgen van hun keus beseffen. Zij zullen weten wat het wil zeggen Gods gebo-den te overtreden. LLA 196 1 Er zal dan geen genadetijd meer zijn om zich gereed te maken voor de eeuwigheid. In dit leven moeten wij ons bekleden met het kleed van Christus' gerechtigheid. Dit is onze enige kans om een karakter te vormen voor het tehuis, dat Christus bereid heeft voor hen die zijn geboden gehoorzamen. LLA 196 2 De tijd van genade spoedt zich ten einde. Het einde is nabij. De waarschuwing weerklinkt: 'Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roes en dronkenschap en zorgen voor levenson-derhoud en die dag niet plotseling over u kome als een strik.' 12 Wacht u, dat u niet onvoorbereid bent. Wacht u dat u niet op het feest van de Koning zult worden gevonden zonder het bruiloftskleed. LLA 196 3 'Op een uur dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen.' 'Zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde." 13 ------------------------Hoofdstuk 25--Talenten LLA 197 1 Christus had op de Olijfberg tot zijn discipelen gesproken over zijn terugkeer naar de wereld. Hij had bepaalde tekenen aangeduid die te kennen zouden geven wanneer zijn komst nabij zou zijn. LLA 197 2 En Hij had zijn discipelen gezegd dat zij moesten waken om gereed te zijn. Opnieuw herhaalde Hij de waarschuwing: 'Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.' Toen liet Hij zien wat het wil zeggen te waken voor zijn komst. De tijd moet niet met ijdel wachten worden doorgebracht, maar met ijverig werken. Deze les onderwees Hij in de gelijkenis van de talenten. LLA 197 3 'Het koninkrijk der hemelen,' zei Hij, 'is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toever-trouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands.' LLA 197 4 De man die naar het buitenland reisde, stelt Christus voor, die toen Hij deze gelijkenis vertelde, spoedig deze aarde zou verlaten om naar de hemel te gaan. De slaven uit de gelijkenis stellen de volgelin-gen van Christus voor. Wij behoren niet onszelf toe. Wij zijn gekocht en betaald 1, niet door verderfelijke dingen, als zilver en goud, maar door het kostbaar bloed van Christus 2, 'opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt.' 3 LLA 197 5 Alle mensen zijn met deze oneindige prijs gekocht. God heeft door alle hemelse schatten aan deze wereld te geven, door ons in Christus heel de hemel te schenken, de wil, de genegenheid, het verstand en het hart van ieder mens gekocht. Alle mensen, gelovig of ongelovig, zijn Gods eigendom. Allen zijn geroepen om Hem te dienen en allen zullen voor de wijze waarop zij aan deze verplichting gehoor hebben gegeven, op de grote oordeelsdag verslag moeten afleggen. LLA 198 1 Maar Gods aanspraken worden niet door iedereen erkend. Zij die zeggen dat zij de dienst van Christus hebben aanvaard, worden in de gelijkenis voorgesteld als zijn slaven. LLA 198 2 De volgelingen van Christus zijn verlost om te dienen. Onze Heer leert ons dat het ware doel van het leven bestaat uit dienen. Christus was zelf een werker en aan al zijn volgelingen geeft Hij de wet van het dienen - het dienen van God en hun medemensen. Hierin heeft Chris-tus aan de wereld een hoger begrip van het leven voorgehouden dan zij ooit hadden gekend. Als de mens leeft om anderen te dienen, wordt hij met Christus in aanraking gebracht. De wet van het dienen wordt de schakel die ons met God en onze medemensen verbindt. LLA 198 3 Aan zijn dienstknechten vertrouwt Christus 'zijn goederen' toe - dat wat voor Hem gebruikt moet worden. Hij heeft iedereen zijn werk gegeven. Iedereen heeft zijn plaats in Gods eeuwig plan. Iedereen moet met Christus samenwerken in het redden van zielen. De plaats, voor ons in de hemel bereid, is niet zekerder dan de plaats ons op aarde toegewezen waar wij voor God moeten werken. De gaven van de Heilige Geest LLA 198 4 De talenten die Christus aan zijn gemeente toevertrouwt stellen in het bijzonder de gaven en zegeningen voor, die de Heilige Geest ons geeft. 'Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan een ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten, aan de ander profetie, aan de een het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen en aan weer een ander vertolking van tongen. Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt gelijk Hij wil.' 4 Alle mensen ontvangen niet dezelfde gaven maar aan iedere dienstknecht van de Meester is een gave van de Geest beloofd. LLA 198 5 Eer Christus zijn discipelen verliet, 'blies Hij op hen en zei: Ont-vangt de Heilige Geest.' 5 Ook zei Hij: 'Zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen.' 6 Eerst na de hemelvaart echter werd de gave in zijn volheid ontvangen. Pas toen de discipelen zich door geloof en gebed volkomen hadden overgegeven aan zijn werk, werd de Heilige Geest uitgestort. Toen werden op bijzondere wijze de hemelse goede-ren toevertrouwd aan Christus' volgelingen. 'Opgevaren naar de hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen." 7 Aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven naar de mate waarin Christus haar schenkt.' Hij deelt een ieder toe gelijk Hij wil. 8 De gaven behoren ons reeds toe in Christus, maar het werkelijk bezit ervan is afhankelijk van ons aanvaarden van Gods Geest. LLA 199 1 De belofte van de Geest wordt niet naar waarde geschat zoals dat het geval had moeten zijn. De vervulling wordt niet gerealiseerd, zoals dat had kunnen gebeuren. De afwezigheid van de Geest maakt het evangeliewerk zo krachteloos. Studie, talenten, welsprekendheid, alle natuurlijke en aangeleerde gaven mag men bezitten, maar zonder de tegenwoordigheid van de Heilige Geest zal geen hart worden bewogen en geen zondaar voor Christus worden gewonnen. Anderzijds, wanneer zij met Christus zijn verbonden, als zij de gaven van de Geest bezitten, zullen de armsten en eenvoudigsten van zijn discipelen een kracht bezitten die zijn invloed op de harten doet gelden. God maakt hen het middel waardoor de grootste invloed in het universum kan werken. Andere talenten LLA 199 2 De bijzondere gaven van de Geest zijn niet de enige talenten die in de gelijkenis worden bedoeld. Alle andere gaven en schenkingen, hetzij oorspronkelijk of aangeleerd, natuurlijk of geestelijk, worden hierin besloten. Al deze gaven moeten in de dienst van Christus worden gebruikt. Als wij zijn discipelen worden, geven wij ons aan Hem over met alles wat wij hebben en zijn. Hij geeft ons deze gaven terug, gezuiverd en veredeld, om te worden gebruikt voor zijn eer en tot zegen van onze medemensen. LLA 199 3 God heeft iedereen gegeven naar zijn bekwaamheid. De talenten zijn niet willekeurig uitgedeeld. Wie de bekwaamheid bezit om vijf talenten te gebruiken, ontvangt er vijf. Wie slechts twee kan gebruiken, krijgt er twee. En wie met verstand één talent kan gebruiken, ontvangt er één. Niemand hoeft zich te beklagen dat hij niet meer gaven heeft gekregen, want Hij, die aan een ieder naar zijn bekwaamheid heeft gegeven, wordt geëerd wanneer men datgene wat een ieder is toevertrouwd, zij het groot of klein, gebruikt. Iemand die vijf talenten heeft gekregen, moet met deze vijf talenten werken. Wie slechts één talent heeft, moet dat ene talent gebruiken. God verwacht van iedereen naar wat hij heeft, niet naar wat hij niet heeft. 9 LLA 199 4 In de gelijkenis ging hij, 'die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mee en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij die de twee talenten had, er twee bij.' LLA 199 5 De talenten moeten gebruikt worden, hoe weinig het er ook mogen zijn. De vraag die voor ons het meeste zegt is niet: Hoeveel heb ik gekregen? maar: Wat doe ik met wat ik gekregen heb? Onze eerste verplichting is het ontwikkelen van al onze krachten. Dit zijn wij God en onze medemensen schuldig. Niemand die niet dagelijks groeit in mogelijkheden en bruikbaarheid, beantwoordt aan het doel van het leven. Als wij ons geloof in Christus belijden, beloven wij onszelf dat wij alles zullen worden wat wij kunnen als werkers voor de Meester. Wij moeten elke bekwaamheid ontwikkelen tot de hoogste mate van volmaaktheid, zodat wij zoveel mogelijk goed kunnen doen. LLA 200 1 De Heer heeft een groot werk dat gedaan moet worden, en Hij zal in de toekomst het meeste geven aan hen die het getrouwst werken in dit leven. De Here kiest zijn eigen werktuigen en elke dag geeft Hij hun onder andere omstandigheden een kans in zijn arbeidsplan. In elke poging die van harte wordt gedaan om zijn plan uit te werken kiest Hij werktuigen, niet omdat zij volmaakt zijn, maar opdat zij door met Hem verbonden te zijn de volmaaktheid mogen bereiken. LLA 200 2 God zal alleen diegenen aannemen die zich voorgenomen hebben een hoog doel na te streven. Hij legt op ieder menselijk werktuig de verplichting zijn best te doen. Van allen wordt zedelijke volmaaktheid geëist. Nooit mogen wij de standaard van gerechtigheid verlagen om te beantwoorden aan geërfde of aangeleerde neigingen tot het kwaad. Wij moeten inzien dat onvolmaaktheid van karakter zonde is. Alle rechtvaardige kenmerken van karakter vinden hun volmaaktheid in God als een harmonieus geheel. Iedereen die Christus aanvaardt als een persoonlijke Zaligmaker ontvangt het voorrecht deze kenmerken te bezitten. LLA 200 3 Zij die Gods mede-arbeiders willen zijn, moeten streven naar de volmaaktheid van ieder deel van lichaam en geest. Ware opvoeding is de voorbereiding van de lichamelijke, verstandelijke en zedelijke krachten voor het verrichten van elke taak. Het is het oefenen van lichaam, verstand en geest voor het dienen van God. Deze opvoeding gaat door tot in het eeuwig leven. LLA 200 4 God eist in elk opzicht van iedere christen groei in bekwaamheid en mogelijkheden. Christus heeft ons ons loon betaald door zijn eigen bloed en lijden, om Zich te verzekeren van onze vrijwillige dienst. Hij is naar onze wereld gekomen om ons een voorbeeld te geven hoe wij moeten werken en welke geest wij in ons werk moeten openbaren. Hij wil dat wij leren hoe wij op de beste wijze zijn werk kunnen bevorderen en zijn naam op aarde kunnen verheerlijken, Hem met eer te kronen en de Vader de grootste liefde en toewijding te schenken; Hem, die de wereld zo lief heeft gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou hebben. 10 LLA 200 5 Christus heeft ons echter niet de verzekering gegeven dat het bereiken van een volmaakt karakter eenvoudig zal zijn. Een edel, ont-j wikkeld karakter kunnen wij niet erven. We krijgen het niet toevallig. Een edel karakter wordt verkregen door persoonlijke inspanning, dank zij de verdiensten en de genade van Christus. God geeft de talenten, de, verstandelijke vermogens; wij vormen het karakter. Het wordt gevormd door harde, zware strijd met onze eigen natuur. Steeds moet strijd gevoerd worden tegen geërfde neigingen. Wij zullen onszelf heel kritisch moeten bezien en geen enkele ongunstige karaktertrek mag onverbeterd blijven. LLA 201 1 Niemand hoeft te zeggen: Ik kan niets aan mijn karaktergebreken doen. Als u tot deze conclusie bent gekomen, zult u beslist het eeuwig leven niet verkrijgen. De onmogelijkheid ligt bij uw eigen wil. Als u niet wilt, kunt u ook niet overwinnen. De ware moeilijkheid ontstaat uit het verdorven hart dat niet wedergeboren is, uit een niet bereid zijn om zich aan Gods gezag te onderwerpen. LLA 201 2 Velen die door God in staat zijn gesteld een groot werk te doen, bereiken heel weinig omdat zij weinig ondernemen. Duizenden gaan door het leven alsof zij geen bepaald doel hebben om voor te leven, geen maatstaf die zij willen bereiken. Zulke mensen ontvangen loon naar werken. LLA 201 3 Bedenk dat u nooit een hogere norm bereikt dan u voor uzelf hebt gesteld. Stel daarom een hoog doel en bestijg stap voor stap, al kost het pijnlijke inspanning, de ladder van vooruitgang. Laat u door niets tegenhouden. Het lot heeft zijn mazen niet zo dicht om de mens verweven dat deze hulpeloos en onzeker moet blijven. Tegenwerkende omstandigheden moeten het besliste voornemen scheppen om die te overwinnen. Het omverwerpen van één hinderpaal zal groter bekwaamheid en moed geven om door te gaan. Ga vastbesloten in de juiste richting en de omstandigheden zullen u helpen in plaats van u te hinderen. LLA 201 4 Wees vastbesloten om tot eer van de Meester elke karaktertrek te ontwikkelen. Bij het bouwen aan uw karakter moet u God voortdurend behagen. Dit is mogelijk, want Henoch behaagde Hem, hoewel hij leefde in een tijd van degeneratie. Ook in onze tijd zijn er nog Henochs. LLA 201 5 Houd stand als een Daniël, de trouwe staatsman die zich door geen enkele verzoeking liet verderven. Stel Hem, die u zo heeft liefge-had dat Hij zijn leven heeft gegeven om uw zonden weg te doen, niet teleur. Hij zegt: 'Zonder Mij kunt gij niets doen.' 11 Denk hieraan. Als u fouten hebt gemaakt, zult u beslist de overwinning behalen als u deze fouten inziet en ze beschouwt als waarschuwingsborden. Op deze wij-ze verandert u een nederlaag in een overwinning. U stelt de vijand teleur en eert uw Verlosser. LLA 202 1 De enige schat die wij van deze wereld naar de eeuwigheid kunnen meenemen is een karakter dat gevormd is naar Gods beeld. Zij die zich in deze wereld door Christus laten onderrichten, zullen alles wat zij met Gods hulp hebben bereikt, met zich meenemen naar het hemels tehuis. In de hemel blijven wij steeds leren. Hoe belangrijk is daarom de ontwikkeling van het karakter in dit leven. LLA 202 2 Hemelse helpers zullen samenwerken met de mens die met een sterk geloof streeft naar de volmaaktheid van karakter die tot uiting komt in een volmaakte handelwijze. Christus zegt tot iedereen die zich hiermee bezighoudt: Ik sta aan uw zijde om u te helpen. LLA 202 3 Wanneer de wil van de mens met Gods wil samen werkt, wordt deze almachtig. Wat op zijn bevel gedaan moet worden, kan tot stand gebracht worden in zijn kracht. Alles wat Hij vraagt, is mogelijk. Verstandelijke vermogens LLA 202 4 God vraagt de oefening van de verstandelijke vermogens. Het is zijn bedoeling dat zijn dienstknechten meer intelligentie en een beter onderscheidingsvermogen zullen bezitten dan de wereldse mens. Hij is ontevreden over hen, die te zorgeloos of te onverschillig zijn om bekwame, goed ingelichte werkers te worden. De Here vraagt ons Hem lief te hebben met heel ons hart, met onze gehele ziel, met al onze kracht en ons vermogen. Dit legt op ons de verplichting om ons verstand volledig te ontwikkelen, zodat wij onze Schepper met ons verstand kunnen liefhebben en kennen. LLA 202 5 Als het verstand onder de controle van de Geest wordt gebracht, zal het, hoe beter het wordt ontwikkeld, des te succesvoller in Gods dienst gebruikt kunnen worden. De onontwikkelde mens die zich aan God heeft gewijd en die een zegen voor anderen wil zijn, kan en zal door de Heer in zijn werk worden gebruikt. Maar zij, die met dezelfde toegewijde geest de voordelen van een goede ontwikkeling hebben genoten, kunnen een veel groter werk voor Christus doen. Zij hebben een voordeel. LLA 202 6 De Heer wil dat wij alle mogelijke vorming verkrijgen, met het doel voor ogen om onze kennis mee te delen aan anderen. Niemand kan weten hoe of waar zij geroepen kunnen worden om voor God te werken of te spreken. Alleen onze hemelse Vader ziet wat Hij van de mens kan maken. Voor ons liggen mogelijkheden die ons zwakke geloof niet kan zien. Ons verstand moet zo worden geoefend dat wij zo nodig de waarheden van zijn Woord voor de voornaamste wereldlijke gezagsdragers kunnen brengen op een wijze, waardoor zijn naam wordt verheerlijkt. Wij moeten geen enkele gelegenheid voorbij laten gaan om ons verstandelijk beter geschikt te maken om voor God te werken. LLA 203 1 Laat de jeugd die opgeleid moet worden, vastbesloten aan het werk gaan om een bepaalde opleiding te verkrijgen. Wacht niet tot zich een weg opent. Baan zelf een weg. Grijp elke kans aan, al is deze nog zo klein. Beoefen zuinigheid. Besteed uw geld niet om uw eetlust te bevredigen of genot na te jagen. Wees vastbesloten om zo nuttig en bruikbaar mogelijk voor God te worden. Wees grondig en getrouw in alles wat u onderneemt. Maak gebruik van elke mogelijkheid binnen uw bereik om uw verstand te scherpen. Laat het bestuderen van boe-ken samengaan met nuttige handenarbeid en verschaf u door ijverige inspanning, waakzaamheid en gebed de wijsheid die van boven komt. Zo krijgt u een afgeronde opleiding. Op deze wijze kunt u wat uw karakter betreft opklimmen en invloed krijgen over anderen, waardoor u in staat bent hen te leiden op de weg van gerechtigheid en heiligheid. LLA 203 2 Wij kunnen in het ontwikkelen van onszelf veel meer bereiken als wij zouden letten op onze voorrechten en kansen. Ware opvoeding betekent meer dan dat wat de scholen kunnen bieden. Hoewel de stu-die van de wetenschappen niet verwaarloosd mag worden, moet een hogere scholing verkregen worden door een levend contact met God. Laat iedereen die studeert zijn Bijbel nemen en gemeenschap zoeken met de grote Leraar. Laat het verstand geoefend en gedisciplineerd worden om te kunnen worstelen met moeilijke problemen als wij zoe-ken naar goddelijke waarheden. LLA 203 3 Zij die hongeren naar kennis, opdat zij een zegen voor hun mede-mensen kunnen zijn, zullen zelf een zegen van God ontvangen. Door het bestuderen van zijn Woord zullen hun verstandelijke krachten gewekt worden tot grote activiteit. De vermogens zullen zich uitbreiden en ontwikkelen en het verstand zal kracht en bekwaamheid opdoen. LLA 203 4 Zelfdiscipline moet beoefend worden door iedereen die een werker voor God wil zijn. Dit zal meer tot stand brengen dan welsprekendheid of de schitterendste taltenten. Wanneer een gewoon verstand goed gedisciplineerd wordt, zal het meer en beter werk tot stand brengen dan de hoogst ontwikkelde geest en de grootste talenten zonder zelfbeheersing. De spraak LLA 203 5 De spraak is een talent dat wij ijverig moeten ontwikkelen. Van alle gaven die wij van God hebben ontvangen kan geen enkele een groter zegen zijn dan juist deze gave. Met de stem kunnen wij overtui-gen en aandringen, wij bidden ermee en loven God en gebruiken haar om anderen te vertellen van de liefde van de Heiland. Hoe belangrijk is het daarom deze zo te ontwikkelen dat er zoveel mogelijk goed mee wordt gedaan. LLA 204 1 De oefening en het juiste gebruik van de stem wordt vaak ver-waarloosd, zelfs door intelligente en christelijke mensen. Velen lezen . of spreken zo zacht of zo vlug dat zij slecht verstaanbaar zijn. Sommige mensen hebben een slechte, onduidelijke uitspraak. Anderen spreken op hoge, schrille toon, die pijn doet aan de oren. Voordrachten, liederen en verslagen worden soms zo in het openbaar voorgelezen dat ze onverstaanbaar zijn. Op deze wijze gaat vaak de kracht en de indruk ervan verloren. LLA 204 2 Dit is een kwaad dat kan en moet worden verbeterd. De Bijbel geeft in dit opzicht onderricht. Van de Levieten, die in de dagen van Ezra de Schriften aan het volk voorlazen, wordt gezegd: 'Zij lazen namelijk uit het boek, uit de wet Gods, duidelijk voor en gaven uitleg-ging, zodat men het voorgelezene begreep.' 12 LLA 204 3 Door zich ijverig in te spannen kan iedereen leren lezen en spreken op heldere, duidelijke toon, op een manier die duidelijk is en indruk maakt. Op deze wijze kunnen wij onze geschiktheid als werkers voor Christus belangrijk doen toenemen. LLA 204 4 Van iedere christen wordt gevraagd om aan anderen de onna-speurlijke rijkdom van Christus bekend te maken. Daarom moet hij streven naar volmaaktheid in het spreken. Hij moet Gods Woord zo brengen dat het de luisteraars aanspreekt. God wil niet dat zijn men-selijke helpers onbeschaafd zullen zijn. Hij wil niet dat de mens de goddelijke stroom die door hem naar de wereld vloeit, zal verlagen of verkleinen. LLA 204 5 Wij moeten op Jezus als ons volmaakte Voorbeeld zien. Wij moe-ten bidden om de hulp van de Heilige Geest en in zijn kracht moeten wij proberen ieder orgaan te oefenen voor het doen van een volmaakt werk. LLA 204 6 Dit geldt vooral voor hen die voor het openbaar werk zijn geroe-pen. Elke predikant en iedere leraar moet voor ogen houden dat hij aan de mensen een boodschap brengt die eeuwige belangen inhoudt. De waarheid die gesproken wordt zal hen op de jongste dag oordelen. Bij verschillende mensen zal het gedrag van de boodschapper bepalen of men de boodschap aanneemt of verwerpt. Laat het woord daarom op een wijze worden gesproken die het verstand aanspreekt en het hart raakt. Men moet langzaam, duidelijk en ernstig spreken, echter wel met alle ernst die de belangrijkheid ervan eist. LLA 205 1 De juiste oefening en het gebruik van de stem hebben te maken met elke vorm van christelijk werk. Het heeft te maken met het gezins-leven en met onze omgang met elkaar. Wij moeten ons eraan wennen op prettige toon te spreken, om zuivere en correcte taal te gebruiken en woorden te spreken die vriendelijk en voorkomend zijn. Prettige, aan-gename woorden zijn als dauw en zachte regen voor het hart. De Schrift zegt dat op de lippen van Christus genade was 'om met het woord de moede te kunnen ondersteunen.' 13 En de Heer vraagt van ons: 'Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos' 'opdat zij die het horen, genade ontvangen.' 14 LLA 205 2 Als wij proberen anderen te corrigeren of te veranderen moeten wij goed op onze woorden letten. Deze zullen een reuk des levens ten leven of des doods ten dode zijn. Velen bestraffen op scherpe, strenge toon, met woorden die niet gschikt zijn om het gewonde hart te gene-zen. Door deze slecht gekozen uitingen wordt de geest gekwetst en vaak worden zij die dwalen tot opstand geprikkeld. Allen die de begin-selen van de waarheid voorstaan, moeten de hemelse olie der liefde hebben. Onder alle omstandigheden moeten bestraffingen in liefde worden geuit. Dan zullen onze woorden een verandering bewerken zonder te provoceren. Christus zal door zijn Heilige Geest de kracht verschaffen. Dat is zijn werk. LLA 205 3 Geen enkel woord moet onnadenkend worden gesproken. Kwaad-spreken, lichtzinnige praat en lelijke woorden of onreine gedachten mogen niet komen over de lippen van hen die Christus volgen. De apostel Paulus schrijft onder de leiding van de Heilige Geest: 'Geen liederlijk woord kome uit uw mond.' 15 Een verdorven woord betekent niet alleen vuile woorden. Het houdt in alles wat in strijd is met gehei-ligde beginselen en een zuivere, onbevlekte godsdienst. Het houdt in onreine suggesties en bedekte toespelingen op het kwaad. Als hieraan niet gedurig weerstand wordt geboden, verleiden deze dingen tot ern-stige zonde. LLA 205 4 Ieder gezin, elke christen heeft de verplichting de weg tot verdor-ven uitingen af te sluiten. Als wij in gezelschap zijn van mensen die zich bezighouden met onzinnige taal, is het onze plicht het onderwerp van gesprek op iets anders te brengen, waar dit mogelijk is. Met behulp van Gods genade moeten wij een waarschuwend woord spreken of een onderwerp aansnijden dat het gesprek in betere banen zal leiden. LLA 205 5 Het is de taak van de ouders om hun kinderen juiste spreekge-woonten bij te brengen. De beste school hiervoor is het gezinsleven. Van hun vroegste jeugd af moeten kinderen leren met respect en liefde te spreken tot hun ouders en tot elkaar. Zij moeten leren dat alleen zachtaardige, ware, zuivere woorden over hun lippen mogen komen. De ouders moeten zelf dagelijks in de school van Christus les nemen. Dan kunnen zij door woord en voorbeeld hun kinderen dingen leren waarop niets valt aan te merken. Dit is één van de voornaamste en meest verantwoordelijke taken die zij hebben. LLA 206 1 Als volgelingen van Christus moeten wij ervoor zorgen dat onze woorden een hulp en een bemoediging zijn voor anderen. Wij moeten veel meer dan tot dusver het geval was spreken over de kostbare momenten uit onze ervaring. Wij moeten spreken over de genade en goedertierenheid van God, over de mateloze diepte van de liefde van de Heiland. Onze woorden moeten uitingen zijn van lof en dank. Als verstand en hart vol zijn van Gods liefde, zal dit in ons gesprek tot uiting komen. Het zal ons niet moeilijk vallen aan anderen te vertellen wat in ons leeft. Grote gedachten, een edel streven, een duidelijk begrip van de waarheid, onzelfzuchtige plannen, een verlangen naar godsvrucht en heiligheid zal vrucht dragen in woorden die openbaren wat de schat van het hart is. Als Christus op deze wijze door onze woorden openbaar wordt, zal onze spraak kracht bezitten om mensen voor Hem te winnen. LLA 206 2 Wij moeten over Christus spreken met hen die Hem nog niet ken-nen. Wij moeten doen wat Christus heeft gedaan. Waar Hij ook was, in de synagoge, onderweg, in het schip dat dicht aan de oever lag, aan tafel bij de Farizeeër of bij de tollenaar, overal sprak Hij met de men-sen over dingen die de eeuwigheid aangaan. De voorwerpen uit de natuur, de voorvallen uit het dagelijks leven werden door Hem omkleed met de woorden der waarheid. De harten van zijn toehoorders werden tot Hem getrokken, want Hij had hun zieken genezen, hun bedroefden vertroost en hun kinderen in zijn armen genomen om hen te zegenen. Als Hij zijn mond opende om te spreken, werd hun aandacht op Hem gericht en ieder woord was voor de een of de ander een reuk des levens ten leven. LLA 206 3 Dit moet ook met ons het geval zijn. Waar wij ook mogen zijn, overal moeten wij uitzien naar een gelegenheid om met anderen te spreken over de Heiland. Als wij het voorbeeld van Christus navolgen in het goed doen, zullen harten zich voor ons openen zoals dat met Hem het geval was. Wij kunnen hen niet abrupt, maar met een tact, geboren uit goddelijke liefde, vertellen van Hem die 'de voornaamste is onder tienduizend'. Dit is het belangrijkste werk waarin wij de gave van de spraak kunnen gebruiken. Deze gave is ons gegeven om Chris-tus bekend te kunnen maken als de Heiland die zonden vergeeft. Invloed LLA 207 1 Christus' leven was een steeds groter wordende, oneindige invloed, die Hem met God en heel het mensdom verbond. God heeft door Christus de mens een invloed verschaft die het onmogelijk maakt dat hij voor zichzelf leeft. Ieder van ons is met zijn medemens als deel van Gods groot geheel verbonden, en wij hebben wederzijds verplich-tingen. Niemand kan onafhankelijk van zijn medemens leven; het wel-zijn van de een heeft zijn uitwerking op de ander. Het is Gods bedoe-ling dat iedereen zich in zekere zin verantwoordelijk zal voelen voor het welzijn van de ander en zijn best zal doen het geluk van die ander te bewerken. LLA 207 2 Iedereen is omgeven door een eigen sfeer. Deze kan geladen zijn met de levengevende macht van het geloof, van moed en hoop, en veraangenaamd worden door de invloed der liefde. Deze sfeer kan echter ook koel zijn door ontevredenheid en zelfzucht, of vergiftigd door de dodelijke smet van zonden die gekoesterd worden. LLA 207 3 Iedereen met wie wij in aanraking komen wordt bewust of onbe-wust beïnvloed door de sfeer die ons omringt. Wij kunnen ons van deze verantwoordelijkheid niet losmaken. Onze woorden, daden, kleding en ons gedrag, zelfs de uitdrukking op ons gezicht, dit alles heeft een bepaalde invloed. Van de indruk die op deze wijze wordt gemaakt, hangen resultaten ten goede of ten kwade af, die door niemand zijn te bepalen. Elke impuls die op deze wijze op anderen overgaat zal zijn vrucht dragen. Het is als een schakel in een lange keten van menselijke voorvallen, die zich verder uitstrekt dan wij veronderstellen. Als wij door ons voorbeeld anderen helpen goede beginselen te ontwikkelen, geven wij hen kracht om goed te doen. Op hun beurt oefenen zij dezelfde invloed uit op anderen, en zo verder. Zo kunnen door onze onbewuste invloed duizenden gezegend worden. LLA 207 4 Als u een steen in het water gooit, vormt zich een golf, gevolgd door andere golven, en naarmate hun getal groter wordt, wordt de kring ook groter, tot de golven de oever bereiken. Dit is ook het geval met onze invloed. Zonder dat wij het weten, is deze te bespeuren bij anderen door een zegen of een vloek. LLA 207 5 Karakter is macht. De stille invloed van een waarachtig, onzelf-zuchtig, godvruchtig leven is een vrijwel onweerstaanbaar getuigenis. Als wij in ons leven het karakter van Christus openbaren, werken wij met Hem samen in het redden van anderen. Alleen als wij op deze wijze in ons leven zijn karakter openbaren, kunnen wij met Hem samenwerken. En hoe groter onze invloedssfeer is, des te meer goede dingen kunnen wij doen. Als zij, die zeggen God te dienen, het voor-beeld van Christus volgen door de beginselen van de wet in hun dagelijks leven in praktijk te brengen; als elke daad getuigt dat zij God boven alles liefhebben en hun naaste als zichzelf, zal de kerk de macht bezitten om de wereld in beweging te brengen. LLA 208 1 Wij mogen nooit vergeten dat de invloed niet minder een macht ten kwade is. Het is verschrikkelijk als iemand zijn eigen leven verliest, maar nog erger is het de oorzaak te zijn dat anderen verloren gaan. Het is een angstwekkende gedachte dat onze invloed een reuk des doods ten dode kan zijn. Toch is dit mogelijk. Velen die beweren met Christus te vergaderen, verstrooien in werkelijkheid. Daarom is de gemeente zo zwak. Velen geven openlijk toe aan kritiek en beschuldi-gingen. Door uiting te geven aan achterdocht, afgunst, en ontevreden-heid laten zij zich als werktuigen van Satan gebruiken. Eer zij beseffen wat zij doen heeft de vijand door hen zijn doel bereikt. De indruk is door het kwaad gemaakt; de schaduw is geworpen; de pijlen van Satan hebben hun doel gevonden. Wantrouwen, ongeloof en openlijke god-deloosheid hebben beslag gelegd op mensen die in andere gevallen Christus zouden hebben aanvaard. Intussen zien de werkers voor Satan voldaan naar hen, die zij tot twijfelen hebben gebracht en die nu verhard zijn tegen vermaningen en smeekbeden. LLA 208 2 Zij vleien zichzelf met de gedachte dat zij, vergeleken met deze mensen, deugdzaam en rechtvaardig zijn. Zij beseffen niet dat deze verongelukte karakters het werk zijn van hun eigen onbeteugelde tong en opstandige hart. Deze mensen zijn door hun invloed in de verzoe-king gevallen. LLA 208 3 Op deze wijze weerhouden lichtzinnigheid, zelfzuchtig toegeven en zorgeloze onverschilligheid van belijdende christenen velen om de weg des levens te bewandelen. Er zijn velen die bang zijn om voor Gods rechterstoel de gevolgen van hun invloed onder ogen te zien. LLA 208 4 Alleen door Gods genade kunnen wij een goed gebruik van deze gave maken. In onszelf is niets waardoor wij anderen ten goede kunnen beïnvloeden. Als wij onze hulpeloosheid en onze behoefte aan goddelijke kracht beseffen, zullen wij niet op onszelf vertrouwen. Wij weten niet wat de gevolgen van een dag, een uur, zelfs van een moment kunnen zijn en mogen nooit de dag beginnen zonder ons leven toe te vertrouwen aan onze hemelse Vader. Zijn engelen hebben opdracht gekregen over ons de wacht te houden. Als wij ons onder hun leiding plaatsen, zullen wij in tijden van gevaar bij ons zijn. Als wij onbewust gevaar lopen een verkeerde invloed uit te oefenen, zullen engelen bij ons zijn en ons aansporen een betere weg te volgen, onze woorden voor ons kiezen en onze daden beïnvloeden. Op deze wijze kan onze invloed een zwijgende, onbewuste, maar sterke macht zijn die anderen tot Christus zal trekken. Tijd LLA 209 1 Onze tijd behoort God toe. Elk ogenblik is van Hem en wij hebben de ernstige verplichting deze te besteden tot zijn eer. Van geen enkel talent, ons gegeven, zal Hij een nauwgezetter verantwoording vragen dan juist van onze tijd. LLA 209 2 De waarde van tijd is niet in woorden uit te drukken. Christus beschouwde ieder ogenblik als waardevol. Zo moeten wij er ook tegen-over staan. Het leven is te kort om verknoeid te worden. Wij hebben maar een korte tijd van genade om ons gereed te maken voor de eeuwigheid. Wij kunnen geen tijd verspillen, geen tijd besteden aan zelf-zuchtig genot, aan toegeven aan de zonde. Nu moeten wij een karakter vormen voor het toekomstige, eeuwige leven. Wij moeten ons nu gereedmaken voor het onderzoekend oordeel. LLA 209 3 De mensen zijn nauwelijks begonnen te leven of ze beginnen reeds te sterven. De onophoudelijke inspanning van de wereld eindigt in het niets, tenzij wij een ware kennis opdoen van het eeuwige leven. Iemand die de tijd op prijs stelt als zijn kans om te werken zal zich voorbereiden op een woning die blijft en op een onsterfelijk leven. Voor hem is het goed dat hij geboren is. LLA 209 4 Wij krijgen de raad om de tijd uit te kopen. Tijd die verknoeid is kan nooit achterhaald worden. Wij kunnen zelfs geen seconde terug-roepen. De enige manier om onze tijd uit te kopen is wat overblijft zo goed mogelijk te besteden, door medewerkers van God te worden in zijn grote verlossingsplan. In iemand die dit doet, vindt een verande-ring van karakter plaats. Hij wordt een kind van God, lid van het hemels gezin, kind van de hemelse koning. Hij is geschikt met de engelen om te gaan. LLA 209 5 Nu is het voor ons tijd om te werken voor de redding van onze medemensen. Er zijn mensen die menen, dat geld geven voor het werk van Christus alles is wat van hen wordt gevraagd. De kostbare tijd die zij hadden kunnen gebruiken om persoonlijk voor Hem te werken, gaat onbenut voorbij. Het is echter het voorrecht en de taak van iedereen die gezond en sterk is om God daadwerkelijk te dienen. Iedereen moet werken om anderen voor Christus te winnen. Het geven van geld kan dit werk nooit vervangen. LLA 209 6 Ieder ogenblik is geladen met gevolgen voor de eeuwigheid. Wij moeten gereed staan als wachters, klaar om op ieder moment dienst te doen. Het is mogelijk dat de gelegenheid, die wij nu hebben om aan een behoeftig mens het Woord des levens te brengen, zich nooit weer voordoet. God kan tot zo iemand zeggen: 'Nog deze nacht zal men uw ziel van u afeisen' 15 en door onze onachtzaamheid kan hij verloren gaan. Hoe zullen wij op de grote oordeelsdag aan God verantwoording afleggen? LLA 210 1 Het leven is te ernstig om te worden doorgebracht met tijdelijke en aardse zaken, in een tredmolen van zorgen en bezorgd zijn voor de dingen die slechts van gering belang zijn, vergeleken met de dingen van eeuwigheidswaarde. Toch heeft God ons geroepen om Hem te dienen in dingen van tijdelijke aard. IJver in dit werk is evenzeer een deel van ware godsdienst als toewijding. De Bijbel hecht geen goed-keuring aan nietsdoen. Ledigheid is de grootste vloek waardoor onze wereld is getroffen. Elke oprecht bekeerde man en vrouw zal een vlij-tige werker zijn. LLA 210 2 Ons succes in het opdoen van kennis en verstandelijke beschaving is afhankelijk van het juiste gebruik van onze tijd. De beschaving van het verstand behoeft niet te worden verhinderd door armoede, eenvou-dige afkomst of ongunstige omgeving. Men moet er alleen aan denken dat van elk moment gebruik wordt gemaakt. Als men een boek bij de hand zou hebben, terwijl men op reis is of op het station moet wachten; wanneer men wacht tot het eten gereed is of wacht op een afspraak, zouden deze enkele momenten gebruikt kunnen worden voor studie, om te lezen of na te denken, in plaats van deze ogenblikken te verspillen door zinloze taal, door onnodig in bed te liggen. Wat zou dan niet bereikt kunnen worden! Een vastbesloten doel, volhardende ijver en een zorgvuldige besteding van tijd zal mensen in staat stellen kennis en verstandelijke discipline op te doen, waardoor zij bekwaam gemaakt zullen worden voor vrijwel iedere positie van invloed en bruikbaarheid. LLA 210 3 Iedere christen is verplicht gewoonten van ordelijkheid, grondig-heid en spoed aan te wennen. Er is geen verontschuldiging voor traag-heid bij het werk, wat dat werk ook moge zijn. Als iemand altijd bezig is, zonder ooit klaar te komen, komt dat omdat hart en verstand niet bij het werk zijn. Iemand die traag is en die bij zijn werk alles tegen heeft, moet beseffen dat deze fouten verbeterd moeten worden. Hij moet zijn geest oefenen bij het maken van plannen om de tijd zo goed mogelijk te gebruiken, zodat hij de beste resultaten kan boeken. Sommigen zullen door tact en bepaalde methoden in vijf uur even veel bereiken als anderen in tien uur. Sommigen die in huis werken zijn altijd bezig, niet omdat zij zoveel te doen hebben, maar omdat zij geen plannen maken bij het indelen van hun tijd. Door hun trage, talmende werkwijze bezorgen zij zich onnodig werk. Maar iedereen die dit wil, kan deze gejaagde, vertragende gewoonten overwinnen. Laten zij in hun werk een bepaald doel voor ogen hebben. Stel vast hoeveel tijd een bepaalde taak vereist en stel dan alles in het werk om deze taak in de beschikbare tijd af te maken. Het oefenen van de wil maakt de handen bruikbaarder. LLA 211 1 Door gebrek aan doelstelling in het zich opleggen van een taak kunnen mensen vastraken in een verkeerde leefwijze. Zij kunnen ech-ter door hun krachten te ontwikkelen ook bekwaam worden om een zo goed mogelijk werk af te leveren. Dan zal blijken dat zij overal en onder alle omstandigheden gevraagd zullen worden. Men zal hen waarderen naar wat zij waard zijn. LLA 211 2 Door veel kinderen en jongeren wordt tijd verknoeid die gebruikt had kunnen worden in het werk in huis om zodoende liefdevolle belangstelling in vader en moeder te tonen. De jongeren zouden veel verantwoordelijke taken die door iemand gedragen moeten worden, op hun sterke jonge schouders kunnen nemen. LLA 211 3 Het leven van Christus was vanaf zijn kinderjaren een leven van intensief werken. Hij leefde niet om Zichzelf te behagen. Hij was de Zoon van de oneindige God en werkte toch samen met zijn vader Jozef in de timmerwerkplaats. Zijn werk was veelzeggend. Hij was naar de wereld gekomen om aan zijn karakter te bouwen en in die zin was zijn werk volmaakt. In zijn dagelijks werk openbaarde Hij dezelfde vol-maaktheid als in het vormen van de karakters die Hij door zijn godde-lijke macht veranderde. Hij is ons Voorbeeld. LLA 211 4 Ouders moeten hun kinderen de waarde en het juiste gebruik van de tijd leren. Leer hen dat het doen van iets waardoor God wordt geëerd en de mensheid wordt gezegend de moeite waard is om voor te werken. Zelfs in hun kinderjaren kunnen zij zendelingen van God zijn. LLA 211 5 Ouders kunnen geen grotere zonde begaan dan hun kinderen toe te staan om niets te doen. Al spoedig leren de kinderen van het nietsdoen houden en zij groeien op als gemakzuchtige mannen en vrouwen. die onbruikbaar zijn. Als zij oud genoeg zijn om in hun levensonderhoud te voorzien en werk vinden, doen zij hun werk traag en dromerig. terwijl ze toch verwachten dat zij betaald zullen worden alsof zii hun werk goed hebben gedaan. Er is een wereld van verschil tussen deze groep werkers en zij, die beseffen dat ze trouwe rentmeesters moeten zijn. Onverschillige, zorgeloze gewoonten, waaraan men bij het gewo-ne werk toegeeft, zullen in het godsdienstig leven komen en iemand onbekwaam maken om nuttig werk voor God te doen. Velen die door vlijtig werk een zegen voor de wereld hadden kunnen zijn, zijn door ledigheid een mislukking geworden. Gebrek aan werk en aan een doel-bewust leven opent de deur voor*tal van verzoekingen. Verkeerde vrienden en slechte gewoonten beïnvloeden verstand en ziel nadelig en het resultaat is ondergang voor zowel dit leven als voor de eeuwigheid. Welk werk we ook doen, Gods Woord leert ons dat wij niet traag moeten zijn, maar vurig van geest de Here moeten dienen. 'Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat'; 'gij weet toch dat gij van de Here tot vergelding de erfenis zult ontvangen.' 16 Gezondheid LLA 212 1 Gezondheid is een zegen die weinigen naar waarde schatten. Toch zijn onze verstandelijke en geestelijke krachten er grotendeels van afhankelijk. Onze impulsen en hartstochten komen uit het lichaam voort en dit lichaam moet zowel fysiek als geestelijk in de beste staat worden gehouden, zodat wij het beste gebruik van onze talenten kun-nen maken. LLA 212 2 Alles wat de lichaamskracht vermindert, verzwakt de geest en maakt deze minder bevattelijk voor het onderscheiden tussen goed en kwaad. Wij zijn daardoor minder in staat een keuze te doen tussen goed en kwaad en hebben minder wilskracht om dat te doen wat wij weten dat goed is. LLA 212 3 Het misbruik van onze lichaamskrachten verkort het leven dat gebruikt kan worden tot eer van God. Het maakt ons ongeschikt het werk te doen dat God ons heeft opgedragen. Door ons te veroorloven verkeerde gewoonten te vormen, door laat naar bed te gaan en onze eetgewoonten te bevredigen ten koste van de gezondheid, leggen wij de grondslag voor zwakte. Door lichaamsoefening na te laten en verstand en lichaam te overwerken brengen wij het zenuwgestel uit zijn evenwicht. Zij die op deze wijze hun leven verkorten en zich onbekwaam maken voor het werk door zich niet te storen aan de natuurwetten zijn schuldig aan het beroven van God. Zij beroven eveneens hun mede-mensen. De kans om anderen te zegenen -- het werk waartoe God hen in de wereld heeft gezonden - is door hun eigen handelwijze onmogelijk gemaakt. Zij hebben zich ongeschikt gemaakt om zelfs datgene te doen dat zij in minder tijd hadden kunnen doen. De Heer houdt ons aansprakelijk, als wij door onze schadelijke gewoonten de wereld het goede onthouden. LLA 212 4 Het overtreden van de natuurwet betekent het overtreden van de zedenwet, want God heeft zowel de natuurwetten als de zedenwet gegeven. Zijn wet is met zijn eigen hand geschreven op elke zenuw, op iedere spier, óp elke gave die Hij aan de mens heeft toevertrouwd. Elk misbruik van een of ander deel van ons lichaam is een schending van die wet. LLA 212 5 Iedereen moet een redelijke hoeveelheid kennis bezitten van het menselijk lichaam om dit lichaam te bewaren in een staat die nodig is om Gods werk te doen. Het stoffelijk leven moet met zorg bewaard en ontwikkeld worden, zodat de goddelijke natuur in zijn volheid via ons mens-zijn kan worden geopenbaard. De verhouding van het menselijk organisme tot het geestelijk leven is één van de belangrijkste onder-werpen bij de opvoeding. Zowel thuis als op school moet hieraan grote aandacht worden besteed. Iedereen moet op de hoogte zijn van de bouw van het lichaam en van de wetten die het natuurlijke leven beheersen. Wie opzettelijk onkundig blijft betreffende de wetten van zijn stoffelijk welzijn en ze door onkunde overtreedt, zondigt tegen God. Iedereen moet zich zo goed mogelijk inspannen gezond te blijven naar lichaam en geest. Onze gewoonten moeten ondergeschikt gemaakt worden aan ons verstand, dat op zijn beurt aan God ondergeschikt is gemaakt. LLA 213 1 'Of weet gij niet,' zegt de apostel Paulus, 'dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvan-gen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijk dan God met uw lichaam.' 17 Kracht LLA 213 2 Wij moeten God liefhebben, niet alleen met heel ons hart, ver-stand en ziel, maar ook met al onze kracht. Dit omvat het bewust gebruik van alle lichamelijke krachten. LLA 213 3 Christus was een ware werker in zowel aardse als geestelijke zaken, en in heel zijn werk toonde Hij zijn vastbeslotenheid om de wil van zijn Vader te doen. De dingen van hemel en aarde zijn nauwer met elkaar verbonden en staan meer onder toezicht van Christus dan velen denken. Christus is het geweest die schikkingen trof voor de bouw van de eerste tabernakel. Hij gaf elke bijzonderheid aan wat betreft de bouw van de tempel van Salomo. Hij, die timmerman was in het stadje Nazaret, was de hemelse architect die het plan uitwerkte voor het heilig gebouw waar zijn naam geëerd zou worden. LLA 213 4 Christus gaf aan de bouwers van de tabernakel wijsheid om het kundigste en mooiste werk uit te voeren. Hij zei: 'Zie, Ik heb bij name geroepen Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda, en hem vervuld met Gods Geest, met wijsheid, inzicht en kennis, en dat voor allerlei werk ... En zie, Ik heb naast hem gesteld Oholiab, de zoon van Achisamak, uit de stam Dan; in het hart van ieder die kunstvaardig is, heb Ik wijsheid gelegd. Zij zullen alles maken wat Ik u geboden heb.' 18 LLA 213 5 God wil dat zijn werkers in elke bezigheid naar Hem zullen opzien als de Gever van alles wat zij bezitten. Alle goede uitvindingen en verbeteringen vinden hun oorsprong in Hem, die wonderbaar is in raad en uitnemend in werk. De vaardige aanraking van de hand van de arts, zijn macht over zenuw en spier, zijn kennis van de tere organen van het lichaam zijn de wijsheid van Gods macht, om gebruikt te worden in dienst van hen die lijden. De bekwaamheid waarmee de timmerman zijn hamer gebruikt, de kracht waarmee de smid het aambeeld doet weerklinken, dit alles komt van God. Hij heeft aan de mensen gaven gegeven en Hij verwacht dat zij naar Hem zullen opzien voor raad. Wat wij ook doen, met welk werk wij ook bezig mogen zijn, Hij wil dat wij ons verstand beheersen om een zo goed mogelijk werk te doen. LLA 214 1 Godsdienst en zakendoen zijn geen twee verschillende dingen. Zij vormen één geheel. De godsdienst van de Bijbel moet vervlochten wor-den met alles wat wij zeggen of doen. Goddelijke en menselijke krach-ten moeten samengaan in zowel aardse als geestelijke dingen. Ze moeten worden gecombineerd bij alles wat de mensen doen bij hun werk in de fabriek of op het land, in zakelijke of wetenschappelijke onderne-mingen. Er moet samenwerking zijn in alles wat betrekking heeft op christelijk werk. LLA 214 2 God heeft de beginselen bekendgemaakt, waarop deze samenwerking gebaseerd moet zijn. Zijn eer moet de drijfveer zijn bij allen die met Hem samenwerken. Al ons werk moet gedaan worden uit liefde tot God en in overeenstemming met zijn wil. LLA 214 3 Het is even noodzakelijk Gods wil te doen bij het oprichten van een gebouw als bij het deelnemen aan een godsdienstoefening. En wanneer de werkers de juiste beginselen bij het vormen van hun eigen karakter hebben gebruikt, zullen zij bij het oprichten van elk bouwwerk groeien in genade en kennis. LLA 214 4 Maar God zal de grootste talenten of de beste diensten niet aanvaarden als niet het eigenik op het altaar wordt gelegd als een levend, verterend offer. De wortel moet heilig zijn. Anders kan geen vrucht voor God aanvaardbaar zijn. LLA 214 5 De Heer maakte Daniël en Jozef bekwame beheerders. Hij kon door hen werken omdat zij niet leefden om hun eigen zin te doen, maar om God te behagen. Het leven van Daniël bevat voor ons een les. Het openbaart het feit dat een zakenman niet noodzakelijk een scherpzinnig politicus moet zijn. Hij kan van stap tot stap door God onderwezen worden. Daniël was een profeet van God terwijl hij eerste minister was in het koninkrijk Babylon en hij ontving het licht van Gods inspiratie. Wereldse, eerzuchtige staatslieden worden in Gods Woord voorgesteld als gras dat groeit en als de bloem van het gras die verdort. Toch wil de Here voor zijn werk intelligente mensen gebruiken, die bekwaam zijn voor verschillende takken van werk. Er is behoefte aan zakenmensen die de grote beginselen van de waarheid vervlechten met al hun zakelijke ondernemingen. Hun talenten moeten volmaakt wor den door grondige studie en opleiding. Wanneer ergens mensen in een tak van dienst hun kansen moeten aangrijpen om verstandig en bruikbaar te zijn, geldt het die mensen, die hun bekwaamheden gebruiken om Gods koninkrijk in deze wereld te helpen bouwen. We weten van Daniël, dat wanneer zijn werk nauwgezet werd onderzocht, er geen enkele fout in te ontdekken was. Hij was een voorbeeld van wat elke zakenman kan zijn. Zijn geschiedenis laat zien wat iemand kan berei-ken, die de krachten van verstand en lichaam, van hart en leven, wijdt aan het dienen van God. Geld LLA 215 1 God heeft de mens ook gelden toevertrouwd. Hij heeft hem macht gegeven om rijk te worden. Hij bevochtigt de aarde met de dauw des hemels en met verfrissende regenbuien. Hij geeft zonlicht, dat de aarde verwarmt, de natuur tot leven wekt en vruchten doet dragen. Hij vraagt dat Hem het zijne zal worden teruggegeven. LLA 215 2 Wij hebben het geld niet gekregen om onszelf te verheerlijken en groot te maken. Als trouwe rentmeesters moeten wij het gebruiken tot eer van God. Sommigen menen dat slechts een deel van hun geld God toebehoort. Wanneer zij een deel hebben afgezonderd voor godsdien-stige en liefdadige doeleinden, beschouwen zij het resterende als het hunne, om dat te gebruiken naar het hun goeddunkt. Hierin vergissen zij zich echter. Alles wat wij bezitten is van de Here, en wij zijn Hem verantwoording schuldig voor de wijze waarop wij het gebruiken. Bij het uitgeven van elke cent zal blijken of wij God boven alles en onze naaste als onszelf liefhebben. LLA 215 3 Geld heeft grote waarde omdat het veel goed kan doen. In handen van Gods kinderen betekent het eten voor de hongerigen, drinken voor de dorstigen en kleding voor de naakten. Het betekent een bescher-ming voor hen die verdrukt worden en een hulpmiddel voor de zieken. Geld heeft echter niet meer waarde dan zand, wanneer het alleen gebruikt wordt om te voorzien in de levensbehoeften, zonder een zegen te zijn voor anderen of Gods werk te bevorderen. LLA 215 4 Opgespaarde rijkdom is niet alleen waardeloos, het is zelfs een vloek. In dit leven betekent het een valstrik voor de mens en trekt het de liefde af van de hemelse schat. Op de oordeelsdag zal het getuigenis van onbenutte talenten en verwaarloosde kansen de bezitter ervan veroordelen. De Schrift zegt: 'Welaan dan, gij rijken, weent en maakt misbaar over de rampen, die u zullen overkomen. Uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot aangevreten, uw goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen u getuigen en uw vlees verteren als vuur. Gij zijt schatten gaan opleggen terwijl het de laatste dagen zijn. Zie, het loon dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot.' 19 LLA 216 1 Christus keurt het overvloedig of zorgeloos gebruik van geld niet goed. Zijn les in zuinigheid: 'Verzamelt de overgeschoten brokken, zodat niets verloren gaat,' 21 geldt voor al zijn volgelingen. Wie beseft dat zijn geld een talent van God is, zal het verstandig gebruiken en het zien als een verplichting om te sparen, zodat hij kan geven. LLA 216 2 Hoe meer wij uitgeven voor vertoon en voor ons eigen plezier, des te minder hebben wij om de hongerigen te voeden en de naakten te kleden. Elke onnodig uitgegeven cent ontneemt de bezitter ervan een kostbare gelegenheid om goed te doen. God wordt beroofd van de eer en de heerlijkheid -- door het vermeerderen van de ons toevertrouwde talenten - waarop Hij recht heeft. Vriendelijkheid en genegenheid LLA 216 3 Gevoelens van vriendschap, edelmoedige impulsen en een snelle bevatting van geestelijke dingen zijn kostbare talenten en leggen een zware verantwoordelijkheid op de bezitter ervan. Alles moet in de dienst van God worden gebruikt. Hier maken velen echter een fout. Terwijl zij voldaan zijn met het bezit van deze eigenschappen, laten zij na deze daadwerkelijk te gebruiken in het dienen van anderen. Zij vleien zich met de gedachte dat zij, als ze de kans hadden, als de omstandigheden gunstig zouden zijn, een groot en goed werk zouden doen. Maar zij blijven wachten tot de gelegenheid zich voordoet. Zij verachten de bekrompenheid van de arme vrek die de behoeftigen ook maar het minste misgunt. Zij zien dat hij voor zichzelf leeft en dat hij aansprakelijk is voor de talenten die hij misbruikt. Heel voldaan zien zij de tegenstelling tussen zichzelf en deze bekrompen mensen en ze hebben het gevoel dat hun eigen toestand veel gunstiger is dan die van hun laaghartige naasten. Maar zulke mensen bedriegen zichzelf. Alleen al het bezit van onbenutte eigenschappen vergroot hun verant-woordelijkheid. Zij die veel liefde bezitten zijn aan God verplicht deze niet alleen te tonen aan hun vrienden, maar aan allen die hun hulp nodig hebben. Maatschappelijke voordelen zijn talenten die gebruikt moeten worden voor het welzijn van allen die binnen onze invloedssfeer vallen. Liefde die slechts aan enkelen wordt bewezen, is geen liefde, maar zelfzucht. Deze liefde zal op geen enkele wijze goed doen voor anderen of tot Gods eer dienen. Zij die op deze wijze de talenten van hun Meester ongebruikt laten liggen, zijn zelfs nog schuldiger dan degenen, voor wie zij verachting koesteren. Tot hen zal worden gezegd: 'Gij hebt de wil van uw heer geweten, maar deze niet gedaan.' Talenten vermeerderen door ze te gebruiken LLA 217 1 Talenten die gebruikt worden vermeerderen. Succes is niet het gevolg van het toeval of van noodlot. Het is het resultaat van Gods voorzienigheid, de beloning van geloof en bescheidenheid, van deugd en volharding. De Heer wil dat wij elke gave die wij bezitten zullen gebruiken, en als wij dat doen zullen wij grotere gaven hebben om te gebruiken. Hij begiftigt ons niet op bovennatuurlijke wijze met de eigenschappen waaraan het ons ontbreekt. Maar terwijl wij gebruik maken van wat wij hebben, zal Hij met ons samenwerken om elke eigenschap te vermeerderen en te versterken. Door ieder oprecht offer dat van ganser harte voor de dienst van de Meester wordt gebracht, zullen onze krachten toenemen. Terwijl wij ons als werktuigen van de Heilige Geest overgeven, werkt Gods genade in ons om oude neigingen te overwinnen, om machtige gewoonten te beheersen en nieuwe gewoonten te vormen. Als wij gehoor geven aan de ingevingen van de Geest, worden onze harten verruimd om meer van zijn kracht te ontvangen en een groter en beter werk te doen. Sluimerende krachten worden gewekt en verslapte vermogens ontvangen nieuw leven. LLA 217 2 De ootmoedige werker die gehoorzaam acht slaat op Gods oproep kan verzekerd zijn van goddelijke steun. Het aanvaarden van zulk een grote en heilige verantwoordelijkheid verheft op zichzelf reeds het karakter. Het roept de beste verstandelijke en geestelijke krachten wakker en sterkt en zuivert verstand en hart. Het is verwonderlijk hoe sterk een zwak mens kan worden door geloof in Gods macht, en hoe vastbesloten zijn werk, hoe zeker de resultaten zullen zijn. Wie oot-moedig met slechts een geringe kennis begint en anderen vertelt wat hij weet, terwijl hij ijverig zoekt naar meer kennis, zal ontdekken dat alle schatten van de hemel tot zijn beschikking staan. Hoe meer hij zijn best doet het licht aan anderen te brengen, des te meer licht zal hij zelf ontvangen. Hoe meer iemand zijn best doet Gods Woord aan anderen duidelijk te maken, uit liefde voor de mensen, des te duidelijker wordt dat Woord voor hem. Hoe meer wij onze kennis gebruiken en onze krachten benutten, des te meer kennis en kracht zullen wij bezitten. LLA 217 3 Alles wat voor Christus wordt gedaan keert als een zegen op ons-zelf terug. Als wij onze middelen gebruiken tot zijn eer, zal Hij ons meer geven. Wanneer wij ons beste doen om anderen voor Christus te winnen en hen in onze gebeden opdragen aan God, zullen onze harten kloppen met de levend makende invloed van Gods genade. Onze eigen liefde zal bezield zijn met goddelijke gloed en heel ons christelijk leven zal ernstiger zijn, met meer inhoud en meer gebed. LLA 217 4 De waarde van de mens wordt in de hemel bepaald overeenkomstig het vermogen van het hart om God te kennen. Deze kennis is de bron waaruit alle kracht vloeit. God heeft de mens zo geschapen dat elke hoedanigheid Gods geest zou weergeven en Hij streeft er steeds naar de menselijke geest met Gods geest in aanraking te brengen. Hij biedt ons het voorrecht samen te werken met Christus in het bekend-maken van zijn genade aan de wereld, opdat wij meer kennis van de hemelse dingen zullen opdoen. LLA 218 1 Bij het opzien naar Jezus krijgen wij een beter begrip van God en door te zien worden wij veranderd. Goedheid en liefde voor onze medemensen worden een tweede natuur. Wij ontwikkelen een karakter dat gelijk is aan Gods karakter. LLA 218 2 Naarmate wij groeien naar zijn beeld, wordt onze mogelijkheid om God te kennen vergroot. Wij komen steeds meer in gemeenschap met de hemel en krijgen steeds meer kracht om de rijkdom van de kennis en de wijsheid van de eeuwigheid te ontvangen. Het ene talent LLA 218 3 De man die het ene talent ontving, ging heen en begroef het in de aarde. Hij, die het minste ontving, liet dat ene talent ongebruikt. Hierin ligt een waarschuwing voor iedereen die meent dat zijn geringe bekwaamheid een verontschuldiging vormt om niet voor Christus te werken. Vol blijdschap zouden zij iets groots voor God doen, maar omdat zij Hem slechts in kleine dingen kunnen dienen, menen zij zich verontschuldigd te weten als zij niets doen. Hierin vergissen zij zich. De Heer toetst het karakter bij het uitdelen van zijn gaven. De man die naliet zijn talent te gebruiken toonde zich een ontrouwe dienstknecht. Als hij vijf talenten had gekregen, zou hij ze net als dat ene begraven hebben. Het misbruik van dat ene talent liet zien dat hij de gaven van de hemel verachtte. LLA 218 4 'Wie in zeer weinig getrouw is, is ook in veel getrouw.' 20 Het belang van kleine dingen wordt vaak onderschat omdat het klein is. Maar juist deze dingen verschaffen veel van de werkelijke opvoeding in dit leven. In het christelijk leven bestaan in werkelijkheid geen onbelangrijke zaken. Onze karaktervorming loopt groot gevaar wanneer wij het belang van kleine dingen onderschatten. LLA 218 5 'Wie in zeer weinig onrechtvaardig is, is ook in veel onrechtvaar-dig.' Door ontrouw in zelfs de kleinste dingen, berooft de mens zijn Maker van de dienst waarop Hij recht heeft. Deze ontrouw valt op hem terug. Hij laat na de genade, kracht en sterkte van karakter te bezitten, die hij had kunnen hebben door een onvoorwaardelijke overgave aan God. Los van Christus staat hij bloot aan Satans verzoekingen en maakt hij fouten in het werk van zijn Meester. Omdat hij zich in kleine dingen niet door de juiste beginselen laat leiden, schiet hij tekort om God te gehoorzamen in de grote dingen die hij beschouwt als zijn bijzondere taak. De gebreken, gekoesterd in de kleine dingen van het leven, worden zichtbaar in belangrijker zaken. Hij handelt op grond van de beginselen waaraan hij zich heeft gewend. Deze daden die steeds terugkeren vormen gewoonten. Gewoonten vormen het karakter en door het karakter wordt onze bestemming voor tijd en eeuwigheid bepaald. LLA 219 1 Alleen door trouw te zijn in kleine dingen kan de mens leren trouw te zijn als hij groter verantwoordelijkheid draagt. God bracht Daniël en zijn vrienden in aanraking met de groten in Babylon, opdat deze heidenen de beginselen van de ware godsdienst zouden leren kennen. Te midden van een natie van afgodendienaars moest Daniël Gods karakter bekendmaken. Hoe werd hij geschikt gemaakt voor een positie van zo groot vertrouwen en zoveel eer? Juist zijn trouw in kleine dingen gaf vorm aan heel zijn leven. Hij eerde God in de kleinste plichten en de Heer werkte met hem samen. Aan Daniël en zijn vrien-den gaf God 'kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniël inzicht had in allerlei gezichten en dromen.' 21 LLA 219 2 Zoals God Daniël had geroepen om van Hem in Babylon te getuigen, roept Hij ons nu, om zijn getuigen in deze wereld te zijn. Zowel in de kleinste als in de grote aangelegenheden van het leven wil Hij dat wij aan de mensen de beginselen van zijn koninkrijk bekendmaken. LLA 219 3 In zijn leven op aarde onderwees Christus de les om aandacht te schenken aan kleine dingen. Het grote verlossingswerk drukte steeds op Hem. Terwijl Hij onderwees en de mensen genas, werden de krach-ten van lichaam en geest tot het uiterste op de proef gesteld. Toch merkte Hij de eenvoudigste dingen in het leven en in de natuur op. Zijn belangrijkste lessen waren juist die, waarin Hij door de eenvoudige dingen uit de natuur de grote waarheden van Gods koninkrijk illus-treerde. Hij zag de behoeften van de nederigste van zijn dienaars niet over het hoofd. Zijn oor ving iedere kreet op. Hij was zich bewust van de aanraking van de vrouw in de schare. Zelfs de lichte aanraking van het geloof werd beloond. Toen hij het dochtertje van Jaïrus opwekte, herinnerde Hij de ouders eraan dat zij iets moest eten. Toen Hij door zijn eigen macht uit het graf verrees, achtte Hij Zich niet te groot om de grafdoeken op te vouwen en netjes op de plaats te leggen waar Hij had gelegen. LLA 219 4 Het werk waartoe wij als christenen zijn geroepen is het samen-werken met Christus voor de redding van anderen. Wij hebben Hem beloofd dit werk te doen. Als wij het verwaarlozen, laten wij zien dat wij ontrouw zijn jegens Christus. Om echter dit werk te kunnen doen, moeten wij zijn voorbeeld volgen en trouw, nauwlettend aandacht schenken aan de kleine dingen. Dit is het geheim van succes in iedere tak van christelijk werk en christelijke invloed. LLA 220 1 God wil dat zijn volk de bovenste trede van de ladder bereikt, zodat zij Hem verheerlijken door het bezit van de gaven die Hij wil geven. Door Gods genade is elke voorziening voor ons getroffen om te laten zien dat wij op betere gronden handelen dan de gronden van de wereld. Wij moeten de wereld in verstand, in begrip, in vaardigheid en kennis overtreffen, omdat wij geloven in God en in diens macht om aan het menselijk hart te werken. LLA 220 2 Zij, die niet veel gaven bezitten, behoeven niet moedeloos te wor-den. Laten zij gebruiken wat zij hebben en getrouw elke zwakke plek in hun karakter bewaken, terwijl zij Gods genade zoeken om sterk te worden. Wij moeten bij alles wat wij doen trouw en betrouwbaarheid tonen en de eigenschappen, die ons in staat stellen het werk te doen, ontwikkelen. LLA 220 3 Gewoonten van nalatigheid moeten vastberaden overwonnen worden. Velen vinden het een voldoende excuus voor de grofste fouten als ze zich beroepen op vergeetachtigheid. Maar bezitten zij niet als ieder ander verstandelijke vermogens? Dan moeten zij zich oefenen om beter te kunnen onthouden. Het is een zonde te vergeten, een zonde om nalatig te zijn. Als u zich aanwent om nalatig te zijn, loopt u de kans uw eigen zaligheid te veronachtzamen en komt u ten slotte tot de ontdekking dat u niet geschikt bent voor Gods koninkrijk. LLA 220 4 Grote waarheden moeten in kleine dingen naar voren komen. Een daadwerkelijke godsdienst moet tot uiting komen in de gewone plichten van het dagelijks leven. De grootste vereiste voor iedereen is onvoorwaardelijk het Woord des Heren te gehoorzamen. LLA 220 5 Velen menen dat hun leven weinig nut heeft, omdat zij niet recht-streeks met een of ander godsdienstig werk zijn verbonden. Zij menen dat zij niets doen om de groei van Gods koninkrijk te bevorderen. Dit is echter een vergissing. Als zij werk doen, dat door iemand gedaan moet worden, moeten zij zich niet beschuldigen van onbruikbaarheid in Gods grote huishouding. De nederigste taken mogen niet verwaar-loosd worden. Elk eerlijk werk is een zegen en trouw in dat werk kan een oefening zijn voor grotere verantwoordelijkheden. LLA 220 6 Elk werk, hoe nederig ook, dat voor God wordt gedaan met een volkomen overgave van onszelf is voor Hem even aanvaardbaar als de voornaamste dienst. Geen enkele gave is klein als deze van ganser harte en met blijdschap wordt gegeven. LLA 220 7 Christus gebiedt ons de taak die voor ons ligt op te nemen, waar wij ook mogen zijn. Als het thuis is, doe dit werk dan bereidwillig en ernstig om van het huis een aangename plaats te maken. Als u een moeder bent, moet u uw kinderen opleiden voor Christus. Dit is net zo goed een werk van God als het werk van de predikant op de kansel. Als u in de keuken uw werk heeft, tracht dan een goede kok te zijn. Maak eten klaar dat gezond, voedzaam en smakelijk is. Zoals u de beste ingrediënten gebruikt bij het klaarmaken van het eten, moet u bedenken dat u uw geest met de beste gedachten vult. Als u tot taak heeft de grond te bewerken of welk ander werk u ook doet, maak uw werk tot een succes. Houd u bezig met hetgeen u doet. Vertegenwoordig Christus in uw werk. Doe wat Hij in uw plaats zou hebben gedaan. LLA 221 1 Hoe klein uw talent ook mag zijn, God heeft er een plaats voor. Als dat ene talent verstandig gebruikt wordt, zal het zijn werk doen. Door trouw te zijn in kleine dingen, doen wij ons deel en God zal voor ons werken om het te vermenigvuldigen. Deze kleine dingen zullen de belangrijkste invloeden in zijn werk worden. LLA 221 2 Laat een levend geloof als gouden draden zichtbaar zijn bij het verrichten van zelfs de geringste taken. Dan zal heel het dagelijks werk de christelijke groei bevorderen en zal men steeds opzien toj Jezus. Liefde voor Hem zal een levengevende kracht schenken aan alles wat gedaan wordt. Zo kunnen wij ons door het juiste gebruik van onze talenten met een gouden keten verbinden met de hemel. Dit is ware heiligmaking, want heiligmaking bestaat uit het blijmoedig ver-richten van dagelijkse taken in volkomen gehoorzaamheid aan Gods wil. LLA 221 3 Veel christenen wachten echter tot hun een grote taak wordt gege-ven. Omdat zij geen plaats kunnen vinden, die aanzienlijk genoeg is om hun eerzucht te bevredigen, schieten zij tekort om getrouw hun dagelijkse plichten te vervullen. Deze komen hen als niet erg belang-wekkend voor. Dagelijks laten zij kansen voorbijgaan om hun trouw aan God te tonen. Terwijl zij op een groot werk wachten, gaat het leven voorbij met onvervulde doelstellingen en onvoltooid werk. De talenten worden teruggegeven LLA 221 4 'En na een lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen.' Wanneer de Heer afrekening houdt met zijn slaven, zal de opbrengst van elk talent nauwgezet nagegaan worden. Het werk dat gedaan is, openbaart de aard van de werker. LLA 221 5 Zij die de vijf en de twee talenten ontvangen hebben, geven aan de Heer de toevertrouwde gaven met rente terug. Terwijl zij dit doen, maken zij geen aanspraak op enige verdienste. Hun talenten zijn hun toevertrouwd. Zij hebben er andere talenten bijverdiend, maar zonder de gegeven talenten hadden zij geen winst kunnen maken. Zij beseffen dat zij slechts hun plicht hebben gedaan. Het kapitaal was van de Here en de winst is voor Hem. Als de Heiland hun niet zijn liefde en genade had betoond, zouden zij voor eeuwig verloren zijn geweest. LLA 222 1 Maar wanneer de Meester de talenten in ontvangst neemt, prijst Hij de werkers en beloont hen alsof het alles hun eigen verdienste was geweest. Zijn gelaat straalt van vreugde en voldoening. Hij is overge-lukkig dat Hij hen kan zegenen. Hij beloont hen voor elke dienst en voor elk offer, niet omdat het een schuld is die Hij moet aflossen, maar omdat zijn hart overvloeit van liefde en tederheid. LLA 222 2 'Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf,' zegt Hij, 'over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer.' De getrouwheid jegens God en de liefdevolle dienst wint Gods goedkeuring. Elke impuls van de Heilige Geest die mensen leidt tot goedheid en tot God, wordt opgetekend in de hemelse boeken en op de grote dag van God zullen de werkers die Hij heeft gebruikt, beloond worden. LLA 222 3 Zij zullen tot het feest van hun Heer ingaan als zij in zijn konink-rijk diegenen zien, die door hun tussenkomst zijn behouden. En zij hebben het voorrecht te delen in zijn werk daar, omdat zij daartoe geschikt gemaakt zijn door deel te hebben aan zijn werk op aarde. Wat wij in de hemel zullen zijn is de weerkaatsing van wat wij hier zijn in karakter en in geheiligde dienst. Van Zichzelf heeft Christus gezegd: 'De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen.' 22 Dit werk dat Hij op aarde heeft gedaan, doet Hij ook in de hemel. En onze beloning voor het samenwerken met Christus op aarde is de grotere macht en het grotere voorrecht die erin schuilt om met Hem in de eeuwigheid te werken. LLA 222 4 'Nu kwam ook hij die het ene talent ontvangen had en zei: Heer, ik wist van u dat gij een hard mens zijt, die maait waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen. Hier hebt gij het uwe.' LLA 222 5 Op deze wijze verontschuldigen de mensen zich voor hun onacht-zaamheid ten opzichte van Gods gaven. Zij zien God als streng en tiranniek, als iemand die naar hun fouten speurt en hen met zijn oor-delen treft. Zij beschuldigen Hem dat Hij eist wat Hij nooit heeft gegeven, dat Hij oogst waar Hij niet heeft gezaaid. LLA 222 6 Velen beschuldigen in hun hart God ervan dat Hij een harde Meester is, omdat Hij aanspraak maakt op hun bezittingen en hun dienst. Maar wij kunnen God niets geven wat niet reeds van Hem is. 'Alles komt van U,' zei koning David, 'en wij geven het U uit uw hand.' 23 Alles is van God, niet alleen uit hoofde van de schepping, maar ook door de verlossing. Alle zegeningen die wij in dit leven en in de eeuwigheid ontvangen zijn met het kruis van Golgota getekend. Daarom is de beschuldiging, dat God een harde Meester is, die oogst waar Hij niet heeft gezaaid, onjuist. LLA 223 1 De meester spreekt de beschuldiging van de slechte slaaf niet tegen, hoewel deze onrechtvaardig is. Hij nadert hem op zijn eigen terrein en laat hem zien dat er geen excuus is voor zijn gedrag. Er waren wegen en middelen waardoor het talent ten bate van de eigenaar had kunnen worden vermeerderd. 'Gij had mijn geld aan de bankiers moeten geven,' zei hij, 'en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben.' LLA 223 2 Onze hemelse Vader eist niet meer of minder van ons dan waartoe Hij ons in staat heeft gesteld. Hij legt op zijn knechten geen lasten die zij niet kunnen dragen. 'Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig dat wij stof zijn.' 24 Alles wat Hij van ons eist, kunnen wij door zijn genade Hem geven. LLA 223 3 'Van een ieder wie veel gegeven is, zal veel geëist worden.' 25 Wij zullen ieder aansprakelijk zijn voor wat wij hadden kunnen doen. De Heer bepaalt nauwgezet elke mogelijkheid voor zijn dienst. De onge-bruikte mogelijkheden worden in ogenschouw genomen naast datgene waarmee gewerkt is. God stelt ons aansprakelijk voor alles wat wij hadden kunnen worden door het juiste gebruik van onze talenten. Wij zullen geoordeeld worden naar wat wij hadden moeten doen, maar wat wij niet gedaan hebben omdat wij onze krachten niet tot Gods eer hebben gebruikt. Zelfs al verliezen wij niet ons eeuwig leven, toch zullen wij ook in de eeuwigheid de resultaten van onze ongebruikte talenten beseffen. Alle kennis en bekwaamheid die wij hadden kunnen winnen, maar niet hebben gewonnen, zal een eeuwig verlies beteke-nen. Als wij onszelf echter volledig overgeven aan God en in ons werk zijn aanwijzingen opvolgen, stelt Hij Zich aansprakelijk voor de ver-vulling daarvan. Hij wil niet dat wij gissen naar het succes van onze ernstige inspanningen. Wij mogen nooit denken aan een mislukking. Wij moeten samenwerken met Hem, die niet weet wat falen betekent. LLA 223 4 Wij moeten niet spreken over onze eigen zwakheid en onbe-kwaamheid. Dit is het openbaren van wantrouwen jegens God, een loochenen van zijn Woord. Als wij morren vanwege onze lasten of de verantwoordelijkheid weigeren die Hij ons oplegt, zeggen wij in feite dat Hij een harde Meester is en dingen eist waartoe Hij ons geen kracht gegeven heeft. LLA 224 1 Wij zijn licht geneigd de houding van de trage slaaf nederigheid te noemen. Maar ware ootmoed is heel anders. Bekleed zijn met nederigheid wil niet zeggen dat wij verstandelijk dwergen moeten zijn; dat wij gebrek aan eerzucht hebben; dat wij lafhartig zijn in ons leven en lasten schuwen uit vrees dat wij ze niet zullen kunnen dragen. Ware nederigheid vervult Gods bedoelingen door te vertrouwen op zijn kracht. LLA 224 2 God werkt door wie Hij wil. Soms kiest Hij de nederigste werktui-gen uit om het grootste werk te doen, want zijn kracht wordt geopenbaard door de zwakheid van de mens. Wij hebben onze maatstaven en aan de hand daarvan noemen wij het ene groot en het andere klein. God gebruikt echter niet onze maatstaf. Wij moeten niet menen dat wat in ons oog groot is, ook groot is in zijn oog, of wat wij als klein beschouwen, ook klein is voor Hem. Het is niet aan ons om onze talenten te beoordelen of ons werk te kiezen. Wij moeten de last opnemen die God aanwijst, ze voor Hem dragen en altijd tot Hem gaan voor rust. Wat ons werk ook moge zijn, God wordt geëerd door een blijmoedige dienst, die van ganser harte wordt verricht. Hij is blij als wij onze taken dankbaar opnemen, verheugd dat wij waardig geacht zijn om zijn medewerkers te mogen zijn. Het talent weggenomen LLA 224 3 Het vonnis over de trage slaaf luidde: 'Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft.' Evenals bij de beloning van de trouwe werker wordt hier niet alleen aangeduid dat in het oordeel het loon wordt gegeven, maar dat reeds in dit leven een geleidelijk proces van beloning plaatsvindt. Zoals het in de natuurwereld gaat, is het ook in geestelijk opzicht: elke ongebruikte kracht ver-zwakt en verdwijnt. Bezigheid is de wet van het leven. Nietsdoen bete-kent dood. 'Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen.' 26 Als zijn gaven gebruikt worden om anderen te zegenen, nemen ze toe. Wanneer ze alleen voor eigen belang worden aangewend, nemen ze af en worden ten slotte weggeno-men. Wie weigert aan anderen mee te delen wat hij heeft ontvangen, zal uiteindelijk ontdekken dat hij niets meer heeft om te geven. Hij legt zich neer bij een proces dat met absolute zekerheid de krachten van de ziel verkleint en ten slotte vernietigt. LLA 224 4 Niemand moet menen dat hij een leven van zelfzucht kan leiden om dan, na zijn eigen belangen te hebben gediend, in te gaan in de vreugde van zijn Heer. Zo iemand kan niet delen in de blijdschap van belangeloze liefde. Zulke mensen zouden niet geschikt zijn voor de hemel. Zij zouden de zuivere atmosfeer van liefde, die de hemel beheerst, niet kunnen waarderen. De stemmen van de engelen en de muziek van hun harpen zou hun geen voldoening geven. Voor hen zou de kennis van de hemel een raadsel zijn. LLA 225 1 Op de grote oordeelsdag zullen zij, die niet voor Christus hebben gewerkt, die maar voortgedreven zijn zonder verantwoordelijkheid te dragen en die alleen aan zichzelf hebben gedacht - alleen zichzelf hebben behaagd -- door de Rechter der gehele aarde geplaatst worden bij degenen die het kwade hebben bedreven. Over hen wordt hetzelfde oordeel uitgesproken. LLA 225 2 Velen die voorgeven dat zij christenen zijn, veronachtzamen Gods aanspraken en hebben toch niet het gevoel dat zij hier een fout begaan. Zij weten dat de lasteraar, de moordenaar en de overspelige straf ver-dienen; maar wat henzelf aangaat, zij genieten van de godsdienstoefe-ningen. Zij horen graag naar het evangelie als dit wordt gepredikt en menen daarom dat zij christenen zijn. Hoewel zij hun leven hebben doorgebracht met voor zichzelf te zorgen, zullen zij even verbaasd zijn als de ontrouwe slaaf uit de gelijkenis, toen deze het vonnis hoorde: 'Neemt hem het talent af.' Evenals de joden maken zij de vergissing dat zij hun zegeningen niet gebruiken, maar er alleen zelf van genie-ten. LLA 225 3 Velen die zich verontschuldigen omdat zij niet voor Christus wer-ken, geven als reden op dat zij niet geschikt zijn voor dit werk. Heeft God hen zo onbekwaam gemaakt? O nee. Deze onbekwaamheid is het gevolg van hun eigen nietsdoen en hun bewuste keus. In hun eigen karakter verwerkelijken zij reeds de gevolgen van het vonnis: 'Neemt hem het talent af.' Het aanhoudend misbruiken van hun talenten zal ten slotte in hun leven het werk van de Heilige Geest blussen. Deze Geest is hun enige verlichting. Het vonnis: 'Werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis' plaatst Gods zegel op de keuze die zijzelf voor eeuwig hebben gedaan. ------------------------Hoofdstuk 26--Vrienden van de onrechtvaardige mammon LLA 226 1 Christus kwam in een tijd van intense wereldsgezindheid. De mensen maakten het eeuwige ondergeschikt aan aardse dingen, de eisen van de toekomst aan de zaken van deze tijd. Zij hielden droombeelden voor de werkelijkheid, en de werkelijkheid voor een droombeeld. Zij zagen niet in geloof de onzichtbare wereld. Satan hield hen de dingen van dit leven voor als dingen die aantrekkelijk waren en heel de aandacht in beslag namen en zij luisterden naar zijn verleiding. LLA 226 2 Christus was gekomen om hierin een verandering te brengen. Hij wilde de betovering waardoor de mensen waren verstrikt en vergiftigd verbreken. Hij probeerde in zijn onderricht de aanspraken van de hemel en van de aarde hun juiste plaats te geven en de gedachten van de mensen van deze wereld te richten op de toekomst. Hij riep hen uit hun najagen van tijdelijke zaken op om voorzieningen te treffen voor de eeuwigheid. LLA 226 3 'Er was een rijk man,' zei Hij, 'die een rentmeester had. Van deze werd hem aangebracht, dat hij zijn bezit verkwistte.' De rijke man had al zijn goederen achtergelaten in handen van deze dienstknecht, maar de knecht was ontrouw en de meester was er zeker van dat hij stelsel-matig werd bestolen. Hij besloot hem niet langer in zijn dienst te hou-den en riep hem bij zich om zijn boeken na te gaan. 'Wat hoor ik daar van u?' vroeg hij. 'Doe verantwoording van uw beheer, want gij kunt niet langer rentmeester blijven.' LLA 226 4 Met het ontslag voor ogen zag de rentmeester drie wegen open. Hij moest werken, bedelen of verhongeren. En hij zei bij zichzelf: 'Wat moet ik doen? Want mijn heer ontneemt mij mijn rentmeesterschap. Spitten kan ik niet. Voor bedelen schaam ik mij. Ik weet wat ik doen zal, opdat zij mij, wanneer ik uit mijn rentmeesterschap ontzet ben, in huis zullen nemen. En hij ontbood de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich. Hij zeide tot de eerste: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? Hij zeide: Honderd vaten olie. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, ga vlug zitten en schrijf vijftig. Daarna zeide hij tot de tweede: En hoeveel zijt gij schuldig? Hij zeide: Honderd zakken tarwe. Hij zeide tot hem: Hier hebt gij uw schuldbekentenis, schrijf tachtig.' LLA 227 1 Deze ontrouwe dienstknecht maakte anderen medeschuldig aan zijn oneerlijkheid. Hij bedroog zijn meester om hen te bevoordelen en door dit voordeel te aanvaarden verplichtten zij zich hem als vriend in huis te ontvangen. LLA 227 2 'En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg gehandeld had.' De wereldse man prees de scherpzinnigheid van de man die hem had bedrogen. Maar de lof van de rijke man was niet de lof van God. LLA 227 3 Christus prees de onrechtvaardige rentmeester niet, maar Hij maakte gebruik van een bekend voorval om de les, die Hij wilde leren, duidelijk te maken. 'Maakt u vrienden met behulp van de onrecht-vaardige Mammon,' zei Hij, 'opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.' LLA 227 4 De Heiland was door de Farizeeën bekritiseerd, omdat Hij omging met tollenaars en zondaars. Maar zijn belangstelling voor hen verminderde niet en Hij bleef voor hen werken. Hij zag dat hun werk hen in verzoeking bracht. Zij waren omgeven door verleidingen tot het kwaad. De eerste verkeerde stap werd gemakkelijk gedaan en het afglijden naar groter oneerlijkheid en toenemende misdaad ging steeds sneller. Christus trachtte door allerlei middelen hen te winnen voor edeler doelstellingen en betere beginselen. Dit doel had Hij voor ogen toen Hij het verhaal van de ontrouwe rentmeester vertelde. Onder de tollenaars had zich een zelfde geval voorgedaan als in de gelijkenis en in de beschrijving van Christus herkenden zij hun eigen praktijken. Hun aandacht werd getrokken en uit het beeld van hun eigen oneerlijke praktijken leerden velen een les van geestelijke waarheid. LLA 227 5 De gelijkenis werd echter rechtstreeks tot de discipelen gespro-ken. Aan hen werd eerst het zuurdesem van de waarheid toevertrouwd en dit moest via hen tot anderen gaan. De discipelen begrepen in het begin weinig van de leer van Christus en dikwijls leek het alsof zijn lessen vrijwel vergeten werden. Maar onder de invloed van de Heilige Geest werden deze waarheden later helder naar voren gebracht en de discipelen brachten ze vol vuur aan de nieuwe bekeerlingen die aan de gemeente werden toegevoegd. LLA 228 1 De Heiland sprak eveneens tot de Farizeeën. Hij gaf de hoop niet op, dat zij de kracht van zijn woorden zouden begrijpen. Velen waren absoluut overtuigd en wanneer zij de waarheid zouden horen, terwijl deze door de Heilige Geest werd bekrachtigd, zou menigeen van hen in Christus gaan geloven. LLA 228 2 De Farizeeën hadden geprobeerd Christus in discrediet te brengen door Hem te beschuldigen van omgang met tollenaars en zondaars. Nu richtte Hij ditzelfde verwijt tot deze beschuldigers. Het voorval dat bij de tollenaars had plaatsgevonden hield Hij de Farizeeën voor als een voorstelling van hun handelwijze en als de enige weg waardoor zij van hun dwalingen konden loskomen. LLA 228 3 De heer had zijn goederen voor weldadige doeleinden aan de ontrouwe rentmeester toevertrouwd, maar deze had ze voor zichzelf gebruikt. Dit was ook het geval met Israël. God had het zaad van Abraham uitverkoren. Hij had hen met machtige hand uit de Egypti-sche slavernij verlost. Hij had hen gemaakt tot de bewaarders van de waarheid om een zegen te zijn voor de wereld. Hij had hun de levende woorden toevertrouwd, opdat zij het licht aan anderen zouden brengen. Maar zijn rentmeesters hadden deze gaven gebruikt om zichzelf te verrijken en te verheffen. LLA 228 4 De Farizeeën, vervuld met gevoelens van eigen belangrijkheid en zelfgerechtigheid misbruikten de goederen, hun door God geleend om gebruikt te worden tot zijn eer. LLA 228 5 De knecht uit de gelijkenis had geen voorziening voor later getrof-fen. De goederen, die hem waren toevertrouwd voor het welzijn van anderen, had hij voor zichzelf gebruikt, maar hij had alleen aan het heden gedacht. Als zijn rentmeesterschap hem ontnomen zou worden, zou hij niets meer hebben dat hij het zijne kon noemen. Maar de goe-deren van zijn heer waren nog in zijn bezit en hij besloot ze zo te gebruiken dat hij verzekerd was tegen gebrek. Om dit te bereiken moest hij een ander plan uitwerken. In plaats van zich te verrijken, moest hij meedelen aan anderen. Op deze wijze zou hij vrienden krij-gen die hem zouden ontvangen als hij zijn werk kwijt zou zijn. Dit was ook het geval met de Farizeeën. Het rentmeesterschap zou hen spoedig ontnomen worden en zij zouden nu voor de toekomst moeten zorgen. Alleen door het welzijn te zoeken van anderen zouden zij zichzelf kunnen weldoen. Alleen door Gods gaven in dit leven met anderen te delen, konden zij zorgen voor de eeuwigheid. LLA 228 6 Nadat Christus de gelijkenis had verteld, zei Hij: 'De kinderen dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts.' Dat wil zeggen: mensen, die wijs zijn in het oog van de wereld tonen meer wijsheid en ernst bij het zorgen voor zichzelf dan de belijdende kinderen van God dat doen in hun werk voor Hem. Dat was het geval in de tijd van Christus en dat is ook nu nog het geval. Zie eens naar het leven van velen die zich voor christenen uitgeven. De Heer heeft hen bekwaamheden, macht en invloed gegeven. Hij heeft hun geld toevertrouwd, opdat zij medewer-kers met Hem in het grote verlossingswerk kunnen zijn. Al zijn gaven moeten gebruikt worden tot zegen van de mensheid, om de lijdenden en behoeftigen te helpen. Wij moeten de hongerigen te eten geven, de naakten kleden, zorgen voor de weduwen en de wezen, en de verslage-nen en verdrukten ondersteunen. Het is nooit Gods bedoeling geweest dat de wijd-verbreide ellende in deze wereld zou bestaan. Het is nooit zijn bedoeling geweest dat de ene mens een overvloed van de gemak-ken van dit leven zou hebben, terwijl de kinderen van anderen om brood zouden schreien. De middelen die boven de directe noden van het bestaan uitgaan zijn aan de mens toevertrouwd om goed te doen en de mensheid te zegenen. De Heer zegt: 'Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven.' 'Weest bereid om wel te doen . . . vrijgevig en mededeelzaam.' 'Wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bede-laars, misvormden, lammen en blinden.' Maak de boeien der godde-loosheid los, ontbind de banden van het juk, laat de verdrukten vrij, verbreek elk juk, breek uw brood voor de hongerige, breng arme zwer-velingen in uw huis, als gij een naakte ziet, bekleed hem. Verzadig de verdrukten. 'Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.' 1 LLA 229 1 Dit zijn de geboden van de Here. Doet de grote massa van de belijdende christenen dit werk? Jammer genoeg gebruiken maar al te velen de gaven van God voor zichzelf. Hoe velen kopen het ene huis na het andere en het ene stuk grond na het andere. Hoevelen gebruiken hun geld voor het najagen van genot, voor het bevredigen van de eet-lust, voor buitensporige huizen, het inrichten ervan en kleding! Hun medemensen verkeren in ellende en misdaad, ziekte en stervensnood. Velen gaan ten onder zonder een enkele medelijdende blik, zonder een woord of daad van medeleven. LLA 229 2 De mensen zijn schuldig aan het bestelen van God. Het zelfzuchtig gebruik van gelden berooft de Heer van de heerlijkheid die Hij had moeten ontvangen door het helpen van de lijdende mensheid en het redden van zielen. Zij verduisteren de goederen die hen waren toever-trouwd. De Heer zegt: 'Ik zal een snelle aanklager zijn . .. tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken en de vreemdeling terzijde dringen. 'Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing. Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel.' 'Welaan dan, gij rijken, . . .uw rijkdom is verrot, uw klederen zijn door de mot aangevreten, uw goed en zilver is verroest en het roest ervan zal tegen u getuigen . . . Gij zijt schatten gaan opleg-gen, terwijl het de laatste dagen zijn.' 'Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan.' 'Zie het loon dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Sebaot.' 2 LLA 230 1 Iedereen zal verantwoording moeten afleggen van de hem toever-trouwde gaven. Op de grote oordeelsdag zal de rijkdom die de mensen bijeen hebben vergaard voor hen waardeloos zijn. Zij hebben dan niets wat zij het hunne kunnen noemen. LLA 230 2 Zij die hun leven besteden in het vergaren van wereldse schatten tonen minder wijsheid, minder nadenken en zorg voor hun eeuwig welzijn dan de onrechtvaardige rentmeester toonde voor zijn tijdelijk welzijn. Deze belijdende kinderen des lichts, zijn onverstandiger dan de kinderen van deze wereld in hun geslacht. Van hen sprak de profeet in zijn visioen van de grote oordeelsdag: 'Te dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de ratten en de vleermuizen werpen, bij zijn vlucht in de rotsholten en in de bergspleten vanwege de verschrikking des Heren en de luister zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te verschrikken.' 3 LLA 230 3 'Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon,' zegt Christus, 'opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.' LLA 230 4 God, Christus en de engelen dienen de beproefden, de lijdenden en de zondaars. Geef uzelf voor dit werk aan God, gebruik zijn gaven voor dit doel en u treedt in gemeenschap met hemelse wezens. Uw hart zal kloppen in gemeenschap met hun hart. Uw karakter zal in hun karakter opgaan. Voor u zullen deze bewoners van 'de eeuwige tenten' geen vreemdelingen zijn. Als het aardse voorbij is, zullen de wachters aan de poorten des hemels u welkom heten. LLA 230 5 De middelen die gebruikt worden om anderen tot zegen te zijn, zullen ook vrucht dragen. Wanneer rijkdommen goed worden gebruikt, zullen ze veel goeds tot stand brengen. Mensen zullen voor Christus worden gewonnen. Wie het levensplan van Christus volgt, zal in de hemel degenen zien voor wie hij heeft gewerkt en op aarde offers heeft gebracht. Vol dank zullen de verlosten denken aan hen die het middel voor hun redding zijn geweest. De hemel zal grote waarde hebben voor hen die trouw zijn geweest in het werk van zielenredden. LLA 230 6 De les in deze gelijkenis geldt voor iedereen. Allen zullen aansprakelijk worden gesteld voor de genade die hen door Christus is geschon-ken. Het leven is te ernstig om op te gaan in tijdelijke of aardse zaken. De Heer wenst dat wij aan anderen zullen meedelen wat de Eeuwige en Ongeziene aan ons heeft meegedeeld. LLA 231 1 Ieder jaar gaan vele miljoenen ongewaarschuwd en ongered de eeuwigheid in. Ieder ogenblik doen zich in ons leven mogelijkheden voor om mensen te bereiken en te redden. Deze kansen komen en gaan steeds. God wil dat wij ze ten volle aangrijpen. Dagen, weken en maanden gaan voorbij. Telkens hebben wij een dag, een week, een maand minder om ons werk te doen. Hoogstens nog enkele jaren en de stem, waarop wij wel antwoord moeten geven, zal gehoord worden: 'Doe verantwoording van uw beheer.' LLA 231 2 Christus roept iedereen op om na te denken. Weeg de zaken eer-lijk tegen elkaar af. Plaats Jezus aan de ene kant. Dat betekent eeuwige schatten, leven, waarheid, de hemel en de blijdschap van Christus over geredde zielen. Plaats aan de andere kant alles wat de wereld kan bieden. Plaats aan de ene kant het verlies van uw eigen ziel en ook van de zielen van hen, die u had kunnen redden; aan de andere zijde voor uzelf en voor hen een leven dat gelijk is aan het leven van God. Weeg dit af voor nu en later. Terwijl u op deze wijze bezig bent, zegt Chris-tus: 'Wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?' 4 LLA 231 3 God wenst dat wij het hemelse en niet het aardse kiezen. Hij opent voor ons de mogelijkheden van een belegging in de hemel. Hij wil onze eenvoudigste doelstellingen aanmoedigen, onze grootste schatten veilig stellen. Hij zegt: 'Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en de mensen dan fijn goud van Ofir.' 5 Als de rijkdom-men, door motten verteerd en door roest vergaan, weggedaan zullen worden, kunnen de volgelingen van Christus zich verheugen over hun hemelse schat, een rijkdom die onvergankelijk is. Beter dan alle vriendschap van de wereld is de vriendschap van de verlosten van Christus. Beter dan een aanspraak op het voornaamste paleis op aarde is een eigendomsrecht op de woningen die onze Heer is gaan bereiden. Beter dan alle woorden van aardse lof zullen de woorden van de Hei-land tot zijn getrouwe dienaars zijn: 'Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.' 6 LLA 231 4 Aan hen die zijn goederen hebben verspild, geeft Christus nog steeds de gelegenheid om blijvende rijkdom te vergaderen. Hij zegt: 'Geeft en u zal gegeven worden.' 'Maakt u beurzen die niet oud wor-den, een schat die nooit opraakt, in de hemelen waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt.' 'Hun die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen . . . om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen.' 7 LLA 232 1 Laat uw bezit u daarom voorgaan naar de hemel. Leg uw schatten weg naast de troon van God. Zorg dat u aanspraak kunt maken op de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. 'Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten.' ------------------------Hoofdstuk 27--Wie is mijn naaste? LLA 233 1 De vraag: 'Wie is mijn naaste?' veroorzaakte onder de joden eindeloze twistgesprekken. Wat betreft de heidenen en de Samaritanen hadden zij geen twijfel. Dat waren vreemdelingen en vijanden. Maar waar moest de lijn getrokken worden bij hun eigen volk en de verschillende klassen in de maatschappij? Wie moesten de priester, de oudste en de rabbi als hun naaste beschouwen? Zij besteedden heel hun leven in een cirkelgang van diensten om zich te reinigen. Aanraking met de onwetende en onverschillige scharen, zo leerden zij, zou hen onrein maken, zodat moeizame inspanning werd vereist deze onreinheid weg te nemen. Moesten zij de 'onreinen' als hun naasten beschouwen? LLA 233 2 Christus beantwoordde deze vraag met de gelijkenis van de barm-hartige Samaritaan. Hij liet zien dat onze naaste niet noodzakelijk iemand moet zijn van de kerk of van het geloof waartoe wij behoren. Het begrip 'naaste' slaat niet op ras, huidskleur of klasse-onderscheid. Onze naaste is iedereen die onze hulp nodig heeft. Onze naaste is iedereen die door de tegenstander gewond en gekwetst is. Onze naaste is iedereen die Gods eigendom is. LLA 233 3 De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan diende als antwoord op een vraag die door een wetgeleerde aan Christus was gesteld. Terwijl de Heiland onderwees, 'stond een wetgeleerde op om Hem te verzoeken en zei: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?' De Farizeeërs hadden voorgesteld dat de wetgeleerde deze vraag zou stellen in de hoop, dat zij Christus zouden kunnen betrappen in zijn woorden, en vol spanning wachtten zij op zijn antwoord. Maar de Heiland ging niet in op een twistgesprek. Hij vroeg het antwoord aan de vragensteller zelf. 'Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij?' De joden beschuldigden Jezus er nog steeds van dat Hij de wet, die op Sinaï was gegeven, licht opnam, maar Hij stelde de vraag van het zalig worden afhankelijk van het houden van Gods geboden. LLA 234 1 De wetgeleerde antwoordde: 'Gij zult de Here uw God liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf.' 'Gij hebt juist geant-woord,' zei Christus; 'doe dat en gij zult leven.' LLA 234 2 De wetgeleerde was niet tevreden met de stellingname en met het werk van de Farizeeën. Hij had de Schriften bestudeerd met de wens de ware betekenis ervan te leren kennen. Hij stelde levendig belang in de zaak en vroeg oprecht: 'Wat moet ik doen?' In zijn antwoord ging hij wat betreft de aanspraken van de wet voorbij aan de vele zinnebeeldige en rituele voorschriften. Hij hechtte daaraan geen waarde, maar hield de twee grote beginselen voor waaraan heel de wet en de profeten hangen. De goedkeuring van de Heiland over dit antwoord verschafte Hem een voordeel boven de rabbi's. Zij konden Hem niet veroordelen, omdat Hij zijn goedkeuring schonk aan iets dat door een kenner der wet naar voren was gebracht. LLA 234 3 'Doe dat en gij zult leven,' had Christus gezegd. In zijn onderricht presenteerde Hij steeds de wet als een goddelijk geheel, waarbij Hij aantoonde dat men onmogelijk één gebod kan houden en een ander kan overtreden, want eenzelfde beginsel bindt ze alle samen. Het lot van de mens is afhankelijk van zijn gehoorzaamheid aan de gehele wet. LLA 234 4 Christus wist dat niemand de wet uit eigen kracht kon gehoorza-men. Hij verlangde ernaar de wetgeleerde tot een duidelijker en scher-per onderzoek te brengen, opdat deze de waarheid zou ontdekken. Alleen door het aanvaarden van de verdiensten en de genade van Christus kunnen wij de wet gehoorzamen. Geloof in de verzoening voor zonde stelt de gevallen mens in staat God lief te hebben met zijn gehele hart, en zijn naaste als zichzelf. LLA 234 5 De wetgeleerde wist dat hij evenmin de eerste vier als de laatste zes geboden had gehouden. Hij was overtuigd door de indringende woorden van Christus, maar in plaats van zijn zonde te belijden, pro-beerde hij daarvoor een verontschuldiging te vinden. In plaats van de waarheid te erkennen, probeerde hij aan te tonen hoe moeilijk de ver-vulling van het gebod is. Op deze wijze hoopte hij de overtuiging te ontwijken en zich te rechtvaardigen in de ogen van het volk. De woor-den van de Heiland hadden hem getoond dat zijn vraag overbodig was geweest, omdat hij er zelf een antwoord op had gegeven. Toch stelde hij nog een vraag en wel: 'En wie is mijn naaste?' LLA 234 6 Opnieuw weigerde Christus op een twistgesprek in te gaan. Hij beantwoordde de vraag met het vertellen van een voorval, waarvan de herinnering nog vers in het geheugen van zijn toehoorders lag. 'Een zeker mens,' zei Hij, 'daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook sla-gen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen.' LLA 235 1 Onderweg van Jerzualem naar Jericho moesten de reizigers een deel van de woestijn van Judea doortrekken. De weg leidde door een woest rotsachtig dal, waar zich dikwijls rovers schuilhielden en was vaak het toneel van geweld. Hier werd de reiziger aangevallen, ontdaan van alles wat waarde had en halfdood aan de kant van de weg achtergelaten. Terwijl hij daar lag, kwam een priester langs die weg. Hij zag de man gewond en gekneusd in zijn eigen bloed liggen, maar hij liet hem zonder hulp achter. 'Hij ging aan de overzijde voorbij.' Toen verscheen een Leviet. Nieuwsgierig naar wat er was gebeurd, bleef hij staan en keek naar de lijder. Hij wist wat hij zou moeten doen, maar het was geen aangename taak. Hij wilde dat hij die weg niet had genomen, zodat hij de gewonde man niet had gezien. Hij maakte zich wijs dat dit zijn zaak niet was en ook hij 'ging aan de overzijde voorbij.' LLA 235 2 Een Samaritaan echter, die dezelfde weg volgde, zag de lijder en hij deed wat de anderen niet hadden willen doen. Zacht en teder hielp hij de gewonde man. 'Toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zei: Verzorg hem en mocht gij meer kos-ten hebben, dan zal ik ze u vergoeden op mijn terugreis.' Zowel de priester als de Leviet beweerden dat zij godvruchtig waren, maar de Samaritaan liet zien dat hij werkelijk bekeerd was. Voor hem was het evenmin aangenaam dit werk te doen als het was voor de priester en voor de Leviet, maar in gedachte en daad liet hij zien dat hij in harmo-nie leefde met God. LLA 235 3 Toen Christus deze les onderwees, hield Hij de beginselen van de wet op directe, krachtige wijze voor en toonde zijn toehoorders dat zij hadden nagelaten deze beginselen uit te voeren. Zijn woorden waren zó duidelijk en op de man af dat de luisteraars geen kans tot vitten hadden. De wetgeleerde vond in deze les niets om kritiek op te hebben. Zijn vooroordeel ten aanzien van Christus was weggenomen. Maar hij had zijn nationaal vooroordeel nog niet voldoende overwonnen om de Samaritaan met name eer te geven. Toen Christus vroeg: 'Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen?' gaf hij ten antwoord: 'Die hem barmhartigheid bewezen heeft.' LLA 236 1 'En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo.' Toon dezelfde tedere vriendelijkheid jegens hen die in nood verkeren. Op deze wijze zult u laten zien dat u de gehele wet houdt. LLA 236 2 Het grote onderscheid tussen de joden en de Samaritanen lag in het verschil in godsdienstige opvattingen over wat ware aanbidding vormde. De Farizeeën hadden geen goed woord over voor de Samari-tanen maar uitten de bitterste vervloekingen over hen. De vijandschap tussen joden en Samaritanen was zo groot, dat de Samaritaanse vrouw het heel vreemd vond toen Christus haar om water vroeg. 'Hoe kunt Gij, als jood,' zei ze, 'van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? Want' (voegde de evangelist er aan toe) 'joden gaan niet om met Samaritanen.' 1 En toen de joden, van moordlustige haat vervuld tegen Christus, in de tempel klaarstonden om Hem te stenigen, konden zij geen betere woorden vinden om hun haat te uiten dan te zeggen: 'Zeggen wij niet terecht dat Gij een Samaritaan zijt en bezeten zijt?' 2 Toch lieten de priester en de Leviet juist dat werk na, dat God hen had opgedragen. Zij lieten een gehate en verachte Samaritaan zorgen voor een van hun eigen landgenoten. LLA 236 3 De Samaritaan had het gebod vervuld: 'Gij zult uw naaste lief-hebben gelijk uzelf.' Op deze wijze toonde hij dat hij rechtvaardiger was dan degenen, die hem veroordeelden. Terwijl hij zijn eigen leven in de waagschaal stelde, had hij de gewonde man behandeld als zijn broeder. Deze Samaritaan is een beeld van Christus. Onze Heiland openbaart voor ons een liefde die nooit door de liefde van de mensen geëvenaard kan worden. Toen wij gewond en gekwetst waren, had Hij medelijden met ons. Hij ging ons niet aan de andere kant voorbij om ons hulpeloos en hopeloos achter te laten om te vergaan. Hij bleef niet in zijn heilig, gelukkig tehuis waar heel het hemelse heer Hem liefhad. Hij zag onze grote nood, trok Zich onze zaak aan en vereenzelvigde zijn belangen met die van de mensheid. Hij stierf om zijn vijanden te redden. Hij bad voor zijn moordenaars. Terwijl Hij op zijn eigen voor-beeld wees, zei Hij tot zijn volgelingen: 'Dit gebied Ik u, dat gij elkan-der liefhebt'; 'gelijk Ik u liefgehad heb dat gij ook elkander liefhebt.' 3 LLA 236 4 De priester en de Leviet waren naar de tempel geweest om daar te aanbidden. Deze dienst had God zelf ingesteld. Deelname aan die dienst was een groot en verheven voorrecht. De priester en de Leviet hadden het gevoel dat zij, die op deze wijze geëerd waren, zich zouden verlagen als zij een onbekende lijder die aan de kant van de weg lag, zouden helpen. Op deze wijze verwaarloosden zij de kostbare gelegen-heid die God hun had geboden om als zijn werktuigen een medemens tot zegen te zijn. LLA 236 5 In onze tijd maken velen dezelfde fout. Zij delen hun plichten in twee verschillende klassen in. De eerste bestaat uit grote dingen, gere-geld door Gods wet. De tweede bestaat uit zogenaamde 'kleine dingen', waardoor het gebod: 'Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf wordt veronachtzaamd. Dit werk wordt overgelaten aan de grilligheid, de neiging of impuls van de mens. Op deze wijze wordt het karakter besmeurd en de godsdienst van Christus op verkeerde wijze uitgeleefd. LLA 237 1 Er zijn mensen die menen dat het hun waardigheid naar beneden haalt als zij de lijdende mensheid dienen. Velen zien verachtelijk en onverschillig naar hen, die de tempel van de ziel hebben verwoest. Anderen verwaarlozen de armen op andere gronden. Zij menen dat zij bezig zijn in het werk van Christus en proberen een zaak te bouwen die de moeite waard is. Zij hebben het idee dat zij een groot werk doen en dat zij niet kunnen stilstaan om te letten op de noden van de behoeftigen en de verslagenen. Terwijl zij zich voor dit naar hun mening belangrijke werk inzetten, bestaat zelfs de mogelijkheid dat zij de armen verdrukken. Zij kunnen hen in harde en moeilijke omstandig-heden brengen, hun rechten ontnemen of hun behoeften veronachtza-men. Toch hebben zij nog het gevoel dat dit alles te rechtvaardigen is, omdat zij menen het werk van Christus bevorderen. LLA 237 2 Velen zullen een broeder of een naaste onder moeilijke omstan-digheden alleen laten worstelen. Omdat zij beweren dat zij christenen zijn, kan men ertoe komen te denken dat zij door hun koude zelfzucht Christus vertegenwoordigen. Omdat Gods volgelingen niet met Hem samenwerken, wordt Gods liefde, die door hen naar hun medemensen zou moeten stromen, grotendeels aan hen onthouden. Bij gevolg wordt veel lof en dank uit menselijke harten en van menselijke lippen verhinderd om terug te keren tot God. Hij wordt beroofd van de heerlijkheid waarop zijn heilige naam recht heeft. Hij wordt beroofd van zielen voor wie Christus is gestorven, zielen die Hij graag in zijn koninkrijk zou brengen om voor altijd in zijn tegenwoordigheid te vertoeven. LLA 237 3 Gods waarheid heeft weinig invloed in de wereld, terwijl deze juist veel invloed zou moeten hebben door onze daden. Het belijden van de godsdienst alleen heeft weinig te betekenen. Wij mogen beweren volgelingen van Christus te zijn. Wij mogen voorgeven elke waarheid in Gods Woord te geloven, maar dit alles zal onze naaste niet helpen, tenzij ons geloof in ons dagelijks leven zichtbaar is. Onze belijdenis mag nog zo hoogstaand zijn, wijzelf noch onze medemensen zullen erdoor gered worden, tenzij wij christenen zijn. Een juist voorbeeld betekent voor de wereld meer dan alles wat wij zeggen. LLA 237 4 Het werk van Christus kan nooit door een zelfzuchtige manier van leven worden gediend. Zijn zaak is de zaak van de verdrukten en de armen. In de harten van zijn belijdende volgelingen moet de tedere medelevendheid gevonden worden van Christus - meer liefde voor hen, die Hij op zo hoge waarde stelt dat Hij zijn eigen leven voor hun zaligheid heeft gegeven. Deze zielen zijn oneindig veel kostbaarder dan enig offer dat wij God kunnen brengen. Bezig te zijn met een op het oog groot werk, terwijl wij de behoeftige veronachtzamen of de vreemdeling onthouden waarop hij recht heeft, is geen werk waarop zijn goedkeuring kan rusten. LLA 238 1 De heiligmaking van het leven door het werk van de Heilige Geest is het inplanten van Christus' natuur in het menselijk leven. De gods-dienst van het evangelie is Christus in het leven. Dit is een levend, werkzaam beginsel. Het betekent dat de genade van Christus geopen-baard wordt in het karakter en tot uiting komt in goede werken. De beginselen van het evangelie kunnen niet gescheiden worden van onverschillig welk deel van het dagelijks leven. Elke tak van christelijk leven en werk moet een weergave zijn van het leven van Christus. LLA 238 2 Liefde is de basis van alle godsvrucht. Niemand heeft een zuivere liefde voor God, tenzij hij een onzelfzuchtige liefde koestert voor zijn broeder, wat zijn belijdenis ook moge zijn. Wij kunnen echter nooit in het bezit komen van deze geest door te proberen anderen lief te hebben. Wat wij nodig hebben is de liefde van Christus in het hart. Wanneer onze eigen natuur opgaat in Christus, komt deze liefde spontaan te voorschijn. De volmaaktheid van het christelijk karakter wordt bereikt wanneer de impuls om anderen te zegenen en te helpen gedurig van binnenuit komt, wanneer de zonneschijn van de hemel het hart vult en op het gelaat tot uiting komt. LLA 238 3 Het is onmogelijk dat het hart, waarin Christus leeft, verstoken blijft van liefde. Als wij God liefhebben, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad, zullen wij allen, voor wie Christus is gestorven, ook liefheb-ben. Wij kunnen niet met God in aanraking komen zonder in aanraking te komen met de mensen, want in Hem, die op de troon van het universum zit, zijn God-zijn en mens-zijn verenigd. Als wij met Chris-tus verbonden zijn, zijn wij met de gulden schakels van de keten der liefde met onze medemensen verbonden. Dan zullen het medelijden en het medeleven van Christus in ons leven zichtbaar zijn. Wij zullen dan niet wachten tot de behoeftigen en de ongelukkigen bij ons worden gebracht. Wij zullen niet gedwongen moeten worden mee te voelen met het leed van anderen. Voor ons zal het even natuurlijk zijn te voorzien in de behoeften van armen en lijdenden als het voor Christus natuurlijk was om rond te gaan en goed te doen. LLA 238 4 Waar een impuls is van liefde en medeleven, waar het hart ver-langt anderen te zegenen en op te heffen, is het werk van Gods Heilige Geest openbaar. In de diepten van het heidendom zijn mensen die onbekend zijn met de geschreven wet van God, mensen die nooit de naam van Christus hebben gehoord, maar toch vriendelijk geweest voor zijn dienstknechten en hen hebben beschermd met gevaar voor hun eigen leven. Hun daden tonen het werk van een goddelijke macht. De Heilige Geest heeft de genade van Christus geplant in het hart van de heiden en zijn medeleven wakker gemaakt, tegen zijn natuur in, in strijd met zijn opvoeding. Het licht, dat ieder mens verlicht, schijnt in zijn hart en dit licht zal, als hij er acht op slaat, zijn voeten leiden naar Gods koninkrijk. LLA 239 1 Gods heerlijkheid bestaat uit het opheffen van de gevallenen en het vertroosten van de bedroefden. Waar Christus in de harten van de mensen woont, zal Hij op gelijke wijze geopenbaard worden. Waar deze heerlijkheid werkt, zal de godsdienst van Christus een zegen brengen. Waar deze heerlijkheid is, is licht. LLA 239 2 God maakt geen onderscheid in nationaliteit, ras of maatschappe-lijke groepering. Hij is de Schepper van alle mensen. Allen zijn door de schepping leden van één gezin en allen zijn één door de verlossing. Christus is gekomen om elke scheidsmuur neer te werpen, om elke afdeling van de tempel te openen, zodat iedereen vrij toegang kan hebben tot God. Zijn liefde is zo veelomvattend, zo volkomen, dat alles daarvan wordt doordrongen. Deze liefde tilt hen, die door Satans misleidingen zijn bedrogen, uit de kring die hij heeft gevormd en brengt hen binnen het bereik van Gods troon, die omgeven is door de boog der belofte. LLA 239 3 In Christus is geen jood of Griek, geen slaaf of vrije. Allen zijn nabij gebracht door zijn kostbaar bloed. 4 LLA 239 4 Wat het verschil in godsdienstige opvattingen ook moge zijn, het geroep van de lijdende mensheid moet gehoord en beantwoord worden. Waar bitterheid bestaat als gevolg van verschil in godsdienst, kan veel goeds gedaan worden door persoonlijk werk. Liefdevolle dienst zal het vooroordeel wegnemen om mensen voor God winnen. LLA 239 5 Wij moeten het verdriet, de moeilijkheden en de zorgen van ande-ren voorkomen. Wij moeten delen in de vreugde en de zorg van zowel rijk als arm, hoog en laag. 'Gij hebt het om niet ontvangen,' zegt Christus, 'geeft het om niet.' 5 Overal om ons heen zijn arme, beproefde mensen die behoefte hebben aan medelevende woorden en behulpzame daden. Er zijn weduwen die medeleven en steun nodig hebben. Er zijn wezen die Gods volgelingen op zijn bevel moeten adopteren als een pand, hun door God geschonken. Maar al te dikwijls worden ze echter achteloos gepasseerd. Het is mogelijk dat zij in lompen gekleed, onaantrekkelijk en eigenaardig schijnen. Toch zijn zij Gods eigendom. Zij zijn gekocht en de prijs is betaald en in zijn oog zijn zij even kostbaar als wij dat zijn. Zij zijn leden van Gods grote gezin en christenen zijn als zijn rentmeesters voor hen aansprakelijk. Hij zegt: 'Ik zal hun ziel uit uw hand eisen.' LLA 240 1 Zonde is het ergste kwaad en wij hebben als plicht de zondaar te helpen en met hem mee te voelen. Niet iedereen kan echter op dezelfde wijze benaderd worden. Velen verbergen hun zielehonger. Zulke mensen zouden ten zeerste geholpen worden door een teder woord of een vriendelijk gebaar. Anderen verkeren in de grootste nood zonder het te beseffen. Zij zijn zich niet bewust van de vreselijke eenzaamheid van hun ziel. Velen zijn zo diep gezonken in de zonde dat zij het besef van eeuwige werkelijkheden hebben verloren, niet meer op Gods beeld gelijken en nauwelijks weten dat zij een ziel hebben die behouden of verloren kan zijn. Zij geloven niet in God en stellen geen vertrouwen in mensen. Velen van hen kunnen slechts benaderd worden door daden van belangeloze vriendelijkheid. Eerst moet voor hun stoffelijke noden worden gezorgd. Ze moeten gevoed, gereinigd en fatsoenlijk gekleed worden. Wanneer zij de bewijzen zien van uw onzelfzuchtige liefde, zal het voor hen gemakkelijker zijn te geloven in de liefde van Christus. LLA 240 2 Velen dwalen en zijn zich bewust van hun schande en hun dwaas-heid. Zij zien op hun fouten en vergissingen tot ze haast wanhopig zijn. Wij mogen zulke mensen niet verwaarlozen. Als iemand tegen de stroom in moet zwemmen, drijft de kracht van de stroom hem terug. Laat hem dan een helpende hand worden toegestoken, zoals de hand van onze Oudere Broeder aan de zinkende Petrus werd toegestoken. Spreek tot zo iemand woorden vol hoop, woorden die het vertrouwen herstellen en liefde wekken. LLA 240 3 Uw broeder, die innerlijk ziek is, heeft u nodig, zoals u behoefte hebt aan de liefde van een broeder. Hij heeft de ervaring nodig van iemand die even zwak is geweest als hij, iemand die met hem kan meevoelen en hem kan helpen. Het bewustzijn van onze zwakheid zou ons moeten aansporen anderen in hun bittere nood te helpen. Nooit mogen wij een lijdende mens voorbijgaan zonder te proberen hem die troost te bieden waarmee wij door God vertroost zijn. LLA 240 4 Gemeenschap met Christus, persoonlijk contact met een levende Heiland stelt verstand, hart en ziel in staat de lagere natuur te over-winnen. Vertel aan hem die afgedwaald is dat een almachtige hand hem zal ondersteunen, dat de oneindige menselijkheid van Christus hem kent en met hem meeleeft. Het is niet voldoende dat hij gelooft in de wet en in kracht, dingen die niet kunnen voelen en het hulpgeroep niet kunnen horen. Hij heeft behoefte zich vast te klemmen aan een helpende hand, te vertrouwen op een hart vol tederheid. Richt zijn gedachten op Gods tegenwoordigheid, die altijd nabij hem is en die hem altijd vol medelevende liefde gadeslaat. Zeg hem dat hij moet denken aan het hart van de Vader dat bedroefd is over de zonde, aan de hand van een Vader die nog steeds uitgestrekt is, aan de stem van een Vader die zegt: 'Laat hij mijn sterkte aangrijpen, opdat hij met vrede make.' LLA 241 1 Terwijl u zich met dit werk bezighoudt, hebt u metgezellen die voor menselijke ogen onzichtbaar zijn. Hemelse engelen stonden naast de barmhartige Samaritaan terwijl deze voor de gewonde vreemdeling zorgde. Engelen van God staan allen terzijde die God dienen door hun medemensen te helpen. En u hebt ook de medewerking van Christus zelf. Hij is de Hersteller en wanneer u onder zijn toezicht werkt, zult u grote resultaten zien. LLA 241 2 Van uw trouw in dit werk is niet alleen het welzijn van anderen, maar ook uw eeuwig lot afhankelijk. Christus wil allen opheffen, die zich laten opheffen tot Hem, opdat wij met Hem één zullen zijn zoals Hij één is met de Vader. Hij laat toe dat wij in aanraking komen met lijden en rampen om ons wakker te schudden uit onze zelfzucht. Hij tracht in ons de kenmerken van zijn karakter - medeleven, tederheid en liefde -- tot ontwikkeling te brengen. Als wij dit dienstwerk aanvaarden, plaatsen wij ons onder zijn onderricht om geschikt gemaakt te worden voor Gods tegenwoordigheid. Als wij het verwerpen, verwerpen wij zijn onderricht en kiezen om voor eeuwig van Hem te worden gescheiden. LLA 241 3 'Indien gij de door Mij opgedragen taak waarneemt,' zegt de Here, 'dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan' - onder de engelen die zijn troon omringen. 6 Door samen te werken met hemelse wezens in hun werk op aarde, maken wij ons gereed om in de hemel in hun gezelschap te vertoeven. Als dienende geesten, uitgezonden ten dienste van hen die het heil zullen beërven, zullen hemelse engelen hen verwelkomen die op aarde niet hebben geleefd om gediend te worden, maar om te dienen. 7 In dit zalige gezelschap zullen wij tot onze eeuwi-ge vreugde leren wat allemaal opgesloten ligt in de vraag: 'Wie is mijn naaste?' ------------------------Hoofdstuk 28--Het loon van weldoen LLA 242 1 De waarheid van Gods vrije genade was vrijwel geheel door de joden uit het oog verloren. De rabbi's onderwezen dat Gods gunst verdiend moet worden. Zij hoopten het loon der rechtvaardigen te verdienen door hun eigen werken. Op deze wijze werd hun aanbidding gedreven door een hebzuchtige, berekenende geest. Zelfs de discipelen van Christus waren niet helemaal vrij van deze geest en de Heiland nam iedere kans waar om hen op hun dwaling te wijzen. Vlak voordat Hij de gelijkenis van de pachters vertelde, vond iets plaats dat Hem de weg opende om de ware beginselen naar voren te brengen. LLA 242 2 Terwijl Hij onderweg was, kwam een jonge overste op Hem toelo-pen, knielde neer en groette Hem eerbiedig. 'Goede Meester,' zei hij, 'wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?' LLA 242 3 De overste had Christus aangesproken als een geëerde rabbi, maar hij zag in Hem niet Gods Zoon. De Heiland zei: 'Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen.' Op welke grond noemt gij Mij goed? God is de enige die goed is. Als u Mij als zodanig erkent, moet u Mij aanvaarden als zijn Zoon en vertegenwoordiger. LLA 242 4 'Indien gij het leven wilt binnengaan,' voegde Hij eraan toe, 'on-derhoud de geboden.' Gods karakter komt tot uitdrukking in zijn wet en om met God in harmonie te zijn, moeten de beginselen van zijn wet de oorsprong zijn van al uw daden. LLA 242 5 Christus doet niets af van de eisen der wet. In niet mis te verstane taal houdt Hij hier gehoorzaamheid voor als voorwaarde tot het eeuwig leven, dezelfde voorwaarde die aan Adam werd gesteld voor hij had gezondigd. De Heer verwacht nu niet minder van ons dan Hij van de mens in het paradijs verwachtte: volmaakte gehoorzaamheid, onbe vlekte gerechtigheid. De eisen onder het genadeverbond zijn dezelfde als de eisen die gesteld zijn in het paradijs - harmonie met Gods wet die heilig, rechtvaardig en goed is. LLA 243 1 Op de woorden 'Onderhoud de geboden' antwoordde de jonge man: 'Welke?' Hij veronderstelde dat een of ander ceremonieel voor-schrift werd bedoeld, maar Christus bedoelde de wet die op de Sinaï was gegeven. Hij noemde verschillende geboden van de tweede tafel van de Decaloog en somde ze toen op in het gebod: 'Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.' LLA 243 2 Zonder te aarzelen antwoordde de jonge man: 'Dat alles heb ik in acht genomen van mijn jeugd af. Waarin schiet ik nog te kort?' Zijn opvatting van de wet was uiterlijk en oppervlakkig. Naar menselijke maatstaf gemeten bezat hij een smetteloos karakter. Tot op zekere hoogte was zijn uiterlijk leven vrij van zonde; hij meende werkelijk dat op zijn gehoorzaamheid niets was aan te merken. Toch leefde diep in hem de vrees dat tussen hem en God niet alles in orde was. Dit dreef hem tot de vraag: 'Waarin schiet ik nog tekort?' LLA 243 3 'Indien gij volmaakt wilt zijn,' zei Christus, 'ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij. Toen de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.' LLA 243 4 Wie zichzelf liefheeft, overtreedt de wet. Jezus wilde dit aan de jongeman duidelijk maken en Hij hield hem een proef voor die de zelfzucht in zijn hart zou openbaren. Hij toonde hem de zieke plek in zijn karakter. De jongeman wenste geen verdere voorlichting. Hij had in zijn hart een afgod gekoesterd. De wereld was zijn god. Hij zei dat hij de geboden had onderhouden, maar hij miste het beginsel dat de kern van deze geboden is. Hij bezat geen echte liefde voor God en de mensen. Dit gebrek was het tekort aan alles wat hem geschikt zou maken de hemel binnen te gaan. Door zijn liefde voor zichzelf en voor werelds gewin leefde hij in disharmonie met de beginselen van de hemel. LLA 243 5 Toen deze jongeman bij Jezus kwam, hadden zijn oprechtheid en ernst het hart van de Heiland gewonnen. 'Jezus, hem aanziende, kreeg hem lief.' In deze jongeman zag Hij iemand die als prediker der gerechtigheid dienst kon doen. Hij zou deze talentvolle en edele jonge-man even graag hebben aanvaard als de arme vissers die Hem waren gevolgd. Als de jongeman zijn bekwaamheid had gewijd aan het werk van zielenredden, zou hij een ijverige en succesvolle werker voor Christus zijn geworden. LLA 243 6 Eerst moest hij echter voldoen aan de voorwaarden voor het discipelschap. Hij moest zich onvoorwaardelijk overgeven aan God. Toen de Heiland hen riep, stonden Johannes, Petrus, Matteüs en hun met-gezellen op, verlieten alles en volgden Hem. 1Dezelfde toewijding werd gevraagd van de jonge overste. Christus vroeg op deze wijze geen gro-ter offer dan Hijzelf had gebracht. 'Hij is om uwentwille arm gewor-den, terwijl Hij rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt wor-den.' 2 De jongeman moest slechts volgen waar Christus was voorge-gaan. LLA 244 1 Christus zag de jongeman aan en verlangde zijn hart te bezitten. Hij wilde hem graag uitzenden als boodschapper om een zegen te zijn voor de mensen. In de plaats van wat hem werd gevraagd op te geven, bood Christus hem het voorrecht aan van gemeenschap met Zichzelf. 'Volg Mij,' zei hij. Petrus, Jakobus en Johannes hadden dit een vreug-de geacht. Ook de jongeman zag bewonderend op tot de Heiland. Hij voelde zich tot Hem aangetrokken. Maar hij was niet bereid het begin-sel van zelfopoffering van de Heiland te aanvaarden. Hij stelde zijn rijkdom boven Christus. Hij verlangde naar het eeuwig leven, maar wilde niet de onzelfzuchtige liefde in zijn hart ontvangen, die alleen leven betekent en verdrietig wendde hij zich van Christus af. LLA 244 2 Toen de jongeman zich afwendde, zei Jezus tot zijn discipelen: 'Hoe moeilijk kunnen zij die geld hebben, in het koninkrijk Gods ingaan.' Over deze woorden verbaasden de discipelen zich. Hun was geleerd de rijken te zien als de gunstelingen van God. Zelf hoopten zij wereldlijke macht en rijkdom te ontvangen in het koninkrijk van de Messias. Wanneer de rijken moeilijk het koninkrijk konden ingaan, welke hoop bleef er dan voor de andere mensen over? LLA 244 3 Weer zei Jezus: 'Kinderen, hoe moeilijk is het het koninkrijk Gods binnen te gaan. Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het koninkrijk Gods binnengaat. En zij waren nog meer verslagen.' Nu beseften zij dat deze ernstige waar-schuwing ook voor hen gold. In het licht van de woorden van de Hei-land werd hun verborgen verlangen naar macht en rijkdom geopen-baard. Vol twijfel riepen zij uit: 'Wie kan dan behouden worden?' LLA 244 4 'Jezus zag hen aan en zeide: Bij de mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.' Een rijke kan als zodanig de hemel niet binnengaan. Zijn rijkdom geeft hem geen aanspraak op de erfenis der heiligen in het licht. Alleen door de onverdiende genade van Christus kan iemand de stad van God binnengaan. LLA 244 5 Zowel tot de rijken als tot de armen worden de woorden van de Heilige Geest gesproken: 'Gij zijt niet van uzelf. Want gij zijt gekocht en betaald.' Wanneer de mensen dit geloven, zullen zij hun bezittingen zien als iets dat hun is toevertrouwd om te worden gebruikt zoals God dat heeft aangegeven, om de verlorenen te redden en de lijdenden en armen te troosten. Bij de mensen is dit onmogelijk, want het hart klemt zich vast aan zijn aardse schatten. Wie slaaf is van de Mammon is doof voor het geroep van menselijke noden. Maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Als het zelfzuchtig hart de mateloze liefde van Chris-tus aanschouwt, wordt het vertederd en verzacht. De rijke zal ertoe gebracht worden evenals Paulus te zeggen: 'Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil schade geacht. Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat.' 3 Zij zullen dan niet langer iets hun eigendom noemen. Zij zullen het beschouwen als blijdschap om rentmeesters te zijn van 'de menigvuldige genade' van God en terwille van Hem alle mensen dienen. LLA 245 1 Petrus was de eerste die uiting gaf aan de verborgen overtuiging, gewekt door de woorden van de Heiland. Met voldoening dacht hij aan wat hij en zijn broeders voor Christus hadden opgegeven. 'Zie,' zei hij, 'wij hebben het onze prijsgegeven en zijn U gevolgd.' Terwijl hij dacht aan de voorwaardelijke belofte aan de jongeman: 'Gij zult een schat hebben in de hemel,' vroeg hij nu wat hij en zijn metgezellen zouden ontvangen als beloning voor hun opoffering. LLA 245 2 Het antwoord van de Heiland ontroerde deze Galilese vissers. Het schilderde hun de eer die hun diepste dromen in vervulling deed gaan: 'Voorwaar Ik zeg u, gij die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te rich-ten.' En Hij voegde eraan toe: 'Er is niemand die huis of broeders of zusters of moeder of vader of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om Mij en om het evangelie, of hij ontvangt honderdvoudig terug: nu in deze tijd, huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.' LLA 245 3 De vraag van Petrus: 'Wat zal dan ons deel zijn?' openbaarde echter een geest die, wanneer deze niet werd verbeterd, de discipelen ongeschikt zou maken om boodschappers van Christus te zijn. Het was de geest van een dagloner. Hoewel de discipelen door Jezus' liefde waren aangetrokken, waren ze niet volkomen vrij van het Farizeïsme. Nog steeds werkten zij met de gedachte aan het verdienen van een beloning naarmate hun werk was. Zij koesterden een geest van zelf-verheffing en zelfvoldaanheid en vergeleken zich met elkaar. Wanneer een van hen in het een of ander tekort was geschoten, gaven de anderen toe aan gevoelens van meerderwaardigheid. LLA 245 4 Om de discipelen te helpen dat zij de beginselen van het evangelie niet uit het oog zouden verliezen, vertelde Christus hen een gelijkenis die de wijze illustreert waarop God zijn dienstknechten behandelt en aangeeft welke geest Hij in hen verwacht te vinden, als ze voor Hem werken. LLA 246 1 'Het koninkrijk der hemelen,' zei Hij, 'is gelijk aan een heer des huizes, die des morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren.' Het was gebruikelijk dat mensen die werk zochten, op de markt wachtten. Daarheen gingen de werkgevers om dienstknechten te vinden. De man uit de gelijkenis wordt voorgesteld als iemand die op verschillende tijden heenging om arbeiders te huren. Zij die vroeg in de morgen werden gehuurd, stemden toe voor een bepaalde som te werken. Zij die later werden gehuurd, lieten het over aan het beleid van de heer wat hij hen zou betalen. LLA 246 2 'Toen de avond viel, zei de heer van de wijngaard tot zijn opzich-ter: Roep de arbeiders en betaal het loon uit, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten. Toen zij, die omstreeks het elfde uur gehuurd waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling. En toen de eersten kwamen, meenden dezen, dat zij meer zouden ontvangen. En zij ont-vingen eveneens ieder een schelling.' LLA 246 3 De handelwijze van de heer met zijn arbeiders in zijn wijngaard stelt Gods handelwijze met de mensen voor. Deze is strijdig met de gebruiken die bij de mensen gangbaar zijn. In wereldse zaken wordt uitbetaald naarmate het werk dat gedaan is. De arbeider verwacht slechts dat te ontvangen wat hij verdiend heeft. Maar in de gelijkenis illustreerde Christus het beginsel van zijn koninkrijk, een koninkrijk dat niet van deze wereld is. Hij laat Zich niet leiden door menselijke maatstaven. De Heer zegt: 'Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet mijn wegen . . . Want zoals de heme-len hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten.' 4 LLA 246 4 In de gelijkenis kwamen de eerste arbeiders overeen voor een bepaalde som te werken, en zij ontvingen het aangegeven bedrag, niets meer. Zij die later werden gehuurd, geloofden de belofte van de mees-ter: 'Wat billijk is, zal ik u geven.' Zij toonden hun vertrouwen in hem door niets te vragen over het loon. Zij vertrouwden op zijn rechtvaar-digheid en billijkheid. Zij werden beloond, niet naar de hoeveelheid werk, maar naar de edelmoedigheid van de heer. LLA 246 5 Zo wil God dat wij vertrouwen in Hem die de goddelozen recht-vaardigt. Zijn beloning wordt niet verstrekt naar onze verdiensten maar naar zijn eigen voornemen 'dat Hij in Christus Jezus onze Here, heeft uitgevoerd.' 5 'Niet om de werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming heeft Hij ons gered.' En hun, die Hem vertrouwen, zal Hij oneindig meer doen dan wij bidden of beseffen. 6 LLA 247 1 Niet de hoeveelheid werk die gedaan is of de zichtbare resultaten daarvan, maar de geest waarin het werk is gedaan maakt het voor God waardevol. Zij die tegen het elfde uur in de wijngaard kwamen, waren dankbaar dat zij de kans hadden om te werken. Hun harten waren vol dank jegens hem die hen had aangenomen, en toen de heer des huizes hen aan het einde van de dag uitbetaalde voor een hele dag werken, waren zij zeer verrast. Zij wisten dat zij dat loon niet hadden verdiend. De goedheid op het gelaat van hun werkgever vervulde hen met blijd-schap. Nooit vergaten zij de goedheid van de heer of de edelmoedige betaling die zij ontvangen hadden. Zo gaat het ook met de zondaar die in het bewustzijn van zijn onwaardigheid ter elfder ure in de wijngaard van de Meester is gaan werken. De tijd waarin hij werkt schijnt zo kort en hij heeft het gevoel dat hij het loon niet verdient, maar hij is vervuld met blijdschap dat God hem toch heeft aanvaard. Hij werkt met een nederige geest, vol vertrouwen en dankbaar voor het voorrecht dat hij een medewerker van Christus mag zijn. God eert graag een dergelijke geestesgesteldheid. LLA 247 2 De Heer wenst dat wij ons aan Hem toevertrouwen zonder te vragen naar de mate van beloning. Als Christus in het hart woont, is de gedachte aan een beloning niet overheersend. Deze gedachte vormt geen drijfveer voor onze inzet. Weliswaar zien wij in zekere mate uit naar de beloning. God wil dat wij zijn beloofde zegeningen zullen waarderen. Maar Hij wil niet dat wij hunkeren naar loon of dat wij het gevoel hebben dat wij voor elke taak betaald moeten worden. Wij moe-ten eerder doen wat goed is zonder rekening te houden met verdienste, dan hunkeren naar het verkrijgen van een beloning. Liefde tot God en onze medemensen moet onze drijfveer zijn. Deze gelijkenis is geen verontschuldiging voor hen die de eerste oproep om te werken horen, maar nalaten om in de wijngaard des Heren te gaan werken. Toen de heer ter elfder ure naar de markt ging en daar mensen vond die geen werk hadden, zei hij: 'Waarom staat gij hier de hele dag werkloos?' Het antwoord luidde: 'Omdat niemand ons gehuurd heeft.' Geen van hen, die later op de dag werden geroepen was daar 's morgens geweest. Zij hadden niet geweigerd om te werken. Zij die weigeren en daar later berouw van hebben, doen er goed aan zich te bekeren, maar het is onverstandig te spelen met de eerste oproep van genade. LLA 247 3 Toen de arbeiders uit de wijngaard ieder een schelling ontvingen, waren zij die vroeg in de morgen waren begonnen beledigd. Hadden zij geen twaalf uur gewerkt? zo redeneerden zij, en was het niet juist dat zij meer zouden krijgen dan degenen die slechts één uur in het koelste van de dag hadden gewerkt? 'Deze laatsten hebben één uur gewerkt,' zeiden zij, 'en gij hebt hen met ons gelijkgesteld, die een zware dag en de hitte hebben doorstaan.' LLA 248 1 'Vriend,' zei de heer tot één van hen, 'ik doe u geen onrecht. Zijt gij het niet met mij eens geworden voor een schelling? Neem het uwe en ga heen; ik wil deze laatste hetzelfde geven als u. Staat het mij niet vrij met het mijne te doen wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?' 'Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.' LLA 248 2 De eerste arbeiders uit de gelijkenis stellen hen voor die op grond van hun werk voorkeur boven de anderen eisen. Zij doen hun werk in een zelfvoldane geest en openbaren geen zelfverloochening en geen offervaardigheid. Misschien zeggen zij dat zij God heel hun leven heb-ben gediend. Zij hebben wellicht vooraan gestaan bij het verdragen van moeilijkheden, ontberingen en beproevingen en menen daarom dat zij aanspraak kunnen maken op een grote beloning. Zij denken meer aan de beloning dan aan het voorrecht dat zii dienstknechten van Christus mogen zijn. Naar hun mening geven hun werk en offers hen het recht meer eer dan anderen te ontvangen. En omdat deze eis niet wordt erkend, voelen zij zich beledigd. Als zij in hun werk een liefdevolle vertrouwende geest zouden hebben getoond, zouden zij de eersten blijven, maar hun klagende gesteldheid is onchristeliik en laat zien dat zij onbetrouwbaar zijn. Deze openbaart hun verlangen naar verbetering van hun eigen positie, hun gebrek aan vertrouwen op God en hun afgunstige, ontevreden houding jegens hun broeders. De goedheid en milddadigheid van de Here is voor hen slechts een aanleiding tot morren. Op deze wijze laten zij zien dat tussen hun ziel en God geen verbinding bestaat. Zij kennen niet de blijdschap van het samenwerken met de grote Meester. LLA 248 3 Voor God is niets aanstootgevender dan deze bekrompen, zelf-zuchtige geest. Hij kan niet werken met iemand die deze eigenschappen openbaart. Zulke mensen zijn ongevoelig voor het werk van zijn Geest. Eerst waren de joden geroepen om te werken in des Heren wijngaard en op grond hiervan waren zij trots en eigengerechtigd. Hun lange jaren van dienen beschouwden zij als iets wat hen recht gaf op een groter beloning dan anderen zouden ontvangen. Niets ergerde hen meer dan de gedachte, dat de heidenen dezelfde voorrechten als zij in de dingen Gods zouden ontvangen. LLA 248 4 Christus waarschuwde zijn discipelen die het eerst waren geroepen om Hem te volgen, dat zij niet deze gedachten zouden koesteren. Hij besefte dat de zwakheid, de vloek van de gemeente, een eigenge-rechtigde geest zou zijn. De mensen zouden menen dat zij zelf iets zouden kunnen doen om een plaats te verdienen in het koninkrijk der hemelen. Zij zouden zich inbeelden dat, wanneer zij een bepaalde vor-dering hadden gemaakt, de Here hen zou komen helpen. Op die wijze zou er veel van henzelf en weinig van Jezus in hun leven zijn. Velen die een weinig gevorderd waren, zouden opgeblazen zijn en zich beter achten dan andere mensen. Zij zouden hunkeren naar vleierij en afgunstig zijn als zij niet als de belangrijksten zouden worden beschouwd. Voor dit gevaar wil Christus zijn discipelen bewaren. LLA 249 1 Al het roemen op onze eigen verdiensten is ongepast. 'De wijze roeme niet op zijn wijsheid en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertie-renheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, luidt het woord des Heren.' 7 LLA 249 2 Het loon is niet naar de werken, opdat niemand zou roemen, maar alles is uit genade. 'Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees verkregen heeft? Want indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. Want wat zegt het Schriftwoord? Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. Hem echter die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.' 8 Daarom heeft niemand reden om te roemen boven de ander of een grief te koesteren jegens de ander. Niemand wordt bevoorrecht boven de ander. Evenmin kan iemand op het loon aanspraak maken als iets waarop hij recht heeft. LLA 249 3 Zowel de eersten als de laatsten zullen delen in de grote, eeuwige beloning en de eersten zouden de laatsten vol blijdschap moeten ver-welkomen. Wie een ander het loon misgunt, vergeet dat hijzelf uitslui-tend door genade is gered. De gelijkenis van de arbeiders is een bestraffing van alle afgunst en achterdocht. Liefde verheugt zich in de waarheid en trekt geen afgunstige vergelijkingen. Wie liefde bezit. vergelijkt slechts de beminnelijkheid van Christus met zijn eigen onvolmaakt karakter. LLA 249 4 Deze gelijkenis dient als waarschuwing voor alle werkers - hoe-lang zij ook in het werk zijn en hoe veelomvattend hun werk ook is - dat zij zonder liefde voor hun broeders en zonder nederigheid voor God niets zijn. In het op de troon plaatsen van het eigen-ik is geen godsdienst. Wie zelfverheerlijking tot doel heeft, zal zich verstoken zien van de genade die hem alleen succesvol kan maken in de dienst van Christus. Wanneer aan trots en zelfvoldaanheid wordt toegegeven, leidt het werk schade. LLA 249 5 Niet de duur van de tijd waarin wij werken, maar onze bereidwil-ligheid en trouw in het werk maakt dit voor God aanvaardbaar. In al ons werk is een volledige overgave van onszelf vereist. De kleinste plicht die oprecht en met terzijde schuiven van onszelf wordt verricht behaagt God meer dan het grootste werk, dat geschonden is door het zoeken van onszelf. God ziet hoeveel van de geest van Christus wij koesteren, en hoeveel van Christus' gelijkenis ons werk openbaart. Hij houdt meer rekening met de liefde en trouw waarmee wij ons werk doen dan met de hoeveelheid werk die wij verrichten. LLA 250 1 Paj wanneer zelfzucht is gestorven, wanneer streven naar de eerste plaats is uitgebannen, wanneer dankbaarheid het hart vervult en liefde het leven aangenaam maakt, woont Christus in het hart en worden wij erkend als Gods mede-arbeiders. LLA 250 2 De ware werker voor God zal zijn werk niet als saai werk beschouwen, hoe moeilijk dit ook mag zijn. Hij is bereid te werken en zich te laten gebruiken, maar het is een blijmoedig werk dat met een opgewekt hart wordt verricht. Blijdschap in God komt tot uiting door Jezus Christus. Hun blijdschap is de blijdschap die Christus voor ogen stond,' om de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen.' 9 Zij werken samen met de Heer der heerlijkheid. Deze gedachte verzoet alle zwoegen, sterkt de wil en bezielt de geest. wat er ook moge gebeuren. Terwijl zij werken met een onzelfzuchtig hart, veredeld door het feit dat zij delen in het lijden van Christus, dat zij delen in zijn liefde en met Hem samenwerken, helpen zij zijn blijd-schap volmaken, en eer en lof toe te brengen aan zijn verheven naam. LLA 250 3 Dit is de geest van alle ware dienst voor God. Bij gebrek aan deze geest zullen velen die de eersten schenen te zijn, de laatsten worden, terwijl zij die deze geest bezitten, de eersten zullen zijn, hoewel zij tot de laatsten gerekend werden. LLA 250 4 Velen hebben zich aan Christus overgegeven en zien toch geen gelegenheid om een groot werk te doen of een groot offer voor Hem te brengen. Zulke mensen kunnen troost vinden in de gedachte dat het niet de zelfovergave van de martelaar is, die bij God boven alles staat. Wellicht staat niet de zendeling die dagelijks gevaren en zelfs de dood tegemoet treedt, bovenaan in de boeken des hemels. De christen die ook in zijn dagelijks leven christen is, die zich dagelijks overgeeft aan God, die oprecht van doel en rein van gedachten is, die zachtmoedig is bij uitdagingen, die geloof bezit en godvruchtig is, die trouw is in het geringste en thuis het karakter van Christus openbaart - zo iemand is in Gods oog wellicht kostbaarder dan de grootste zendeling of martelaar. LLA 250 5 Hoe heel verschillend zijn de maatstaven waarmee God en de mensen het karakter afmeten! God ziet dat aan vele verzoekingen weerstand is geboden waarvan de wereld of zelfs goede vrienden niets weten; verzoekingen in huis, in het hart. Hij ziet de nederigheid van het hart dat zich van zijn eigen zwakheid bewust is. Hij ziet het oprecht berouw over zelfs een zondige gedachte. Hij ziet de volkomen toewijding aan zijn dienst. Hij heeft gelet op de uren van zware strijd tegen het eigen-ik, een strijd die met een overwinning is geëindigd. God en de engelen weten dit alles. Er is voor Hem een gedenkboek geschreven van hen die de Here vrezen en aan zijn naam gedenken. LLA 251 1 Het geheim van ons succes ligt niet in onze kennis of positie, in het aantal talenten dat ons is toevertrouwd of in de wil van de mens. In het besef van onze onbekwaamheid moeten wij stilstaan bij Christus en door Hem, die de kracht van onze kracht en de voornaamste van onze gedachten is, zullen zij die gewillig en gehoorzaan zijn, de ene overwinning na de andere behalen. LLA 251 2 Hoe kort onze dienst en hoe nederig ons werk ook moge zijn, als wij in eenvoudig geloof Christus volgen, zullen wij niet teleurgesteld zijn over het loon. Wat de grootsten en de verstandigsten niet kunnen verdienen, mogen de zwaksten en nederigsten ontvangen. De gouden poort van de hemel gaat niet open voor de mens die zichzelf verheft. Hij gaat niet open voor hen die trots van geest zijn. De eeuwige poorten zullen wijd geopend worden voor de bevende aanraking van een kind. Zalig zal het loon der genade zijn voor hen, die voor God hebben gewerkt in de eenvoud van geloof en liefde. ------------------------Hoofdstuk 29--Ga uit de bruidegom tegemoet! LLA 252 1 Christus bevindt Zich met zijn discipelen op de Olijfberg. De zon is achter de bergen ondergegaan en de hemelen vertonen reeds het nachtelijk duister. In de verte zien zij een helder verlicht huis, alsof er feest wordt gevierd. Het licht stroomt uit de vensters en een menigte wacht vol spanning, waaruit blijkt dat er spoedig een bruidsstoet zal verschijnen. In veel delen in het Oosten worden huwelijksfeesten in de avond gehouden. De bruidegom gaat uit om zijn bruid te halen en haar naar zijn huis te brengen. Bij het licht van fakkels gaat de bruidsstoet van het huis van haar vader naar het zijne, waar voor de gasten een maaltijd is bereid. Het gezelschap waarop het oog van Christus rust, wacht op de komst van de bruidsstoet met de bedoeling zich achter de stoet te scharen. LLA 252 2 Niet ver van het huis van de bruid wachten tien in het wit geklede jonge vrouwen. Elk heeft een brandende lamp en een klein kruikje olie. Allen wachten vol spanning op de komst van de bruidegom. Maar er is vertraging. Het ene uur na het andere gaat voorbij. De wachters worden vermoeid en vallen in slaap. Midden in de nacht wordt de roep vernomen: 'De bruidegom komt, zie, gaat uit hem tegemoet.' De sla-pers worden plotseling wakker en springen overeind. Zij zien de stoet naderen, verlicht door fakkels en vrolijke muziek. Zij horen de stem van de bruidegom en die van de bruid. De tien meisjes nemen hun lampen en snoeien de pitjes haastig om erheen te gaan. Maar vijf van hen hebben vergeten hun kruikjes met olie te vullen. Zij hadden zo'n langdurig uitstel niet verwacht en waren daarop niet voorbereid. In hun nood wenden zij zich tot hun metgezellen en vragen: 'Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.' Maar de andere vijf meisjes met hun helder brandende lampen hebben hun kruikjes geleegd. Zij hebben geen olie meer over en antwoorden: 'Neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons en voor u; gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf.' LLA 253 1 Terwijl zij heengingen om olie te kopen, ging de stoet verder en zij bleven achter. De vijf meisjes met de brandende lampen voegden zich bij de menigte en gingen met de bruidsstoet het huis binnen, waarna de deur werd gesloten. Toen de dwaze meisjes de feestzaal naderden, kregen zij een onverwachte weigering te horen. De ceremoniemeester zei: 'Ik ken u niet.' Zij bleven buiten staan in de stille straat, in het duister van de nacht. LLA 253 2 Terwijl Christus naar de menigte zag die op de bruidegom wachtte, vertelde Hij zijn discipelen het verhaal van de tien meisjes en illus-treerde door hun ervaring de ervaring van de gemeente die vlak voor zijn wederkomst zou leven. LLA 253 3 De beide groepen wachtenden stelden de beide klassen voor die op de komst van hun Heer wachtten. Zij worden maagden genoemd omdat zij een zuiver geloof belijden. Door de lampen wordt Gods Woord voorgesteld. De Psalmist zegt: 'Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.' 1 De olie is een zinnebeeld van de Heilige Geest. In de profetie van Zacharia wordt de Heilige Geest op gelijke wijze voorgesteld. 'De engel die met mij sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt. Hij zei tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen er bovenop; en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links aan de oliehouder. Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? ... Hij antwoordde mij: Dit is het Woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen ... Ik nam het woord en vroeg hem: Wat bete-kenen deze twee olijfbomen ... en de twee olijftakken, die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien? .. .Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die vóór de Here der ganse aarde staan.' 2 LLA 253 4 De gouden olie werd van de twee olijfbomen door de gouden bui-zen in de kom van de kandelaar geleid en vandaar naar de gouden lampen die het heiligdom verlichtten. Op gelijke wijze wordt de Heili-ge Geest van de heiligen die zich in Gods tegenwoordigheid bevinden overgedragen aan menselijke werktuigen die aan zijn dienst zijn toe-gewijd. Het werk van de twee gezalfden is om aan Gods volk die hemelse genade mee te delen, die alleen in staat is zijn Woord te maken tot een lamp voor onze voet en tot een licht op ons pad. 'Niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest, zegt de Here der heerscharen.' LLA 253 5 In de gelijkenis gingen alle tien maagden uit om de bruidegom te ontmoeten. Allen hadden lampen en kruikjes voor de olie. Een tijd lang was er geen verschil tussen hen zichtbaar. Dit is ook het geval met de gemeente die kort voor de wederkomst van Christus leeft. Allen kennen de Schriften. Allen hebben de boodschap van de nabije komst van Christus vernomen en verwachten vol vertrouwen zijn verschij-ning. Maar zoals in de gelijkenis is het ook nu. Er is een wachttijd en het geloof wordt op de proef gesteld. Wanneer de roep wordt gehoord: 'De bruidegom komt; ziet, gaat uit hem tegemoet!' zijn velen niet gereed. Zij hebben geen olie voor hun lampen in hun kruiken. Zij zijn verstoken van de Heilige Geest. LLA 254 1 Zonder Gods Geest baat de kennis van zijn Woord met. De theorie van de waarheid kan zonder de Heilige Geest de ziel niet levend maken en het hart niet heiligen. Men mag vertrouwd zijn met de geboden en beloften van de Bijbel, maar als Gods Geest geen nadruk legt op de waarheid, zal het karakter niet veranderd worden. Zonder de verlich-ting door de Geest zullen de mensen niet in staat zijn waarheid van dwaling te onderscheiden en zullen zij ten prooi vallen aan de machti-ge verzoekingen van Satan. LLA 254 2 De groep die voorgesteld wordt door de dwaze maagden, bestaat niet uit huichelaars. Ze hebben eerbied voor de waarheid en hebben deze verkondigd. Zij voelen zich aangetrokken tot hen die de waarheid geloven, maar zij hebben zich niet overgegeven aan het werk van de Heilige Geest. Zij zijn niet op Christus Jezus, als de Rots, gevallen, waardoor hun oude natuur gebroken zou zijn. Deze groep wordt eveneens voorgesteld door de 'steenachtige-grond-hoorders'. Zij nemen het Woord met alle bereidheid aan, maar zij laten na de beginselen van dat Woord in zich op te nemen. De invloed daarvan is niet blijvend. De Geest werkt aan het menselijk hart naarmate men verlangt en bereid is om een nieuwe natuur ingeplant te krijgen. Maar de groep, voorgesteld door de dwaze maagden, is met een oppervlakkig werk tevreden geweest. Zii kennen God niet. Zij hebben zijn karakter niet bestudeerd. Zij hebben geen gemeenschap met Hem onderhouden en weten daarom niet hoe zij moeten vertrouwen, verwachten en leven. Hun dienen van God ontaardt in een vorm. 'Zij komen bij u als in een volksoploop, zetten zich voor u neer, als mijn volk, en horen uw woorden, maar doen er niet naar; woorden van liefde zijn in hun mond, maar hun hart gaat uit naar hun woekerwinst.' De apostel Paulus geeft te kennen dat dit de bijzondere kenmerken zullen zijn van hen, die vlak voor de wederkomst van Christus leven. Hij zegt: 'Weet wel dat in de laatste dagen zware tijden zullen komen; want de mensen zullen zelfzuchtig zijn . . . met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben.' 3 LLA 254 3 Deze groep zal in tijden van gevaar roepen: Vrede en geen gevaar. Zij zullen zich geruststellen en niet dromen van gevaren. Als zij uit hun lusteloosheid worden opgeschrikt, zien ze hun ware toestand en smeken anderen om in hun tekort te voorzien. Maar in geestelijke zaken kan niemand het tekort van de ander aanvullen. Gods genade is iedereen ruimschoots aangeboden. De boodschap van het evangelie is verkondigd: 'Wie dorst heeft, kome en wie wil, neme het water des levens om niet.' 4 Het karakter is echter niet over te dragen. Niemand kan voor iemand anders geloven. Niemand kan voor iemand anders de Geest in ontvangst nemen. Niemand kan aan een ander het karakter overdragen dat de vrucht is van het werk van de Geest. 'Al waren Noach, Daniël en Job daar - zo waar Ik leef, luidt het Woord van de Here Here, zij zouden zoon noch dochter redden. Zij zouden door hun gerechtigheid alleen zichzelf redden.' 5 LLA 255 1 In een crisis wordt het karakter openbaar. Toen de ernstige roep te middernacht werd vernomen: 'De bruidegom komt; ziet, gaat uit hem tegemoet!' en de slapende meisjes uit hun slaap werden gewekt, bleek wie voorbereidingen hadden getroffen voor de gebeurtenis. Beide par-tijen werden overvallen, maar de ene groep was op de gebeurtenis voorbereid, terwijl de anderen onvoorbereid waren. Op gelijke wijze kan nu een plotselinge en onvoorziene ramp, iets wat de mens confron-teert met de dood, openbaren of er werkelijk geloof in Gods beloften aanwezig is. Dan moet blijken of de ziel door Gods genade wordt ondersteund. De laatste: grote toets komt aan het einde van de mense-lijke genadetijd, als het voor de mens te laat zal zijn om in zijn tekorten te voorzien. LLA 255 2 De tien maagden wachten in de avond van deze wereldgeschiede-nis. Allen geven voor dat zij christenen zijn. Allen zijn geroepen, dra-gen een naam, hebben een lamp en allen belijden dat zij Gods werk doen. Zo te zien wachten allen op de komst van Christus. Vijf zijn echter met gereed. Blijken zal dat vijf van hen verrast en teleurgesteld buiten de feestzaal gesloten zullen worden. LLA 255 3 Op de jongste dag zullen velen denken dat zij toegelaten zullen worden tot het koninkrijk van Christus met de woorden: 'Wij hebben voor uw ogen gegeten en gedronken en in onze straten hebt gij geleerd.' 'Here Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan?' Maar het antwoord luidt: 'Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij.' 6 In dit leven hebben zij geen gemeenschap gehad met Chris-tus; daarom kennen zij de taal van de hemel niet en zijn vreemdelingen wat betreft de blijdschap daar. 'Wie toch onder de mensen weet wat in een mens is, dan 'des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand wat in God is, dan de Geest Gods.' 7 LLA 255 4 De verdrietigste van alle woorden die een mens ooit zal kunnen horen zijn de veroordelende woorden: 'Ik ken u niet.' De gemeenschap met de Geest, die u veronachtzaamd hebt, is alleen in staat u te verenigen met de blijde menigte bij het bruiloftsfeest. Aan dat toneel kunt u geen deel hebben. Het licht daarvan zou vallen op blinde ogen en de muziek op dove oren. De liefde en blijdschap van dat feest zouden geen weerklank vinden in het hart dat door de wereld is afgestompt. U wordt buiten de hemel gesloten door uw eigen ongeschiktheid om daar te zijn. LLA 256 1 Wij kunnen niet gereed zijn de Heer te ontmoeten door wakker te worden als de roep wordt gehoord: 'De Bruidegom komt!', om dan de lege lampen te laten vervangen door andere die gevuld zijn. Wij kunnen in dit leven niet zonder Christus leven en toch geschikt zijn om in de hemel met Hem om te gaan. LLA 256 2 In de gelijkenis hadden de wijze maagden olie in hun reservekruikjes. Hun licht brandde helder terwijl zij wachtten. Dit licht droeg bij tot de heerlijkheid van de bruidegom. Terwijl het in het donker straalde, hielp het mee de weg te verlichten naar het huis van de brui-degom, naar het bruiloftsfeest. LLA 256 3 Zo moeten Christus' volgelingen hun licht laten schijnen in deze duistere wereld. Door de Heilige Geest is Gods Woord een licht wanneer het een veranderende macht wordt in het leven van hen die het ontvangen. Door in hun harten de beginselen van zijn Woord te plan-ten, ontwikkelt de Heilige Geest in de mensen Gods eigenschappen. Het licht van zijn heerlijkheid - zijn karakter -- moet in zijn volgelin-gen gezien worden. Op deze wijze moeten zij God verheerlijken en de weg verlichten naar het huis van de Bruidegom, naar de stad Gods, naar de bruiloft van het Lam. LLA 256 4 De bruidegom kwam te middernacht, tijdens het donkerste uur. Zo zal de komst van Christus plaatsvinden in het donkerste uur van deze wereldgeschiedenis. De dagen van Noach en van Lot schilderen de toestand van de wereld kort voor de komst van de Zoon des Mensen. De Schrift die vooruitwijst naar deze tijd, zegt dat Satan zal werken 'met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen en met allerlei verlokkende ongerechtigheid.' 8 Zijn werk blijkt duidelijk uit de snel toenemende duisternis, de talloze dwalingen, ketterijen en verleidingen van deze laatste dagen. Niet alleen leidt Satan de wereld gevangen, zijn verleidingen dringen ook door in de belijdende kerken van onze Here Jezus Christus. De grote afval zal zich ontwikkelen tot een duisternis, even diep als de middernacht, even ondoordringbaar als een haren zak. Voor Gods volk zal het een nacht van beproeving zijn, een nacht van geween, van vervolging ter wille van de waarheid. Maar uit die duistere nacht zal Gods licht tevoorschijn komen. LLA 256 5 Hij doet het licht schijnen uit het duister. Toen de aarde woest en ledig was, en duisternis op de vloed lag, zweefde de Geest Gods over de wateren. 'En God zei: Er zij licht; en er was licht.' 9 Zo zal Gods Woord gehoord worden in de nacht van geestelijke duisternis: 'Er zij licht.' Hij zegt tot zijn volk: 'Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op.' 10 LLA 257 1 'Want zie,' zegt de Schrift, 'duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijk-heid zal over u gezien worden.' 11 LLA 257 2 De duisternis van een verkeerde voorstelling omtrent God omhult de wereld. De mensen raken hun kennis van zijn karakter kwijt. Gods karakter is verkeerd begrepen en op verkeerde wijze verklaard. In deze tijd moet een boodschap van God worden verkondigd, een boodschap die licht brengt door haar invloed en die een reddende macht heeft. Zijn karakter moet bekendgemaakt worden. Het licht van zijn heer-lijkheid, goedheid, genade en waarheid moet in het duister van deze wereld uitgegoten worden. LLA 257 3 De profeet Jesaja omschrijft dit werk met de volgende woorden: 'Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God! Zie, de Here Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit.' 12 LLA 257 4 Zij die op de komst van de Bruidegom wachten, moeten tot de mensen zeggen: 'Zie, hier is uw God!' De laatste stralen van het licht der genade, de laatste genadeboodschap die aan de wereld moet wor-den gebracht is een openbaring van zijn karakter vol liefde. Gods kin-deren moeten zijn heerlijkheid openbaren. In hun eigen leven en karakter moeten zij laten zien wat Gods genade voor hen heeft gedaan. LLA 257 5 Het licht van de Zon der gerechtigheid moet zichtbaar zijn in goede werken, in woorden van waarheid en daden van heiligheid. LLA 257 6 Christus kwam als de weerkaatsing van de heerlijkheid van de Vader, om het licht der wereld te zijn. Hij kwam om God aan de mensen te openbaren en van Hem wordt geschreven dat Hij gezalfd was met de Heilige Geest en met kracht en dat Hij rondging om goed te doen. 13 In de synagoge te Nazaret zei Hij: 'De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zen-den in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren.' Dit werk had Hij ook aan zijn discipelen opgedragen. 'Gij zijt het licht der wereld,' zei Hij. 'Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlij-ken." 14 LLA 258 1 De profeet Jesaja beschrijft dit werk als hij zegt: 'Is het niet dat gij voor de hongerige uw brood breekt en arme zwervelingen in uw huis brengt, ja, als gij een naakte ziet, dat gij hem bekleedt en u niet onttrekt aan uw eigen vlees en bloed? Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad en uw wond zich spoedig sluiten; uw heil zal voor u uitgaan, de heerlijkheid des Heren zal uw achterhoede zijn." 15 LLA 258 2 Op deze wijze zal in de nacht van geestelijke duisternis Gods heerlijkheid door zijn gemeente schijnen in het oprichten van de gebogenen en het vertroosten van hen die treuren. LLA 258 3 Overal om ons heen horen wij het klagen van een wereld vol ver-driet. Overal zijn behoeftige en verslagen mensen. Het is onze taak de beproevingen en ellende van dit leven te verlichten en te verzachten. LLA 258 4 Praktisch werk zal veel meer uitwerking hebben dan alleen maar preken. Wij moeten de hongerigen voeden, de naakten kleden en onderdak geven aan hen die geen onderdak hebben. Wij moeten zelfs nog meer doen. Alleen de liefde van Christus kan de noden van het hart bevredigen. Als Christus in ons leeft, zal ons hart vervuld zijn met goddelijk medeleven. De gesloten bronnen van oprechte christelijke liefde zullen ontsloten worden. LLA 258 5 God vraagt niet alleen om onze gaven voor de behoeftigen. Hij vraagt ook om een opgeruimd gelaat, om woorden vol hoop, om een vriendelijke handdruk. Toen Christus de zieken genas, legde Hij zijn handen op hen. Ook wij moeten in nauwe aanraking komen met hen die wij proberen te helpen. Er leven veel mensen die geen hoop meer hebben. Breng in hun leven weer zonneschijn. Velen hebben de moed opgegeven. Spreek woorden van bemoediging tot hen. Bid voor hen. Velen hebben het brood des levens nodig. Lees hen voor uit Gods Woord. Menigeen is ziek terwijl voor die kwaal geen aardse balsem of lichamelijke genezing is. Bid voor deze mensen en breng hen naar Jezus. Zeg hen dat er een balsem in Gilead is, dat er een Heelmeester is. LLA 258 6 Licht is een zegen, een universele zegen die zijn schatten uitstort over een ondankbare, onheilige, ontaarde wereld. Zo gaat het ook met het licht van de Zon der gerechtigheid. De hele wereld, die gehuld is in het duister van de zonde, van verdriet en pijn, moet verlicht worden met de kennis van Gods liefde. Geen enkele richting, klasse of groep mensen mag worden uitgesloten van dit licht van Gods troon. LLA 258 7 De boodschap van hoop en genade moet tot aan de einden der aarde worden gebracht. Iedereen die wil kan beslag leggen op Gods kracht en vrede met Hem maken. Dan zal hij vrede maken. De heide-nen behoeven niet langer in het middernachtelijk duister gehuld te blijven. De schaduwen moeten wijken voor de heldere stralen van de Zon der gerechtigheid. De macht van het dodenrijk is overwonnen. LLA 259 1 Niemand kan echter meedelen wat hij niet zelf heeft ontvangen. In Gods werk kan de mens uit zichzelf niets. Niemand kan zich uit eigen kracht maken tot een lichtdrager voor God. De gouden olie, die door hemelse boden in de gouden vaten werd gedaan, om van deze vaten te stromen naar de lampen van het heiligdom, bracht een aanhoudend helder en stralend licht. Gods liefde, die aanhoudend tot de mens komt, stelt hem in staat licht te doen schijnen. In de harten van allen die door het geloof met God zijn verenigd stroomt de gouden olie der liefde overvloedig om zichtbaar te worden in goede werken, in ware, van harte gemeende dienst voor God. LLA 259 2 In de grote en mateloze gave van de Heilige Geest bevinden zich alle schatten des hemels. Het is niet omdat God de rijkdom van zijn genade beperkt dat deze niet tot alle mensen komt. Als iedereen bereidwillig was om Hem aan te nemen, zouden allen met zijn Geest vervuld worden. LLA 259 3 Iedereen heeft het voorrecht een levend kanaal te zijn waardoor God aan de wereld de schatten van zijn genade, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, kan meedelen. Christus verlangt niets zozeer als mensen, die aan de wereld zijn karakter en zijn Geest bekend willen maken. Aan niets heeft de wereld zozeer behoefte als aan de openba-ring van de liefde van de Heiland door de mens. De hele hemel wafcht op kanalen waardoor de heilige olie kan stromen om een zegen en blijdschap te zijn voor menselijke harten. LLA 259 4 Christus heeft elke mogelijke voorziening getroffen opdat zijn gemeente een veranderd lichaam zal zijn, verlicht door het Licht der wereld, in het bezit van de heerlijkheid van Immanuël. Het is zijn bedoeling dat iedere christen omgeven zal zijn met een geestelijke atmosfeer van vrede en licht. Hij wil dat wij zijn blijdschap in ons leven openbaren. LLA 259 5 Het inwonen van de Geest zal zichtbaar zijn in het uitstromen van de hemelse liefde. Goddelijke volheid zal stromen door de toegewijde mens om op zijn beurt tot anderen te komen. LLA 259 6 De Zon der gerechtigheid heeft genezing onder zijn vleugels. 16 Op gelijke wijze moet door elke discipel een bepaalde invloed ten leven, voor bemoediging, behulpzaamheid en ware genezing, uitgaan. De godsdienst van Christus betekent meer dan alleen vergeving van zon-den. Ze betekent het wegnemen van onze zonden en deze lege ruimte te vullen met de gaven van de Heilige Geest. Ze betekent goddelijke verlichting, een zich verblijden in God. Ze betekent een hart, dat van het eigen-ik is ontdaan en dat gezegend is door de blijvende tegen-woordigheid van Christus. Wanneer Christus in het hart heerst, is daar reinheid en vrijheid van zonde. De heerlijkheid, volheid en volko-menheid van het evangelie wordt in het leven werkelijkheid. Het aan-vaarden van de Heiland brengt volmaakte vrede, volmaakte liefde en volkomen zekerheid. De schoonheid en lieflijkheid van Christus' karakter die in het leven geopenbaard worden, getuigen dat God wer-kelijk zijn Zoon in de wereld heeft gezonden om de wereld te redden. LLA 260 1 Christus heeft zijn volgelingen niet gezegd dat zij moeten proberen hun licht te laten schijnen. Hij zegt: Laat uw licht schijnen. Als u Gods genade hebt ontvangen, is het licht binnen in u. Neem de hinderpalen weg en de heerlijkheid des Heren zal zichtbaar worden. Het licht zal schijnen om het duister te doordringen en te verdrijven. U moet uw licht wel laten schijnen in uw invloedssfeer. LLA 260 2 De openbaring van zijn heerlijkheid in de gedaante van mensen zal de hemel zo dicht bij de mensen brengen dat de schoonheid van de innerlijke tempel zichtbaar zal zijn in iedereen, in wie de Heiland woont. De mensen zullen gegrepen worden door de heerlijkheid van een Christus die aanwezig is. In stromen van lof en dank uit de vele harten die op deze wijze voor God zijn gewonnen, zal de heerlijkheid terugkeren tot de grote Gever. LLA 260 3 'Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op.' Deze boodschap wordt gegeven aan hen die uitgaan om de Bruidegom te ontmoeten. Christus komt in macht en grote heerlijkheid. Hij komt in zijn heerlijkheid en in die van de Vader. Hij komt met al zijn heilige engelen. Terwijl de wereld in duisternis is gedompeld, zal er in elke woning van de heiligen licht zijn. Zij zullen het eerste licht van zijn wederkomst opvangen. Het onbezoedelde licht zal van zijn heerlijkheid stralen en Christus zal als de Verlosser aanbeden worden door allen die Hem hebben gediend. Terwijl de goddelozen uit zijn tegenwoordigheid wegvluchten, zullen de volgelingen van Christus zich verblijden. Toen de aartsvader Job uitzag naar de wederkomst van Christus, zei hij: 'Die ikzelf mij ten goede aanschouwen zal, die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde.' 17 Voor zijn getrouwe volgelingen is Christus een dagelijkse metgezel en een vertrouwde vriend geweest. Zij hebben in nauw contact, in dagelijkse gemeenschap met God geleefd. Over hen is de heerlijkheid des Heren opgegaan. In hen straalt het licht van de kennis der heerlijkheid van God in het gelaat van Jezus Christus. Nu verheugen zij zich in de heldere stralen van de heerlijkheid van de Koning in zijn majesteit. Zij zijn gereed voor de omgang met de hemel, want zij hebben de hemel in hun hart. LLA 261 1 Met opgeheven hoofd, terwijl de heldere stralen van de Zon der gerechtigheid op hen rusten, en onder het gejuich dat hun verlossing nabij is, gaan zij uit, de Bruidegom tegemoet terwijl zij zeggen: 'Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten dat Hij ons zou verlossen." 18 LLA 261 2 'En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt... En Hij zeide tot mij: Schrijf: zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams.' 'Hij is de Here der heren en de Koning der koningen -- en zij die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen.' 19