------------------------Kostelijke Paarlen en Verborgen Schatten KPEVS 5 1 Hoofdstuk 1--De Parel KPEVS 11 1 Hoofdstuk 2--De Verborgen Schat KPEVS 22 0 Hoofdstuk 3--"Deze Ontvangt de Zondaars" KPEVS 34 0 Hoofdstuk 4--"verloren en gevonden" KPEVS 46 0 Hoofdstuk 5--Het Net KPEVS 48 0 Hoofdstuk 6--"Nieuwe en Oude Dingen" KPEVS 59 0 Hoofdstuk 7--"De Bruidegom Komt, Gaat uit Hem Tegemoet!" ------------------------Hoofdstuk 1--De Parel KPEVS 5 1 De zegeningen van verlossende liefde worden door onzen Heiland vergeleken bij een kostbare parel. Hij illustreerde Zijn leer door de gelijkenis van een koopman, die schoone paarlen zocht, "dewelke, hebbende een parel van groote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had en kocht die." De parel van groote waarde is Jezus Zelf. In Hem woont al de heerlijkheid des Vaders, de volheid der Godheid. Hij is het afschijnsel van de heerlijkheid des Vaders en het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid. De heerlijkheid van Gods eigenschappen is uitgedrukt in Zijn karakter. Elke bladzijde van de Heilige Schriftuur straalt van Zijn licht. De gerechtigheid van Christus heeft, evenals een reine, witte parel, geen vlek of gebrek. Geen werk van menschen kan aan de groote en kostelijke gave Gods iets toevoegen. Zij is onberispelijk. In Christus "zijn al de schatten van wijsheid en kennis verborgen." Hij is ons geworden tot "wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing." Kol. 2 : 3; 1 Kor. 1 : 30. Alles wat de behoeften en verlangens van de menschelijke ziel in deze en de toekomende wereld kan bevredigen, wordt in Jezus gevonden. Onze Verlosser is een parel zóó kostbaar, dat in vergelijking met Hem alle andere dingen als waardeloos kunnen worden beschouwd. KPEVS 5 2 Jezus kwam tot het Zijne "en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen." Het licht Gods scheen "in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen." Joh. 1 : 11, 5. Niet allen betoonden zich echter onverschillig omtrent de gave Gods. De koopman in de gelijkenis stelt een klasse voor, die oprecht naar waarheid verlangde. Onder de verschillende volken waren ernstige, nadenkende mannen, die in de literatuur, wetenschappen en godsdiensten van de heidenwereld gezocht hadden naar datgene, wat zij als een zieleschat konden aannemen. Ook onder de Joden waren er, die zochten naar iets, dat zij niet hadden. Ontevreden met een godsdienst van vormen, verlangden zij iets geestelijks, dat hen verheffen kon. Tot deze laatste klasse behoorden de discipelen van Jezus; Cornelius en de Moorman behoorden tot de eerste. Zij hadden verlangd naar en gebeden om licht van den hemel, en toen Jezus aan hen geopenbaard werd, ontvingen zij Hem met blijdschap. KPEVS 6 1 In de gelijkenis wordt de parel niet voorgesteld als een gift. De koopman kocht haar ten koste van alles wat hij had. Velen begrijpen de beteekenis hiervan niet, daar Jezus ons in de Schrift wordt voorgesteld als een gave. Hij is ook een gave, maar alleen voor hen, die zich zonder eenige terughouding, naar lichaam, ziel en geest aan Hem overgeven. Wij moeten onszelf aan Jezus geven, om een leven te leiden van gewillige gehoorzaamheid aan al Zijn geboden. Alles wat wij hebben, al de talenten en gaven die wij bezitten, moeten aan Zijn dienst gewijd worden. Wanneer wij onszelf geheel aan Hem overgeven, dan geeft Jezus, met al de schatten des hemels, Zich aan ons. KPEVS 6 2 Het heil in Christus is een vrije gave en toch moet zij gekocht en verkocht worden. Op de markt, waar Goddelijke genade de leiding in handen heeft, wordt de kostelijke parel voorgesteld als te koop zonder geld en zonder prijs. Op deze markt kunnen allen de hemelsche goederen verkrijgen. De schatkamer van de juweelen der waarheid staat open voor allen. De Heere zegt: "Ziet! Ik heb een geopende deur voor u gegeven en niemand kan die sluiten." Geen vlammend zwaard bewaakt den toegang tot deze deur. Stemmen van binnen en van bij de deur zeggen: Kom. De stem van den Heiland noodigt ons ernstig en vriendelijk uit: "Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden." Openb. 3 : 8, 18. KPEVS 6 3 Het Evangelie van Christus is een zegen, dien allen mogen bezitten. De armste zoowel als de rijkste is in staat dat heil te koopen, want het kan door geen wereldschen rijkdom verkregen worden. Het wordt verkregen door gewillige gehoorzaamheid, door zichzelf aan Jezus te geven als Zijn gekocht eigendom. Geen geleerdheid, hoe groot ook, kan een mensch een stap nader tot God brengen. De Farizeën waren begunstigd met elk tijdelijk en geestelijk voorrecht en zij zeiden met hoovaardigen trots: Wij zijn "rijk en verrijkt geworden en hebben geen dings gebrek;" toch waren zij "ellendig, en jammerlijk en arm en naakt en blind." Openb. 3 : 17. Jezus bood hun de parel van groote waarde aan, maar zij hebben die versmaad. Daarom zeide Hij tot hen: "Voorwaar zeg Ik u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods." Matt. 21 : 31. KPEVS 7 1 Wij kunnen onze zaligheid niet verdienen, maar wij moeten met evenveel belangstelling en volharding er naar zoeken, alsof wij alles in de wereld er voor wilden geven. KPEVS 7 2 Wij moeten naar de parel van groote waarde zoeken; echter niet op de markten der wereld of op een wereldsche manier. De prijs, die daarvoor gevraagd wordt, is geen goud of zilver, want deze behooren God toe. Laat de gedachte los, dat door tijdelijke of geestelijke voorrechten dat heil door u verkregen kan worden. God vraagt om uw gewillige gehoorzaamheid. Hij vraagt van u, dat gij uw zonden zult opgeven. Jezus zegt: "Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon." Openb. 3 : 21. KPEVS 7 3 Er zijn menschen, die altijd schijnen te zoeken naar de hemelsche parel. Zij komen echter niet tot een algeheele overgave van hun verkeerde gewoonten. Zij sterven niet aan het eigen-ik, opdat Jezus in hen wonen kan. Daarom vinden zij de kostelijke parel niet. Zij hebben hun onheilige heerschzucht en liefde voor wereldsche aantrekkelijkheden niet overwonnen. Zij hebben het kruis nog niet opgenomen en hebben Jezus nog niet leeren volgen op den weg van zelfverloochening en zelfopoffering. Bijna Christenen, maar nog niet geheel, schijnen zij dicht bij het koninkrijk te zijn en toch kunnen zij niet binnengaan. Bijna, maar niet geheel gered, beteekent niet bijna, maar geheel verloren. KPEVS 7 4 De gelijkenis van den koopman, die schoone parelen zocht, heeft een dubbele beteekenis: zij is niet alleen van toepassing op de menschen, die het koninkrijk der hemelen zoeken, maar ook op Jezus, die Zijn verloren erfenis zoekt. Jezus de hemelsche koopman, die goede paarlen zoekt, zag in het verloren menschdom een parel van groote waarde. Hij zag in den mensch, verontreinigd en geruïneerd door zonde, de mogelijkheden van een verlossing. Harten, die het tooneel van den strijd met Satan geweest zijn, maar verlost door de macht der liefde, zijn den Verlosser dierbaarder dan zij, die nooit gevallen zijn. God beschouwde de menschen niet als vuil en waardeloos; Hij zag hen aan in Christus en wat zij door verlossende liefde konden worden. Hij verzamelde al de schatten van het heelal en gaf ze om toch die parel te koopen. En als Jezus ze weer verkregen heeft, plaatst Hij ze opnieuw in Zijn kroon. "Want zij zullen zijn als de steenen van een kroon, verheven tot een teeken over Zijn land." "En zij zullen de Mijne zijn, zegt de Heere der heirscharen, in den dag, dat Ik Mijn juweelen opmaak." Zach. 9 : 16; Mal. 3 : 17, volgens de Eng. vertaling. KPEVS 8 1 Maar Jezus, als de kostelijke parel en als ons voorrecht om dien schat te bezitten, moest het onderwerp zijn, waarmee wij ons het meest bezighielden. De Heilige Geest openbaart den menschen de waarde van deze kostbare parel. De tijd, waarin de Heilige Geest met kracht werkt, is ook de tijd, dat de hemelsche gave bijzonder gezocht en gevonden zal worden. In Jezus' dagen hoorden velen het Evangelie, maar hun verstand was door de valsche leerstellingen verduisterd, zoodat zij in den eenvoudigen Leeraar van Galilea niet den Gezondene van God konden onderscheiden. Maar na Zijn hemelvaart werd Jezus' verheffing tot Zijn Middelaarswerk gekenmerkt door de uitstorting des Heiligen Geestes. Dit vond plaats op het Pinksterfeest. De getuigen van Jezus verkondigden de kracht van den opgestanen Zaligmaker. Het licht des hemels drong door tot de verduisterde gemoederen, die door de vijanden van Jezus waren bedrogen. Nu zagen zij, dat Hij was "verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekeering en vergeving der zonden." Hand. 5 : 31. Zij zagen Hem omgeven met de heerlijkheid des hemels, met oneindige schatten in Zijn hand, om die te geven aan allen, die niet langer tegen Hem in opstand wilden blijven. Toen de Apostelen de heerlijkheid van den Eeniggeborene des Vaders verkondigden, werden drie duizend bekeerd. Zij zagen zich zooals zij werkelijk waren, zondig en verontreinigd, en Jezus als hun Vriend en Verlosser. Jezus werd, door de kracht des Heiligen Geestes, die op de Apostelen rustte, verheven en verheerlijkt. Door het geloof zagen deze geloovigen Hem als Degene, die vernedering, lijden en den dood had ondergaan, opdat zij niet zouden verdorven worden, maar het eeuwige leven hebben. De openbaring van Christus door den Heiligen Geest gaf hun een besef van Zijn kracht en majesteit en in 't geloof strekten zij hun handen tot Hem uit, zeggende: Ik geloof. KPEVS 10 1 Daarop werd de blijde boodschap van den opgestanen Heiland tot de uiterste einden van de bewoonde aarde gebracht. De gemeente zag, hoe van alle kanten bekeerlingen naar haar kwamen toestroomen. Geloovigen werden opnieuw bekeerd. Zondaren vereenigden zich met Christenen in het zoeken naar de parel van groote waarde. De profetie, waarin gezegd wordt, dat "die onder hen struikelen zou," zou zijn "als David," en het huis van David "als de engel des Heeren" werd vervuld. Zach. 12 : 8. Elke Christen zag in zijn broeder het Goddelijk beeld van goedheid en liefde. Eén zaak ging bij hen boven alles. Een en hetzelfde doel drong al het andere op den achtergrond. Aller harten waren vereenigd. Het eenige verlangen van al de geloovigen was het evenbeeld van Christus' karakter te openbaren en te werken voor de uitbreiding van Zijn koninkrijk. "De menigte van degenen, die geloofden, was één hart en één ziel.... En de Apostelen gaven met groote kracht getuigenis van de opstanding van den Heere Jezus; en er was groote genade over hen allen." "En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden." Hand. 4 : 32, 33; 2 : 47. De Geest van Christus bezielde de geheele gemeente, want zij hadden de parel van groote waarde gevonden. KPEVS 10 2 Deze tooneelen zullen zich herhalen en dan met nog grooter kracht. De uitstorting van den Heiligen Geest op het Pinksterfeest was de vroege regen, maar de spade regen zal nog overvloediger zijn. De Heilige Geest wacht erop, of wij om die uitstorting zullen vragen, en of wij bereid zijn Hem te ontvangen. Jezus wil Zich nogmaals in Zijn volheid openbaren door de kracht des Heiligen Geestes. KPEVS 10 3 Menschen zullen de waarde van de kostelijke parel inzien en met den Apostel Paulus zeggen: "Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht. Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijnen Heere." Fil. 3:7, 8. ------------------------Hoofdstuk 2--De Verborgen Schat KPEVS 11 1 "Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een schat, in den akker verborgen, welken een mensch gevonden hebbende, verborg dien en van blijdschap over denzelven, gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt dien akker." KPEVS 11 2 In oude tijden verborgen de menschen dikwijls hun schatten in de aarde. Diefstal en rooverij hadden niet zelden plaats. En wanneer de macht der regeering in andere handen overging, moesten zij, die groote bezittingen hadden, dikwijls zware belastingen opbrengen. Bovendien was het land onophoudelijk blootgesteld aan invallen door benden plunderaars. Dientengevolge trachtten de rijken zooveel mogelijk hun verworven rijkdom te behouden door ze te verbergen en men beschouwde de aarde als de veiligste bewaarplaats. Maar dikwijls raakte de kennis van de plaats, waar de schat verborgen was, verloren; soms stierf de eigenaar zonder mededeelingen achter te laten, of hij werd door gevangenschap of verbanning van zijn schat gescheiden, en wat hij dan met zooveel zorg had getracht te bewaren, was overgelaten aan den gelukkigen vinder. In Jezus' dagen gebeurde het niet zelden, dat men in braakliggende velden muntstukken en gouden en zilveren versierselen vond. KPEVS 11 3 De gelijkenis stelt een man voor, die een stuk land heeft gepacht om het te bewerken. Terwijl hij met zijn ossen aan het ploegen is, wordt de begraven schat aan het licht gebracht. Hij merkt, dat hier een fortuin binnen zijn bereik is. Hij legt het goud weer in zijn bergplaats, keert huiswaarts en verkoopt alles wat hij heeft, om toch den akker te koopen, die den schat bevat. De leden van zijn gezin en zijn buren beschouwen zijn handelwijze als die van een waanzinnige. Zij zien geen waarde in den verwaarloosden akker. Maar de man weet wat hij doet. Zoodra hij het eigendomsrecht heeft verworven, doorzoekt hij elk gedeelte om den schat te vinden, waarvan hij zich verzekerd heeft. KPEVS 12 1 Deze gelijkenis moet de waarde van hemelsche schatten voorstellen en de pogingen, die gedaan moeten worden, om die in bezit te krijgen. De vinder van den schat in den akker was bereid om alles van de hand te doen, en onvermoeiden arbeid te besteden om den verborgen rijkdom te verwerven. Zoo zal ook de vinder van hemelsche schatten geen arbeid te zwaar en geen offer te groot achten om de schatten der waarheid te gewinnen. KPEVS 12 2 In deze gelijkenis stelt de akker, die den schat bevat, de Heilige Schrift voor. Het Evangelie is de schat. De aarde zelf bevat niet zoovele aderen met gouderts, en andere kostelijke dingen, als het geval is met Gods Woord. WAAR IS DE SCHAT VERBORGEN? KPEVS 12 3 Van de schatten der Waarheid wordt gezegd, dat zij verborgen zijn. Door hen, die wijs zijn in eigen oogen en opgeblazen door menschelijke philosophie wordt de schoonheid, de kracht en de verborgenheid van het plan der verlossing niet doorzien. Velen hebben oogen, maar zien niet; zij hebben ooren, maar hooren niet; zij hebben verstand, maar zij merken de verborgen schatten niet op. KPEVS 12 4 Een mensch kon over de plaats gaan, waar een schat verborgen was. Hij kon, in groote behoefte verkeerende, zich nederzetten bij den boom om wat te rusten, zonder te weten, welke rijkdommen bij zijn wortelen verborgen waren. Zoo was het in werkelijkheid met de Joden gesteld. De waarheid was als een gouden schat den Hebreën toevertrouwd. De Joodsche godsdienst, die het stempel des hemels droeg, was door Jezus Zelf ingesteld. De groote waarheden der verlossing waren in voorbeelden en symbolen gehuld. En toch, toen Jezus kwam, erkenden de Joden Hem niet als degene, op Wien al de symbolen wezen. Zij hadden het Woord Gods in hun handen; maar de overleveringen, die van geslacht tot geslacht waren overgedragen, en de menschelijke uitleggingen der Heilige Schrift, verborgen voor hen de waarheden, zooals zij in Jezus zijn. De geestelijke strekking van de heilige Schriften hadden zij uit het oog verloren. Het schathuis van alle kennis stond voor hen open, maar zij wisten het niet. KPEVS 13 1 God verbergt Zijn waarheid niet voor de menschen, maar door hun eigen handelwijze wordt zij voor hen verduisterd. Jezus gaf aan het Joodsche volk overvloedig bewijs, dat Hij de Messias was; maar Zijn leer eischte een algeheele verandering in hun leven. Zij zagen zeer goed in, dat, indien zij Jezus aannamen, zij hun hooggeroemde stelregels en overleveringen, hun zelfzuchtige en goddelooze handelingen moesten laten varen. Het aannemen van de onveranderlijke, eeuwige waarheid vroeg een offer. Dit was aanleiding, dat zij het meest afdoende bewijs, dat God hun geven kon, om toch in Jezus te gelooven, verwierpen. Zij gaven v----r het Oude Testament te gelooven en toch weigerden zij het getuigenis, daarin vervat, aangaande het leven en het karakter van Christus, aan te nemen. Zij waren bevreesd overtuigd om tot bekeering geleid te worden, en dan gedwongen te zijn om hun vooringenomen beschouwingen los te laten. De schat des Evangelies, de Weg, de Waarheid en het Leven, was onder hen, maar zij verwierpen de grootste gave, die God hun schenken kon. KPEVS 13 2 Wij lezen: "Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de Oversten in Hem; maar om der Farizeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden." Joh. 12 : 42. Zij waren overtuigd; zij geloofden, dat Jezus de Zoon van God was, maar Hem als zoodanig te belijden, kwam niet overeen met hun eerzuchtig streven. Hun ontbrak het geloof, waardoor zij den hemelschen schat konden verkrijgen. Zij zochten naar een wereldschen schat. KPEVS 13 3 Ook heden jagen de menschen ijverig naar aardsche schatten. Hun hoofd is vervuld met zelfzuchtige en eerzuchtige gedachten. Ter wille van wereldschen rijkdom, eer of macht plaatsen zij de stelregels, overleveringen en menschelijke verordeningen boven de Goddelijke eischen. De schatten van Zijn Woord zijn voor hen verborgen. KPEVS 13 4 "Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden." 1 Kor. 2 : 14. KPEVS 14 1 "Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zoo is het bedekt in degenen, die verloren gaan; in welke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongeloovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is." 2 Kor. 4 : 3, 4. DE WAARDE VAN DEN SCHAT KPEVS 14 2 De Heiland zag, dat de menschen geheel in beslag genomen werden door het jagen naar wereldsch gewin en de werkelijkheden der eeuwigheid uit het oog verloren. Dit kwaad zocht Hij te verhelpen. Hij wilde de tooverkracht breken, die de ziel verlamde. Hij verhief Zijn stem en riep: "Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijn ziel?" Matt. 16 :26. Hij hield het gevallen menschdom de betere wereld voor, die het uit het oog verloren had en bepaalde het bij eeuwige werkelijkheden. Hij leidde hen tot den dorpel van het huis van den Oneindige, overstroomd met de onbeschrijfelijke heerlijkheid Gods en toonde hun den schat, die daar lag. KPEVS 14 3 De waarde van dien schat gaat goud en zilver ver te boven. De rijkdom van de mijnen der aarde kunnen er niet mee vergeleken worden. KPEVS 14 4 "De afgrond zegt: Zij is in mij niet; En de zee zegt: Zij is niet bij mij. Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, En met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir. Tegen den kostelijken schoham, of den saffier. Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waardeeren; Ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. De ramoth en gabisch zal niet gedacht worden; Want de trek der wijsheid is meerder dan der robijnen." Job. 28 : 14--18. KPEVS 14 5 Dit is de schat, die in Gods Woord te vinden is. De Bijbel is Gods groote leerboek, de groote Onderwijzer. Hij bevat den grondslag van alle ware wetenschap. Bij een ernstig onderzoek kan men elken tak van wetenschap in Gods Woord vinden. Maar boven dit alles bevat het de voornaamste wetenschap, de kennis tot zaligheid. De. Bijbel is de mijn van de onnaspeurlijke rijkdommen in Christus. KPEVS 15 1 Het ware hooger onderwijs wordt verkregen door het bestudeeren van het Woord van God en er aan te gehoorzamen. Maar wanneer dit ter zijde gelegd wordt en men andere boeken bestudeert, die niet tot God en het koninkrijk der hemelen voeren, is het dan verkregen onderwijs dien naam niet waardig. KPEVS 15 2 Er zijn wonderlijke waarheden in de natuur. De aarde, de zee en de lucht zijn vol waarheid. Zij zijn onze onderwijzers. De natuur leert ons lessen van hemelsche wijsheid en eeuwige waarheid. Maar de gevallen mensch wil ze niet verstaan. De zonde heeft zijn blik verduisterd en nu kan hij van zichzelf de natuur niet verklaren zonder haar boven God te stellen. Zelfs kunnen juiste lessen geen indruk maken op het gemoed van hen, die Gods Woord verwerpen. Het onderricht der natuur is door hen zoo verdraaid, dat het hen van den Schepper afleidt. KPEVS 15 3 Velen achten de wijsheid van menschen hooger dan die van den Goddelijken Leeraar, en Gods leerboek wordt veracht als ouderwetsch, droog en vervelend. Maar zij, die door den Heiligen Geest zijn bezield, beschouwen het zoo niet. Zij zien den onwaardeerbaren schat, en zijn bereid alles te geven voor den akker, waarin hij verborgen is. In plaats van boeken, die de veronderstellingen van beroemde schrijvers behelzen, verkiezen zij het woord van Hem, die de grootste Auteur en Leeraar is, die de wereld ooit gehad heeft, die Zijn leven voor ons gaf, opdat wij door Hem het eeuwige leven mochten hebben. DE GEVOLGEN VAN HET VERWAARLOOZEN VAN DEN SCHAT KPEVS 15 4 Maar Satan werkt ook op het menschelijk gemoed en tracht de menschen te doen gelooven, dat men buiten God om wonderlijke kennis kan opdoen. Door bedriegelijke redeneeringen bewoog hij Adam en Eva om Gods woord te betwijfelen en bood hun in plaats daarvan een theorie aan, die tot ongehoorzaamheid leidde. En zijn drogredenen hebben heden nog dezelfde uitwerking als in het Paradijs. Leeraars, die in hun onderwijs de ideeën van ongeloovige schrijvers weven, planten in de gemoederen der jeugd gedachten, die leiden tot wantrouwen jegens God en ongehoorzaamheid aan Zijn wet. Zulke leeraars weten niet wat zij doen. Zij beseffen niet, wat de gevolgen van hun werk zullen zijn. KPEVS 16 1 Een student mag alle klassen van de scholen en universiteiten doorloopen; hij mag al zijn krachten inspannen om kennis te verkrijgen; maar tenzij hij kennis aan God krijgt en de wetten van zijn bestaan leert gehoorzamen, zal hij zichzelf verwoesten. Door verkeerde gewoonten verliest hij de achting voor zichzelf, verliest hij zijn zelfbeheersching en het vermogen om met juistheid te oordeelen over dingen, die hemzelf het meest aangaan. Hij wordt roekeloos en onverstandig ten opzichte van de wijze, waarop hij zijn lichaam en geest behandelt en richt zich door het botvieren van zijn onbeteugelde hartstochten te gronde. Waar geluk geniet hij niet; want zijn verzuim om zich door reine en gezonde beginselen te laten beheerschen, plaatst hem onder gewoonten, die hem zijn vrede benemen. Zijn jaren van inspannende studie zijn verloren, want hij heeft zichzelf verwoest. Hij heeft zijn lichamelijke krachten en geestelijke vermogens misbruikt; de tempel des lichaams is geschonden. Hij is voor dit en het toekomende leven geruïneerd. Hij meende door het verkrijgen van wereldsche kennis zich een schat te verwerven; maar door den Bijbel ter zijde te leggen, versmaadde hij een schat, die meer waard is dan alles wat de wereld geven kan. HET ZOEKEN NAAR DEN SCHAT KPEVS 16 2 Het Woord Gods moet het onderwerp van onze studie zijn. Wij moeten onze kinderen onderwijzen in de waarheden die het behelst. Het is een onuitputtelijke schat; maar de menschen vinden den schat niet, omdat zij niet zoeken, totdat hij in hun bezit is. Velen stellen zich tevreden met een veronderstelling aangaande de waarheid; zij doen slechts oppervlakkig werk en nemen dan aan, dat zij alles hebben, wat zij behoeven. Zij nemen de uitspraken van anderen voor waarheid en zijn, te traag om zich te begeven tot ijverig en ernstig werken, hetgeen Gods Woord noemt delven naar verborgen schatten. Maar menschelijke vondsten zijn niet alleen onbetrouwbaar, maar zelfs gevaarlijk, want men stelt daardoor den mensch in de plaats van God. Men neemt de uitspraken van menschen aan, in plaats van een "zoo zegt de Heere." KPEVS 17 1 Jezus is de Waarheid. Zijn woorden zijn waarheid en zij hebben een diepere beteekenis dan oppervlakkig schijnt. Al de uitspraken van Jezus hebben een waarde, die hun oogenschijnlijk voorkomen ver overtreft. Een door den Heiligen Geest verlicht verstand zal de waarde van deze woorden inzien. En al zijn deze schatten ook begraven, toch zal dit verstand de juweelen der waarheid ontdekken. KPEVS 17 2 Menschelijke theorieën en bespiegelingen zullen nooit leiden tot een recht begrip van Gods Woord. Zij, die meenen iets op een wijsgeerige manier uiteen te kunnen zetten, beschouwen hun wijze van verklaren dikwijls als noodzakelijk om de schatten der kennis te ontsluiten en om zoodoende het binnensluipen van ketterijen in de gemeente te voorkomen. Maar het waren juist zulke verklaringen, die valsche theorieën en ketterijen veroorzaakt hebben. Sommige mannen hebben wanhopige pogingen aangewend om Schriftuurplaatsen, die zij als ingewikkeld beschouwden, te verklaren; doch al te dikwijls hebben hun pogingen slechts verduisterd, wat zij trachtten te verduidelijken. KPEVS 17 3 De priesters en Farizeën dachten, dat zij als leeraars groote dingen tot stand brachten, door hun eigen verklaringen van Gods Woord te geven; maar Jezus zeide tot hen: "Dwaalt gij niet, daarom dat gij de Schriften niet weet, noch de kracht Gods?" Mark. 12 : 24. Hij beschuldigde hen van het vergrijp, dat zij leeringen leerden, die geboden van menschen waren. Mark. 7 : 7. Hoewel zij leeraars waren van de woorden Gods en verondersteld werden Zijn Woord te verstaan, waren zij geen daders des woords. Satan had hun oogen verblind, zoodat zij hun ware beteekenis niet meer konden zien. KPEVS 17 4 Dit wordt ook heden door velen gedaan. Vele kerken maken zich schuldig aan deze zonde. Er is gevaar, zelfs groot gevaar, dat de zoogenaamde groote mannen van onzen tijd hetzelfde gaan doen, wat eens de Joodsche leeraars deden. Zij geven een valsche verklaring van de Heilige Schrift, en zielen worden door hun verkeerde beschouwingen van Goddelijke waarheden in onzekerheid gebracht en in duisternis gehuld. KPEVS 18 1 De Heilige Schriften behoeven niet te worden gelezen bij het donkere licht van overleveringen of menschelijke bespiegelingen. Wij zouden met evenveel recht kunnen probeeren om de zon licht te geven door een toorts, als de Schrift te verklaren door menschelijke overleveringen en inbeeldingen. Gods Woord heeft geen behoefte aan het flauwe toortslicht dezer wereld om zijn heerlijkheid te kunnen onderscheiden. Het is licht in zichzelf; het is de heerlijkheid Gods geopenbaard; en nevens dit is al het andere licht donker. KPEVS 18 2 Maar er moet ernstige studie en nauwgezet onderzoek aan besteed worden. Een helder begrip der waarheid is nooit het loon der traagheid. Zelfs geen tijdelijke zegening kan verkregen worden zonder ernstig, geduldig en volhardend streven. Als men van wereldsche zaken een succes wil maken, dan moet men zich vast voornemen, om iets tot stand te brengen en geloof hebben, dat men hierin slagen zal. Evenmin moet men verwachten kennis van geestelijke dingen te krijgen zonder inspanning. Zij, die schatten der waarheid wenschen te vinden, moeten er naar delven, evenals een mijnwerker naar de verborgen schatten der aarde. Indien men zich er niet aan wijdt met geheel het hart, zal het een vruchtelooze arbeid blijken te zijn. Jong en oud moeten Gods Woord niet alleen lezen, maar met allen ernst, en biddend bestudeeren en zoeken naar waarheid als naar verborgen schatten. Die het op deze wijze bestudeeren, zullen rijkelijk beloond worden, want Jezus wil hun verstand verlichten. KPEVS 18 3 Onze zaligheid hangt af van een kennis der waarheid, vervat in de Heilige Schriften. God wil, dat wij deze kennis zullen bezitten. Onderzoek, o onderzoek den dierbaren Bijbel met hongerige harten. Doorzoek Gods Woord gelijk een mijnwerker de goudaderen der aarde. Geef dat onderzoek niet op, totdat gij u verzekerd hebt, dat gij recht tegenover God staat en weet, wat Hij van u verlangt. Jezus zeide eens: "Zoo wat gij begeeren zult in Mijn naam, Ik zal het doen." Joh. 14 : 13, 14. KPEVS 18 4 Begaafde en, godvruchtige mannen krijgen soms een inzicht in de dingen der eeuwigheid, maar zij verstaan het dikwijls niet, omdat de zienlijke dingen de heerlijkheid van de onzichtbare verduisteren. Wie in het zoeken naar verborgen schatten wenscht te slagen, moet een hooger doel nastreven dan de dingen dezer wereld. Al zijn gaven en genegenheden moeten aan dat onderzoek gewijd zijn. KPEVS 19 1 Ongehoorzaamheid heeft de deur gesloten voor een groot deel van de kennis, die men anders aan Gods Woord had mogen ontleenen. Inzicht in Gods Woord hangt af van gehoorzaamheid aan Zijn geboden. De Schriften mogen niet zoo worden verklaard, dat zij zich aanpassen bij de vooroordeelen en het wantrouwen van menschen, Zij kunnen alleen worden verstaan door hen, die nederig zoeken naar een kennis der waarheid om haar te gehoorzamen. KPEVS 19 2 Vraagt gij: Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Gij moet, eer gij uw onderzoek begint, uw tevoren gevormde beschouwingen en uw overgeërfde ideeën laten varen. Indien gij de Schrift slechts onderzoekt met het doel om daaruit bewijzen voor uw vooropgestelde meeningen te putten, zult gij de waarheid nooit vinden. Onderzoek haar met de bedoeling om te weten te komen, wat de Heere zegt. Indien gij door dat onderzoek van de een of andere zonde overtuigd wordt, -- indien gij ziet, dat uw gekoesterde begrippen niet in overeenstemming zijn met de waarheid, -- geef dan aan de uitspraken van de Schrift geen uitlegging, die zich aanpast bij uw beschouwing, maar neem het gegeven licht aan. Open uw verstand en hart, opdat gij de wonderlijke dingen van Gods Woord moogt aanschouwen. KPEVS 19 3 Om te komen tot het geloof in Christus als de Verlosser der wereld is een verlicht verstand noodig, dat beheerscht wordt door een hart, dat hemelsche schatten kan onderscheiden en waardeeren. Dit geloof is onafscheidbaar verbonden met bekeering en verandering van het karakter. Geloof te bezitten beteekent den schat van het Evangelie met al de daarmee samengaande verplichtingen te vinden en aan te nemen. KPEVS 19 4 "Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het koninkrijk Gods niet zien." Joh. 3 : 3. Hij mag gissingen maken en zich voorstellingen vormen, maar zonder het oog des geloofs kan hij den schat niet zien. Jezus gaf Zijn leven om ons dezen onwaardeerbaren schat te verzekeren; maar zonder wedergeboorte door geloof in Zijn bloed is er geen vergiffenis van zonde, geen schat voor een verlorengaande ziel te verkrijgen. KPEVS 20 1 Wij hebben behoefte aan de verlichting des Heiligen Geestes om de waarheden van Gods Woord te onderscheiden. De bekoorlijke dingen in de natuurlijke wereld kunnen niet worden gezien, tenzij de zon, die de duisternis verdrijft, ze met licht bestraalt. Evenmin kunnen de schatten van Gods Woord worden gewaardeerd, tenzij zij geopenbaard worden door de heldere stralen van de Zon der gerechtigheid. KPEVS 20 2 De Heilige Geest, die door de goedheid der oneindige liefde van den hemel gezonden is, neemt de dingen Gods en openbaart ze aan elke ziel, die onvoorwaardelijk vertrouwen heeft in Christus. De levende waarheden, waar de zaligheid der ziel van afhangt, worden door Zijn kracht diep op het gemoed gedrukt en de weg des levens wordt zoo duidelijk gemaakt, dat niemand daaromtrent behoeft te dwalen. Wanneer wij de Heilige Schrift bestudeeren, dienen wij te bidden, dat het licht des Heiligen Geestes het Woord bestralen moge, opdat wij zijn schatten mogen zien en waardeeren. HET LOON VAN HET ONDERZOEK KPEVS 20 3 Laat niemand denken, dat er niet meer kennis voor hem te verkrijgen valt. De diepte van het menschelijk verstand kan worden gemeten; de werken van menschelijke auteurs kunnen worden uitgeput, maar de hoogste, diepste en breedste vlucht van menschelijke verbeelding kan God niet doorgronden. Er is en blijft nog een oneindigheid boven alles, wat wij kunnen bevatten. Wij hebben, op zijn best genomen, nog maar de schemering gezien van de heerlijkheid Gods; wij zijn nog maar nauwelijks ontwaakt tot een besef van het oneindige van Gods kennis en wijsheid; wij hebben, om zoo te zeggen, alleen nog maar aan de oppervlakte van de mijn gewerkt, terwijl dieper rijke aderen met kostbaar goud wachten om te worden ontgonnen, die den arbeid zullen loonen van hem, die er naar gaat delven. De put moet steeds dieper worden aangeboord en rijke schatten zullen aan het licht gebracht worden. Door een juist geloof zal Goddelijke kennis menschelijk weten worden. KPEVS 21 1 Niemand kan de Schriften bestudeeren in den geest van Christus zonder beloond te worden. Wanneer iemand gewillig is om onderwezen te worden als een klein kind, -- wanneer hij zich geheel aan den Heere onderwerpt, -- dan zal hij de waarheid vinden in Gods Woord. Indien de menschen God wilden gehoorzamen, zij zouden Zijn wijze van regeeren beter verstaan. Een hemelsche wereld van heerlijkheid en genade zou voor hun onderzoek geopend worden. Menschelijke wezens zouden geheel anders worden dan zij nu zijn, want door het onderzoek van de mijnen der waarheid zouden zij veredeld worden. Dan zouden de verborgenheid der verlossing, de mensch wording van Jezus, en Zijn verzoenend offer niet zooals nu veelal het geval is, slechts vage begrippen zijn, maar beter verstaan en meer gewaardeerd worden. KPEVS 21 2 In Zijn gebed tot den Vader gaf Jezus aan de wereld een les, die diep in haar gemoed moest gegraveerd worden. Hij bad: "Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt." Joh. 17 : 3. Dit is waar onderwijs. Het verleent kracht. De door ondervinding verkregen kennis van God en van Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft, verandert den mensch naar het beeld van God. Zij geeft den mensch de heerschappij over zichzelf, zij onderwerpt elke opwelling van de lagere hartstochten en driften aan de hoogere geesteskrachten. Zij maakt den bezitter een zoon van God en een erfgenaam des hemels. Zij brengt hem in gemeenschap met den Oneindige en opent voor hem de rijke schatten van het heelal. KPEVS 21 3 Dit is de kennis, die men verkrijgt door het onderzoek van het Woord Gods. En deze schat mag gevonden worden door een ieder, die alles er voor geven wil om haar te verwerven. KPEVS 21 4 "Zoo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid; zoo gij haar zoekt als zilver en naspeurt als verborgen schatten: dan zult gij de vreeze des Heeren verstaan en zult de kennis van God vinden." Spr. 2 : 3--5. ------------------------Hoofdstuk 3--"Deze Ontvangt de Zondaars" KPEVS 22 0 (Luc. 15:1-19) KPEVS 22 1 Toen de "tollenaars en zondaars" zich om Jezus verzamelden, gaven de rabbijnen hun misnoegen daarover te kennen. Zij zeiden: "Deze ontvangt de zondaars en eet met hen." KPEVS 22 2 Door deze aanklacht wilden zij den schijn op Jezus laden, dat Hij gaarne omgang hield met zondige en slechte menschen en geen aanstoot nam aan hun verkeerdheden. De rabbijnen waren in Jezus teleurgesteld. Hoe kwam het toch, dat iemand, die aanspraak maakte op zulk een verheven karakter, niet met hen omgang zocht en hun leerwijze volgde? Waarom zocht Hij Zich niet meer op den voorgrond te stellen en trachtte Hij niet om de gunst der aanzienlijken te winnen, in plaats van onder alle klassen van het volk te werken? Indien Hij een waar profeet was, aldus redeneerden zij onderling, dan moest Hij toch aansluiting en overeenstemming met hen zoeken en de tollenaars en zondaars met de onverschilligheid behandelen, die zij verdienden. Deze beschermers van de samenleving ergerden zich er aan, dat Hij, met wien zij onophoudelijk in strijd waren, maar wiens reine levenswandel hun eerbied afdwong en hen tevens veroordeelde, met zooveel oogenschijnlijke sympathie omgang kon zoeken met die verworpelingen. Zij konden Zijn ziens-en handelwijze niet goedkeuren. Zij beschouwden zichzelf als ontwikkelde, beschaafde en bovenal godsdienstige menschen; Jezus' voorbeeld had echter hun zelfzucht aan de kaak gesteld. KPEVS 22 3 Bijzonder ergerde het hun, dat zij, die niets dan verachting voor de rabbijnen koesterden en de synagogen nooit bezochten, zich bij menigten om Jezus schaarden en met de grootste aandacht naar Zijn woorden luisterden. De Schriftgeleerden en de Farizeën gevoelden zich in Zijn tegenwoordigheid veroordeeld; hoe kwam het dan toch, dat de tollenaars en zondaars zich tot Hem getrokken gevoelden? KPEVS 23 1 Zij begrepen niet, dat de verklaring hiervan lag in de woorden die zij zelf hadden uitgesproken, toen zij Hem smalend beschuldigden: "Deze ontvangt de zondaars." De zielen, die tot Jezus kwamen, gevoelden in Zijn tegenwoordigheid, dat er zelfs voor hen nog hoop op redding uit de macht der zonde was. De Farizeën hadden alleen woorden van minachting en veroordeeling voor hen; Jezus sprak hen toe als kinderen van God, die weliswaar vervreemd waren van het huis huns Vaders, maar nochtans niet vergeten door het Vaderhart. Juist hun zonde en ellende maakte hen des te meer de voorwerpen van Zijn medelijden. Hoe verder zij van Hem afgedwaald waren, hoe ernstiger Zijn verlangen en hoe grooter Zijn offer voor hun redding was. KPEVS 23 2 Dit alles hadden de leeraars van Israël kunnen leeren uit de heilige Schriftrollen, waarvan zij zich de bewaarders en verklaarders beroemden te zijn. Had David niet geschreven, -- David, die eens zoo zwaar gezondigd had --: "Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht"? Ps. 119 : 176. Had niet Micha Gods liefde voor zondaren geopenbaard, toen hij schreef: "Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust in goedertierenheid." Micha 7 : 18. HET VERLOREN SCHAAP KPEVS 23 3 Jezus herinnerde Zijn hoorders ditmaal niet aan de woorden der Schrift, maar beriep Zich op het getuigenis van hun eigen ervaring. De vèr uitgestrekte vlakten ten oosten van de Jordaan boden rijke weiden voor de kudden; in de diepe ravijnen en op de dicht beboschte heuvelen was echter menig schaap zoek geraakt, dat dan door den herder moest worden opgezocht en teruggebracht. In de groep, die Jezus omringde, bevonden zich herders en ook mannen, die hun vermogen in groot en klein vee belegd hadden. Zij allen konden de volgende illustratie zoo recht verstaan: "Wat mensch onder u, hebbende honderd schapen, en één van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn en gaat naar het verlorene, totdat hij het vinde?" KPEVS 24 1 Deze zielen, die gij veracht, zeide Jezus, zijn het eigendom van God. Zij zijn de Zijne krachtens schepping en herschepping en zijn voor Hem van groote waarde. Evenals een herder zijn schapen liefheeft en niet rusten kan als er ook maar één gemist wordt, zoo bemint God in een oneindig hoogere mate elke verloren ziel. De menschen mogen de aanspraak Zijner liefde miskennen, Hem verlaten en een anderen meester kiezen; toch zijn zij des Heeren en Hij verlangt om de zijnen terug te winnen. Hij zegt: "Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzoo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn, ten dage der wolke en der donkerheid." Ezech. 34 : 12. KPEVS 24 2 In de gelijkenis gaat de herder uit om naar het ééne schaap te zoeken, -- het geringste aantal, dat men noemen kan. Insgelijks zou Jezus, indien er maar één ziel verloren was gegaan, nog voor die eene gestorven zijn. KPEVS 24 3 Het schaap, dat van de kudde afdwaalt, is het meest hulpelooze van alle schepselen. Het moet door den herder worden opgezocht, want alleen kan het den weg niet terug vinden. Zoo is het ook met de ziel, die van God is afgedwaald; zij is zoo hulpeloos als een verloren schaap, en tenzij Goddelijke liefde haar ter hulp komt, kan zij den weg naar God niet terug vinden. KPEVS 24 4 De herder, die ontdekt, dat er een van zijn schapen ontbreekt, ziet niet onverschillig neer op de kudde, die veilig in de stal is en zegt: "Ik heb er nog negen en negentig; het kost mij te veel moeite om het afgedwaalde op te zoeken. Laat het terugkomen, en ik zal de staldeur opendoen en het binnenlaten." Neen; zoodra hij merkt, dat er een schaap ontbreekt, is zijn hart met angst en smart vervuld. Hij telt en hertelt de kudde. En wanneer hij zeker weet, dat er één verloren is, dan slaapt hij niet. Hij laat de negen en negentig in de stal en. gaat heen om het verloren schaap te zoeken. Hoe duisterder en stormachtiger de nacht en hoe gevaarlijker de weg is, hoe grooter de angst is van den herder en hoe ernstiger hij zoekt. Hij doet al het mogelijke om het verloren schaap te vinden. KPEVS 25 1 Welk een verlichting is het voor zijn hart, wanneer hij op een afstand het eerste zwakke geblaat van zijn schaap verneemt! Afgaand op het geluid, beklimt hij de steilste hoogten, begeeft zich tot den rand van den afgrond en stelt zijn eigen leven in de waagschaal. Hij zoekt, terwijl het steeds zwakker wordend geblaat hem zegt, dat het schaap op het punt is te sterven. Eindelijk worden zijn pogingen met welslagen bekroond: het verlorene is gevonden. En dan scheldt hij niet op het schaap, dat hem zooveel moeite heeft veroorzaakt. Hij jaagt het niet met de zweep voor zich uit. Hij tracht het niet eens naar huis te leiden. In zijn vreugde neemt hij het bevende schaap op zijn schouders, en is het gekneusd of verwond, dan sluit hij het in zijn armen, drukt het aan zijn boezem, opdat de warmte van zijn eigen hart het nieuw leven mag meedeelen. Hij draagt het terug naar de kudde met innige dankbaarheid, dat hij niet tevergeefs heeft gezocht. KPEVS 25 2 Ons is, Gode zij dank! voor onze verbeelding geen beeld opgehangen van een bedroefden herder, die zonder het schaap moest terugkeeren. De gelijkenis spreekt van geen mislukking, maar van welslagen en van de vreugde over het terugvinden. Hierin hebben wij de Goddelijke verzekering, dat niet één van de afgedwaalde schapen van Gods kudde over het hoofd gezien en niet één zonder hulp gelaten is. Wie zich wil onderwerpen om verlost te worden, dien wil Christus uit den afgrond des verderfs en de doornen der zonde redden. KPEVS 25 3 Twijfelmoedige ziel! grijp moed; al is het ook, dat gij in het verleden goddelooslijk hebt gehandeld. Denk niet, dat God misschien u uw overtredingen wil vergeven en toelaten in Zijn tegenwoordigheid te komen. God heeft van Zijn kant de eerste toenadering gedaan. Hij ging uit om u te zoeken, terwijl gij nog in opstand tegen Hem waart. Met het liefdevolle hart van een herder verliet hij de negen en negentig en ging naar de woestijn om het verlorene te zoeken. De ziel, gekneusd, verwond en op het punt van om te komen, neemt Hij in de armen Zijner liefde en draagt haar met blijdschap terug naar de veilige stal. KPEVS 26 1 De Joden leerden, dat de zondaar zich eerst moest bekeeren, vóór God Zijn liefde aan Hem bewijzen kon. Volgens hun beschouwing was bekeering een werk, waardoor men de gunst des hemels verdiende. Dientengevolge moest Jezus Diet toelaten, dat iemand Hem naderde, die zich niet bekeerd had. Deze gedachte was aanleiding, dat de Farizeën in verbazing en met verontwaardiging uitriepen: "Deze ontvangt de zondaars." Maar in de gelijkenis van het verloren schaap leerde Jezus, dat wij niet zalig worden, doordat wij naar God gezocht hebben, maar doordat God ons heeft gezocht. Paulus schreef: "Er is niemand, die verstandig is, er is niemand, die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken." Rom. 3 : 11, 12. Wij bekeeren ons niet, opdat God ons zou liefhebben, maar Hij openbaart ons Zijn liefde, opdat wij tot bekeering zouden worden geleid. KPEVS 26 2 Wanneer het afgedwaalde schaap eindelijk weer thuis is gebracht, dan geeft de herder uiting aan Zijn dankbaarheid door een welluidend vreugdelied aan te heffen. Hij roept zijn vrienden en buren bijeen en zegt: "Weest blijde met mij want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was!" Op gelijke wijze vereenigen zich hemel en aarde in dankzegging en vreugdebetoon, wanneer een verloren zondaar door den grooten Herder der kudde is teruggevonden. KPEVS 26 3 Er zal "blijdschap in den hemel zijn over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben." Gij, Farizeën, zeide Jezus, beschouwt uzelf als de gunstelingen des hemels, en veilig in uw eigen gerechtigheid. Weet echter, dat indien gij geen bekeering van noode hebt, Ik geen zending aan u te vervullen heb. Maar voor deze arme zielen, die hun armoede en zondigheid gevoelen, ben ik gekomen om ze te redden. Engelen in den hemel hebben belangstelling in het lot van deze verlorenen, die gij veracht. Gij murmureert en spot wanneer een hunner tot Mij komt; maar gij moogt weten, dat engelen zich er over verheugen en den hemel van triomfzang laten weerklinken. KPEVS 26 4 Men had onder de rabbijnen ook een gezegde, dat er blijdschap in den hemel was, wanneer iemand, die tegen God gezondigd had, verdorven werd. Jezus daarentegen leerde, dat verderving voor God een vreemd werk is. Men verheugt zich in den hemel, wanneer het beeld Gods in de zielen, die Hij gemaakt heeft, hersteld wordt. KPEVS 27 1 Iemand, die door zonde ver afdwaalde, maar tot God terugkeert, wordt menigmaal met wantrouwen aangezien en is aan allerlei critiek blootgesteld. Dan zijn er die de oprechtheid van zijn bekeering betwijfelen en in stilte fluisteren: "Hij is niet standvastig; ik geloof niet, dat hij trouw zal blijven." Zulke personen doen niet het werk van God, maar van Satan, die een aanklager der broederen was. De booze hoopt door zulk critiseeren een berouwvolle ziel te ontmoedigen en haar nog verder van hoop en God te verwijderen. Laat de berouwhebbende zondaar nadenken over de vreugde in den hemel over den terugkeer van den verlorene en op de liefde Gods vertrouwen en zich in geen geval door den spot en het wantrouwen der Farizeën het hart laten ontvallen. KPEVS 27 2 De rabbijnen begrepen, dat de gelijkenis van Jezus van toepassing was op de tollenaren en zondaren. Zij heeft echter nog een verdere beteekenis. Door het verloren schaap wilde Jezus niet alleen den enkelen zondaar voorstellen, maar ook de eene wereld, die afvallig werd en door zonde geruïneerd is. Deze wereld is slechts een atoom van het uitgestrekte gebied, waarover God heerscht; toch is deze kleine gevallen wereld -- het eene verloren schaap -- in Zijn oogen dierbaarder dan de negen en negentig, die niet van de kudde afweken. Jezus het Opperhoofd der hemelsche wezens, legde de heerlijkheid af, die Hij bij den Vader had, verliet Zijn verheven plaats, opdat Hij de eene verloren wereld redden mocht. Hij verliet de zondelooze werelden, de negen en negentig, die Hem liefhadden en kwam naar deze wereld om voor "onze overtredingen verwond" en voor "onze ongerechtigheden verbrijzeld" te worden. Jes. 53 : 5. God gaf Zichzelf in Zijn Zoon, opdat Hij de vreugde mocht smaken het verloren schaap terug te ontvangen. KPEVS 27 3 "Ziet, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden." "Gelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzoo heb Ik hen ook in de wereld gezonden," -- om "de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus te vervullen, voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente." 1 Joh. 3 : 1; Joh. 17 : 18; Kol. 1 : 24. Elke ziel, die door Christus is verlost, is geroepen om in Zijn naam te werken tot redding van verlorenen. Dit werk was in Israël verzuimd. Wordt het ook niet verzuimd door hen, die belijden volgelingen van Christus te zijn? KPEVS 28 1 Hoevelen van die afgedwaalden hebt gij, lezer, gezocht en weer naar de kudde teruggebracht? Beseft gij wel, dat wanneer gij u afkeert van hen, die niets belovend en onaantrekkelijk schijnen, gij zielen verwaarloost, die door Jezus gezocht worden? Misschien verkeeren zij in de grootste behoefte aan uw medelijden juist op het oogenblik, dat gij u van hen afkeert. In elke godsdienstige bijeenkomst zijn zielen, die naar rust en vrede verlangen. Oogenschijnlijk leiden zij een zorgeloos leven en toch zijn zij niet ongevoelig voor de invloeden van den Heiligen Geest. Velen van hen mogen voor Christus gewonnen worden. KPEVS 28 2 Indien het verloren schaap niet tot de kudde teruggebracht wordt, dan doolt het rond, totdat het omkomt. Zoo gaan ook vele zielen verloren wegens gebrek aan een uitgestoken hand om ze te redden. Deze afgedwaalden mogen hard en roekeloos schijnen; maar indien zij dezelfde voorrechten hadden gehad, die anderen hadden, zij zouden wellicht hen overtroffen hebben in adeldom der ziel en bruikbaarheid voor den dienst des Heeren. Engelen slaan deze afgedwaalde zielen met medelijden gade. Engelen weenen, terwijl menschelijke oogen droog en hun harten gesloten zijn voor medelijden. KPEVS 28 3 O, dat gebrek aan diep, hartroerend medelijden voor dwalenden en die verzocht worden! O, dat er toch meer van den geest van Jezus en minder, veel minder van het eigenik gezien werd! KPEVS 28 4 De Farizeën namen de gelijkenis van Jezus op als een tot hen gerichte strafpredikatie. In plaats van te luisteren naar hun critiek over Zijn werk had Hij hen bestraft voor het verwaarloozen van tollenaren en zondaren. Hij had dit niet openlijk gedaan, opdat hun harten jegens Hem niet zouden worden gesloten, maar deze illustratie moest hun het werk aantoonen, dat God van hen vroeg en dat zij verzuimd hadden te doen. Indien deze leiders in Israël ware herders geweest waren dan zouden zij ook het werk van ware herders gedaan hebben. Zij zouden de barmhartigheid en de liefde van Christus geopenbaard en zich met Hem vereenigd hebben in Zijn zending aan de wereld. Maar dit hadden zij geweigerd en daarmee was hun aanspraak op godsvrucht valsch bewezen. Velen hadden de bestraffing van Jezus verworpen; bij sommigen echter hadden Zijn woorden overtuiging gewekt. Deze laatstgenoemden werden, na Jezus' hemelvaart, met den Heiligen Geest bekrachtigd en vereenigden zich met de discipelen in het werk, dat in de gelijkenis van het verloren schaap was voorgesteld. DE VERLOREN PENNING KPEVS 29 1 Nadat Jezus de gelijkenis van het verloren schaap gegeven had, sprak Hij nog een andere, zeggende: "Wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij één penning verliest, ontsteekt niet een kaars en keert het huis met bezemen en zoekt naarstiglijk, totdat zij dien vindt?" KPEVS 29 2 De huizen van de armen in het Oosten hadden gewoonlijk slechts één kamer, menigmaal zonder vensters en duister. De kamer werd slechts zelden geveegd en een geldstuk, dat op den grond gevallen was, geraakte licht onder het stof verloren. Om dit nu zelfs overdag terug te vinden, moest men een kaars aansteken en het huis grondig vegen. KPEVS 29 3 Het huwelijksgeschenk der vrouw bestond gewoonlijk uit eenige zilveren muntstukjes, die zij zorgvuldig als haar grootste schat bewaarde, om ze later aan haar dochters te doen erven. Het verlies van een dezer geldstukjes zou als een groot onheil beschouwd worden, en het terugvinden ervan was een oorzaak van groote blijdschap, waaraan de buurvrouwen gaarne deelnamen. KPEVS 29 4 "Als zij dien gevonden heeft," zeide Jezus, "roept zij de vriendinnen en de geburinnen samen, zeggende: Weest blijde met mij, want ik heb den penning gevonden, dien ik verloren had; alzoo zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar die zich bekeert." KPEVS 30 1 Deze gelijkenis, evenals de voorgaande, beschrijft het verlies van iets, dat met ijverig zoeken teruggevonden zou kunnen worden en dan oorzaak is van groote vreugde. Maar deze twee gelijkenissen stellen verschillende klassen voor. Het verloren schaap weet, dat het verloren is. Het heeft den herder en de kudde verlaten en kan zichzelf niet redden. Hierdoor worden zij voorgesteld, die beseffen, dat zij van God gescheiden en als door een wolk van moeilijkheden ingesloten zijn, zich in een staat van neerslachtigheid bevinden en zware verzoekingen doormaken. De verloren penning stelt hen voor, die in misdaden en zonden verloren zijn, maar geen besef hebben van hun waren toestand. Zij zijn van God vervreemd, maar zij weten het niet. Hun zielen zijn in gevaar, maar zij zijn het zich niet bewust en zijn daarom onverschillig. In deze gelijkenis leert Jezus, dat zelfs zij, die zich onverschillig toonen ten opzichte van de aanspraken, die God op hen maakt, de voorwerpen zijn van Zijn medelijdende liefde. Naar hen moet worden gezocht, opdat zij tot God mogen worden teruggebracht. KPEVS 30 2 Het schaap dwaalde van de kudde af; het was in de woestijn of op de bergen verloren geraakt. Het geldstukje was in huis verloren. Het was in de nabijheid; toch kon het alleen door ijverig zoeken teruggevonden worden. KPEVS 30 3 In deze gelijkenis ligt een les voor gezinnen. Er heerscht in het huisgezin dikwijls de grootste zorgeloosheid aangaande het zieleheil van de verschillende leden. Onder hen is misschien één, die van God vervreemd is; maar hoe weinig bezorgdheid wordt door de huisgenooten getoond, over het feit, dat een van Gods erfdeel in gevaar verkeert om verloren te gaan. KPEVS 30 4 Het geldstukje, hoewel het onder stof begraven ligt, is niettemin een zilverstukje. De eigenares zoekt het wegens zijn waarde. Zoo is ook elke ziel, hoezeer ook door zonde verlaagd, toch kostelijk in Gods oog. Evenals een muntstuk het beeld en hét opschrift van de regeerende macht draagt, zoo droeg ook de mensch, toen hij geschapen was, het beeld en het opschrift Gods; en hoewel door den invloed der zonde dit opschrift geschonden en onduidelijk is geworden zoo zijn er toch ook nog sporen van overgebleven op elke ziel. God wenscht die ziel terug te winnen en op haar opnieuw Zijn beeld van gerechtigheid en heiligheid te stempelen. KPEVS 31 1 De vrouw in de gelijkenis zocht ijverig naar het verloren geldstuk. Zij stak een kaars aan en veegde het heele huis. Zij ging alles van haar plaats zetten, opdat niets haar mocht hinderen in het zoeken. Hoewel slechts één penning was verloren, wilde zij toch haar pogingen niet opgeven, totdat deze gevonden was. Zoo moest het ook zijn in het huisgezin: indien één lid ervan voor God verloren was, moest al het mogelijke gedaan worden om het terug te winnen. Al de andere leden moesten zichzelf ernstig en streng onderzoeken. De levensgewoonten moesten zorgvuldig worden nagegaan om te zien of er niet mogelijk hier of daar een fout was begaan, of er geen gebrek was in de leiding, waardoor die ziel in haar onbekeerlijkheid volhardde. KPEVS 31 2 Indien er in een gezin één kind is, dat zich zijn zondigen toestand niet bewust is, moeten de ouders zich geen rust gunnen. Steek de kaars aan. Onderzoek het Woord van God en laat bij dat licht alles in het huisgezin ernstig worden onderzocht om toch te weten te komen, waarom het kind verloren is. Laten de ouders hun harten, hun gewoonten en hun handelingen onderzoeken. Kinderen zijn het erfdeel des Heeren en wij zijn aan Hem verantwoording verschuldigd voor de wijze, waarop wij Zijn eigendom beheeren. KPEVS 31 3 Er zijn vaders en moeders, die het verlangen hebben om in een of ander buitenlandsch zendingsveld te werken; er zijn velen, die ijverig zijn in het verrichten van zendingswerk buiten hun huisgezin, terwijl hun eigen kinderen nog vreemdelingen zijn voor den Heiland en Zijn liefde. Ook zijn er wel ouders, die het winnen van hun kinderen voor den Heere overlaten aan den predikant of den Sabbatsschoolonderwijzer; maar daarmee zijn zij ontrouw aan de verantwoordelijkheid, die hen van God opgedragen is. De opvoeding en de opleiding van hun kinderen om Christenen te worden is de hoogste dienst, dien ouders Gode kunnen geven. Het is een taak, die geduldigen arbeid vraagt, waarnaar levenslang ernstig en volhardend moet worden gestreefd. Wanneer wij het eeuwige welzijn van deze toevertrouwde panden niet behartigen, dan bewijzen wij, dat wij ontrouwe dienstknechten zijn. God zal geen verontschuldiging voor zulk verzuim aannemen. KPEVS 32 1 Zij, die aan dit verzuim schuldig zijn, moeten echter niet wanhopen. De vrouw, die den penning had verloren, zocht, totdat zij dien vond. Zoo moeten ook de ouders in liefde, geloof en gebed voor hun huisgenooten werken, totdat zij met vrede voor den Heere kunnen verschijnen en zeggen: "Ziet, ik en de kinderen, die my de Heere gegeven heeft." Jes. 8 : 18. KPEVS 32 2 Dit is huiselijk zendingswerk en het doet hen, die het verrichten, evenveel goed als zij, voor wie het gedaan wordt. Door onzen getrouwen arbeid in den kring van het huisgezin vormen wij onszelf om te kunnen werken voor de leden van het huisgezin des Heeren, met wie wij, indien wij getrouw zijn aan Christus, voor eeuwig zullen leven. Wij behooren dezelfde belangstelling te toonen voor onze broeders en zusters in Christus, als wij als leden van een en hetzelfde gezin voor elkander hebben. KPEVS 32 3 Nu is het Gods plan, dat dit werk in eigen omgeving ons zal vormen voor bruikbaarheid in wijderen kring. Naarmate onze sympathie sterker en onze liefde grooter wordt, zullen wij ook overal werk vinden. Gods groot menschelijk huisgezin omvat de wereld en geen van zijn leden mogen verwaarloosd of voorbijgegaan worden. KPEVS 32 4 Waar wij ons ook mogen bevinden, daar liggen zilveren penningen, die op ons zoeken wachten. Zoeken wij ernaar? Dagelijks ontmoeten wij personen, die geen belangstelling toonen in dingen van godsdienstigen aard. Wij spreken met hen en bezoeken hen: toonen wij belangstelling in hun geestelijk welzijn? Houden wij hun Jezus voor als de zonde vergevende Heiland? Vertellen wij hun van de liefde met onze eigen harten verwarmd door die liefde? Indien wij dat niet doen, hoe zullen wij hen kunnen ontmoeten, -- verloren, voor eeuwig verloren, -- als wij met hen staan voor den troon van God? KPEVS 32 5 Wie kan de waarde van een ziel schatten? Wenscht gij haar waarde te kennen, ga dan naar Gethsémané en waak daar met Jezus gedurende de uren van Zijn zielestrijd, toen het zweet als groote bloeddroppelen op de aarde afdroop. Zie op tot den Heiland, zooals Hij aan het kruis hing. Luister naar dien wanhoopsroep: "Mijn God! Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?" Mark. 15 : 34. Zie dat gewonde hoofd, die doorstoken zijde, die doorboorde voeten! Bedenk dan, dat Jezus alles op het spel zette. De hemel zelf werd in gevaar gebracht ter wille van uw verlossing. En als gij dan, gezeten aan den voet van het kruis, u herinnert, dat Jezus ook zelfs voor een enkelen zondaar Zijn leven zou hebben afgelegd, dan zoudt gij misschien de waarde van een ziel kunnen schatten. KPEVS 33 1 Indien gij met Jezus in verbinding zijt, dan zult gij elk menschelijk wezen waardeeren, zooals Hij het deed. Dan zult gij dezelfde diepe liefde voor anderen voelen, die Hij voor u had. Dan zult gij ook in staat zijn om zielen, voor wie Hij stierf, te winnen en niet te verdrijven, te trekken en niet af te stooten. Niemand zou tot God teruggebracht zijn, indien Jezus Zich niet persoonlijk met hen bemoeid had; en het is heden nog door persoonlijken arbeid, dat zielen gered kunnen worden. Ziet gij, dat de menschen den dood tegemoet gaan, dan zult gij niet rustig en onverschillig kunnen toezien. Hoe grooter hun zonde en hoe dieper hun ellende is, naar die mate zult gij ernstige en teedere pogingen aanwenden voor hun redding. Gij zult de behoefte beseffen van hen, die lijden tengevolge van hun zondigen tegen God en die terneergedrukt zijn door den last der schuld. Uw hart zal in medelijden naar hen uitgaan en hun een helpende hand toesteken. In de armen van uw geloof en liefde zult gij hen tot Jezus leiden. Gij zult over hen waken, hen bemoedigen, en uw medelijden en vertrouwen zal hen sterken om getrouw te blijven. KPEVS 33 2 Al de engelen in den hemel staan gereed om hierin mee te werken. Al de hulpbronnen des hemels zijn ter beschik-king van hen, die de verlorenen zoeken te redden. Engelen zullen u helpen om de onverschilligste en meest verharde te bereiken. En wanneer een hunner tot God is teruggebracht, dan verheugt zich alles, wat in den hemel is; serafijnen en cherubijnen tokkelen dan hun gouden harpen en zingen lof aan God en het Lam voor de barmhartigheid en liefde den kinderen der menschen bewezen. ------------------------Hoofdstuk 4--"verloren en gevonden" KPEVS 34 0 (Luc. 15:11-32) KPEVS 34 1 De gelijkenissen van het verloren schaap, den verloren penning en van den verloren zoon teekenen ons in duidelijke trekken de liefde en het medelijden Gods jegens hen, die van Hem afdwalen. Hoewel zij zich van Hem hebben afgekeerd, laat Hij hen in hun ellende niet aan hun lot over. In liefde en met teeder medelijden ziet Hij neer op allen, die blootgesteld zijn aan de verzoekingen van den sluwen vijand. KPEVS 34 2 In de gelijkenis van den verloren zoon wordt ons voorgesteld, hoe de Heere handelt met hen, die eens de liefde des Vaders gekend hebben, maar die den verzoeker toegelaten hebben hen naar zijn wil gevangen te nemen. KPEVS 34 3 "Een zeker mensch had twee zonen. En de jongste van hen zeide tot den vader: Vader! geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt. En hij deelde hun het goed. En niet vele dagen daarna, de jongste zoon, alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een vèr gelegen land." KPEVS 34 4 De strenge orde en tucht in zijns vaders huis hadden den jongsten zoon verdroten. Hij dacht, dat hij in zijn vrijheid beperkt werd. De liefde en zorg zijns vaders werden door hem verkeerd uitgelegd en nu besloot hij om aan den drang van zijn neigingen gevolg te geven. KPEVS 34 5 De jonge man gevoelde geen verplichting jegens zijn vader, en gaf geen blijk van dankbaarheid; toch maakte hij aanspraak op de voorrechten van een kind door een deel van de bezittingen van zijn vader op te eischen. De erfenis, die met diens dood hem ten deel zou vallen, wenschte hij nu reeds te ontvangen. Hij dacht alleen aan tegenwoordige ge-genoegens en bekommerde zich niet om de toekomst. KPEVS 34 6 Nadat hij zijn kindsdeel ontvangen had, reisde hij "naar een vèr gelegen land," ver van zijns vaders huis. Met geld in overvloed en vrijheid naar begeeren, vleide hij zichzelf den wensch zijns harten te kunnen vervullen. Nu was er niemand om te zeggen: doe dat niet, want dat is niet goed voor je; of: doe dat, want dat is recht. Slechte kameraden voerden hem steeds dieper in de zonde en hij bracht zijn goed door "levende overdadiglijk". KPEVS 35 1 De Bijbel spreekt van menschen, die zich voor wijzen uitgeven, maar dwazen zijn, Rom. 1 : 22, en dit is ook het geval met de geschiedenis van den jongen man in deze gelijkenis. De rijkdom, dien hij van zijn vader opgeëischt had, verkwist hij in onzedelijk gezelschap. De schat der gezondheid en kracht der jeugd worden door hem verspild. De kostelijke jaren zijns levens, de kracht van zijn geestvermogens, de schoone verwachtingen der jeugd, het streven naar een doel, -- alles wordt door het vuur der lagere hartstochten verteerd. KPEVS 35 2 Maar nu ontstaat er een groote hongersnood en hij begint gebrek te lijden. Hij begeeft zich naar een burger van dat land en deze zendt hem naar het veld om de zwijnen te hoeden. Dit was voor een Jood de nederigste en meest verachte arbeid. De jonge man, die op zijn vrijheid geroemd had, ziet zich nu een slaaf. Hij bevindt zich nu in de vreeselijkste dienstbaarheid, "vastgehouden met de banden zijner zonde". Spr. 5 : 22. Het schijnschoon en het klatergoud, die hem verlokt hadden, zijn verdwenen en hij gevoelt het gewicht der boeien, waarin hij geklonken is. Zittende op den grond, in een land, dat door hongersnood geteisterd is, met geen ander gezelschap dan dat der zwijnen, verlangt hij zijn honger te stillen met den draf, waarmee de dieren gevoed worden. Van al de vrienden, die hem omringden, toen hij een welvoorziene beurs had en die op zijn kosten aten en dronken, is er niet één overgebleven, die hem in zijn nood bijstaat. Waar is nu zijn losbandige vreugde? Door de stem van het geweten te smoren en de opwellingen van betere gevoelens te onderdrukken, waande hij zich gelukkig te zijn; maar nu, nu het geld verkwist is, de honger knaagt, zijn hoogmoed vernederd, zijn zedelijke natuur afgestompt, zijn wil zwak en onbetrouwbaar is en zijn edeler gevoelens schijnbaar gedood zijn, is hij de ellendigste van alle stervelingen. KPEVS 36 1 Welk een beeld van den toestand des zondaars wordt ons hier voorgehouden! Hoewel de zondaar zich omringt ziet met de zegeningen van Gods liefde, is er toch niets dat hij, wiens hart uitgaat naar zelfbevrediging en zondig zingenot, meer verlangt, dan verwijdering van God. Evenals de ondankbare zoon, maakt hij aanspraak op de goede gaven Gods, alsof hij er recht op heeft. Hij neemt ze aan, alsof het zoo hoort, zonder Hem daarvoor dank te weten of wederkeerigen liefdedienst te bewijzen. Evenals Kain van de tegenwoordigheid des Heeren uitging om zich een eigen tehuis te maken, en de verloren zoon naar een vèr gelegen land reisde, zoo zoeken zondaren hun geluk in God uit hun gedachten te verbannen. Rom. 1 : 28. KPEVS 36 2 En nu mag het uiterlijk voorkomen zijn, wat het wil: elk leven, dat in den grond der zaak gewijd is aan het eigen-ik, is een verspild leven. Wie gescheiden van God wil leven, verkwist zijn goederen. Hij verkwist zijn schoone levensjaren en de krachten van lichaam, geest en ziel en stort zich voor eeuwig in het verderf. De man, die zich van God scheidt, om het eigen-ik te dienen, is de slaaf van den Mammon. De ziel, die God geschapen heeft om in het gezelschap van engelen te verkeeren, wordt dan verlaagd tot den dienst van hetgeen aardsch en dierlijk is. Dat is het einde van het dienen van het eigen-ik. KPEVS 36 3 Indien gij zulk een leven hebt verkoren, dan moogt gij weten, dat gij geld uitgeeft voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan. Er zullen oogenblikken voor u aanbreken, waarin gij uw diepe vernedering zult gewaar worden. Alleen in een vèr gelegen land, zult gij uw ellende beseffen en in wanhoop uitroepen: "Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" Rom. 7 : 24. In de volgende woorden van den profeet ligt een algemeene waarheid opgesloten: "Vervloekt is de man, die op een mensch betrouwt en vleesch tot zijn arm stelt en wiens hart van den Heere afwijkt! Want hij zal zijn als de heide in de wildernis, die het niet gevoelt, wanneer het goede komt; maar blijft in dorre plaatsen in de woestijn, in zout en onbewoond land." Jer. 17 : 5, 6. God "doet Zijn zon opgaan over boozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen," Matt. 5 : 45, maar de menschen hebben de macht om zich aan zonneschijn en regen te onttrekken. Zoo kunnen ook wij, terwijl de Zon der gerechtigheid schijnt en de stroomen der genade zoo vrij en rijkelijk voor allen nederdalen, ons van God scheiden, zoodat wij ons bevinden als "in de woestijn, in een zout en onbewoond land." KPEVS 37 1 De liefde Gods gaat nog steeds uit naar dengene, die zich van Hem verwijderd heeft en Hij laat niets onbeproefd om hem naar het huis des Vaders terug te brengen. De verloren zoon kwam in zijn ellende "tot zichzelf." De betooverende macht, die Satan over hem uitgeoefend had, werd verbroken. Hij zag, dat zijn lijden het gevolg was van zijn dwaasheid en hij zeide: "Hoeveel huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan." Onder al zijn ellende vond de verloren zoon nog hoop in de overtuiging van de liefde zijns vaders. Die liefde trok hem huiswaarts. Zoo wordt ook de zondaar door de verzekering van Gods liefde bewogen tot Hem terug te keeren. "De goedertierenheid Gods leidt u tot bekeering." Rom. 2 : 4. Met een gouden keten van Goddelijke genade en medelijden wordt elke ziel, die in gevaar verkeert, getrokken. De Heere zegt: "Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid." Jer. 31 : 3. KPEVS 37 2 De zoon vormt het voornemen om zijn schuld te erkennen. Hij wil tot zijn vader gaan en zeggen: "Ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u, en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden." Maar hoe bekrompen zijn begrip nog is van de liefde zijns vaders, blijkt uit hetgeen hij erop laat volgen: "Maak mij als een van uw huurlingen." KPEVS 37 3 De jonge man verlaat nu de kudde zwijnen en den draf en onderneemt de reis huiswaarts. Bevende van vermoeidheid en uitgeput door het hongerlijden vervolgt hij met inspanning van alle krachten zijn weg. Hij bezit niets om zijn lompen te verbergen; zijn ellende heeft echter zijn hoogmoed vernederd, en hij haast zich om te vragen een huurling te mogen worden, waar hij eenmaal een kind was. KPEVS 37 4 Hoe weinig had de vroolijke, onnadenkende jongeling, toen hij het ouderlijk huis verliet, erover nagedacht, welk een leed en verlangen hij in het hart zijns vaders achterliet. Toen hij met zijn vrienden danste en feestvierde, droomde hij niet over schaduwen, die over het huis van zijn kindsheid gekomen waren. En nu, terwijl hij met vermoeide en zware schreden zich weer huiswaarts begeeft, weet hij niet, wat hem bij zijn thuiskomst wacht. Maar als hij nog ver van huis is, bespeurt de vader zijn gestalte. Liefde ziet scherp. Zelfs zijn vervallen toestand tengevolge van een jarenlang leven in zonde belette den vader niet in hem zijn zoon te herkennen. Hij "werd met innerlijke ontferming bewogen, en toeloopende, viel hem om zijn hals." Hij wordt met een lange en teedere omhelzing verwelkomd. KPEVS 39 1 De vader laat niet toe, dat met de ellende en de lompen van zijn zoon den spot gedreven wordt. Hij neemt den breeden, rijken mantel van zijn eigen schouders en wikkelt daarin de vervallen gedaante van zijn zoon, terwijl deze onder snikken en tranen berouwvol zijn bekentenis aflegt, zeggende: "Vader! ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden." De vader drukt hem aan zijn hart en brengt hem in huis. Hem wordt geen gelegenheid gegeven te vragen om de plaats van een dienstknecht. Hij is een zoon, die geëerd zal worden met het beste van wat er in huis is en die door het dienst-personeel zal worden geacht en gediend. KPEVS 39 2 De vader zegt tot de dienstknechten: "Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten; en brengt het gemeste kalf en slacht het, en laat ons eten en vroolijk zijn; want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden; hij was verloren en is weer gevonden! En zij begonnen vroolijk te zijn." KPEVS 39 3 In de rustelooze dagen zijner jeugd had de verloren zoon zijn vader als hard en streng aangezien. Hoe geheel anders is nu zijn dunk van hem: Zoo beschouwen zij; die door Satan bedrogen worden, God ook als hard en streng. Zij zien tot Hem op als een, die hen gadeslaat om hen te straffen en te veroordeelen, die den zondaar niet wil aannemen, zoolang als er nog een wettige verontschuldiging kan worden aangevoerd om hem niet te helpen. Zij zien op Zijn wet neer als een beperking van het geluk van den mensch, een ondraaglijk juk, waarvan zij gaarne zouden worden vrijgemaakt. Maar hij, wiens oogen door de liefde van Christus zijn geopend, beschouwt God als vol medelijden. Voor hem verschijnt Hij niet als een tiranniek, onmeedoogend wezen, maar als een vader, die verlangend is om zijn berouwvol kind te omhelzen. De zondaar zal met den psalmdichter uitroepen: "Gelijk een vader zich ontfermt over de kinderen, ontfermt de Heere Zich over degenen, die Hem vreezen" Ps. 103 : 13. KPEVS 40 1 In deze gelijkenis is geen sprake van verwijten tegen den verloren zoon wegens zijn slecht gedrag. De zoon gevoelt, dat zijn zonde vergeven, vergeten en voor eeuwig uitgewischt is. Zoo zegt God ook tot den zondaar: "Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk." Jes. 44 : 22. "Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken." Jer. 31 : 34. "De goddelooze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten, en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij Zich zijner ontfermen en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk." Jes. 55 : 7. "In die dagen en te dier tijd, spreekt de Heere, zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden." Jer. 50 : 20. KPEVS 40 2 Welk een verzekering hebben wij hier van Gods bereidwilligheid om den berouwvollen zondaar aan te nemen! Hebt gij, waarde lezer, ook uw eigen weg gekozen? Zijt gij ook ver van God afgedwaald? Hebt gij ook getracht u te vergasten aan de vruchten der zonde, om later te ontdekken, dat zij tot asch werden op uw lippen? En nu, met uw vermogen verkwist, uw levensplannen verijdeld, uw hoop vervlogen, zit gij daar nu eenzaam en verlaten ter neder? En nu hoort gij de stem, die reeds zoolang tot uw hart gesproken heeft, maar waarnaar gij niet wildet luisteren, op duidelijken toon tot u zeggen: "Maak u op en ga heen, want dit land zal de rust niet zijn; omdat het verontreinigd is, zal het u bederven, en dat met een geweldige verderving." Micha 2 : 10. Keer terug tot uws Vaders huis. Hij noodigt u uit, zeggende: "Keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost." Jes. 44 : 22. KPEVS 41 1 Luister niet naar de ingeving van den vijand om van Christus weg te blijven, totdat gij uzelf beter gemaakt hebt, totdat gij goed genoeg zijt om tot God te gaan. Als gij daarop wachten wilt, zult gij nooit komen. Wanneer Satan u wijst op uw vuile kleederen, herhaal dan de belofte van Jezus: "Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen." Joh. 6 : 37. Zeg den vijand, dat het bloed van Jezus Christus van alle zonden reinigt. Maak het gebed van David tot het uwe: "Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn; wasch mij en ik zal witter zijn dan sneeuw." Ps. 51 : 9. KPEVS 41 2 Sta op en ga naar den Vader. Hij zal u een eindweegs tegemoet komen. Al neemt gij maar één stap in berouw naar Hem toe, dan zal Hij Zich haasten om u met de armen zijner oneindige liefde te omhelzen. Zijn oor is open voor de smeekbede van elk verslagen hart. De eerste verzuchtingen des harten naar God zijn Hem bekend. Geen gebed wordt opgezonden, hoe stamelend het ook zij, geen traan wordt er gestort, hoe verborgen het ook gebeurt, geen oprecht verlangen naar God wordt gekoesterd, hoe zwak het ook zijn moge, of het wordt door Gods Geest opgemerkt en tegemoet gekomen. Zelfs v----r het gebed is uitgesproken en de verlangens van het hart zijn bekend gemaakt, gaat er reeds genade van Christus uit om de genade, die op het menschelijk hart werkt, halverwege tegemoet te komen. KPEVS 41 3 Uw hemelsche Vader zal de kleederen, die door zonde verontreinigd zijn, van u wegnemen. In de schoone profetische gelijkenis van Zacharia wordt de zondaar voorgesteld door den hoogepriester Jozua, die met vuile kleederen voor het aangezicht des engels stond. En de Heere zeide: "Doet deze vuile kleederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselkleederen aandoen. Zach. 3:4, 5. Zoo wil God u ook kleeden "met de kleederen des heils," en u bedekken met "den mantel der gerechtigheid." Jes. 61 : 10. "Al laagt gij neder tusschen twee rijen van steenen, zoo zult gij toch worden als vleugelen eener duive, overdekt met zilver en welker vederen zijn met uitgegraven, geel goud." Ps. 68 : 14. KPEVS 41 4 Hij zal u brengen in het huis Zijner vreugde, waar liefde de banier over u zal zjjn. Hoogl. 2 : 4. "Indien gij in Mijn wegen wilt wandelen," zegt Hij, "zoo zal Ik u wandelingen geven onder deze, die hier staan," Zach. 3 : 7, zelfs onder de engelen, die Zijn troon omringen. KPEVS 42 1 "Gelijk de bruidegom vroolijk is over de bruid, alzoo zal uw God over u vroolijk zijn." "Hij zal over u vroolijk zijn met blijdschap; Hij zal zwijgen in Zijn liefde; Hij zal Zich over u verheugen met gejuich." Jes. 62 : 5; Zef. 3 : 17. Hemel en aarde zullen zich vereenigen in het vreugdelied des Vaders: "Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, hij was verloren en is gevonden." KPEVS 42 2 Tot zoover werd in de gelijkenis van den Heiland geen wanklank te midden van de vreugde vernomen; maar nu voert Jezus een ander element in. Toen de verloren zoon thuis kwam, "was de oudste zoon in het veld; en als hij kwam en het huis genaakte, hoorde hij het gezang en het gerei; en tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde hij wat dat zijn mocht. En deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond weder ontvangen heeft. Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan." Deze oudste broeder had niet gedeeld in den angst des vaders over hem, die verloren was. Hij deelt daarom ook niet in diens vreugde, toen de afgedwaalde terugkeerde. Het vreugdegezang kan geen blijdschap in zijn hart verwekken. Hij vraagt aan een dienstknecht naar de reden van de feestelijkheden en het antwoord stemt hem tot jaloerschheid. Hij wil niet binnengaan om zijn broeder welkom te heeten. De gunst, die aan den verloren zoon wordt bewezen, neemt hij aan als een beleediging tegen zichzelf. KPEVS 43 3 Als de vader daarop naar hem toekomt om hem tot andere gedachten te brengen, worden de hoogmoed en de boosheid zijns harten ten volle openbaar. Hij wijst op zijn eigen leven in zijns vaders huis, hoe hij hem onafgebroken en zonder eenige vergelding heeft gediend en stelt daar op verachtelijke wijze tegenover de gunsten, die aan den teruggekeerden zoon zijn bewezen. Hij stelt het z---- voor, dat hij den vader meer gediend heeft als dienstknecht dan als zoon. Hij had echter, in plaats van bestendige vreugde te vinden in den omgang met zijn vader, zich voorstellingen gevormd van de voordeelen, die een ingetogen leven hem zouden opleveren. Uit zijn eigen woorden blijkt, dat hij om deze reden zich van de genietingen der zonde had onthouden. Als nu deze broeder in de gaven des vaders mag deelen, beschouwt de oudste zulks op een wijze alsof hem onrecht wordt aangedaan. Hij benijdt zijn broeder de gunsten, die hem bewezen zijn. Hij laat duidelijk uitkomen, dat indien hij in de plaats van zijn vader geweest was, hij den verlorene niet weer zou hebben aangenomen. Hij erkent hem zelfs niet als zijn broeder, maar spreekt op kouden toon van hem als "deze uw zoon." KPEVS 43 1 De vader behandelt hem echter op liefdevolle wijze. "Kind!" zegt hij, "gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is uwe. Hebt gij niet het voorrecht gehad al deze jaren met mij te zijn, terwijl uw broeder in den vreemde heeft rondgedoold?" KPEVS 43 2 Alles wat maar tot het geluk van zijn kinderen kon bijdragen, was hun goedgunstig gegeven. De zoon behoefde om geen gave of belooning te vragen. "Al het mijne is het uwe," zeide de vader; gij behoeft slechts aan mijn liefde te gelooven, en de gave aan te nemen, die u zoo rijkelijk aangeboden wordt. KPEVS 43 3 De eene zoon had zich een tijdlang aan den huiselijken kring onttrokken, omdat hij de liefde zijns vaders niet had in-gezien. Maar nu hij teruggekeerd is, moet elke onaangename gedachte wijken voor de overmaat der vreugde. "Uw broeder was dood en is weder levend geworden, en hij was verloren en is gevonden." KPEVS 43 4 Werd de oudste broeder hierdoor geleid om zijn eigen lagen en ondankbaren geest in te zien? Leidde het hem tot het inzicht, dat hoewel zijn broeder goddeloos had gehandeld, hij toch zijn broeder was? Heeft de oudste broeder zich bekeerd van zijn jaloerschheid en hardvochtigheid? Hierover bewaarde Jezus het zwijgen. Hetgeen in dit deel van de gelijkenis werd voorgesteld, had zich nog niet afgespeeld. De uitslag zou beslist worden door de houding, die Zijn hoorders zouden aannemen. KPEVS 43 5 Door den oudsten zoon werden de onboetvaardige Joden ten tijde van Jezus voorgesteld en ook de Farizeën van alle tijden, die met verachting neerzien, op hen, die zij beschouwen als tollenaars en zondaars. Omdat zij zelf niet tot in de uitersten der zonde zijn gevallen, zijn zij vervuld met eigengerechtigheid. Jezus ontmoette deze bedillers op hun eigen grond. Evenals de oudste zoon in de gelijkenis hadden zij bijzondere voorrechten van God genoten. Zij gaven zich uit voor zonen uit het huisgezin Gods, maar zij hadden den geest van een huurling. Zij werkten, niet uit liefde, maar in hoop op belooning. God was in hun oogen een strenge Meester. Zij zagen, dat Jezus de tollenaren en zondaren uitnoo-digde om de gave Zijner genade om niet aan te nemen, -- de gave, die de rabbijnen hoopten te verwerven alleen door harden arbeid en boetedoeningen, -- en zij ergerden zich hieraan. De terugkeer van den verloren zoon, die het hart des Vaders met vreugde vervulde, wekte bij hen jaloerschheid op. KPEVS 44 1 In de pogingen van den vader in de gelijkenis om den oudsten zoon tot andere gedachten te brengen, lag een teedere roepstem des Heeren tot de Farizeën. "Al het mijne is het uwe," -- niet als loon, maar als een gave. Zij konden het alleen ontvangen, evenals de verloren zoon, als een onverdiende gave uit de liefdevolle hand des Vaders. KPEVS 44 2 Door eigengerechtigheid wordt den mensch niet alleen een verkeerde voorstelling van God gegeven, maar het maakt hen koud van hart en bedilziek jegens hun broederen. De oudste zoon stond in zijn zelfzucht en jaloerschheid altijd gereed om elke handeling van zijn broeder te critiseeren en hem aan te klagen voor de minste tekortkoming. Elke fout werd door hem aan de kaak gesteld en zooveel mogelijk tot zijn nadeel aangeschreven. Op deze wijze zocht hij zijn geest van onvergevensgezindheid te rechtvaardigen. Velen doen heden hetzelfde. Terwijl de ziel voor het eerst begint te worstelen tegen een vloed van verzoekingen, nemen zij een hardnekkige, eigenzinnige, critiseerende en verwijtende houding aan. Zij mogen zich uitgeven voor kinderen van God, maar zij handelen in den geest van Satan. Wegens hun houding jegens hun broeders plaatsen zij zichzelf, waar God hun niet het licht Zijns aangezichts geven kan. KPEVS 44 3 Er zijn velen, die dikwijls vragen: "Waarmee zal ik den Heere tegenkomen en mij bukken voor den hoogen God? Zal ik hem tegenkomen met brandofferen? Met eenjarige kalveren? Zou de Heere een welgevallen hebben aan duizenden van rammen? Aan tienduizenden van oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding? De vrucht des buiks voor de zonde mijner ziel? Hij heeft u bekend gemaakt, o mensch! wat goed is; en wat eischt de Heere van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoediglijk te wandelen met uw God?" Micha 6 : 6--8. KPEVS 45 1 Dit is de dienst, dien God verkoren heeft: "dat gij losmaakt de knoopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden en alle juk verscheurt, ... en dat gij u voor zijn vleesch niet verbergt." Jes. 58 : 6. 7. Wanneer gij uzelf als zondaars hebt leeren kennen, die gered zijn alleen door de liefde van uw hemelschen Vader, dan zult gij ook teeder medelijden hebben voor anderen, die tengevolge van de zonden lijden. Dan zult gij hen, die in ellende verkeeren en berouw toonen niet met jaloerschheid en verwijten afstooten. Wanneer het ijs van zelfzucht uit uw harten is gedoofd, dan zult gij in harmonie met God zijn en deel hebben aan Zijn vreugde in het redden van verloren gaande zielen. KPEVS 45 2 Gij hebt recht erop aanspraak te maken een kind van God te zijn; uw aanspraak is echter dan alleen waar, wanneer gij ook als "uw broeder", hem erkent, die dood was en weder levend is geworden, die verloren was, maar gevonden is." Hij is met u verbonden met de dierbaarste banden, want God erkent hem als een zoon. Verloochent gij uw verwantschap met hem, dan bewijst gij daarmee, dat gij slechts een huurling zijt in het gezin en niet een kind van het huisgezin Gods. KPEVS 45 3 Hoewel gij u niet wilt vereenigen in het begroeten van den verlorene, zal daardoor toch de vreugde niet ten einde gebracht worden, maar de teruggekeerde zal zijn plaats innemen aan de zijde des Vaders en in Zijn werk. Dien veel vergeven is, zal ook veel liefhebben. Maar gij zult u buiten in de duisternis bevinden. Want "die niet liefheeft, die heeft God niet gekend; want God is liefde." 1 Joh. 4 : 8. ------------------------Hoofdstuk 5--Het Net KPEVS 46 0 (Matth. 13:47-50) KPEVS 46 1 "Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, dat allerlei soorten van visschen samenbrengt; hetwelk, wanneer het vol geworden is, de visschers aan den oever optrekken en nederzittende, lezen het goede uit in hun vaten, maar het kwade werpen zij weg. Alzoo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen uitgaan en de boozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden, en zullen hen in den vurigen oven werpen; daar zal zijn weening en knersing der tanden." KPEVS 46 2 Het uitwerpen van het net is de prediking van het Evangelie. Daardoor worden goeden en slechten in de gemeente gebracht. Wanneer de verkondiging van het Evangelie ophoudt, zal in het daaropvolgend oordeel het werk der scheiding plaats hebben. Christus voorzag, hoe de aanwezigheid van valsche broeders in de gemeente oorzaak zou zijn, dat van den weg der waarheid kwalijk gesproken zou worden. Het Evangelie zou door de wereld veracht worden vanwege het slecht gedrag van valsche belijders. Zelfs Christenen zouden struikelen door te zien, hoe velen, die zich naar den naam van Christus noemden, niet door Zijn Geest geleid werden. En doordat er zulke zondaren in de gemeente gevonden werden, zouden anderen gevaar loopen te denken, dat God hun zonden over het hoofd zou zien. Daarom lichtte Jezus den sluier op van de toekomst, om den menschen te laten zien, dat 's menschen lot voor de eeuwigheid niet wordt beslist door de plaats, die hij bekleedt, maar door het karakter, dat hjj gevormd heeft. KPEVS 46 3 Zoowel de gelijkenis van het onkruid als die van het net leeren duidelijk, dat er geen tijd zal aanbreken, waarin al de goddeloozen zich tot God zullen bekeeren. De tarwe en het onkruid zullen tezamen opwassen tot den oogst. De goede en de slechte visschen worden tezamen opgetrokken aan den oever, om daar voor altijd te worden gescheiden. KPEVS 47 1 Ook leeren deze gelijkenissen niet, dat er na het oordeel nog weer een tijd der genade zal aanbreken. Wanneer het werk van de verkondiging des Evangelies is voleindigd, dan volgt onmiddellijk de scheiding van boozen en goeden en is het lot van beide klassen voor eeuwig vastgesteld. KPEVS 47 2 God van Zijn kant wil echter niet, dat er één verloren zal gaan. "Zoo waarachtig als Ik leve, spreekt de Heere, zoo Ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw booze wegen; want waarom zoudt gij sterven?" Ezech. 33 : 11. Gedurende den geheelen tijd der genade noodigt Zijn Geest den menschen uit om de gave des levens aan te nemen. Alleen zij, die aan het uitnoodigen van den Geest geen gehoor geven, zullen omkomen. God heeft gesproken, dat zonde moet worden vernietigd, omdat zij anders den ondergang van het heelal zou veroorzaken. Zij, die aan zonde vasthouden, zullen met haar uitroeiing ook vernietigd worden. ------------------------Hoofdstuk 6--"Nieuwe en Oude Dingen" KPEVS 48 0 (Matth. 13:51,52) KPEVS 48 1 Terwijl Jezus het volk leerde, leidde Hij terzelfder tijd Zijn discipelen op voor hun toekomstig werk. In al Zijn onderwijs waren ook lessen voor hen. Nadat Hij de gelijkenis van het net gesproken had, zeide Hij tot hen: "Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!" Daarop hield Hij hun in een andere gelijkenis hun verantwoordelijkheid voor ten opzichte van de waarheden, die zij ontvangen hadden. "Hij zeide tot hen: Daarom, een ieder Schriftgeleerde, in het koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt." KPEVS 48 2 De schat, dien de heer des huizes gewonnen heeft, wordt door hem niet weggesloten. Hij gebruikt hem en deelt anderen ervan mee. En door dat gebruik wordt de schat vermeerderd. De heer des huizes bezit kostelijke dingen, zoowel nieuwe als oude. Daarmee wilde Jezus Zijn discipelen leeren, dat de waarheid, die hun toevertrouwd was, aan de wereld moest worden meegedeeld. En door het meedeelen van de kennis der waarheid zou zij vermeerderen. KPEVS 48 3 Allen, die de Evangelieboodschap in het hart ontvangen, zullen ook het verlangen krijgen haar aan anderen mee te deelen. Hemelsche liefde moet zich uiten. Zij, die Christus hebben aangedaan, voelen zich gedrongen hun ervaringen aan anderen te verhalen, hoe de Heilige Geest hen stap voor stap leidde, hoe hongerig en dorstig zij waren naar de kennis van God en van Jezus Christus, dien Hij gezonden had, wat de vruchten waren van hun onderzoek der Schriften, van hun bidden, van hun zielestrijd en van de woorden van Jezus: "Uw zonden zijn u vergeven." Het is onnatuurlijk, dat iemand deze dingen verborgen zou houden; en die met de liefde Gods vervuld zijn, zullen het ook niet doen. Naar verhouding, dat God hun de heilige waarheden heeft toevertrouwd, zal ook hun verlangen zijn, dat anderen denzelfden zegen ontvangen. En als zij den rijkdom van Gods genade bekend maken, zal steeds meer van Gods genade aan hen meegedeeld worden. Zij zullen kinderlijke eenvoudigheid des harten bezitten en den Heere onvoorwaardelijk gehoorzamen. Hun harten zullen uitgaan naar heiligheid, en de schatten van waarheid en genade zullen hun voortdurend meer geopenbaard worden, om die aan de wereld mee te deelen. KPEVS 49 1 De grote schatkamer der waarheid is het Woord van God -- het geschreven woord, het boek der natuur en het boek der ervaring in Gods handelwijze met menschen. Dat zijn de bronnen, waaruit Gods arbeiders moeten putten. In hun zoeken naar waarheid moeten zij zich meer op God verlaten dan op menschen, want de wijsheid van de groote mannen der wereld is dwaasheid bij God. De Heere wil door de middelen, die Hijzelf verordend heeft, kennis meedeelen van Zichzelf aan hen, die er naar zoeken. KPEVS 49 2 Indien de volgeling van Jezus Zijn woord wil gelooven en in beoefening brengen, dan is er geen tak in de natuur-wetenschappen, die hij niet kan vatten en waardeeren. Hij zal alles kunnen gebruiken om de waarheid aan anderen mee te deelen. De natuurwetenschap is een schathuis, waartoe elke leerling in de school van Christus vrijen toegang heeft. Wanneer wij de schoonheid der natuur bepeinzen, -- wanneer wij lessen zoeken te trekken uit de bewerking van den grond, uit den groei van planten en boomen en uit de wonderen van aarde, zee en lucht, -- dan zullen wij een nieuw inzicht krijgen in de waarheid. De verborgenheden in Gods handelwijze met menschen, de diepte van Zijn wijsheid en kennis, zooals men die kan opmerken in het leven der menschen, zijn onuitputtelijke bronnen van overdenking. KPEVS 49 3 Maar het is in het geschreven woord, dat de gevallen mensch de duidelijkste openbaring van God vindt. Dat is de schatkamer van de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus. KPEVS 49 4 Het Woord Gods omvat zoowel de Schriften van het Oude als die van het Nieuwe Testament. Het een is niet compleet zonder het andere. Jezus heeft ons gezegd, dat de waarheden van het Oude Testament even waardevol zijn als die van het Nieuwe. Hij was de Verlosser der menschen bij het begin der wereld zooals Hij het heden is. V----r Hij Zijn Godheid hulde in de menscheid en naar deze wereld kwam, werd de Evangelieboodschap verkondigd door Adam, Seth, Henoch, Methusalem en Noach. Abraham in Kanaän en Lot te Sodom verkondigden deze Waarheid en van geslacht tot geslacht hebben getrouwe boden van den Komende getuigd. De ceremoniën van den Joodschen godsdienst had Jezus Zelf ingesteld. Christus was de grondslag van het offerandenstelsel, het antitype van hun geheelen godsdienst. Het bloed, dat met de offeranden werd vergoten, wees op het offer van het Lam Gods. Al de schaduwachtige offeranden werden in Hem vervuld. KPEVS 50 1 Jezus, zooals Hij Zich bekend maakte aan de Patriarchen, -- in het offerandensysteem gesymboliseerd, in de wet voorgesteld en door de Profeten geopenbaard werd, is de rijkdom van het Oude Testament. Jezus in Zijn leven, in Zijn dood en in Zijn opstanding, -- Jezus, zooals Hij Zich openbaarde door den Heiligen Geest, is de schat van het Nieuwe Testament. KPEVS 50 2 De Apostelen moesten uitgaan als getuigen van het leven, den dood en het Middelaarswerk van Jezus, waarvan de Profeten hadden geprofeteerd. Het onderwerp van hun prediking moest zijn de vernedering, de reinheid, de heiligheid en de onvergelijkelijke liefde van Christus. En om het Evangelie in zijn volheid te prediken, moesten zij den Heiland voorstellen, niet alleen zooals Hij Zich had geopenbaard in Zijn leven en leer, maar ook gelijk van Hem voorzegd was door de profeten van het Oude Testament en Hij in het offerandensysteem was afgebeeld. KPEVS 50 3 Jezus stelde in Zijn prediking oude waarheden voor, waarvan Hijzelf de oorsprong was en die Hij door Patriarchen en Profeten had gesproken, maar waarover Hij nu een nieuw licht verspreidde. Hoe geheel verschillend scheen hun beteekenis! Zijn verklaringen brachten licht en geestelijk leven te voorschijn. En Hij beloofde, dat de Heilige Geest de discipelen zou voorlichten, zoodat Gods Woord zich voortdurend meer voor hen zou ontvouwen. Daardoor zouden zij in staat worden gesteld om steeds nieuwe schoonheden van de Waarheid te toonen. KPEVS 51 1 Sinds den tijd, dat de eerste belofte van verlossing in het Paradijs werd gegeven, is het leven, het karakter en het Middelaarswerk van Jezus het onderwerp van studie voor de menschen geweest. En toch heeft een ieder, door wien de Heilige Geest heeft gewerkt, deze onderwerpen z---- voorgesteld, dat ze nieuw en frisch waren. De waarheden der verlossing zijn vatbaar voor steeds verdere ontwikkeling en uitbreiding. Hoewel oud, zijn ze altijd nieuw en de zoeker naar waarheid vindt in haar steeds grooter heerlijkheid en machtiger kracht. KPEVS 51 2 Er is in elke eeuw een nieuwe ontwikkeling der waarheid, een bijzondere boodschap Gods tot het volk van dat geslacht. Al de bekende waarheden zijn onmisbaar; de nieuwe zijn niet onafhankelijk van de oude, maar een verdere ontvouwing er van. Alleen wanneer de oude waarheden begrepen zijn, kunnen de nieuwe verstaan worden. Toen Jezus Zijn discipelen de waarheid van Zijn opstanding wilde doen verstaan, begon Hij "van Mozes en al de Profeten"; Hij legde "hun uit in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was." Luk. 24 : 27. Het licht, dat uitstraalt bij een nieuwe ontvouwing der waarheid, verheerlijkt de oude. Die nieuwe waarheden verwerpt of verwaarloost, bezit de oude in werkelijkheid niet. Voor hem heeft zij haar levengevende kracht verloren en is een levenlooze vorm geworden. KPEVS 51 3 Er zijn menschen, die beweren de waarheden van het Oude Testament te gelooven, zij willen anderen er in onderwijzen, terwijl zij die van het Nieuwe Testament verwerpen. Maar door het niet aannemen van de leer van Christus toonen zij, dat zij ook niet gelooven, wat Patriarchen en Profeten gesproken hebben. Jezus zeide eens: "Indien gij Mozes geloofdet, zoo zoudt gij Mij gelooven, want hij heeft van Mij geschreven." Joh. 5 : 46. Daarom ligt er in hetgeen zij uit het Oude Testament leeren geen werkelijke kracht. KPEVS 51 4 Velen, die zeggen het Evangelie te gelooven en anderen erin willen onderwijzen, begaan een gelijksoortige fout. Zij zetten de Schriften van het Oude Testament ter zijde, waarvan Jezus zeide: "Die zijn het, die van Mij getuigen." Joh. 5 : 39. Door het Oude te verwerpen, verwerpen zij feitelijk ook het Nieuwe, want beide zijn deelen van een ondeelbaar geheel. Niemand kan de wet Gods recht voorstellen zonder het Evangelie, of het Evangelie zonder de wet. De wet is het Evangelie belichaamd, en het Evangelie is de wet ontvouwd. De wet is de wortel en het Evangelie is de geurige bloem en vrucht, die zij voortbrengt. KPEVS 52 1 Het Oude Testament werpt licht op het Nieuwe en het Nieuwe op het Oude. Beide zijn een openbaring van de heerlijkheid van God in Christus. Beide bevatten waarheden, welker diepe beteekenis voor den ernstigen zoeker steeds meer ontsloten worden. KPEVS 52 2 De waarheid in Christus en dóór Christus is onmetelijk. De onderzoeker der Heilige Schrift ziet, om zoo te zeggen in een bron, die dieper en breeder wordt, naarmate hij er in staart. Niet in dit leven zullen wij de verborgenheid van Gods liefde in het geven van Zijn Zoon tot een verzoening voor onze zonden ten volle doorgronden. Het werk van onzen Verlosser hier op aarde is en zal voor altijd blijven een onderwerp, dat het hoogste bevattingsvermogen te boven gaat. In het peilen van deze verborgenheid mag iemand al zijn geesteskrachten inspannen, hij zal zich echter vermoeien eer hij haar diepten kent. Zelfs de allerijverigste onderzoeker zal zich geplaatst zien voor een onbegrensde en oeverlooze zee. KPEVS 52 3 De waarheid, zooals zij is in Jezus, kan wel ondervonden, maar niet verklaard worden. Haar hoogte, breedte en diepte gaan onze kennis te boven. Wij mogen onze verbeeldingskracht tot het uiterste inspannen en dan zullen wij nog slechts nauwelijks de hoofdtrekken zien van een liefde, die onverklaarbaar is, die zoo hoog is als de hemel, maar zich nederboog tot de aarde, om het beeld Gods op het geheele menschdom te drukken. KPEVS 52 4 Toch is het mogelijk voor ons zooveel van het Goddelijk medelijden te zien als wij kunnen verdragen. Dit wordt ontvouwd aan nederige, boetvaardige zielen. Wij zullen Gods medelijden jegens ons verstaan naar verhouding wij het offer, dat Hij voor ons bracht, leeren waardeeren. Wanneer wij Gods Woord met een ootmoedig hart onderzoeken, zal het onderwerp der verlossing voor ons opengaan. Naarmate wij erbij stilstaan, zal het in helderheid toenemen, en als wij trachten het te vatten, zal zijn hoogte en diepte beter gezien worden. KPEVS 53 1 Ons leven moet met dat van Jezus ten nauwste verbonden zijn. Wij moeten onophoudelijk het levende brood, dat uit den hemel nederdaalde, van Hem ontvangen, ons er mee voeden; wij moeten blijven putten uit de fontein, welker frissche wateren altijd overvloedig stroomen. Wanneer wij den Heere steeds voor oogen houden en onze harten in lof en dank tot Hem verheffen, zal ons godsdienstig leven altijd zijn frischheid behouden. Onze gebeden zullen den vorm aannemen van een gesprek met God, alsof wij spraken met een vriend. Hij zal ons Zijn verborgenheden persoonlijk meedeelen. Dikwijls zullen wij het zoete, aangename bewustzijn van de tegenwoordigheid van Jezus smaken. Onze harten zullen in ons branden als Hij komt om met ons te spreken, zooals Hij voorheen deed met Henoch. Wanneer dit in waarheid de ervaring van den Christen is, dan zal er in zijn leven een eenvoudigheid, nederigheid, zachtmoedigheid en ootmoed des harten gezien worden, die allen, met wien hij omgaat, zal overtuigen, dat hij met Jezus geweest is en van Hem geleerd heeft. KPEVS 53 2 De Christelijke godsdienst zal zich bij allen, die hem bezitten, openbaren als een levendmakend, alles-doordringend beginsel; als een levende, werkzame, geestelijke kracht. Men zal bij hen een frischheid, kracht en vroolijkheid der jeugd aantreffen. Het hart, dat Gods Woord ontvangt, is niet gelijk een stilstaand water, dat verdampt, of gelijk een lekkend vat, dat zijn inhoud verliest. Het is gelijk een bergstroom, die uit immer vlietende bronnen gevoed wordt, wier frissche en kristalheldere wateren van de eene rots naar de andere springen en den vermoeide, dorstige en beladene verkwikt. KPEVS 53 3 Deze ervaring zal elken leeraar der waarheid de noodige eigenschappen verleenen om hem een vertegenwoordiger van Jezus te maken. De geest van het onderwijs van Jezus zal aan zijn woorden en gebeden kracht geven en ze doeltreffend maken. Zijn getuigenis van Christus zal niet van een bekrompen en levenloozen aard zijn. Zulk een predikant zal niet altijd dezelfde predikaties houden, maar zijn hart zal open zijn voor bestendige verlichting van den Heiligen Geest. KPEVS 55 1 Jezus zeide: "Die Mijn vleesch eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven . . . Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft, en Ik leve door den Vader, alzoo die Mij eet, die zal leven door Mij. De Geest is het, die levend maakt; ... de woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven." Joh. 6 : 54--63. KPEVS 55 2 Wanneer wij het vleesch van Jezus eten en Zijn bloed drinken, dan zal ook het element des eeuwigen levens in ons werk gezien worden, en geen herhaling van oude, afgezaagde ideeën, of van dorre, saaie predikaties. Oude waarheden zullen in een nieuw licht gezien worden. De voorstelling der waarheid zal getuigen van nieuw inzicht, van een helderheid en kracht, die door allen zal worden erkend. Zij, die het voorrecht hebben zulke predikaties bij te wonen, en gevoelig zijn voor de invloeden des Heiligen Geestes, zullen de vernieuwende kracht ten leven ervaren. Het vuur van Gods liefde zal in hen ontbranden, en hun opmerkingsvermogen, om de schoonheid en majesteit der waarheid te onderkennen, zal verscherpt worden. KPEVS 55 3 De getrouwe heer des huizes in deze gelijkenis is een voorstelling van wat elke leeraar van kinderen en jongelieden behoort te zijn. Wanneer hij het Woord Gods tot zijn schat maakt, zal hij steeds nieuwe schoonheden en nieuwe waarheden voortbrengen. Wanneer een onderwijzer door gebed zich op God leert verlaten, dan zal de Geest van Christus op hem komen en God wil door Zijn Geest werken op de gemoederen van anderen. En die Geest zal hoofd en hart vervullen met hoop en moed en Bijbelsche voorstellingen, die hij weer zal kunnen meedeelen aan de hem toevertrouwde jeugd. KPEVS 55 4 De bronnen van hemelsche vrede en vreugde, die door het woord der inspiratie in het hart van den leeraar geopend zijn, zullen worden tot een machtigen stroom van invloed, die allen zal zegenen, die met hem in aanraking komen. De Bijbel zal voor den leerling geen vervelend boek worden. Onder de leiding van een verstandigen onderwijzer zal hij steeds aantrekkelijker worden. Hij zal voor hem het brood des levens worden, dat nooit oud wordt. Zijn frischheid en schoonheid zal kinderen en jongelieden aantrekken en bekoren. Hij zal voor hen zijn als de zon, die door haar stralen onophoudelijk de aarde verlicht en verwarmt en toch nooit uitgeput raakt. KPEVS 56 1 Gods heilige, onderwijzende Geest is Zijn Woord. Een licht, een nieuw en kostelijk licht straalt van elk blad. Het openbaart de waarheid; wanneer Gods stem spreekt tot de ziel, worden woorden en zinnen verhelderd en toepasselijk gemaakt voor de behoeften van het oogenblik. KPEVS 56 2 De Heilige Geest wendt zich gaarne tot de jeugd om haar de schatten en schoonheden van Gods Woord te ontsluieren. De beloften, die door den grooten Leeraar gegeven zijn, zullen de zinnen bekoren en zal de ziel verlevendigen met een kracht, die Goddelijk is. Er zal zich in het ontvankelijk gemoed een gemeenzaamheid met Goddelijke dingen ontwikkelen, die als een slagboom tegen verzoekingen dienen zal. KPEVS 56 3 Het woord der waarheid zal in belangrijkheid toenemen en een breedte en volheid van beteekenis voor ons verkrijgen, waarvan wij niet gedroomd hadden. En de schoonheid en rijkdom van het woord hebben een veranderenden invloed op het gemoed en het karakter. Het licht van hemelsche liefde zal als een inspiratie op het hart vallen. KPEVS 56 4 De waardeering van den Bijbel groeit met het onderzoek. Waarheen de onderzoeker van dat boek zich ook mag wenden, overal zal hij de oneindige wijsheid en liefde van God opmerken. KPEVS 56 5 De beteekenis van den Joodschen godsdienst wordt nog niet ten volle verstaan. Groote en diepe waarheden worden in zijn ceremoniën en symbolen afgeschaduwd. Het Evangelie is de sleutel, die zijn verborgenheden ontsluit. Door een kennis van het plan der verlossing worden zijn waarheden voor het verstand geopend. Het is ons voorrecht veel meer van deze wonderlijke dingen te verstaan dan heden het geval is. Wij dienen te trachten de diepe dingen Gods te begrijpen. Engelen verlangen in te zien in de waarheden, die God openbaart aan het volk, dat met een gebroken hart het Woord van God onderzoekt en bidt om een grooter lengte en breedte en diepte en hoogte van de kennis, die God alleen geven kan. KPEVS 57 1 Hoe meer wij het einde van de geschiedenis der wereld naderen, hoe meer bijzondere aandacht wij dienen te wijden aan de profetieën, die betrekking hebben op het laatste der dagen. Het laatste boek van het Nieuwe Testament is vol waarheden, die wij noodzakelijk moeten verstaan. Satan heeft veler oogen verblind, zoodat zij gretig gebruik maken van elke verontschuldiging, om van het boek der Openbaring geen studie te maken. Maar Jezus heeft door Zijn dienstknecht Johannes geopenbaard, wat in de laatste dagen geschieden zou en zegt: "Zalig is hij, die leest, en zijn zij die hooren de woorden dezer profetie en die bewaren, hetgeen in dezelve geschreven is." Openb. 1 : 3. KPEVS 57 2 "En dit is het eeuwige leven," zeide Jezus, "dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt." Joh. 17:3. Hoe komt het toch, dat wij de waarde van deze kennis niet beter beseffen? Hoe komt het toch, dat deze heerlijke waarheden onze harten niet meer doen gloeien, niet meer op onze lippen beven en geheel ons bestaan doordringen? KPEVS 57 3 Door Zijn Woord te geven, heeft God ons in het bezit gesteld van elke waarheid, die wij noodig hebben tot zalig-heid. Duizenden hebben water geput uit deze bronnen des levens en toch is hun voorraad niet verminderd. Duizenden hebben hun blik op den Heere gericht en Zijn door aanschouwen veranderd naar Zijn beeld. Hun geest brandde in hun binnenste, wanneer zij spraken van Zijn karakter, wat Jezus voor hen was en zij voor Jezus waren. Maar deze onderzoekers hebben deze groote en heilige onderwerpen niet uitgeput. Nog andere duizenden mogen zich wijden aan het onderzoek van de verborgenheden des heils. Wanneer meer bij het leven van Jezus en het karakter van Zijn zending wordt stilgestaan, zal bij elke poging om waarheid te ontdekken, het licht des te helderder stralen. Elk nieuw onderzoek zal iets aan het licht brengen, dat van nog grooter belang is, dan tot op dien tijd was ontvouwd. Het onderwerp is onuitputtelijk. Een studie van de menschwording van Jezus, Zijn zoenoffer en Zijn Middelaarswerk zal het verstand van den ijverigen Schriftonderzoeker bezig kunnen houden, zoolang er tijd is, en opziend naar den hemel met zijn ontelbare jaren, zal hij uitroepen: "Groot is de verborgenheid der godzaligheid." KPEVS 58 1 In de eeuwigheid zullen wij nog datgene leeren, wat hier, indien wij de aangeboden verlichting aangenomen hadden, het verstand zou hebben geopend. Het onderwerp der verlossing zal stof tot overdenking leveren voor de harten, verstanden en tongen van de verlosten voor al de komende eeuwen. Zij zullen de waarheden verstaan, die Jezus begeerde te openen voor Zijn discipelen, maar waarvoor hun geloof nog te zwak was om ze aan te nemen. Immer en altijd weer zullen nieuwe gezichtspunten aangaande de volmaaktheid van Christus' heerlijkheid gezien worden. Door alle eeuwen heen zal de getrouwe heer des huizes nieuwe en oude dingen uit zijn schatten voortbrengen. ------------------------Hoofdstuk 7--"De Bruidegom Komt, Gaat uit Hem Tegemoet!" KPEVS 59 0 (Matth. 25:1-13) KPEVS 59 1 Jezus is met Zijn discipelen gezeten op den Olijfberg. De zon is achter de bergen weggedoken en de avondschaduwen sluieren den hemel. Recht voor hen ligt een woonhuis, helder verlicht als voor een feestgelegenheid. Het licht stroomt door de openingen naar buiten en rondom de woning bevindt zich een wachtende menigte; alles wijst erop dat een bruiloftsstoet in aantocht is. In vele deelen van het Oosten vinden de bruiloftsfeestelijkheden 's avonds plaats. Dan gaat de bruidegom heen om zijn bruid te halen en brengt haar naar zijn woning. Met een fakkeloptocht gaat de bruiloftsstoet van het ouderlijk huis der bruid naar dat van den bruidegom, waar een feest is aangericht voor de genoodigde gasten. Onder het tooneel, dat Jezus aanschouwt, bevindt zich ook een groep, die wacht op de aankomst van den bruiloftsstoet om zich bij hen aan te sluiten. KPEVS 59 2 In de nabijheid van de woning der bruid bevinden zich tien maagden, in 't wit gekleed. Elk hunner draagt een lamp en een kleine flesch met olie. Allen wachten in spanning op de komst van den bruidegom. Er schijnt echter vertraging te zijn. Het eene uur na het andere gaat voorbij en de wachtende jonge dochters worden vermoeid en vallen in slaap. Maar te middernacht weerklinkt een geroep: "De bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!" De jonge dochters, plotseling uit haar slaap gewekt, staan op. Zij zien, dat de stoet in aantocht is, begeleid door helder brandende fakkels en vroolijke muziek. Zij hooren de stem des bruidegoms en de stem der bruid. De maagden grijpen haar lampen en willen ze in gereedheid brengen om inderhaast den stoet tegemoet te gaan. Vijf van hen hebben echter verzuimd om haar flesschen met olie te vullen. Zij hadden er niet op gerekend, dat zij zoolang moesten wachten, en daarvoor geen toebereidselen getroffen. In haar verlegenheid wenden zij zich tot haar wijzere metgezellen, zeggende: "Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit!" Maar de andere vijf met haar versch gevulde lampen, hebben haar flesschen geledigd. Zij hebben geen olie over en antwoorden: "Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkoopers en koopt voor uzelven." KPEVS 60 1 Terwijl zij gingen om te koopen, ging de stoet verder en liet hen achter. De vijf met haar brandende lampen sloten zich bij den optocht aan, gingen de woning binnen met den stoet en de deur werd gesloten. Toen de dwaze maagden de feestzaal bereikten, werd tegen aller verwachting in, hun den toegang geweigerd. De meester van het feest verklaarde: "Ik ken u niet." Zij bleven buiten staan op de leege straat te midden van de duisternis van den nacht. KPEVS 60 2 Terwijl Jezus de groep zag, wachtende op den bruidegom, verhaalde Hij Zijn discipelen de gelijkenis van de tien maagden en illustreerde Hij door haar ervaring die der gemeente, die juist voor Zijn wederkomst zou bestaan. KPEVS 60 3 De twee klassen van de wachtenden, stellen de twee klassen voor van hen, die beweren te wachten op de we-derkomst des Heeren. Zij worden maagden genoemd, want zij belijden een reine leer. Door haar lampen wordt het Woord Gods voorgesteld. De Psalmist zegt: "Uw woord is mij een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad." Ps. 119 :105. De olie is een symbool van den Heiligen Geest. Op deze wijze wordt de Heilige Geest voorgesteld in de profetie van Zacharia. "En de Engel, die met mij sprak, kwam weder, en Hij wekte mij op gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt. En hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie en ziet een geheel gouden kandelaar en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, welke boven zijn hoofd waren. En twee olijfboomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje en een tot zijn linkerzijde. En ik antwoordde en zeide tot den Engel, die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen? . . . Toen antwoordde Hij en sprak tot mij: Dit is het woord des Heeren tot Zeruhbabal, zeggende: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen . . . En andermaal antwoordende, zoo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfboomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten? . . . Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der gansche aarde staan." Zach. 4 : 1--14. KPEVS 61 1 De twee olijfboomen stortten hun gouden olie door de gouden pijpen in het kruikje van den kandelaar en zoo verder in de gouden lampen, die het heiligdom verlichtten. Zoo wordt door middel van de heilige wezens, die in Gods tegenwoordigheid staan, Zijn Geest meegedeeld aan menschelijke werktuigen, die aan Zijn dienst gewijd zijn. Het werk van deze twee gezalfden is om aan Gods volk die hemelsche genade mee te deelen, waardoor alleen Zijn Woord een lamp voor hun voet en een licht voor hun pad kan worden. "Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen." Zach. 4 : 6. KPEVS 61 2 In de gelijkenis gingen alle tien maagden den bruidegom tegemoet. Allen hadden lampen bij zich en flesschen voor de olie. Een tijdlang kon men geen verschil tusschen hen bespeuren. Zoo is het ook met de gemeente, die juist vóór Jezus' wederkomst bestaat. Allen hebben een kennis van de Heilige Schrift. Allen hebben de boodschap van Jezus' nabijzijnde wederkomst vernomen en verwachten Zijn komst. Maar zooals het toen ging in de gelijkenis, zoo gaat het ook nu, Er komt een tijd van wachten tusschenbeide; het geloof wordt beproefd; en wanneer de roep weerklinkt: "Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet," zijn velen van hen niet gereed. Zij hebben geen olie in haar flesschen en in haar lampen. Het ontbreekt haar aan den Heiligen Geest. KPEVS 61 3 Zonder het bezit van den Heiligen Geest is een kennis van Zijn woord voor ons nutteloos. De theorie der waarheid, zonder den Heiligen Geest, kan geen leven geven aan de ziel, noch het hart heiligen. Iemand mag bekend zijn met de geboden en beloften van den Bijbel, maar tenzij de Geest van God de waarheid aan het hart heiligt, zal het karakter niet veranderd worden. Zonder de voorlichting des Geestes kan een mensch de waarheid niet van de leugen onderscheiden en zal hij niet kunnen bestaan tegen de meesterlijke verzoekingen van Satan. KPEVS 62 1 De klasse, voorgesteld door de dwaze maagden, bestaat niet uit huichelaars. Zij hebben achting voor de waarheid, zij hebben haar verdedigd en zij gevoelen zich getrokken tot hen, die de waarheid gelooven, maar zij hebben zich niet aan de werking des Heiligen Geestes overgegeven. Zij zijn niet gevallen op de Rots Jezus Christus; hun oude natuur is niet gebroken. Deze klasse wordt ook voorgesteld door hen, bij wien het zaad op steenachtige plaatsen gezaaid werd. Zij ontvangen het woord met alle bereidwilligheid, maar de beginselen ervan vormen geen deel van hun bestaan. Hun invloed is niet blijvend. De Geest werkt op het hart van den mensch naar verhouding van zijn verlangen en toestemming om in hem een nieuwe natuur in te planten; maar de klasse voorgesteld door de dwaze maagden, is tevreden geweest met een oppervlakkig werk. Zij kennen God niet. Zij hebben zijn karakter niet bepeinsd; zij hebben geen gemeenschap met Hem gehouden; daarom weten zij niet hoe zij Hem vertrouwen, en hoe zij tot Hem moeten opzien en kunnen leven. Hun dienen van God ontaardt in een vorm. "En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te komen en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk en hooren uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na." Ezech. 33 : 31. De Apostel Paulus toont duidelijk aan, dat dit een bijzondere karaktertrek zal zijn van hen, die leven juist vóór de wederkomst des Heeren. Hij zegt: "In de laatste dagen zullen ontstaan zware tijden. Want de menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelven; . . . liefhebbers der wellusten meer dan liefhebbers Gods; hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben." 2 Tim. 3 : 1--5. KPEVS 62 2 Dit is de klasse, die in den tijd van gevaar zullen roepen: Vrede en geen gevaar. Zij wiegen hun harten in zekerheid en droomen van geen gevaar. Wanneer zij van hun slaap opgewekt worden, zien zij hun gebrek en smeeken anderen om hen te helpen; maar in geestelijke dingen kan niemand in eens anders behoefte voorzien. De genade Gods wordt aan elke ziel vrijelijk aangeboden. De boodschap des Evangelies heeft weerklonken: "Die dorst heeft, kome, en die wil, neme het water des levens om niet." Openb. 22 : 17. Maar karakter is niet overdraagbaar. Niemand kan voor een ander gelooven. Niemand kan den Geest voor een ander ontvangen. Niemand kan aan een ander het karakter meedeelen, dat de vrucht van de werking des Geestes is. "Ofschoon Noach, Daniël en Job in het midden deszelven waren, zoo waarachtig als Ik leve, spreekt de Heere Heere, zoo zij een zoon of zoo zij een dochter zouden bevrijden! zij zouden alleen hun ziel door hun gerechtigheid bevrijden." Ezech. 14 : 20. KPEVS 63 1 Het karakter komt in een crisis aan den dag. Toen de ernstige stem te middernacht aankondigde: "Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet," en de slapende maagden uit hun sluimering gewekt werden, kwam aan het licht, wie van hen voorbereidingen voor die gebeurtenis gemaakt hadden. Beide partijen werden verrast; maar de eene was er op voorbereid, de andere niet. Zoo ook heden, wanneer een plotselinge en onvoorziene ramp iemand overvalt, waardoor hij den dood in het aangezicht moet zien, wordt het openbaar of er werkelijk geloof in de beloften Gods aanwezig is. Dan blijkt het of de ziel de ondersteuning der genade kent. De laatste groote toets komt aan het einde van den genadetijd en dan zal het te laat zijn om te voorzien in de behoeften der ziel. KPEVS 63 2 De tien maagden wachten in den avond van de geschiedenis dezer wereld. Allen geven zich uit voor Christenen. Allen zijn geroepen, allen hebben een naam, een lamp en belijden God te dienen. Allen wachten oogenschijnlijk op de komst van Jezus. Maar vijf zijn niet gereed. Vijf zullen verrast worden, met verslagenheid bevangen worden en buiten de feestzaal gesloten blijven. KPEVS 63 3 Ten jongsten dage zullen velen aanspraak maken op toegang tot het koninkrijk van Christus, zeggende: "Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd." "Heere, Heere! hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd en in Uw naam duivelen uitgeworpen. en in Uw naam vele krachten gedaan?" En het antwoord zal zijn: "Ik zeg u, Ik ken u niet, van waar gij zijt; wijkt van Mij af." Luk. 13 : 26, 27; Matt. 7 : 22. Zij hebben in dit leven geen gemeenschap met Christus geoefend; daarom kennen zij de taal des hemels niet en zijn niet bekend met de vreugde, die daar heerscht. "Want wie van de menschen weet, hetgeen des menschen is, dan de geest des menschen, die in hem is? alzoo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods." 1 Kor. 2:11. KPEVS 64 1 De droevigste van alle woorden, die ooit in de ooren van sterfelijke wezens zullen weerklinken, zijn die van het vonnis: "Ik ken u niet." Alleen de gemeenschap des Geestes, die gij verwaarloosd hebt, kon u vereenigd hebben met de blijde schare aan het bruiloftsmaal. Aan dat feest kunt gij niet deelnemen. Zijn licht zou op verblinde oogen vallen; zijn melodieën op doove ooren. Zijn liefde en vreugde zouden geen snaar van blijdschap kunnen doen trillen in het hart, dat door wereldzin ongevoelig is geworden. Gij zijt van den hemel uitgesloten door uw eigen ongeschiktheid voor dat gezelschap. KPEVS 64 2 Wij kunnen niet gereed komen om den Heere te ontmoeten, als wij ontwaken op het geroep: "Ziet, de Bruidegom komt!" en dan nog onze leege lampen willen vullen. Wij kunnen Jezus hier niet uit ons leven houden en toch geschikt bevonden worden voor Zijn gemeenschap in den hemel. KPEVS 64 3 In de gelijkenis hadden de wijze maagden olie in haar lampen en in haar vaten. Haar licht brandde met onverminderde helderheid gedurende den ganschen nacht van waken. Het verhoogde de feestversiering ter eere van den bruidegom. Stralende in de duisternis droeg het er toe bij den weg naar het huis van den bruidegom naar het bruiloftsfeest te verlichten. KPEVS 64 4 Zoo moeten ook de volgelingen van Christus licht in de duisternis dezer wereld verspreiden. Gods Woord is een licht, als het door den Heiligen Geest een veranderende kracht wordt in het leven van hen, die het ontvangen. Door in het hart de beginselen van Zijn Woord in te planten, ontwikkelt de Heilige Geest de eigenschappen Gods in den mensch. Het licht Zijner heerlijkheid -- Zijn karakter -- moet van Zijn volgelingen uitstralen. Op deze wijze moeten zij God verheerlijken, het pad verlichten naar het huis van den bruidegom, naar de stad Gods, naar het bruiloftsmaal van het Lam. KPEVS 66 1 De bruidegom kwam te middernacht, in het donkerste uur. Zoo zal ook de wederkomst van Christus plaats hebben in de duisterste periode van de geschiedenis der wereld. De dagen van Noach en Lot geven ons een beeld van den toestand der wereld juist vóór de wederkomst van den Zoon des menschen. In Schriftuurplaatsen, die op dezen tijd wijzen, wordt gezegd, dat Satan alsdan werken zal "in alle kracht" en "in alle verleiding der ongerechtigheid." 2 Thess. 2 : 9, 10. Hoe hij heden werkt, komt duidelijk aan den dag in de snel toenemende duisternis, de talrijke dwalingen, ketterijen en verleidingen van deze laatste dagen. Niet alleen neemt Satan de wereld gevangen, maar zijn misleidingen werken als een zuurdeeg in de kerken, die zich naar Jezus Christus noemen. De groote afval zal zich ontwikkelen in een duisternis als die van den middernacht en zoo ondoordringbaar zijn als een haren zak. Die tijd zal voor Gods volk een nacht van beproeving, een nacht van weenen en een nacht van vervolging zijn om der waarheid wil. Maar uit dien nacht van duisternis zal Gods licht te voorschijn komen. KPEVS 66 2 Hij doet "het licht schijnen uit de duisternis." 2 Kor. 4 : 6. Toen "de aarde woest was en ledig en duisternis was op den afgrond," "zweefde de Geest Gods op de wateren. En God zeide: "Daar zij licht! en daar werd licht!" Gen. 1 : 2, 3. Zoo zal ook in den nacht van geestelijke duisternis Gods woord weerklinken: "Er zij licht." En tot Zijn volk zegt Hij: "Maak u op, wordt verlicht; want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op." Jes. 60:1. KPEVS 66 3 "Ziet," zegt de Schrift, "de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; doch over u zal de Heere opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden." Jes. 60 : 2. KPEVS 66 4 Het is de duisternis van misverstand aangaande God, die de wereld als in een ondoordringbaren sluier hult. De menschen verliezen hun kennis betreffende Zijn karakter. Het is misverstaan en verkeerd uitgelegd. Daarom moet op dit oogenblik een boodschap van God verkondigd worden, een boodschap, verlichtend in haar invloed en reddend in haar kracht. Zijn karakter moet bekend gemaakt worden. In de duisternis van deze wereld moet het licht van Zijn heerlijkheid, het licht van Zijn goedheid, barmhartigheid en waarheid stralen. KPEVS 67 1 Dit werk wordt ons door den profeet Jesaja in de volgende woorden beschreven: "O Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap! hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg der steden van Juda: Zie hier is uw God! Ziet, de Heere Heere zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heerschen; ziet, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht." Jes. 40 : 9, 10. KPEVS 67 2 Zij, die op de komst van den Bruidegom wachten, moeten tot de menschen zeggen: "Zie, hier is uw God!" De laatste stralen van het licht der genade, de laatste boodschap der genade, die aan de wereld moet worden gegeven, is een openbaring van Zijn liefdevol karakter. De kinderen Gods moeten Zijn heerlijkheid openbaren. In hun eigen leven en karakter moeten zij openbaren wat de genade Gods voor hen gedaan heeft. KPEVS 67 3 Het licht van de Zon der Gerechtigheid moet schijnen in goede werken, -- in woorden van waarheid en daden van heiligheid. KPEVS 67 4 Christus, het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid, kwam tot de wereld als haar licht. Hij kwam om God aan de menschen te openbaren, en van Hem is geschreven, dat Hij gezalfd was "met den Heiligen Geest en met kracht," en "het land doorgegaan is, goed doende." Hand. 10:38. In de synagoge te Nazareth zeide Hij: "De Geest des Heeren is op Mij; daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren." Luk. 4 : 18, 19. Dit was het werk, dat Hij Zijn discipelen opdroeg. "Gij zijt het licht der wereld," zeide Hij. "Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken." Matt. 5 : 14, 16. KPEVS 68 1 Dit werk wordt door den profeet Jesaja beschreven als volgt: "Is het niet dat gij den hongerige uw brood meedeelt en de arme verdrevenen in huis brengt?; als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor zijn vleesch niet verbergt? Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan en de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen." Jes. 58 : 7, 8. KPEVS 68 2 Zoo zal in den nacht van geestelijke duisternis de heerlijkheid Gods door Zijn gemeente weerkaatst worden door het opbeuren van de nedergebogenen en het troosten der treurigen. KPEVS 68 3 Overal om ons heen hooren wij het weeklagen over de ellende dezer wereld. Rondom ons zijn de behoeftigen en de lijdenden. Het is onze plicht om de moeilijkheden en de ellende van het leven te verlichten en te verzachten. KPEVS 68 4 Praktische hulp zal veel meer uitwerken dan preeken. Wij moeten voedsel geven aan de hongerigen, kleeding aan de naakten en onderdak aan de dakloozen. En wij zijn geroepen om nog meer te doen dan dat. De behoeften der ziel kunnen alleen door de liefde van Christus bevredigd worden. Indien Christus in ons woont, dan zullen onze harten vol Goddelijke sympathie zijn. De zegelen zullen dan gebroken worden van de fonteinen van ernstige, Christus gelijkvormige liefde. KPEVS 68 5 God vraagt niet alleen van ons, dat wij gaven aan de behoeftigen zullen uitreiken, maar dat wij hen ook met een vriendelijk gezicht, met bemoedigende woorden en een warmen handdruk zullen tegemoet komen. Toen Jezus de zielen genas, legde Hij Zijn handen op hen. Zoo moeten ook wij trachten in nauwe aanraking te komen met hen, die wij zoeken goed te doen. KPEVS 68 6 Er zijn velen, wien alle hoop ontvallen is. Brengt hun weer zonneschijn in het hart. Velen hebben allen moed verloren. Spreekt hen op een bemoedigende wijze toe. Bidt voor hen. Anderen hebben behoefte aan het brood des levens. Leest hun iets voor uit het Woord van God. Velen lijden aan een zielsziekte, die door geen aardschen balsem kan worden genezen en door geen geneesheer kan worden geheeld. Bidt voor deze zielen; leidt ze tot Jezus. Zegt hun, dat er balsem in Gilead is en een Geneesmeester, die helpen kan. KPEVS 69 1 Licht is een zegen, een zegen voor het heelal, dat zijn schatten uitgiet op een ondankbare, onheilige en ontaarde wereld. Zoo is het ook met het licht van de Zon der Gerechtigheid. De heele aarde, die gewikkeld is in de duisternis van zonde, van droefheid en pijn, moet verlicht worden met de kennis van Gods liefde. Aan geen secte, rang of volksklasse moet het licht, dat van den troon des hemels straalt, onthouden worden. KPEVS 69 2 De boodschap van hoop en genade moet tot aan de einden der aarde gedragen worden. Wie wil, mag zijn hand uitstrekken, Gods kracht aangrijpen en vrede met Hem maken, en hij zal vrede hebben. De Heidenen zullen niet langer door middernachtelijke duisternis ingesloten zijn. De donkerheid zal verdreven worden door de heldere stralen van de Zon der Gerechtigheid. De machten der hel zijn overwonnen. KPEVS 69 3 Maar niemand kan uitdeelen, wat hij zelf niet eerst ontvangen heeft. Ten opzichte van Gods werk kan de mensch niets voortbrengen. Niemand kan door eigen inspanning zich een lichtdrager maken voor de wereld. Het was de gouden olie, die door de hemelsche boden in de gouden pijpen werd gegoten en door de pijpen naar de lampen van het heiligdom werd geleid, die een voortdurend, helder stralend licht veroorzaakte. Het is door de liefde Gods, die op onafgebroken wijze verleend wordt, dat men licht aan anderen kan uitdeelen. De gouden olie der liefde vloeit geregeld in de harten van allen, die door geloof met God verbonden zijn en doet een licht ontstaan, dat zich in goede werken, in oprecht en hartelijk dienen van God openbaart. KPEVS 69 4 In de groote en matelooze gave des Heiligen Geestes zijn al de schatten des hemels begrepen. Dat de rijkdommen Zijner genade niet in grooter mate op ons nederstroomen, ligt niet aan eenige beperking van Gods zijde. Indien allen gewillig waren den Geest te ontvangen, dan zouden allen er mee vervuld worden. KPEVS 69 5 Het is het voorrecht van elke ziel om een levend kanaal te zijn, waardoor God de schatten Zijner genade, de onuitputtelijke rijkdommen van Christus, aan de wereld kan uitdeelen. Er is niets, dat Christus zoo zeer verlangt, als instrumenten, die Zijn Geest en karakter aan de wereld willen voorstellen; en er is niets, dat de wereld zoo zeer noodig heeft als een openbaring van de liefde des Heilands door de menschen. God en engelen zijn begeerig naar instrumenten, waardoor zij de heilige olie kunnen laten vloeien om de harten der menschen te zegenen en te verblijden. KPEVS 70 1 Christus heeft in alles voorzien, opdat Zijn gemeente een geheel vernieuwd lichaam zou zijn, verlicht met het Licht der wereld, in het bezit van de heerlijkheid van Emmanuël. Het is Zijn bedoeling, dat elke Christen door een geestelijke atmosfeer van licht en vrede zal omringd zijn. Hij wil, dat in ons leven Zijn eigen vreugde openbaar zal worden. KPEVS 70 2 De inwoning des Geestes zal blijken uit de hemelsche liefde, die van ons uitgaat. De Goddelijke volheid zal door het menschelijk instrument, dat Hem gewijd is, vloeien om aan anderen gegeven te worden. KPEVS 70 3 De Zon der Gerechtigheid heeft "genezing onder Zijn vleugelen." Mal. 4 : 2. Zoo zal ook van elken waren discipel een invloed van leven, bemoediging, hulpvaardigheid en ware genezing uitgaan. KPEVS 70 4 De godsdienst van Christus houdt meer in dan vergif fenis van zonden; het beteekent ook het wegnemen der zonde en de ontstane leegte te vullen met de genade des Heiligen Geestes. Het sluit in een Goddelijke verlichting des verstands en Goddelijke vreugde voor de ziel; een hart ontledigd van het eigen-ik en gezegend met de blijvende tegenwoordigheid van Christus. Wanneer Hij in de ziel heerscht, dan is er reinheid en vrijheid van zonde. De heerlijkheid, de volheid en de volkomenheid van het plan des Evangelies vervullen dan het leven. Het aannemen van den Heiland veroorzaakt volmaakten vrede, volmaakte liefde en volmaakte zekerheid. De schoonheid en lieflijkheid van het karakter van Christus, geopenbaard in het leven, getuigen, dat God inderdaad Zijn Zoon naar deze wereld gezonden heeft, om haar Zaligmaker te zijn. KPEVS 70 5 Christus beveelt Zijn volgelingen niet ernaar te streven om licht te géven. Hij zegt: Laat uw licht schijnen. Als gij de genade Gods ontvangen hebt, dan is het licht in u. Ruimt alle hindernissen weg en de heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden. Het licht zal stralen en de duisternis doordringen en verdrijven. Uw licht zal stralen zoover uw invloed reikt. KPEVS 71 1 De openbaring van Zijn eigen heerlijkheid in het menschdom zal ons in die nauwe verbinding met den hemel brengen, dat de schoonheid van den inwendigen tempel gezien zal worden in elke ziel, waarin de Heiland woont. De menschen zullen geboeid worden door de heerlijkheid van den inwonenden Christus, en in de stroomen van lof- en dankzeggingen van de zielen, die op deze wijze voor God gewonnen zijn, zal God als de groote Gever weer verheerlijkt worden. KPEVS 71 2 "Maak u op, word verlicht: want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op." Jes. 60 : 1. Deze boodschap is gericht tot hen, die uitgaan om den Bruidegom tegemoet te gaan. Christus staat te komen met groote kracht en heerlijkheid. Hij komt met Zijn eigen heerlijkheid en die des Vaders. Hij komt met al Zijn heilige engelen. Terwijl de geheele wereld in duisternis gedompeld is, zal er licht zijn in elke woning der heiligen. Zij zullen de eerste stralen van Zijn wederkomst opmerken. Het reinste licht zal van Zijn heerlijkheid uitstralen en Christus, de Verlosser, zal bewonderd worden door allen, die Hem gediend hebben. Terwijl de goddeloozen voor Zijn tegenwoordigheid zullen vluchten, verheugen zich de volgelingen van Christus. De patriarch Job, die met het oog des geloofs Jezus' wederkomst aanschouwde, zeide: "Denwelken ik voor mij aanschouwen zal en mijn oogen zien zullen en niet een vreemde." Job 19 : 27. Christus is voor Zijn getrouwe volgelingen een dagelijksche metgezel en een bekende vriend geweest. Zij hebben in nauwe aansluiting en bestendige gemeenschap met God geleefd. De heerlijkheid des Heeren is over hen opgegaan. In hen heeft zich het licht van de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus weerkaatst. Nu verheugen zij zich in het schitterendste licht en de heerlijkheid van den Koning in Zijn majesteit. Zij zijn voorbereid om in gemeenschap met hemelsche wezens te verkeeren, want zij hadden in den hemel hun hart. KPEVS 72 1 Met opgeheven hoofden, zich badend in het schitterende licht van de Zon der Gerechtigheid en zich verheugend, dat hun verlossing nabij is, gaan zij uit den Bruidegom tegemoet, zeggende: "Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht en Hij zal ons zalig maken." Jes. 25 : 9. KPEVS 72 2 "En ik hoorde als een stem eener groote schaar en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja! want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerscht. Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn vrouw heeft zichzelf bereid... En hij zeide tot mij: Schrijf: Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams." "Want Hij is een Heere der heeren en een Koning der koningen, en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en geloovigen." Openb. 19 : 6--9; 17 : 14.