------------------------Ereste Geschriften EG iii 1 VOORBERICHT EG 1 1 DE CHRISTELIKE BEVINDINGEN EN GEZICHTEN EG 4 2 HOOFDSTUK 1: MIJN EERSTE GEZICHT EG 25 1 HOOFDSTUK 2: VERDERE GEZICHTEN EG 30 1 HOOFDSTUK 3: DE VERZEGELING EG 34 1 HOOFDSTUK 4: GODS LIEFDE VOOR ZIJN VOLK EG 37 1 HOOFDSTUK 5: HET BEWEGEN VAN DE KRACHTEN DES HEMELS EG 38 1 HOOFDSTUK 6: DE OPEN EN DE GESLOTEN DEUR EG 43 0 HOOFDSTUK 7: DE BEPROEVING VAN ONS GELOOF EG 47 1 HOOFDSTUK 8: AAN DE KLEINE KUDDE EG 52 0 HOOFDSTUK 9: DE LAATSTE PLAGEN EN HET OORDEEL EG 55 1 HOOFDSTUK 10: EINDE VAN DE 2300 DAGEN EG 57 1 HOOFDSTUK 11: PLICHTEN MET HET OOG OP DE TIJD DER BENAUWDHEID EG 61 1 HOOFDSTUK 12: "GEHEIMZINNIG KLOPPEN" EG 63 1 HOOFDSTUK 13: DE BOODSCHAPPERS EG 67 1 HOOFDSTUK 14: HET MERKTEKEN VAN HET BEEST EG 72 1 HOOFDSTUK 15: DE BLINDE LEIDT DE BLINDE EG 74 1 HOOFDSTUK 16: VOORBEREIDING OP HET EINDE EG 77 1 HOOFDSTUK 17: GEBED EN GELOOF EG 80 1 HOOFDSTUK 18: DE TIJD VAN DE INZAMELING EG 86 1 HOOFDSTUK 19: DROMEN VAN MEVR. WHITE EG 90 1 HOOFDSTUK 20: DE DROOM VAN WILLIAM MILLER EG 93 1 HOOFDSTUK 21: EEN VERKLARING EG 108 1 HOOFDSTUK 22: EVANGELIE ORDE EG 118 1 HOOFDSTUK 23: KERKELIKE MOEILIKHEDEN EG 122 1 HOOFDSTUK 24: HOOP VAN DE KERK EG 126 2 HOOFDSTUK 25: VOORBEREIDING OP DE KOMST VAN CHRISTUS EG 131 1 HOOFDSTUK 26: GETROUWHEID IN HET AFLEGGEN VAN GETUIGENIS BIJ DE VERGADERING EG 136 1 HOOFDSTUK 27: AAN DE ONERVARENEN EG 140 2 HOOFDSTUK 28: ZELFVERLOOCHENING EG 141 1 HOOFDSTUK 29: ONEERBIEDIGHEID EG 142 1 HOOFDSTUK 30: VALSE HERDERS EG 145 1 HOOFDSTUK 31: GODS GIFT AAN DE MENS EG 151 1 GEESTELIKE GAVEN - VOORBERICHT EG 153 1 INLEIDING EG 167 1 HOOFDSTUK 1: DE VAL VAN SATAN EG 170 1 HOOFDSTUK 2: DE VAL VAN DE MENS EG 172 2 HOOFDSTUK 3: HET VERLOSSINGSPLAN EG 177 1 HOOFDSTUK 4: DE EERSTE KOMST VAN CHRISTUS EG 184 1 HOOFDSTUK 5: DE BEDIENING VAN CHRISTUS EG 188 2 HOOFDSTUK 6: DE VERHEERLIKING OP DE BERG EG 192 1 HOOFDSTUK 7: HET VERRAAD VAN CHRISTUS EG 197 1 HOOFDSTUK 8: HET VERHOOR VAN CHRISTUS EG 205 1 HOOFDSTUK 9: DE KRUISIGING VAN CHRISTUS EG 213 1 HOOFDSTUK 10: DE OPSTANDING VAN CHRISTUS EG 224 1 HOOFDSTUK 11: DE HEMELVAART VAN CHRISTUS EG 226 2 HOOFDSTUK 12: DE DISCIPELEN VAN CHRISTUS EG 233 1 HOOFDSTUK 13: DE DOOD VAN STEFANUS EG 236 1 HOOFDSTUK 14: DE BEKERING VAN SAULUS EG 238 2 HOOFDSTUK 15: DEJODEN BESLUITEN OM PAULUS TE DODEN EG 243 1 HOOFDSTUK 16: PAULUS BEZOEKT JERUZALEM EG 248 1 HOOFDSTUK 17: DE GROTE AFVAL EG 252 1 HOOFDSTUK 18: DE VERBORGENHEID DER ONGERECHTIGHEID EG 258 1 HOOFDSTUK 19: DE DOOD IS NIET EEN EEUWIG BESTAAN IN ELLENDE EG 263 1 HOOFDSTUK 20: DE HERVORMING EG 268 1 HOOFDSTUK 21: DE KERK EN DE WERELD VERENIGD EG 272 1 HOOFDSTUK 22: WILLIAM MILLER EG 276 2 HOOFDSTUK 23: DE BOODSCHAP VAN DE EERSTE ENGEL EG 283 1 HOOFDSTUK 24: DE BOODSCHAP VAN DE TWEEDE ENGEL EG 287 1 HOOFDSTUK 25: DE ADVENT BEWEGING OMSCHREVEN EG 293 2 HOOFDSTUK 26: EEN ANDERE BESCHRIJVING EG 300 1 HOOFDSTUK 27: HET HEILIGDOM EG 304 1 HOOFDSTUK 28: DE BOODSCHAP VAN DE DERDE ENGEL EG 310 1 HOOFDSTUK 29: EEN VASTE STANDPLAATS EG 314 1 HOOFDSTUK 30: SPIRITISME EG 320 1 HOOFDSTUK 31: GELDGIERIGHEID EG 324 1 HOOFDSTUK 32: DE SCHUDDING EG 328 1 HOOFDSTUK 33: DE ZONDEN VAN BABYLON EG 331 2 HOOFDSTUK 34: DE LUIDE KREET EG 334 1 HOOFDSTUK 35: DE BOODSCHAP VAN DE DERDE ENGEL GEEINDIGD EG 337 1 HOOFDSTUK 36: DE TIJD DER BENAUWDHEID EG 340 2 HOOFDSTUK 37: VERLOSSING VAN DE HEILIGEN EG 343 1 HOOFDSTUK 38: HET LOON VAN DE HEILIGEN EG 345 1 HOOFDSTUK 39: DE AARDE WOEST GELATEN EG 347 1 HOOFDSTUK 40: DE TWEEDE OPSTANDING EG 349 2 HOOFDSTUK 41: DE TWEEDE DOOD ------------------------VOORBERICHT EG iii 1 Deze verzameling van de Eerste Geschriften van Mevr. E. G. White is samengesteld uit twee kleine werkjes: "Bevindingen en Gezichten," dat in het jaar 1851 het licht zag, en "Geestelike Gaven," uitgegeven in het jaar 1858. EG iii 2 De kleine oplagen, die er van gedrukt werden, waren na een paar jaren uitverkocht; maar daar veel van de onderwerpen in latere werkjes uitvoeriger behandeld waren, werden deze Eerste Geschriften niet weder uitge-geven tot op het jaar 1882. De twee boeken werden toen in een deel samengebonden. EG iii 3 De welwillendheid, waarmede dit boekje ontvangen is geworden, en de verkoop van meer dan tien duizend eksemplaren ervan, hebben de uitgevers doen besluiten ora er een hollandse uitgave van te laten drukken. EG iii 4 Aan deze eerste uitgave zijn twee zeer belangwekkende dromen toegevoegd, die in het oorspronkelike engelse werkje genoemd, maar niet opgenomen waren. Er zijn onder aan de bladzijden aantekeningen gegeven, die datums en verklaringen bevatten. EG iii 5 Verder is er aan de grondtekst niets veranderd, behalve dat er nu en dan een nieuw woord gebruikt, of een verandering in een zin gemaakt is, om de gedachte beter uit te drukken. Er is niets veranderd aan de gedachten of uitgedrukte gevoelens van het oorspronkelike werk, en de wijzigingen in de woorden zijn onder toezicht van de schrijfster zelf, en met haar voile goedkeuring gemaakt. EG iv 1 In "Geestelike Gaven" wordt een korte maar duidelike schets gegeven van de grote strijd tussen Christus en Satan, de opstand in de hemel aangevende als de oorsprong van die strijd, de verzoeking en de val van de mens beschrijvende, alsook de instelling van het verlossingsplan, het leven en de dood van Christus, en de daarop volgende bevindingen van de kerk; eindigende met de uiteindelike oprichting van het koninkrijk van Christus. EG iv 2 De veelomvattende blik op de belangwekkende onderwerpen, welke in dit boek behandeld worden, zal bij vele lezers een verlangen opwekken om er meer in biezonderheden uitgewerkt over te kunnen lezen. Dit zullen zij kunnen doen in de latere werken van de schrijfster, "Patriarchen en Profeten," of de strijd tussen het goed en het kwaad, gelijk die uit het leven van de heilige mannen uit de oude tijd blijkt, en "De Grote Strijd" tussen Christus en Satan gedurende de Christelike Bedeling. DE UITGEVERS. VOORBERICHT BIJ DE EERSTE ENGELSE UITGAVE OVER "BEVINDINGEN EN GEZICHTEN" EG iv 3 WIJ weten zeer goed dat velen, die oprecht zoeken naar waarheid en heiligheid volgens de Bijbel, een vooroordeel hebben tegen gezichten. EG iv 4 Dit vooroordeel heeft twee grote oorzaken. Ten eerste heeft fanatisme, vergezeld gaande van valse gezichten en praktijken, meer of min overal geheerst. Dit heeft er velen onder de oprechtgezinden toe gebracht om aan alles te twijfelen wat erop lijkt. Ten tweede de openbaring van het mesmerisme, en wat gewoonlik het "geheimzinnige kloppen" genoemd wordt, welke twee dingen volkomen berekend zijn om te misleiden, en ongeloof te doen ontstaan aangaande de gaven en de werking van de Geest van God. EG v 1 Maar God is onveranderlik. Zijn werk, door Mozes volbracht in de tegenwoordigheid van Farao, was volmaakt, niettegenstaande het aan Jannes en Jambres toegelaten werd om door de kracht van Satan wonderen te doen, welke geleken op de wonderen, die Mozes deed. Dit nagemaakte werk kwam evenzeer uit in de dagen van de apostelen, en toch werden de gaven des Geestes in de volgelingen van Christus geopenbaard. En het is geenszins Gods plan om Zijn volk in deze tijd van bijna onbegrensd bedrog zonder de gaven en de openbaringen van Zijn Geest te laten. EG v 2 Het doel van een namaaksel is een bestaande realiteit na te bootsen. Derhalve is de hedendaagse openbaring van de geest der dwaling een bewijs, dat God Zich aan Zijn kinderen openbaart door de kracht des Heiligen Geestes, en dat Hij op het punt staat om Zijn woord op heerlike wijze waar te maken. EG v 3 "En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen." Hand. 2: 17; Joel 2: 28. EG v 4 Wat het mesmerisme aangaat, dat hebben wij immer gevaarlik geacht, en hebben er derhalve nooit iets mee te doen gehad. Wij hebben zelfs nooit iemand in een mesmeriese slaap gezien, en weten van die kunst niets bij ondervinding. EG v 5 Wij zenden dit boekje de wereld in met de hoop dat het de heiligen tot troost zal verstrekken. JAMES WHITE. Saratoga Springs, N.Y., Augustus 1851. ------------------------DE CHRISTELIKE BEVINDINGEN EN GEZICHTEN BEVINDINGEN EN GEZICHTEN EG 1 1 OP verzoek van lieve vrienden heb ik erin toegestemd om een korte schets te geven van mijn bevindingen en gezichten, in de hoop dat de eenvoudige, gelovige kinderen des Heren er troost uit mogen putten en er door gesterkt zullen worden. EG 1 2 Toen ik elf jaar oud was, werd ik bekeerd, en toen ik twaalf jaar was, werd ik gedoopt en werd lid van de Methodisten Kerk. Op dertienjarige leeftijd hoorde ik William Miller zijn tweede serie lezingen geven te Portland, Me. Toen besefte ik dat ik niet heilig was, en niet bereid om Jezus te zien. En toen de uitnodiging werd gegeven aan leden van de kerk en aan zondaren om naar voren te komen en om gebed te vragen, nam ik de eerste gelegenheid te baat, want ik wist, dat er een groot werk aan mij gedaan moest worden om mij geschikt te maken voor de hemel. Mijn ziel dorstte naar voile en vrije verlossing, maar wist niet, hoe die te verkrijgen. EG 1 3 In het jaar 1842 woonde ik voortdurend de Advent vergaderingen te Portland, Me. bij, en geloofde vast dat de Heer op het punt stond van te komen. Ik hongerde en dorstte naar voile verlossing, en naar volkomen gelijkvormigheid aan de wil van God. Dag en nacht worstelde ik om die onwaardeerbare sehat, die voor geen geld op aarde gekocht kan worden, te verkrijgen. Terwijl ik mij voor God nederboog en Hem smeekte mij die zegen te geven, werd mij de plicht om naar een openbare bidstond te gaan en daar te bidden, voorgehouden. Ik had nooit hardop gebeden in een vergadering, en sehrok terug voor die plicht, daar ik bang was in de war te raken, als ik zon trachten te bidden. Iedere maal dat ik mij alleen voor God neerboog om tot Hem te bidden, werd die onvervulde plicht mij voorgesteld, totdat ik ophield met bidden, en in een staat van melancholie verviel en eindelik geheel en al tot wanhoop oversloeg. EG 2 1 Drie weken lang verkeerde ik in die geestestoestand, zonder dat er ooit, een straal van licht door de dikke wolken van de duisternis rondom mij heenbrak. Daarna had ik twee dromen, die mij een zwakke straal van licht en hoop verleenden. Als gevolg daarvan opende ik mijn hart voor mijn geliefde moeder. Zij zei mij, dat ik niet verloren was, en raadde mij aan om met Broeder Stockman te gaan spreken, die toen preekte voor degenen, die te Portland in de Advent boodschap geloofden. Ik stelde groot vertrouwen in hem, want hij was een toegewijde en geliefde dienstknecht van Christus. Zijn woorden maakten indruk op mij, en leidden er mij toe om weer hoop te voeden. Ik keerde naar huis terug, boog mij opnieuw neer voor de Heer, en beloofde dat ik alles doen zou en gewillig was om alles te verduren, indien Jezus slechts vriendelik op mij neer wilde zien. Dezelfde plicht werd mij weer voorgehouden. Er zou die avond een bidstond gehouden worden, welke ik bijwoonde, en toen anderen knielden om te bidden, knielde ik ook bevende neer; en nadat er twee of drie gebeden hadden, opende ik, voordat ik het wist, mijn mond om te bidden, en schenen mij de beloften van God kostbare paarlen toe, waar men slechts om hehoefde te vragen om ze te verkrijgen. Terwijl ik bad, vielen de last en de zielsangst, die mij zolang gedrukt hadden, van mij weg, en kwam de zegen Gods over mij als de verfrissende dauw. Ik loofde God voor hetgeen ik gevoelde, maar verlangde naar meer. Ik kon niet tevreden zijn, voordat ik vervuld was van de volheid Gods. Onuitsprekelike liefde tot Jezus vervulde mijn ziel. De ene golf van heerlikheid na de andere ging over mij heen, totdat mijn lichaam stijf werd. Alles was voor mij buitengesloten behalve Jezus en heerlikheid, en ik wist niets van hetgeen er rondom mij plaats had. EG 3 1 Ik verkeerde lange tijd in die toestand van lichaam en geest, en toen ik tot het besef kwam van wat om mij heen was, scheen alles mij veranderd toe. Alles zag er heerlik en nieuw uit, alsof alles glimlachte en God loofde. Toen was ik gewillig om Jezus overal te belijden. Zes maanden lang kwam er geen wolkje van duisternis over mijn geest. Mijn ziel dronk dageliks diepe teugen van verlossing in. Ik dacht dat zij, die Jezus liefhadden, Zijn komst zouden liefhebben, en ging dus naar de bijeenkomst en vertelde hun wat Jezus voor mij gedaan had, en welk een volheid ik genoot door te geloven, dat Jezus op net punt stond van te komen. De voorganger van de klas viel mij in de rede, en zei, "Door het Methodisme;" maar ik kon de eer niet aan het Methodisme geven, wanneer het Christus en de hoop op Zijn spoedige wederkomst was, die mij vrijgemaakt hadden. EG 3 2 De meeste leden van mijn vaders familie geloofden vast in de wederkomst, en waren overtuigd, dat zij spreken moesten over deze heerlike leerstelling; zeven van ons werden op dezelfde tijd uit de Methodisten Kerk gezet. Bij die gelegenheid waren de woorden van de profeet ons zeer dierbaar: "Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijn Naams wil, zeggen: Dat de Here heerlik worde; Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde; zij daarentegen zullen beschaamd worden." Jes. 66: 5. EG 4 1 Van die tijd af tot Desember 1844 waren mijn vreugde, beproevingen en teleurstellingen dezelfde als die van mijn lieve Advent vrienden rondom mij. In die tijd bezocht ik een van onze Advent zusters, en hielden wij "s morgens huisgodsdienst. Het was geen gelegenheid, waarbij iets opwindends plaats had, en er waren slechts vijf van ons tegenwoordig, alle vrouwen. Terwijl ik bad, kwam de kracht Gods over mij, gelijk ik dit nog nooit tevoren gevoeld had. Ik raakte weg in een gezicht van de heerlikheid Gods, scheen hoger en hoger van de aarde op te stijgen, en mij werd het een en ander getoond van de reis van de aanhangers van de Advent boodschap naar de heilige stad, gelijk hieronder beschreven staat. ------------------------HOOFDSTUK 1: MIJN EERSTE GEZICHT EG 4 2 Daar God mij de reis van de aanhangers van de Advent boodschap naar de heilige stad, en de rijke beloning, welke gegeven zal worden aan degenen, die wachten op het terugkeren van hun Heer van de bruiloft, getoond heeft, is het wel mijn plicht om een korte schets te geven van hetgeen God aan mij heeft geopenbaard. De geliefde heiligen moeten door veel beproevingen heen gaan. Maar onze lichte verdrukking die zeer haast voorbijgaat, zal ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlikheid werken--dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelik, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. Ik heb getracht om een goed verslag en enkele druiven mede te brengen uit het hemelse Kanaä om welke reden velen mij gaarne zouden stenigen, gelijk de vergadering eiste dat Kaleb en Jozua gestenigd zouden worden om het verslag dat zij brachten. Num. 14: 10. Maar ik verzeker u, broeders en zusters in de Heer, het is een uitermate goed land, en wij kunnen optrekken, en zullen het voorzeker in bezit nemen. EG 5 1 Terwijl ik bij de huisgodsdienst bad, viel de Heilige Geest op mij, en ik scheen hoger en hoger op te stijgen, ver boven de donkere wereld. Ik keerde mij om om te zien waar mijn medegelovigen in de Advent boodschap in de wereld waren, maar kon ze niet vinden, toen een stem tot mij sprak: 'Kijk weder, en nu een weinig hoger.' Hierop hief ik mijn ogen op, en zag een recht en nauw pad, dat zich hoog boven de wereld uitstrekte. Langs dit pad reisden do gelovigen in de Advent boodschap naar de stad, die aan het einde van het pad lag. Zij hadden een helder schijnend licht achter zich, dat aan het begin van het pad brandde, en een engel zei mij, dat dit het middernachtelike geroep was. Dit licht wierp zijn schijnsel over het gehele pad, en gaf hun licht voor bun voeten, zodat zij niet zouden struikelen. Indien zij hun ogen op Jezus gevestigd hielden, Die vlak voor hen uitliep, en hun voorging naar de stad, dan waren zij veilig. Doch spoedig begonnen er enkelen moede te worden en te zeggen, da, de stad zeer ver af was, en dat zij verwacht hadden er reeds eerder binnen te gaan, Dan moedigde Jezus hen aan, door Zijn verheerlikte rechterarm omhoog te heffen, en van Zijn arm straalde een licht uit, dat de groep Advent gelovigen bescheen, en zij riepen, 'Halleluja!' Anderen ontkenden het licht, dat zij achter zich hadden, en zeiden, dat het Gcd niet was, Die hen op dit pad geleid had. Het licht achter hen ging uit, waardoor hun voeten in volkomen duisternis geraakten, en zij struikelden, en verloren het merk en Jezus uit het oog, en vielen van het pad af in de donkere en goddeloze wereld onder hen. Spoedig hoorden wij de stem van God gelijk vele wateren, ons de dag en het uur van de komst van Jezus aankondigende. De levende heiligen, 144,000 in getal, kenden en verstonden de stem; maar de goddelozen dachten dat het donder en een aardbeving was. Toen Gcd de tijd sprak, stortte Hij Zijn Hei ige Geest over ons uit, en onze aangezichten begonnen te lichten en te schijnen van de heerlikheid Gods, gelijk dat van Mozes, toen hij van de berg Sinaï afkwam. EG 6 1 De 144,000 werden alien verzegeld en volkomen een gemaakt. Op hun voorhoofden stond geschreven: God, het Nieuwe Jeruzalem, en een glinsterende ster, welke Jezus" nieuwe naam bevatte. De goddelozen waren woedend over onze gelukkige, heilige staat, en kwamen aangelopen om ons met geweld te grijpen en in de gevangenis te werpen; maar dan strekten wij de hand uit in de naam des Heren, en vielen zij hulpeloos tegen de grond. Toen was het dat de synagoge van Satan inzag, dat God ons liefgehad had, ons, die elkanders voeten konden wassen, en die de broeders en zusters groeten konden met een heilige kus; en zij aanbaden aan onze voeten. EG 7 1 Weldra werden onze ogen op het Oosten gericht, want er was een kleine, zwarte wolk verschenen, ongeveer zo groot als de hand van een man, en wij wisten alien, dat dit het teken van de Zoon des mensen was. In plechtige stilte staarden wij alien op naar de wolk, terwijl hij nader kwam, en lichter, heerliker, en steeds heerliker werd, totdat het een grote witte wolk was. De onderkant van de wolk geleek op vuur; een regenboog was over de wolk, en rondom waren tien duizend engelen, die een allerheerlikst lied zongen; en op de wolk was deZoon des mensen gezeten. Zijn haar was witenkrullend, en viel op Zijn schouders af, en op Zijn hoofd waren veel kronen. Zijn voeten hadden de gelijkenis van vuur; in Zijn rechterhand was een scherpe sikkel; in Zijn linkerhand een zilveren bazuin. Zijn ogen waren gelijk een vurige vlam, die Zijn kinderen door en door onderzocht. Toen werden alle aangezichten bleek, en van degenen, die God verworpen hadden, werden zij donker. Toen riepen wij alien uit: "Wie zal bestaan? Is mijn kleed vlekkeloos?" De engelen staakten hun gezang, en er was een ogenblik van vreselike stilte, en daarna sprak Jezus: "Die rein van handen, en zuiver van hart zijn, die zullen kunnen bestaan; Mijn genade is u genoeg." Op deze woorden verhelderden onze aangezichten, en blijdschap vervulde ieder hart. En de engelen sloegen een hogere noot aan, en zongen opnieuw, terwijl de wolk steeds nader bij de aarde kwam. EG 7 2 Toen weerklonk Jezus zilveren bazuin, terwijl Hij op de wolk nederdaalde, omgeven van vlammen vuurs. Hij sloeg Zijn blik op de graven van de slapende heiligen; en Zijn ogen en handen naar de hemel opheffende, riep Hij: "Waakt op! Waakt op! Waakt op! gij, die in het stof slaapt, en staat op." Toen geschiedde er een grote aardbeving. De graven werd geopend, en de doden stonden op, met de onsterflikheid bekleed. De 144,000 jubelden "Halleluja!" toen zij hun vrienden herkenden, die de dood hun ontrukt had, en op hetzelfde ogenblik werden wij veranderd en tezamen met hen opgenomen om de Heer te ontmoeten in de lucht. EG 8 1 Wij stapten alien tezamen op de wolk, en stegen zeven dagen achtereen omhoog, tot wij bij de glazen zee kwamen, waar Jezus de kronen bracht, die Hij met Zijn eigen rechterhand op onze hoofden plaatste. Hij gaf ons gouden harpen en zegepalmen. Hier op de glazen zee stonden de 144,000 in een volmaakt vierkant. Sommigen van hen hadden zeer schitterende kronen; die van anderen schitterden minder. Sommige kionen schenen zwaar te zijn van de sterren, terwijl andere er slechts weinig hadden. Iedereen was volkomen tevreden met zijn eig n kroon. En zij waren alien bekleed met een heerlike witte mantel, die van hun schouders tot aan hun voeten reikte. Engelen omringden ons, terwijl wij ons over de glazen zee naar de poort van de stad begaven. Jezus hief Zijn machtige, verheerlikte arm op, legde Zijn hand op de poort van paarlen, deed hem wijd openzwaaien op zijn schitterende scharnieren, en sprak tot ons: "Gij hebt uw klederen gewassen in Mijn bloed, hebt u standvastig aan Mijn waarheid gehouden, gaat binnen." Wij traden alien binnen, en voelden dat wij volkomen recht hadden om in de stad te zijn. EG 8 2 Hier zagen wij de boom des levens en de troon van God. Uit de troon stroomde een rivier van zuiver water en op beide oevers van de rivier stond de boom des levens. Aan de ene kant van de rivier was een stam van een boom, en een stam aan de andere kant van de rivier, beide van zuiver, doorschijnend goud. In het eerst dacht ik, dat ik twee bomen zag. Ik keek weder, en zag dat zij in de top tot een boom samengegroeid waren. Dus was het de boom des levens op de ene en de andere zijde van de rivier van het water des levens. Zijn takken bogen zich over naar de plaats waar wij stonden, en de vruchten waren heerlik; zij leken op goud met zilver vermengd. EG 9 1 Wij gingen alien onder de boom, en zetten ons neder om de heerlikheid van de plaats te bezien, toen broeder Fitch en broeder Stockman, die het evangelie van het koninkrijk gepredikt hadden, en die God in het graf had gelegd om hen te redden, tot ons kwamen, en ons vroegen wat wij doorgemaakt hadden, terwijl zij sliepen. Wij trachtten ons onze grootste beproevingen voor de geest te brengen, maar zij schenen zo nietig te zijn, vergeleken bij het gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlikheid, die ons omringde, dat wij er niets van zeggen konden, en alien uitriepen: "Halleluja, de hemel is goedkoop genoeg!" en wij raakten onze heerlike harpen aan, en deden de bogen des hemels weergalmen. EG 9 2 Met Jezus aan ons hoofd daalden wij alien uit de stad op de aarde neder op een grote en machtige berg, die Jezus niet kon dragen, maar die vaneen scheidde, en er werd een uitgestrekte vallei. Toen blikten wij op naar omhoog en zagen de grote stad, met twaalf fondamenten en twaalf poorten, drie aan iedere zijde ervan, en een engel bij iedere poort. En wij riepen alien uit: "De stad, de grote stad, komt; hij komt neder van God uit de hemel," en de stad daalde af tot op de plaats waar wij stonden. Toen begonnen wij de heerlike dingen te bezien, welke buiten de stad waren. Daar zag ik de prachtigste huizen, die van zilver gemaakt schenen, en die op vier pilaren rustten, ingelegd met paarlen, allerprachtigst om te zien. Deze huizen waren voor de heiligen om in te wonen. In ieder huis was een gouden plank. Ik zag vele van de heiligen de huizen binnengaan, hun schitterende kronen afnemen, en ze op de plank leggen, en daarna uitgaan in de velden bij de huizen en iets met de grond doen; niet wat wij hier met de grcnd moeten doen; neen, neen. Helder licht omscheen hun hoofden, en zij jubelden en loofden God zonder ophouden. EG 10 1 Ook zag ik een ander veld vol van allerlei bloemen, en terwijl ik ze plukte, riep ik uit: "Ze zullen nimmer verwelken." Daarna zag ik een veld met hoog gras, heerlik om te aanschouwen; het was helder groen, en had een weertchijn van zilver en goud zoals het daar trots heen en weer golfde tot eer van Koning Jezus. Daarna kwamen wij in een veld vol van allerlei soorten van dieren,--de leeuw, het lam, het luipaard en de wolf, alle in vrede samen levende. Wij liepen door hun midden, en zij volgden ons vreedzaam. Eindelk kwamen wij in een bos, niet een bos zoals de donkere wouden, die wij hier hebben; neen, neen; maar licht, en overal schitterend schoon; de takken van de bomen bewogen zich heen en weder, en wij riepen alien uit: "Wij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden." Wij gingen door de bossen heen, want wij waren op weg naar de Berg Zion. EG 10 2 Terwijl wij voortgingen, ontmoetten wij een gezelschap, dat ook de schoonheid van de plaats bewonderde. Ik merkte op dat hun klederen afgezet waren met een rode rand; hun kronen waren schitterend; hun k"ederen zuiver wit. Terwijl wij hen groeten, vroeg ik Jezus, wrie zij waren. Hij zei, dat het de martelaren waren, die voor Hem waren gedood. Een ontelbaar aantal kleinen was bij dat gezelschap; zij ook hadd n een rode zoom aan hun klederen. De berg Zion lag vlak voor ons, en op de berg was een prachtige tempel, en rondom de berg lagen zeven andere bergen, waar rozen en lelies op groeiden. En ik zag de kleintjes klimmen, of, wanneer zij dit verkozen, hun vleugeltjes gebruiken en naar de top van de berg vliegen, en de nimmer-verwelkende bloemen plukken. Er groeiden allerlei soorten van bomen om de tempel heen tot verfraaiing .van de plaats; de buksboom, de denneboom, de spar, de olieboom, de mirteboon, de granaatapsel, en de vijgeboom, gebogen onder het gewicht van zijn rijpe vijgen,--deze maakten de plaats overal even heerlik. En toen wij op het punt stonden om de heilige tempel binnen te gaan, verhief Jezus Zijn lieflike stem en zei: 'Alleen de 144,000 mogen hier binnen gaan;' en wij riepen, Halleluja." EG 11 1 Deze tempel rustte op zeven pilaren, alle van doorschijnend goud, ingelegd met de prachtigste paarlen. De wonderbare dingen, welke Ik daar zag, kan Ik niet beschrijven. O, dat Ik de taal van Kanaän spreken kon, dan zou ik in staat wezen om de heerlikheid van de betere wereld meer naar waarde te beschrijven. Ik zag daar stenen tafelen, waarin de namen van de 144,000 in gouden letters gegraveerd waren. Nadat wij de heerlikheid van de tempel bezien hadden, traden wij weer naar buiten; en Jezus verliet ons, en ging naar de stad. Weldra hoorden wij Zijn lieflike stem opnieuw zeggende: "Komt, Mijn volk, gij zijt uit grote verdrukking gekomen en hebt mijn wil gedaan, en voor Mij geleden; komt in tot het avondmaal, want Ik zal Mij omgorden, en u dienen." Wij riepen, "Halleluja! Glorie!" en gingen de stad binnen. En ik zag een tafel van zuiver zilver; hij was mijlen lang, en toch konden onze ogen hem overzien. Ik zag de vrucbten van de boom des levens, manna, amande'en, vijgen, granaatappels, druiven en veel andere soorten van vruchten. Ik vroeg Jezus om mij van de vruchten te laten eten. Hij antwoorde: "Niet nu. Zij, die van de vruchten in Hit land eten, keren niet meer naar de aarde terug. Maar na een weinig tijds zult gij, indien gij getrouw zijt, eten van de vruchten van de boom des levens, en ook drinken van het water van de fontein." "En," zei Hij, "gij moet weder naar de aarde terugkeren, en aan anderen verhalen, wat Ik aan u geopenbaard heb." Toen droeg een engel mij zachtjes terug naar deze donkere wereld. Somtijds denk ik, dat ik hier niet langer blijven kan, want alle aardse dingen zien er zo treurig uit. Ik gevoel mij hier zeer eenzaam, want ik heb een beter land gezien. Och, dat ik vleugelen als van een duif had! ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht! EG 12 1 Nadat ik tot mijzelf kwam en het gezicht voorbij was, zag alles er veranderd uit; er lag een somber waas over al wat ik zag. O, hoe donker zag deze wereld er in mijn ogen uit. Ik weende toen ik mijzelf hier vond, en had heimwee. Ik had een betere wereld gezien, en die had mij voor deze wereld bedorven. Ik verhaalde het gezicht aan ons kleine gezelschap te Portland, dat toen vast geloofde dat het vaa God was. Dat was een tijd van kracht. De ernst van de eeuwigheid rustte op ons. Ongeveer een week later gaf de Heer mij een ander gezicht, en toonde mij de beproevingen, die ik zou te verduren hebben, en dat ik aan anderen moest gaan vertellen, wat Hij mij geopenbaard had; en ook dat ik grote tegenstand zou ontmoeten, en zielsangst zou uitstaan door te gaan. "Maar" zei de engel, "Gods genade is u genoeg; Hij zal u ondersteunen." EG 13 1 Toen dit gezicht voorbij was, voelde ik mij zeer bezwaard. Mijn gezondheid was zeer zwak, en ik was pas zeventien jaar oud. Ik wist dat velen gevallen waren door zelfverheffing, en dat, indien ik mij enigszins zou beginnen te verheffen, God mij verlaten zou, en ik dan ongetwijfeld verloren zou gaan. Ik ging in het gebed tot God, en smeekte Hem om de last op iemand anders te leggen. Het scheen mij toe, dat ik die niet kon dragen. Ik lag een lange tijd op mijn aangezicht, en al het licht dat ik kon krijgen, was: "Maak aan anderen bekend, wat Ik aan u geopenbaard heb." EG 13 2 In het volgende gezicht, dat mij gegeven werd, smeekte ik de Heer ernstig, dat, indien ik anderen moest gaan vertellen wat Hij mij getoond had, Hij mij dan zou bewaren voor zelfverheffing. Toen toonde Hij mij, dat mijn gebed vehoord was geworden, en dat, indien ik in gevaar zou zijn van zelfverheffing, Zijn hand op mij gelegd, en ik met ziekte bezocht zou worden. De engel zei: "Indien gij de boodschappen getrouw afgeeft, en tot het einde volhardt, zult gij eten van de vruchten van de boom des levens, en drinken uit de rivier van het water des levens." EG 13 3 Weldra werd het gerucht overal verspreid, dat de gezichten het gevolg waren van mesmerisme, en vele Adventisten stonden klaar om het rapport te geloven en en te verspreiden. Een dokter, die een beroemd mesmerist was, zei mij, dat mijn gezichten het gevolg waren van mesmerisme, dat ik zeer gemakkelik te mesmeriseren was, en dat hij mij mesmeriseren en een gezicht geven kon. Ik antwoordde hem, dat de Heer mij in een gezicht getoond had, dat mesmerisme uit de duivel was, voortkomende uit de afgrond, en dat het weldra daarheen gebannen zou worden, met alien, die het bleven beoefenen. Hij probeerde het meer dan een half uur lang, de toevlucht nemende tot verschillende bewerkingen, en gaf het eindelik op. Door het geloof in God was ik in staat om zijn invloed te weerstaan, zodat ik er in het minst niet door aangedaan werd. EG 14 1 Wanneer ik een gezicht in de vergadering had, zeiden velen dat het zenuwopwinding was, en dat de een of ander mij gemesmeriseerd had. Dan ging ik alleen naar het bos, waar Gods oog alleen mij kon zien, en Zijn oor alleen mij kon horen, en bad tot Hem, en somtijds gaf Hij mij daar een gezicht Dan verheugde ik mij daarover, en vertelde hun wat God privaat aan mij geopenbaard had, waar geen sterveling invloed over mij kon uitoefenen. Maar sommige mensen zeiden mij, dat ik mijzelf mesmeriseerde. Ach, dacht ik, is het zover gekomen, dat zij, die in oprechtheid tot God alleen gaan om zich op Zijn beloften te beroepen, en aanspraak te maken op Zijn verlossing, beschuldigd worden van onder de slechte en zielsverdoemende invloed te staan van het mesmerisme? Vragen wij onze genadige Yader in de hemel om "brood," om slechts een "steen," of een "schorpioen" te ontvangen? Deze dingen verwondden mijn ziel, en grote zielsangst benauwde mijn hart en dreef mij bijna tot wanhoop, omdat velen mij wilden doen geloven, dat er geen Heilige Geest bestond, en dat al de bevindingen van de heilige mannen Gods slechts het gevolg waren van mesmerisme, of de bedriegerijen van Satan. EG 15 1 In die tijd heerste er fanatisme in Maine. Sommige mensen lieten alle arbeid staan, en wilden geen kerkgemeenschap hebben met degenen, die hun ingezichten op dit punt niet wilden aannemen, zowel als enige andere dingen, die zij beschouwden godsdienstige plichten te zijn. God openbaarde deze dwalingen aan mij in een gezicht, en zond mij tot Zijn dwalende kinderen om hen terecht te wijzen; maar velen onder hen verwierpen de boodschap gans en al, en beschuldigden mij, dat ik met de wereld meeging. Aan de andere kant beschuldigden zij, die slechts in naam Adventisten waren, mij van fanatisme, en ik werd op valse, en door sommigen op boosaardige wijze voorgesteld als zijnde de vonrgangster van het fanatisme, dat ik in werkelikheid trachtte tegen te gaan. Herhaaldelike werden er verschillende tijden vastgesteld voor de komst van de Heer, en werden die aan de broeders en zusters opgedrongen; maar de Heer toonde mij, dat ze alle voorbij zouden gaan, omdat de tijd der benauwdheid moet komen voor de komst van Christus, en verder, dat ieder tijdstip, dat bepaald werd en voorbij zou gaan, slechts het geloof van Gods volk zou verzwakken. Om deze reden werd ik beschuldigd van gelijk te staan aan de boze dienstknecht, die in zijn hart zei: "Mijn heer vertoeft te komen." EG 15 2 Al deze dingen wogen zwaar op mijn gemoed, en in de de verwarring was ik somtijds geneigd om aan mijn eigen bevindingen te twijfelen. Op zekere morgen begon de geest Gods op mij te rusten onder de huisgodsdienst, en de gedachte kwam bij mij op, dat het mesmerisme was, en ik verzette mij er tegen. Onmiddeliik werd ik stom, en werd voor enige ogenblikken onttrokken aan al het-geen rondom mij plaats had. Toen zag ik dat ik gezondigd had door aan de macht van God te twijfelen, en dat ik stom geworden was, omdar, ik dit gedaan had, en dat mijn tong in minder dan vier en twintig uur wear losgemaakt zou worden. Een kaart werd mij voorgehouden, waarop in gouden letters het hoofdstuk en vers van vijftig schriftuurplaatsen geschreven waren. Toen het gezicht over was, wenkte ik dat man mij da lei zou geven, en ik schreef erop dat ik stom was, ook wat ik gezien had, en dat ik de grote Bijbel wenste te hebben. Ik nam de Bijbel en vond gemakkelik al da teksten, die ik op die kaart gezien had. Ik kon de ganse dag niet spreken. De volgende morgen vroeg was mijn ziel vol van blijdschap, en werd mijn tong losgemaakt om Gods lof te zingen. Daarna durfde ik niet langer twijfelen, of ook maar een ogenblik mij verzetten tegen de macht Gods, wat anderen ook van mij dachten. EG 16 1 In 1846 ging ik, terwijl ik te Fairhaven, Mass. was, met mijn zuster (die mij in die tijd gewoonlik vergezelde), Zuster A. en Broeder G., in een zeilboot een gezin op West's Eiland opzoeken. Het was bijna avond toen wij vertrokken. Wij hadden pas een klein eind gevaren, toen er plotseling een storm losbrak. Het donkerde en bliksemde, en de regen viel in stromen op ons neer. Het scheen zeker, dat wij verloren waren, tenzij God ons redde. EG 16 2 Ik knielde in de boot neer, en begon tot God te roepen om ons te verlossen. En daar op de woedende golven, terwijl het water over de boot heen en op ons sloeg, werd mij een gezicht gegeven, en zag ik, dat iedere, droppel water in de oceaan eerder zou opdrogen, dan dat wij zouden omkomen, want dat mijn werk nu eerst aangevangen was. Nadat het gezicht voorbij was, was al mijn vrees gestild, en wij zongen en loofden God, en ons bootje werd ons een drijvend Bethel. De editeur van de Advent Herald heeft gezegd dat mijn gezichten "het duidelike gevolg waren van de invloed van mesmerisme." Maar, ik vraag, welke gelegenheid bestond er voor de invloed van mesmerisme op zulk een openblik? Broeder G. had meer dan zijn handen vol om de boot te sturen. Hij probeerde om het anker uit te werpen, maar het anker sleepte. Ons bootje werd door de golven geslingerd, en door de wind voortgestuwd, en het was zo donker, dat wij niet van het ene eind van de boot tot hett andere zien konden. Weldra hield het anker vast, en riep Broeder G. om hulp. Er waren slechts twee huizen op het eiland, en het bleek dat wij in de nabijheid van het ene waren, maar niet het huis, waar wij heen wensten te gaan. Het ganse gezin bad zich ter ruste begeven, behalve een klein kind, dat onder Gods leiding het roepen om hulp op het water hoorde. Haar vader snelde toe om ons te helpen, en bracbt ons in een kleine boot naar de oever. Wij brachten het grootste gedeelte van die nacht door met God te danken en te loven voor Zijn wonderbare goedheid aan ons bewezen. TEKSTEN WAAR OP DE VOORGAANDE BLADZIJDE OVER GESPROKEN WORDT EG 17 1 En zie, gij zult zwijgen, en niet kunnen spreken, tot op de dag, dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil, dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd. Lukas 1: 20. EG 18 1 Al wat de Vader heeft, is Mijn; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne zal nemen, en u verkondigen. Joh. 16: 15. EG 18 2 En zij werden alien vervuld met de Heilige Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gif uit te spreken. Hand. 2: 4. EG 18 3 En nu dan, Here! zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw woord te spr'eken. Daarin, dat Gij Uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Uw heilig kind Jezus. En als zij gebeden hadden werd de pleats, in welke zij vergaderd waren, bewogen. En zij werden alien vervuld met de Heilige Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. Hand. 4: 29-31. EG 18 4 Geeft het heilige de honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich omkerende u verscheuren. Bidt, en u zal gegeven worden: zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven? En zo hij hem om een vis zou bidden, die hem een slang zal geven? Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede gaven geven aan degenen, die ze van Hem bidden! Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de mensen zouden deen, doet gij hun ook alzo; want dat is de Wet en de Profeten. Maar wacht u van de valse profeten, welke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven. Matth. 7: 6-12, 15. EG 18 5 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelik ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Matth. 24: 24. EG 18 6 Gelijk gij dan Christus Jezus, de Heer, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem; geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in bet geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve, met dankzegging. Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naarde eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus. Kol. 2: 6-8. EG 18 7 Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft. Want gij hebt lijdzaamheid van node; opdat gij, de wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen; want: Nog een zeer weinig tijds en Hij, die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven; maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en zo iemand zich onttrekt, mijn ziel heeft in hem geen behagen. Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen die geloven tot behouding der ziel. Hebr. 10: 35-39. EG 19 1 Want die ingegaan is in zijn rust, heeft zelf ook van zijn werken gerust, gelijk God van de Zijne. Laat ons dan ons benaarstigen, om in die rust in te gaan: opdat niet iemand in hetzelfde voorbeeld der ongelovigheid valle. Want het woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. Hebr. 4: 10-12. EG 19 2 Vertrouwende ditzelve, dat Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus. Alleenlik wandelt waardiglik het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlik strijdende door het geloof des Evangelies. En dat gij in geen ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; betwelk hun wel •een bewijs is des verderfs, maar u der zaligheid, en dat van God. Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden. Fil. 1: 6, 27-29. EG 19 3 Want het is God, die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken, opdat gij moogt onberispelik en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelik in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld. Fil. 2: 13-15. EG 19 4 Voorts, mijn broeders! wordt krachtig in de Heer, en in de sterkte Zijner macht. Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen van de duivel; want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de Overheden, tegen de Machten, tegen de Geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelike boosheden in de lucht. Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaanin de boze dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. Staat dan, uw lenden omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, en de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie desvredes; bovenal aangenomen hebbende het sohild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen. En neemt de helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woord; met alle bidding en smeking, biddende ten alien tijde in de Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen. Efeze 6: 10-18. EG 20 1 Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus ulieden vergeven heeft. Efeze 4: 32. EG 20 2 Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door de Geest, tot ongeveinsde broederlike liefde, zo hebt elkander vuriglik lief uit een rein hart. 1 Petr. 1: 22. EG 20 3 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander liefhebt. Hieraan zullen zij alien bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander. Joh. 13: 34, 35. EG 20 4 Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij enigszins verwerpelik zijt? 2 Kor. 13: 5. EG 20 5 Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd; en een ander bouwt daarop. Maar een iegelik zie toe, hoe hij daarop bouwe; want niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. En indien iemand op dit fundament bouwt: goud, zilver, kostelike stenen, hout, hooi, stoppelen; eens iegeliks werk zal openbaar worden; want de dag zal het verklaren, dewijl het door vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegeliks werk is, zal het vuur beproeven. 1 Kor. 3: 10-13. EG 20 6 Zo hebt dan acht op uzelven en op de gehele kudde, over welke de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed; want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware woiven tot u inkomen zullen, en de kudde niet sparen; en uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Hand. 20: 28 30. EG 21 1 Ik verwonder mij, dat gij zo haast wijkende van degene, d:e u in de genade van Christus geroepen heeft overgebracht wordt tot een ander Evangelie. Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeren: Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit de hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt! Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: indien iemand u een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. Gal. 1: 6-9. EG 21 2 Daarom, al wat gij in de duisternis gezegd hebt, zal in het licht gehoord worden; en wat gij in het oor gesproken hebt, in de binnenkamers, zal op de daken gepredikt worden. Maar Ik zeg u, Mijn vrienden: vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en daarna niet meer kunnen doen; maar Ik zal u tonen, wie gij vrezen zult; vreest. Die, die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen; ja, Ik zeg u, vreest Die! Worden niet vijf musjes verkocht voor twee penningskens? en niet een van die is voor God vergeten. Ja, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet: gij gaat vele musjes te boven. Lukas 12: 3-7. EG 21 3 Want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen, en dat zij U op de handen nemeti zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot. Lukas 4: 10, 11. EG 21 4 Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlikheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus. Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet van ons: als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven. 2 Kor. 4: 6-9. EG 21 5 Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlikheid; dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet, want de dingen, die men ziet zijn tijdelik, maar de dingen, die men niet ziet; zijn eeuwig. Vers 17 en 18. EG 22 1 Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid die bereid is, om geopenbaard te worden in de laatste tijd. In welke gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen. Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kosteliker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer en heerlikheid, in de openbaring van Jezus Christus. 1 Petr. 1: 5-7. EG 22 2 Want nu leven wij, indien gij vast staat in de Heer. 1 Thess. 3: 8. EG 22 3 En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodeliks zullen drinken, het zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. Markus 16: 17, 18. EG 22 4 Zijn ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten, dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is; maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; of wie zijn ogen geopend heeft, weten wij niet; hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelf; hij zal van zichzelf spreken. Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden hadden alrede tezamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed de Christus te zijn, dat die uit de synagoge zou geworpen worden; daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelf. Zij dan riepen voor de tweede maal de mens, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geeft Gode de eer, wij weten dat deze mens een zondaar is. Hij dan antwoordde en zeide: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; één ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie. En zij zeiden wederom tot hem: Wat heeft Hij u gedaan? hoe heeft Hij uw ogen geopend? Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede gezegd, en gij hebt het niet gehoord; wat wilt gij het wederom horen? wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden? Joh. 9: 20-27. EG 22 5 En zo wat gij begeren zult in Mijn naam, dat zal Ik doen; opdat de Vader in de Zoon verheerlikt worde. Zo gij iets begeren zult in Mijn naam, Ik zal het doen. Indien Gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. Hoofd. 14: 14: 13-15. EG 22 6 Indien gij in Mij blijft, en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Hierin is Mijn Vader verheerlikt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. Hoofd. 15: 7, 8 EG 23 1 En er was in hun synagoge een mens met een onreine geest, en hij riep uit, zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij, Jezus Nazarener! zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelik de Heilige Gods. En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem. Markus 1: 23-25. EG 23 2 Want Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heer. Rom. 8: 38, 39. EG 23 3 En schrijf aan de engel der gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft; die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent: Ik weet uw werken: Ziet! Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want g j hebt kleine kracht, eh gij hebt Mijn woord bewaard, en hebt Mijn naam niet verloochend. Ziet, Ik geef u enigen uit de synagoge des Satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; ziet, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb. Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen. Ziet, Ik kom haastiglik; houdt dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. Die Overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in de tempel van Mijn God, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam van Mijn God, en de naam der stad van Mijn God, namelik van het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwe naam. Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt! Openb. 3: 7-13. EG 23 4 Deze zijn het, die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden; deze zijn het, die het Lam volgen, waar het ook heengaat; deze zijn gekocht uit de mensen, tot eerstelingen Gode en het Lam; en in hun mond is geen bedrog gevonden: want zij zijn onberispelik voor de troon van God. Openb. 14: 4, 5. EG 24 1 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelik de Heer Jezus Christus. Eil. 3: 20. EG 24 2 Zo zijt dan lankmoedig, broeders! tot de toekomst des Heren. Ziet, de landman verwacht de kostelike vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het de vroege en spade regen zal hebben ontvangen; weest gij ook lankmoedig, versterkt uw harten; want de toekomst des Heren genaakt. Jak. 5: 7, 8. EG 24 3 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlik lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen. Fil. 3: 21. EG 24 4 En ik zag, en ziet! een witte wolk, en op de wolk was Een gezeten, des mensen Zoon gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon, en in Zijn hand een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit de tempel, roepende met een grote stem tot degene, die op de wolk zat: Zend Uw sikkel en maai: want de ure om te maaien is nu gekomen, dewijl de oogst der aarde is rijp geworden. En die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid. En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, hebbende ook zelf een scherpe sikkel. Openb. 14: 14-17. EG 24 5 Er blijft dan een rust over voor het volk van God. Heb. 4: 9. EG 24 6 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is. Openb. 21: 2. EG 24 7 En ik zag, en zie, het Lam stond op de berg Zion, en met Hem, honderd vier en veertig duizend, hebbende de naam des Vaders geschreven aan hun voorhoofden. Openb. 14: 1. EG 24 8 En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristai, voortkomende uit de troon Gods en des Lams. In het midden van haar straat, en op de ene en de andere zijde van de rivier was de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijn vrucht: en de bladeren van de boom waren tot genezing der Heidenen. En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn. En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars, noch licht van de zon van node hebben; want de Here God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. Openb. 22: 1-5. ------------------------HOOFDSTUK 2: VERDERE GEZICHTEN EG 25 1 De Meer gaf mij het volgende gezicht in 1847, toen de broeders en zusters te Topsham, Me., bijeen waren op de Sabbat. EG 25 2 Wij gevoelden een ongewone geest des gebeds. En terwijl wij baden, viel de Heilige Geest op ons. Wij waren zeer gelukkig. Spoedig werd ik onttrokken aan al wat aards was, en werd mij in een gezicht de heerlikheid Gods getoond. Ik zag een engel snel op mij toe vliegen. Hij droeg mij in korte tijd van de aarde weg naar de heilige stad. In de stad zag ik een tempel, die ik binnenging. Ik ging een deur door, voor ik bij het eerste voorhangsel kwam. Dit voorhangsel werd opgetrokken, en ik ging de heilige plaats binnen. Hier zag ik het reukaltaar, de kandelaar met zeven lampen, en de tafel waar de toonbroden op waren. Nadat ik het heilige bezichtigd had, hief Jezus het tweede voorhangsel op, en ging ik het het heiliger de heiligen binnen. EG 25 3 In het allerheilige zag ik een ark; het deksel en de zijden ervan waren overtrokken met het zuiverste goud. Aan ieder eind van de ark was een schone cherub, met zijn vleugels erover uitgespreid. Hun aangezichten waren naar elkaar toe, en zij hadden de ogen neergeslagen. Tussen de engelen was een gouden wierookvat. Boven de ark, waar de engelen stonden, was een uitermate lichtende heerlikheid, die het aanzien had van een troon, waar God verblijf hield. Jezus stond bij de ark, en wanneer de gebeden van de heiligen tot Hem opstegen, rookte de wierook in het wierookvat, en offerde Hij hun gebeden met de rook van de wierook aan Zijn Yader op. In de ark was de gouden pot met het manna, Aarons staf, die gebloeid had, en de stenen tafelen, als een boek samengevouwen. Jezus opende ze, en ik zag er de tien geboden op, met Gods vinger geschreven. Op de ene tafel waren er vier, en op de andere zes. De vier op de eerste tafel schitterden meer dan de zes andere. Maar het vierde, het Sabbatsgebod, blonk boven alle uit; want de Sabbat was afgezonderd om gehouden te worden tot eer van Gcds heilige naam. De heilige Sabbat was luisterrijk--en was omgeven van een lichtkrans. Ik zag dat het Sabbatsgebod niet aan het kruis genageld was. Als dit het geval was, dan waren de andere negen geboden dat ook, en staat het ons vrij om ze alle te breken, even goed als bet vierde. Ik zag dat God de Sabbat niet had veranderd, want Hij verandert nimmermeer. Maar de paus had de dag veranderd van de zeveade in de eerste dag van de week; want hij zou de tijden en de wetten veranderen. EG 26 1 En ik zag, dat indien God de Sabbat veranderd had van de zevende in de eerste dag, dan zou Hij het geschreven Sabbatsgebod ook veranderd hebben, het gebod, dat geschreven stond op de stenen tafelen, die nu in de ark zijn, in het heilige der heiligen van de tempel in de hemel, en zou het aldus luiden: De eerste dag is de Sabbat van de Heer uw God. Maar ik zag, dat er hetzelfde stond als toen het door Gods vinger op de stenen tafelen geschreven en aan Mozes op Sinai gegeven werd: "Maar de zevende dag is de Sabbat des Heren uws Gods." Ik zag dat de heilige Sabbat de scheidsmuur is, en zijn zal, tussen het ware Israel Gods en de ongelovigen; en dat de Sabbat de grote kwestie is, die de harten van Gcds geliefde, wachtende heiligen aaneen zal binden. EG 27 1 Ik zag dat God kinderen heeft, die de Sabbat niet inzien en hem niet houden. Zij hebben het licht, dat erop schijnt, niet verworpen. En bij het begin van de tijd der benauwdheid werden wij vervuld met de Heilige Geest en gingen wij uit en verkondigden de Sabbat meer in het biezonder.Dit verbitterde de kerken en naamAdventisten, daar zij de Sabbatswaarheid niet konden tegenspreken. En in die tijd zagen Gods uitverkorenen duidelik, dat wij de waarheid hadden, en zij traden uit, en verduurden de vervolging met ons. Ik zag het zwaard, de hongersnood, pestilentie en grote verwarring in het land. De goddelozen dachten, dat wij de oordelen over hen gebracht hadden, en zij maakten zich op en beraadslaagden tezamen om de aarde van ons te bevrijden, denkende, dat het kwaad dan gekeerd zou worden. EG 27 2 In de tijd der benauwdheid vloden wij alien uit de steden en dorpen, maar werden door de goddelozen achtergevolgd, die de huizen van de heiligen binnendrongen met het zwaard. Zij hieven het zwaard op om ons te doden, maar het brak, en viel machteloos als een strohalm neer. Toen riepen wij alien nacht en dag tot God om uitkomst te geven, en het geroep kwam op tot God. De zon kwam op, en de maan stond stil. De rivieren bielden op te vloeien. Donkere, zware wolken kwamen op, en stootten tegen elkander. Maar er was één heldere plek van voortdurende glorie, waaruit de stem van God klonk gelijk de stem van vele wateren, die de hemel en de aarde deed schudden. Het hemelgewelf opende en sloot zich weder, en alles was in beweging. De bergen beefden, gelijk een riet in de wind, en lieten puntige rotsblokken los. De zee kookte gelijk een pot, en wierp stenen op het land. En toen God de dag en het uur van Jezus' komst aankondigde, en het eeuwig verbond aan Zijn volk gaf, sprak Hij een zinsnede, en zweeg dan, en de woorden weergalmden over de aarde. Het Israel Gods stond met de ogen opwaarts gericht, luisterende naar de woorden, die uit de mond van Jehova kwamen, en over de aarde dreunden als de zwaarste donderslagen. Het was ontzettend plechtig. En bij het eind van iedere zin riepen de heiligen, "Glorie! Halleluja!" Hun aangezichten werden verlicht door de heerlikheid van God; en zij glinsterden van de heerlikheid, gelijk het aangezicht van Mozes, toen hij van de berg Sinai kwam. De goddelozen konden hen niet aanzien van wege die heerlikheid. En toen de nimmer eindigende zegen uitgesproken werd over degenen, die God geëerd hadden door Zijn Sabbat heilig te houden, ging er een luide kreet op van overwinning over het beest en over zijn beeld. EG 28 1 Toen begon het jubeljaar, wanneer het land zou lusten. Ik zag de vrome slaaf in triomf en zegepraal opstaan, en de ketenen, die hem gebonden hielden, afschudden, terwijl zijn goddeloze meester ontsteld was, en niet wist wat te doen; want de goddelozen konden de woorden van de stem Gods niet verstaan. Weldra verscheen de grote witte wolk. Deze zag er liefliker uit dan ooit te voren. Op de wolk zat de Zoon des mensen. In het eerst zagen wij Jezus niet op de wolk, maar toen deze nader bij de aarde kwam, konden wij Zijn lieflike gedaante onderscheiden. Deze wolk was, bij zijn eerste verschijning, het teken van de Zoon des mensen in de hemel. De stem van de Zoon van God riep de slapende heiligen om uit de graven, te voorschijn te komen bekleed met heerlike onsterflikheid. De levende heiligen werden in een ogenblik veranderd, en met hen opgenomen in de wolkewagen. Deze vertoonde zich onbeschrijflik luisterrijk terwijl hij opwaarts steeg. Aan de beide zijden van de wagen waren vleugels, en wielen eronder. En toen de wagen opvoer, riepen de wielen, "Heilig!" en de vleugels riepen, terwijl zij zich bewogen, "Heilig!" en het gevolg van heilige engelen rondom de wolk riep: "Heilig, heilig, heilig, Here God Almachtig!" En de heiligen op de wolk riepen: "Glorie! Halleluja!" En de wagen steeg opwaarts naar de heilige stad. Jezus rukte de poorten van de gouden stad open, en leidde ons binnen. Hier werden wij verwelkomd, want wij hadden de "geboden van God" gehouden, en onze "macht" was "aan de boom des levens." ------------------------HOOFDSTUK 3: DE VERZEGELING EG 30 1 Op de 5de Januarie 1849 waren wij, bij het begin van de Heilige Sabbat, met Broeder Beldens gezin te Rocky Hill, Conn., samengekomen cm te bidden, toen de Heilige Geest over ons kwam. Ik werd in een gezicht opgenomen naar het heilige der heiligen, waar ik Jezus zag, nog steeds voor Israel pleitende. Op de zoom van Zijn kleed was een schelletje en een granaatappel. Toen zag ik dat Jezus het allerheilige niet zou verlaten, totdat ieder geval beslist was, hetzij voor de zaligheid of voor het verderf, en dat de toorn Gods niet kon komen over de mensen, totdat Jezus Zijn werk in het heilige der heiligen volbracht, Zijn priesterlik kleed afgelegd, en de klederen der wraak aangetrokken had. Dan zal Jezus niet meer tussen de Vader en de mens blijven staan, en God zal niet langer zwijgen, maar Zijn toorn uitgieten over degenen, die Zijn waarheid hebben verworpen. Ik zag dat de toorn van de volken, de toorn van God, en de tijd om de doden te oordelen, afzonderlike en van elkander verschillende gebeurtenissen waren, de ene op de andere volgende, en ook dat Michael nog niet was opgestaan, en dat de tijd der benauwdheid, als er niet geweest is, nog niet was aangebroken. De volken begonnen nu toornig te worden, maar wanneer onze Hoge Priester Zijn werk in het heiligdom geëindigd heeft, dan zal Hij opstaan, de klederen der wraak aantrekken, en dan zullen de zeven laatste plagen uitgegoten worden. EG 31 1 En ik zag, dat de vier engelen de vier winden zouden houden, totdat Jezus' werk in het heiligdom volbracht was, en dan zullen de zeven laatste plagen komen. Deze plagen verbitterden de goddelozen tegen de rechtvaardigen; zij dachten, dat wij de oordelen Gods over hen gebracht hadden, en dat, indien zij de aarde van ons verlossen konden, de plagen weggenomen zouden worden. Er ging een bevel uit, dat de heiligen gedood moesten worden, hetgeen hen dag en nacht om uitkomst deed rcepen Dit was de tijd van benauwdheid voor Jakob. Toen riepen de heiligen in hun zielsangst tot God en werden verlost door Gods stem. De 144,000 hadden gezegevierd. Hun aangezichten g'linsterden van de heerlikhpid Gods. Toen werd mij een gezelschap van mensen getoond, die in doodsangst gilden. Op hun klederen stond in grote letters geschreven: "Gij zijt in weegschalen gewogen, en gij zijt te licht bevonden." Ik vroeg wie dat gezelschap samenstelden. De engel zei: "Hier zijn zij, die eenmaal de Sabbat gehouden, en die weer opgegeven hebben." Ik hoorde hen met luider stem roepen: "Wij hebben in Uw komst geloofd, en die ijverig geleerd." En terwijl zij spraken, viel hun oog op hun klederen en zagen zij wat daar geschreven stond, en dan weeklaagden zij met luider stem. Ik zag dat zij de gezonken wateren gedronken, en de overgelatene met hun voeten vermodderd hadden--de Sabbat met voeten getreden hadden--en dat was de reden waarom zij in weegschalen gewogen, en te licht bevon-den waren. EG 31 2 Daarna vestigde mijn begeleidende engel mijn aandacht wederom op de stad, waar ik vier engelen zag, die naar de poort van de stad toe vlogen. Zij overhandigden juist de gouden kaart aan de engel bij de poort, toen ik een andere engel snel zag komen aanvliegen uit de richting van de hoogwaardige heerlikheid, die met een luide stem tot de andere ongelen riep, en iets in zijn hand op en neer vvuifde. Ik vroeg mijn begeleidende engel om een verklaring van hetgeen ik zag. Hij zei mij dat ik toen niet meer kon zien, maar hij zou mij binnen kort tonen, wat de betekenis was van de dingen, die ik toen zag. EG 32 1 Sabbatnamiddag was er een van ons gezelschap ziek, en hij verzocht ons om voor hem te bidden, dat hij genezen mocht. Wij beriepen ons eenstemmig op de Geneesheer, die nimmer nog een geval verloren heeft, en terwijl er helende kracht nederkwam, en de zieke genezen werd, viel de Geest op mij, en verscheen mij een gezicht. EG 32 2 Ik zag vier engelen, die een werk te doen hadden op de aarde en op weg waren om het te verrichten. Jezus was met priesterlike klederen bekleed. Hij zag in erbarming neder op het overblijfsel, hief toen Zijn handen omhoog, en rien met een stem van diep medelijden uit: "Mijn bloed, Vader, Mijn bloed, Mijn bloed, Mijn bloed!" Toen zag ik een zeer helder licht komen van God, Die op de grote witte troon zat, en dit omscheen Jezus. Daarna zag ik een engel met een opdracht van Jezus snel naar de vier engelen vliegen, die een werk te doen hadden op de aarde, en iets op en, neer wuivende in zijn hand, riep hij met luider stem: "Wacht! Wacht! Wacht! Wacht! totdat de dienstknechten van God verzegeld zijn in hun voorhoofden." EG 32 3 Ik vroeg aan mijn begeleidende engel de betekenis van wat ik hoorde, en wat de vier engelen op het punt stonden te doen. Hij zei mij, dat het God was, Die de machten in bedwang houdt, en dat Hij de dingen op aarde aan de zorg van Zijn engelen heeft toevertrouwd; dat de vier engelen macht van God ontvangen hadden om de vier winden te houden, en dat zij op het punt stonden van ze te laten gaan; maar terwijl hun handen begonnen los te laten, en de vier winden zouden gaan waaien, zag het barmhartige oog van Jezus neder op het overblijfsel, dat nog niet verzegeld was, en Hij hief Zijn handen op tot de Vader, en pleitte met Hem, dat Hij Zijn bloed voor hen had vergoten. Toen werd aan een andere engel last gegeven om snel naar de vier engelen te vliegen en hun te bevelen, de winden te houden, totdat de dienstknechten Gods verzegeld waren in hun voorhoofden met het zegel van de levende God. ------------------------HOOFDSTUK 4: GODS LIEFDE VOOR ZIJN VOLK EG 34 1 Ik heb de tedere liefde gezien, die God voor Zijn volk heeft, en die is zeer groot. Ik zag engelen over de heiligen zweven met hun vleugels over hen uitgespreid. Iedere heilige had een engel bij zich. Wanneer de heiligen weenden, omdat zij ontmoedigd waren, of wanneer zij in gevaar verkeerden, dan vlogen de engelen, die immer bij hen waren, snel opwaarts om de tijding te brengen, en de engelen in de stad staakten hun gezang. Dan gaf Jezus een andere engel last om neer te dalen om hen te bemoedigen, over hen te waken, ente trachten hen niet van het nauwe pad te laten afwijken; maar wanneer zij geen acht sloegen op de trouwe zorg van deze engelen, en zich niet door hen wilden laten troosten, maar voortgingen met af te dwalen, dan werden de engelen bedroefd en weenden. Dan brachten zij de tijding naar de hemel, en al de engelen in de stad weenden dan, en riepen met luider stem, "Amen." Maar wanneer de heiligen hun ogen vestigden op de prijs, die hun voorgesteld was, en God verheerlikten door Hem te loven, dan droegen de engelen de blijde tijding naar de stad, en de engelen in de stad raakten hun gouden harpen aan en zongen met luider stem, "Halleluja!" en de hemelbogen weergalmden van hun heerlike liederen. EG 34 2 Er heerst volmaakte orde en harmonie in de heilige stad. Al de engelen, die last ontvangen om naar de aarde te gaan, hebben een gouden kaart die zij bij het in en uitgaan aan de engelen bij de poorten van de stad tonen. De hemel is een goede plaats. Ik verlang er naar om daar te zijn, en mijn lieflike Jezus te aanschouwen, die Zijn leven voor mij gegeven heeft, en om veranderd te worden in Zijn heerlik beeld. O, dat ik de woorden had om de heerlikheid van de schone wereld, die te komen staat, te kunnen beschrijven! Ik dorst naar de levende stromen, die de stad van onze God verblijden. EG 35 1 De Heer heeft mij een gezicht gegeven van andere werelden. Mij werden vleugels gegeven, en een engel begeleidde mij van de stad naar een plaats, die heerlik en schitterend was. Het gras van de plaats was helder groen, en de vogels daar kweelden een zoet gezang. De bewoners van die plaats waren van allerlei grootten; zij waren edel, majestueus, en lieflik. Zij droegen het uitgedrukte beeld van Jezus, en hun aangezichten blonken van heilige blijdschap, het zichtbare teken van de vrijheid en gelukzaligheid van de plaats. Ik vroeg aan één van hen, waarom zij zoveel liefliker waren dan degenen, die op aarde zijn. Het antwoord was: "Wij hebben in strikte gehoorzaamheid aan de geboden Gods geleefd, en ziju niet door ongehoorzaamheid gevallen, gelijk zij, die op de aarde zijn." Toen zag ik twee bomen; de ene boom geleek veel op de boom des levens in de stad. De vruchten van beide zagen er prachtig uit, maar van de ene konden zij niet eten. Zij hadden het in hun macht om van beide te eten, maar hun was verboden om de vruchten van de ene te eten. Toen zei mijn begeleidende engel tot mij: "Niemand in deze plaats heeft van de verboden vruchten geproefd; maar wanneer zij zouden eten, dan zouden zij vallen." Toen werd ik naar een wereld brahct, die zeven manen had. Daar zag ik de goede, oude Henoch, die God weggenomen had. Op zijn rechterarm droeg hij een prachtige palm, en op ieder blad ervan stond geschreven "Overwinning." Om zijn hoofd was een verblindend witte krans, en bladeren aan de krans, en midden in ieder blad stond geschreven "Reinheid," en rondom de krans waren stenen van verschillende kleuren, die meer schitterden dan de sterren, en een weerschijn op de letters wierpen, en die vergrootten. Aan de achterkant van zijn hoofd was een strik, die de krans samenhield, en op de strik was geschreven "Heiligheid." Boven de krans was een heerlike kroon, die helderder scheen dan de zon. Ik vroeg hem of dit de plaats was, waar hij naar toe bracht was van de aarde. Hij zei: "Neen; de stad is mijn woonplaats, en ik ben gekomen om deze plaats te bezoeken." Hij bewoog zich in die plaats, alsof hij er volkomen op zijn plaats was. Ik smeekte mijn begeleidende engel om mij toe te staan in die plaats te blijven; ik kon de gedachte niet verdragen van weer in deze donkere wereld terug te komen. Toen zei de engel: "Gij moet teruggaan, en indien gij getrouw zijt, zult gij met de 144,000 het voorrecht hebben van al de werelden te bezoeken en Gods handewerk te aanschouwen." ------------------------HOOFDSTUK 5: HET BEWEGEN VAN DE KRACHTEN DES HEMELS EG 37 1 Op de 16de Desember 1848 gaf de Heer mij een gezicht over het bewegen van de krachten des hemels. Ik zag, dat waar de Heer zei "hemel" bij het opnoemen van de tekenen, die opgetekend zijn door Mattheüs, Markus, en Lukas, Hij de hemelen bedoelde, en wanneer Hij zei "aarde," Hij de aarde bedoelde. De krachten des hemels zijn de zon, maan en sterren. Zij heersen in de hemelen. De krachten der aarde zijn die op de aarde heersen. De krachten des hemels zullen zich bewegen op het horen van de stem Gods. Dan zullen de zon, maan en sterren uit hun plaatsen bewogen worden. Zij zullen niet verdwijnen, maar zullen bewogen worden door Gods stem. EG 37 2 Donkere, zware wolken kwamen op, en stootten tegen elkander. De atmosfeer deelde zich en golfde terug; en wij konden door de open ruimte in Orion heenzien, van waar Gods stem kwam. De heilige stad zal door die open ruimte nederdalen. Ik zag dat de krachten der aarde.nu bewogen worden, maar dat de gebeurtenissen in volgorde zullen komen. Oorlog en geruchten van oorlog, het zwaard, hongersnood en pestilentie moeten eerst de krachten der aarde bewegen; dan zal Gods stem de zon, maan en sterren, en ook deze aarde bewegen. Ik zag, dat het bewegen van de machten in Europa niet, gelijk sommigen denken, het bewegen van de krachten des hemels is, maar het bewegen van de vertoornde volken. ------------------------HOOFDSTUK 6: DE OPEN EN DE GESLOTEN DEUR EG 38 1 Op de 24ste Maart 1849 hadden wij een heerlike en zeer belangwekkende bijeenkomst met de broeders en zusters te Topsham, Me. De Heilige Geest werd over ons uitgestort, en ik werd in de Geest opgenomen naar de stad van de levende God. Toen werd mij getoond, dat de geboden van God, en het getuigepis van Jezus Christus betreffende de gesloten deur, niet gescheiden konden worden, en dat de tijd wanneer de geboden van God in al hun belangrijkheid zouden uitblinken, en wan-neer Gods volk getoetst zou worden, wat de waarheid van de Sabbat betreft, de tijd was, wanneer de deur geopend werd in het heilige der heiligen in het hemelse heiligdom, waar de ark is, welke de tien geboden bevat. Deze deur werd niet geopend, totdat het middelaarswerk van Jezus geëindigd was in de heilige plaats van het heiligdom, in het jaar 1844. Toen stond Jezus op, sloot de deur van het heilige, en opende de deur naar het heilige der heiligen, en ging in het binnenste van het voorhangsel, waar Hij nu bij de ark staat, en tot waar het geloof van Israel nu heenreikt. EG 38 2 Ik zag dat Jezus de deur van de heilige plaats gesloten had, en geen mens die kan openen; en dat Hij de deur naar het heilige der heiligen geopend had, en niemand die kan sluiten(Openb. 3: 7, 8); en dat sedert Jezus de deur naar het heilige der heiligen, waar de ark is, geopend heeft, de geboden hun licht hebben doen schijnen op Gods volk, en zij getoetst worden op de kwestie van de Sabbat. EG 39 1 Ik zag, dat de tegenwoordige toets op de Sabbat niet kon toegepast worden, voordat het middelaarswerk van Jezus in de heilige plaats geëindigd was, en Hij was ingegaan in het binnenste van het voorhangsel, vanwaar dat Christenen, die ontslapen zijn voordat de deur naar het heilige der heiligen geopend werd, toen het middernachtelike geroep voorbij was, in de zevende maand, 1844, en die de ware Sabbat niet gehouden hadden, nu in hope rusten; want zij hadden het licht en de toets van de Sabbat niet, welke wij nu hebben, sinds die deur geopend is. Ik zag, dat Satan sommigen van Gods volk op dit punt trachtte te verzoeken. Omdat, er zoveel goede Christenen ontslapen zijn in de overwinning van hun geloof, en niet de ware Sabbat gehouden hebben, twijfelden zij eraan of dat nu wel een toets voor ons is. EG 39 2 De vijanden van de tegenwoordige waarheid hebben getracht, de deur naar het heilige te openen, die door Jezus gesloten is, en de deur van het heilige der heiligen te sluiten, die Hij in 1844 geopend heeft, en waar de ark is, waarin de twee stenen tafelen zijn, waarop de tien geboden staan, geschreven door Jehova's vinger. EG 39 3 Satan wendt nu in deze tijd van verzegeling ieder plan aan om de barten van Gods volk van de tegenwoordige waarheid af te trekken, en hen te doen weifelen. Ik zag een bedekking, die God over Zijn volk trok, om hen in de tijd der benauwdheid te beschermen; en iedere ziel, die besloten had de waarheid aan te nemen, en die rein van hart was, zou bedekt worden met de bedekking van de Almachtige. EG 39 4 Satan wist dit, en hij werkte met grote kracht om zoveel mensen, als hij met mogelikheid kon, te doen weifelen in hun denken, en hen onzeker te maken aangaande de waarheid. Ik zag, dat het geheimzinnige kloppen te Nieuw York en andere plaatsen de kracht van Satan was, en dat zulke dingen meer en meer algemeen zouden worden, en dat er een godsdienstige schijn aan gegeven zou worden, om de mensen, die misleid werden, een gevoel van grotere zekerheid te geven, en de harten van Gods volk, indien mogelik, tot die dingen af te trekken, en hen te doen twijfelen aan de leringen en de kracht van de Heilige Geest. EG 40 1 Ik zag, dat Satan op veel verschillende wijzen werkte door hulpmiddelen. Hij werkte door middel van predikanten, die de waarheid verworpen hebben, en die overgegeven zijn aan een kracht der dwaling, dat zij de leugen zouden geloven, opdat zij verdoemd mogen worden. Terwijl zij preekten of baden, vielen er sommigen op de grond en waren machteloos, niet door de kracht van de Heilige Geest, maar door de kracht van Satan, die hij over deze werktuigen van hem liet komen, en die door hen over de mensen kwam. Sommige belijdende Adventisten, die de tegenwoordige waarheid verworpen hadden, maakten gebruik van mesmerisme, terwijl zij preekten, baden, of een gesprek voerden, om aanhangers te krijgen; en de mensen verheugden zich over die invloed, want zij meenden, dat het de Heilige Geest was. Sommigen, die er gebruik van maakten, waren zelfs zo ver afgedwaald in de duisternis en de mislaiding van de duivel, dat zij meenden, dat het de kracht Gods was, welke hun tot gebruik gegeven was. Zij hadden God tot een wezen gemaakt, geheel en al aan hen gelijk, en hadden Zijn macht als een nietig ding geacht. EG 41 1 Sommigen van deze werktuigen van Satan schaadden de lichamen van sommigen van de heiligen,--degenen, die zij niet konden misleiden en van de waarheid aftrekken door sataniese invloed. Ach, dat alien het konden zien, gelijk God het aan mij geopenbaard heeft, opdat zij meer mochten weten vau de listige omleidingen van Satan, en op hun hoede zijn! Ik zag dat Satan op deze wijze werkte om Gods volk in verwarring te brengen te misleiden, en af te trekken, juist nu in deze tijd van verzegeling. Ik zag er sommigen, die niet vast stonden in de tegenwoordige waarheid. Hun knieën knikten, hun voeten gleden uit, omdat zij ze niet vast geplant hadden op de waarheid; en de bedekking van God Almachtig kon niet over hen uitgebreid worden, zo lang zij op die wijze wankelden. EG 41 2 Satan wendde iedere kunstgreep aan om hen te houden waar zij waren, totdat de verzegeling over was, totdat de bedekking van God over Zijn volk was gespreid, en zij zonder beschutting zouden zijn gelaten tegen de brandende toorn Gods, uitgegoten in de zeven plagen. God is begonnen deze bedekking over Zijn volk te spreiden, en deze zal spoedig getrokken zijn over al degenen, die een schuilplaats zullen hebben in de dag der slachting. God zal met kracht werken voor Zijn volk; en aan Satan zal toegelaten worden om evenzo te werken. EG 41 3 Ik zag dat de geheimzinnige tekenen en wonderen en valse hervormingen zouden toenemen en zich zouden uitbreiden. De hervormingen, die mij gewezen werden, waren geen hervormingen van dwaling tot waarheid. Mijn begeleidende engel zei dat ik de arbeid voor het behoud van zondaren moest aanschouwen gelijk die tevoren was. Ik keek, maar kon het niet zien; want de tijd voor hun redding was voorbij. ------------------------HOOFDSTUK 7: DE BEPROEVING VAN ONS GELOOF EG 43 0 In deze tijd van beproeving hebben wij er behoefte aan om door elkander bemoedigd en getroost te worden. De verleidingen van Satan zijn nu groter dan zij ooit geweest zijn, want hij weet dat zijn tijd kort is, en dat spoedig ieder geval beslist zal zijn, òf ten laven òf ten dode. Het is nu geen tijd om ons door ontmoediging of beproeving te laten overweldigen; wij moeten moed houden onder al onze beproevingen, en volkomen vertrouwen op de machtige God van Jakob. De Heer heeft mij getoond, dat Zijn genade genoeg is voor al onze beproevingen; en ofschoon die groter zijn dan ooit tevoren, kunnen wij elke verzoeking weerstaan, indien wij slechts volkomen op God vertrouwen, en kunnen dcor Zijn genade de overwinning behalen. EG 43 1 De wijze, waarop zij deze zaak verstond, en zoals die haar voorgesteld werd, wordt in de volgende paragrafen aangegeven, de eerste waarvan gepubliceerd werd in het jaar 1854, en de tweede in 1888: EG 43 2 Indien wij de moed niet opgeven onder onze verdrukkingen, en de overwinning behalen over de verzoekingen van Satan, dan verduren wij de beproeving van ons geloof, die veel kosteliker is dan die van het goud, en zullen sterker en beter in staat bevonden worden cm de volgende te doorstaan. Maar wanneer wij bezwijken, en toegeven aan de verzoekingen van Satan, dan zullen wij awakker worden en geen loon voor de beproeving ontvangen, en niet zo goed voorbereid zijn voor de volgende. Op die wijze zullen wij zwakker en zwakker worden, totdat wij in de strik des duivels gevangen zijn tot zijn wil. Wij moeten de gehele wapenrusting Gods aanhebben, en ieder ogenblik klaar staan voor een strijd met de machten der duisternis. Wanneer verzoekingen en beproevingen met geweld op ons aandringen, laat ons dan tot God gaan, en met Hem worstelen in het gebed. Hij zal ons niet ledig van Zich doen gaan, maar ons genade en kracht geven om te overwinnen, en de macht van de vijand te breken. O, dat iedereen deze dingen in het ware licht mocht zien, en verdrukkingen wilde lijden, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus! Dan zou Israel voorwaarts gaan, krachtig in God, en in de sterkte Zijner macht. EG 44 1 God heeft mij getoond, dat Hij Zijn volk een bittere kelk te drinken heeft gegeven, om hen te louteren en te reinigen. Het is een bittere teug, en zij kunnen die nog bitterder maken door te murmureren, te klagen en ontevreden te zijn. Maar degenen, die hem op deze wijze aannemen, moeten nog een tweede beker te drinken krijgen, want de eerste heeft niet de verlangde invloed op het hart. En indien de tweede het werk niet doet, dan moeten zij nog een verdere drinken, en nog een verdere, totdat hij de verlangde uitwerking heeft; of zij blijven vuil en onrein van hart. Ik zag dat deze bittere beker verzoet kan worden door geduld, lijdzaamheid en gebed, en dat hij de gewenste uitwerking zal hebben op-de harten van degenen, die hem op deze wijze aannemen; en dat God de eer ontvangen en verheerlikt worden zal. Het betekent niet weinig om een Christen te zijn, door God als Zijn eigendom erkend te worden en Hem welbehagelik te zijn. De Heer heeft mij enkelen getoond, die de waarheid voor deze tijd belijden, wier leven niet overeenkomstig hun belijdenis is. Hun standaard van heiligheid is gans en al te laag, en zij blijven ver van de heiligheid, waar de Bijbel van spreekt. Sommigen voeren ijdele en ongepaste gesprekken, en anderen laten hun eigen ik op de voorgrond treden. Wij moeten niet verwachten dat wij onszelven kunnen behagen, kunnen leven en handelen zoals de wereld, of het genot van de wereld kunnen smaken, genieten van het gezelschap van degenen, die van de wereld zijn, en dat wij dan met Christus zullen heersen in heprlikheid. EG 45 1 Wij moeten hier gemeenschap hebben aan het lijden van Christus, indien wij hiernamaals deel wensen te hebben aan Zijn heerlikheid. Indien wij naar ons eigen belang trachten, en op welke wijze wij onszelven bet best kunnen behagen in plaats van God te zoeken, en Zijn kostbare, hjdende zaak voort te helpen, dan zullen wij God en de heilige zaak, welke wij belijden, oneer aandoen. Wii hebbdn slechts nog weinig tijd over om voor God te werken. Niets moet te kostbaar zijn om op te offeren voor de redding van de verstrooide en verwonde kudde van Jezus. Zij, die nu een verbond met God gemaakt hebben met offerande, zullen spoedig thuis gehaald worden, om het nieuwe koninkrijk eeuwigdurend in bezit te nemen. EG 45 2 O, laat ons gans en al voor de Heer leven, en door een goed-geregeld leven en godzalige wandel tonen, dat wij met Jezus zijn geweest, en Zijn zachtmoedige en nederige volgelingen zijn. Wij moeten werken terwijl het nog dag is, want wanneer de donkere nacht van moeite en benauwdheid komt, dan zal het te laat wezen om te werken voor God. Jezus is in Zijn heilige tempel, en zal nu onze offeranden, onze gebeden, en onze belijdenis van bedreven fouten en zondeu nog aannemen, en al de overtredingen van Israël vergeven, dat zij uitgewist kunnen worden, voordat Hij het heiligdom verlaat. Wanneer Jezus het heiligdom uittreedt, zullen zij, die heilig en rechtvaardig zijn, nog geheiligd en gerechtvaardigd worden; want al hun zonden zullen dan uitgewist zijn, en zij zullen verzegeld wezen met het zegel van de levende God. Maar zij, die onrecht doen, en die vuil zijn, zullen nog onrecht doen, en nog vuil worden; want dan zal er geen Priester in het heiligdom zijn om hun offeranden, hun belijdenis van zonden, en hun gebeden op te offeren voor de, troon des Vaders. Wat er dus gedaan wordt om zielen te redden van de komende storm van toorn, moet gedaan worden voordat Jezus het heilige der heiligen heiligdom in het hemelse verlaat. ------------------------HOOFDSTUK 8: AAN DE KLEINE KUDDE EG 47 1 Lieve Broeders en Zusters: De Heer heeft mij op de 26ste Januarie 1850 een gezicht gegeven, dat ik u verhalen wil. Ik zag dat sommigen onder Gods volk dom en slaperig, en slechts half wakker zijn; zij beseffen niet in welke tijd zij leven; en dat de man met de "bezem" is binnengekomen, en sommigen in gevaar verkeren van weggevaagd te worden. Ik smeekte Jezus om hen te redden, en hen nog een weinig langer te sparen, en hun hun vreselik gevaar te doen inzien, opdat zij zich klaar mochten maken, voordat het voor eeuwig te laat isDe engel zei: "Het verderf komt gelijk een wervelwind." Ik smeekte de engel om zich te erbarmen over degenen, die deze wereld liefhebben, en hen te redden, ook degenen, die gehecht waren aan hun bezittingen, en die niet gewillig waren om er zich van 1os te maken, en offers te brengen, ten einde de boodschappers sneller voort te helpen op hun weg om de hongerige schapen te voeden, welke omkomen door gebrek aan geestelik voedsel. EG 47 2 Toen ik arme zielen zag lijden uit gebrek aan de waarheid voor deze tijd, en sommigen, die belijden in de waarheid te geloven de nodige middelen zag terughouden om Gods werk te helpen voortzetten, werd de aanblik ervan te pijnlik voor mij, en ik smeekte de engel, het gezicht van mij weg te nemen. Ik zag, dat wanneer Gods zaak vroeg om een deel van hun bezitting, zij, evenals de jonge man, die tot Jezus kwam (Matth. 19: 16-22) be droefd weggingsn; en dat het dan te laat zon zijn om aardse goederen op te offeren, en schabten op te leggen in de hemel. EG 48 1 Daarna zag ik do heerlike Verlosser, schoon en liefelik; dat Hij het rijk der heerlikheid verliet, en naar deze donkere, eenzame wereld kwam om Zijn kostbaar leven te geven en te sterven, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Hij verdroeg de wrede spot en geseling, droeg de kroon, van doornen gevlochten, en zweette grote droppelen bloed in de hof, toen de last van de zonden der gehele wereld op Hem drukte. De engel vroeg, "Waarvoor?" O, ik zag en begreep, dat het voor ons was; want voor onze zonden heeft Hij dit alles geleden, opdat Hij ons door Zijn dierbaar bloed verzoenen mocht met God! EG 48 2 Toen werden mij weer diegenen getoond, die niet gewillig waren om van hun werelds goed te geven om verloren gaande zielen te redden door hun de waarheid te zenden, terwijl Jezus voor de Yader staat, pleitende op Zijn bloed, Zijn lijden, en Zijn dood voor hen; en dat, terwijl Gods boodschappers wachten, gereed staande om de zaligmakende waarheid tot hen te brangen, opdat zij verzegeld kunnen worden met het zegel van de levende God. Het is moeilik voor sommigen, die belijden in de waarheid voor deze tijd te geloven, om zelfs zo weinig te doen, dat zij aan de boodschappers Gods eigen geld overhandigen, dat Hij hun geleend heeft om er rentmeesters over te zijn. EG 48 3 De lijdende Jezus, Wiens liefde zo groot was, dat die Hem ertoe bracht om Zijn leven voor de mens te geven, werd weer aan mij voorgesteld; ook het leven van degenen, die belijden Zijn volgelingen te zijn, en die bezittingen hebben, maar het te veel achten om de zaak van het redden van zielen voort te helpen. De engel zei: "Kunnen dezulken de hemel binnengaan?" Een andere engel antwoordde: "Neen, nimmer, nimmer, nimmer. Zij, die geen belang stellen in Gods zaak op aarde, kunnen nimmer daarboven het lied der reddende liefde zingen." Ik zag dat het kortstondige werk, dat Gol op aarde doet, spoedig in rechtvaardigheid zal afgesneden worden, en dat de boodschappers zich moeten haasten om de verstrooide kudde op te zoeken. Een engel zei: "Zijn alien boodschappers?" Een andere antwoordde: "Neen, neen; Gods hoodschappers hebben eea boodschap." EG 49 1 Ik zag dat Gods zaak gehinderd en onteerd was geworden, doordat er sommigen rondreizen, die geen boodschap van God hebben. Dezulken zullen aan God rekenschap moeten geven voor iedere shilling, die zij gebruikt hebben om te reizen, waar het niet hun plicht was te gaan, want dat geld zou Gods zaak hebben kunnen voorthelpen; en door het gemis aan geestelik voedsel, dat hun gegeven had kunnen worden door Gods geroepen en uitverkoren boodschappers, indien die de middelen gehad hadden, zijn er zielen uitgeteerd en omgekomen. Ik zag, dat degenen, die kracht hebben om met hun handen te werken, en te helpen om de zaak te steunen, even zeer rekenschap schuldig waren over hun kracht, als anderen over hun bezittingen. EG 49 2 De grote zifting is begonnen en zal voortgaan, en alien zullen uitgeschud worden, die niet gewillig zijn om zich moedig en standvastig voor de waarheid te verklaren, en zich opofferingen te getroosten voor God en Zijn zaak. De engel zei: "Denkt gij, dat iemand gedwongen zal worden om opofferingen te maken? Neen, neen. Het moet een vrijwillige gave zijn. Alles zal nodig zijn om de akker te kunnen kopen." Ik riep tot God om Zijn volk te sparen, velen waarvan zwak en stervende waren. Toen zag ik dat do oordelen van de Almachtige snel aan het naderen waren; maar ik smeekte de engel om in zijn eigen woorden tot het volk te spreken. Hij zei: "Al de donderslagen en bliksemstralen van de Berg Sinai zouden hen niet bewegen, die niet bewogen kunnen worden door de duidelike waarheden van Gods woord, en ook zou een boodschap van een engel hen niet wakker kunnen schudden." EG 50 1 Toen zag ik de schoonheid en lieflikheid van Jezus. Zijn kleed was witter dan het witste wit. Zijn heerlikheid en verheven lieflikheid kunnen niet in woorden uitgedrukt worden. Allen, die de geboden van God houden, zullen door de poorten mogen ingaan in de stad, en hun macht zal zijn aan de boom des levens, en zij zullen immer in de tegenwoordigheid van de lieflike Jezus verkeren, wiens aangezicht helderder scbijnt dan de middagzon. EG 50 2 Ik werd gewezen op Adam en Eva in de hof van Eden. Zij aten van de verboden boom, en werden uit de hof verdreven, en toen werd het vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, rondom de boom des levens gesteld, opdat zij niet ook van de vrucht van de boom des levens eten, en onsterflike zondaren worden zouden. De boom des levens moest de onsterflikheid doen voortbestaan. Ik hoorde een engel vragen: "Wie uit het geslacht van Adam is bij het vlammig lemmer van het zwaard voorbijgegaan, en heeft van de boom des levens gegeten?" Ik hoorde een andere engel antwoorden: "Niet één uit Adams geslacht is bij dat vlammig lemmer des zwaards voorbijgegaan, en heef van die boom gegeten; daarom is er niet één onsterfiike zondaar. De ziel, die zondigt, zal een eeuwigdurende dood sterven,--een dood, die tot in alle eeuwigheid duren zal, en in welke geen hoop op opstanding is; en dan zal Gods toorn gestild worden." EG 51 1 "De heiligen zullen in de heilige stad rusten, en als koningen en priesters duizend jaren heersen; dan zal Jezus met de heiligen op de Olijfberg neerdalen, en de berg zal in tweeën gespleten worden, zodat er een zeer grote vallei zal zijn, waar het Paradijs Gods op rusten kan. De rest van de aarde zal niet gelouterd worden tot aan het einde van de duizend jaren, wanneer de goddelozen opgewekt worden, en de stad omringen. De voeten van de goddelozen zullen nimmer de nieuw-herschapen aarde verontreinigen. Vuur zal uitgaan van God uit de hemel en hen verslinden,--zal hen met wortel en tak verbranden. Satan is de wortel, en zijn kinderen zijn de takken. Hetzelfde vuur, dat de goddelozen verslinden zal, zal de aarde louteren." ------------------------HOOFDSTUK 9: DE LAATSTE PLAGEN EN HET OORDEEL EG 52 0 OP de algemene konferentie van gelovigen in de tegenwoordige waarheid, gehouden te Sutton, Vt. in September 1850, werd mij getoond, dat de zeven laatste plagen uitgegoten zullen worden, nadat Jezus het heiligdom verlaat. De engel sprak: "Het is de toorn Gods en des Lams, die de verdelging of dood van de goddelozen veroorzaakt. Op het horen van de stem van God zullen de heiligen machtig en vreselik zijn, gelijk een legerchare met banieren; maar zij zullen dan niet het geschreven vonnis voltrekken. De uitvoering van het vonnis zal plaats hebben aan het eind van de duizend jaren." EG 53 1 Nadat de heiligen onsterflik gemaakt, en tezamen met Jezus opgenomen zijn; nadat zij hun harpen, hun lange klederen, en hun kronen ontvangen hebben, en de stad zijn binnengegaan, zullen Jezus en de heiligen gericht houden. De boeken worden dan geopend,--het boek des levens en het boek des doods. Het boek des levens bevat de goede daden van de heiligen; en het boek des doods bevat de boze daden van de goddelozen. Deze boeken worden vergeleken met het wetboek, de Bijbel, en volgens dat worden de mensen geoordeeld. De heiligen spreken in overeenstemming met Jezus hun oordeel uit over de goddeloze doden. "Aanschouw," zei de engel, "hoe de heiligen met Jezus in het gericht zitten, en de goddelozen vergelden naar hetgeen zij in EG 53 2 het lichaam gedaan hebben; en hetgeen zij bij de uitvoering van het vonnis ontvangn moeten, wordt tegenover hun naam opgeschreven." Dit, zag ik, was het werk van de heiligen met Jezus gedurende de duizend jaren in de heilige stad, voordat die naar de aarde afdaalt. Alsdan verlaat Jezus met de engelen en al de heiligen de heilige stad aan het eind van de duizend jaren, en terwijl Hij met hen naar de aarde afdaalt, worden de eoddeloze doden opgewekt; en dan zullen dezelfde mensen die "Hem doorstoken" hebben, nu opgewekt zijnde, Hem van verre in al Zijn heerlikheid aanschouwen, en de engelen en de heiligen met Hem, en zullen over Hem rouw bedrijven. Zij zullen bet teken der nagelen in Zijn handen, en in zijn voeten zien, en waar zij de speer in Zijn zijde gestoken hebben. De tekenen van de nagelen en de speer zullen Hem dan tot heerlikheid zijn. Het is aan het einde van de duizend jaren dat Jezus op de Olijfberg zal staan, en de berg vaneen splijt en tot een zeer grote vallei wordt. Zij, die in die tijd vlieden, zijn de goddelozen, die juist opgewekt zijn. Dan daalt de heilige stad neder, en rust in de vallei. Satan vervult de goddelozen dan met zijn geest. Hij doet hen geloven dat het leger in de stad klein, en zijn leger groot is, en dat zij de heiligen overwinnen, en de stad ionemen kunnen. EG 53 1 Terwijl Satan zijn leger verzamelde, waren de heiligen in de stad, en aanschouwden de schoonheid en de heerlikheid van het Paradijs Gods. Jezus was aan hun hoofd, en leidde hen. Plotseling verdween de lieflike Heiland uit ons gezelschap; doch spoedig hoorden wij Zijn welluidende stem, zeggende: "Komt, gij gezegenden Mijns Yaders! beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld." Wij verzamelden ons rondom Jezus, en op het ogenblik dat Hij de poorten der stad sloot, werd de vloek over de goddelozen uitgesproken. De poorten waren toe. Toen gebruikten de heiligen hun vleugels, en stegen op tot boven op de muur van de stad. Jezus was bij hen; Zijn kroon zag er schitterend en heerlik uit. Het was een kroon in een kroon, zeven in getal. De kronen van de heiligen waren van het zuiverste goud, met sterren omzet. Hun aangezichten glinsterden van heerlikheid, want zij waren het uitgedrukte beeld van Jezus; en toen zij opgingen, en alien tezamen naar het hoogste punt van de stad stegen, was ik verrukt over het schouwspel, dat zij boden. EG 54 1 Toen zagen de goddelozen wat zij verloren hadden; en vuur ging uit van God en daalde op hen neder, en verteerde ze. Dit was de voltrekking van het vonnis. De goddelozen ontvingen toen, wat de heiligen, in overeenstemming met Jezus, hun hadden toegekend in de loop van de duizend jaren. Hetzelfde vuur Gods, dat de goddelozen verteerde, louterde de ganse aarde. De vaneen gescheurde, ruwe bergen versmolten door de grote hitte, alsook de dampkring, en al het kaf werd verteerd. Toen werd onze erfenis aan ons blootgelegd, heerlik en schoon, en wij beërfden de ganse, vernieuwde aarde. En wij alien riepen met luider stem: "Glorie, Halleluja!" ------------------------HOOFDSTUK 10: EINDE VAN DE 2300 DAGEN EG 55 1 Ik zag een troon, en op de troon waren de Vader en de Zoon gezeten. Ik aanschouwde Jezus' aangezicht, en bewonderde Zijn lieflike gestalte. De persoon van.de Vader kon ik niet zien, want een wolk van heerlik licht overdekte Hem. Ik vroeg aan Jezus, of Zijn Vader een gestalte had die aan de Zijne gelijk was. Hij antwoordde, "Ja," maar dat ik Hem niet zien kon, want, zei Hij, "indien gij eenmaal de heerlikheid van Zijn persoon aanschouwdet, zoudt gij ophouden te bestaan." Voor de troon zag ik de Advent gelovigen,--de kerk en de wereld. Ik zag twee gezelschappen, het ene neergebogen voor de troon, grote belangstelling tonende, terwijl het andere onverschillig en zorgeloos daar stond. Zij, die voor de troon gebogen stonden, offerden hun gebeden op en zagen op tot Jezus; Die zag dan op tot Zijn Vader, en scheen met Hem te pleiten. Een licht ging uit van de Vader naar de Zoon, en van de Zoon naar het biddende gezelschap. Toen zag ik dat er een uitermate helder licht van de Vader op de Zoon afscheen, en van de Zoon over de mensen voor de troon zweefde. Doch slechts weinigen wilden dit grote licht aannemen. Velen kwamen er onder uit en weerstonden het onmiddellik; anderen waren onverschillig en stelden het licht niet op prijs, en het ging van hen weg. Sommigen stelden het op prijs, en gingen en bogen zich neder met het kleine biddende gezelschap. Allen in dit gezelschap ontvingen het licht, en verheugden zich erin, en hun aangezichten blonken van de heerlikheid ervan. EG 56 1 Ik zag de Vader van de troon opstaan, en in ven vurige wagen het heilige der heiligen binnen het voorhangsel binnengaan en Zich nederzetten. Toen stond Jezus op van de troon, en de meesten van degenen, die zich neergebogen hadden, stonden met Hem op. Ik zag geen enkele straal van licht van Jezus uitgaan naar de onverschillige menigte, nadat Hij opgestaan was, en zij werden in volslagen duisternis gelaten. Degenen, die opgestaan waren, teen Jezus het deed, hielden hun ogen op Hem gevestigd, terwijl Hij de troon verliet en hen een kleine afstand voortleidde. Toen hief Hij Zijn rechterarm omhoog, en wij hoorden Zijn lieflike stem zeggen: "Wacht hier; ik ga naar Mijn Vader om het koninkrijk te ontvangen; houdt uw klederen vlekkeloos, en binnen korte tijd zal ik van de bruiloft wederkeren en u tot Mij nemen." Toen kwam er een wolkewagen met; wielen als vlammen vuurs, door engelen omringd, tot waar Jezus was. Hij stapte in de wagen, en werd naar het allerhelige gevcer 1, waar de Vader zat. Toen aanschouwde ik Jezus, een gro'e Hogepriester, voor de Vader staande. Aan de zoom van Zijn kleed was een schelletje en een granaatappel, een schelletje en een granaatappel. Zij, die met Jezus opgestaan waren, zonden hun geloof op tot Hem in het allerheilige, en baden: "Mijn Vader, geef ons Uw Geest." Dan blies Jezus de Heilige Geest op hen. In die adem was licht, kracht, en veel liefde, blijdschap, en vrede. EG 56 2 Ik keerde mij om, om te zien naar het gezelschap, dat nog steeds voor de troon neergebogen was; zij wisten niet dat Jezus die verlaten bad. Satan scheen bij de troon te zijn en te trachten het werk van God voort te zetten. Ik zag hen opzien naar de troon, en bidden: "Vader, geef ons Uw Geest." Satan blies dan een onheilige invloed op hen; en daar was licht en veel kracht in, maar geen zoete liefde, blijdschap, en vrede. Het was Satans plan om hen bedrogen te houden, en Gods kinderen af te trekken en te veileiden. ------------------------HOOFDSTUK 11: PLICHTEN MET HET OOG OP DE TIJD DER BENAUWDHEID EG 57 1 De Heer heeft mij herhaaldelik getoond, dat het tegen de Bijbel is om voorziening te maken voor onze tijdelike behoeften in de tijd der benauwdheid. Ik zag dat wanneer de heiligen voedsel verzameld en bij zich of buiten op het veld hadden in de tijd der benauwdheid, wanneer het zwaard, de hongersnood en pestilentie in het land zijn, het door geweld van hen weggenomen zou worden, en vreemdelingen hun velden zouden oogsten. Dan zal het onze tijd zijn om volkomen op God te vertrouwen, en Hij zal ons ondersteunen. Ik zag dat ons brood en ons water in die tijd gewis zullen zijn, en dat wij geen armoede zullen lijden of hongeren; want God is bij machte om een tafel voor ons toe te richten in de woestijn. Indien nodig zou Hij ons raven zenden om ons te voeden, gelijk Hij met Elija gedaan had, of manna uit de hemel laten regenen, gelijk Hij voor de Israelieten deed. EG 57 2 Huizen en landerijen zullen van geen nut zijn voor de heiligen in de tijd der benauwdheid, want zij zullen dan moeten vluchten voor verwoede volksmenigten; en in die tijd zullen zij hun bezittingen niet met voordeel kunnen verkopen om de zaak van de tegenwoordige waarheid aan te helpen. Mij werd getoond, dat het de wil van God is, dat de heiligen zich los maken van alle lasten, voordat de tijd der benauwdheid aanbreekt, en een verbond met God maken met offerande. Indien zij hun bezittingen op het altaar houden, en God ernstig smeken om hen hun plicht te tonen, dan zal Hij hen leren wanneer zij over deze dingen moeten beschikken. Dan zullen zij vrij zijn in de tijd der benauwdheid, en geen hindernissen hebben, die hen terughouden. EG 58 1 Ik zag, dat indien iemand zich aan zijn eigendom vastklemde, en niet aan de Heer vroeg wat zijn plicht was, Hij hem zijn plicht niet bekend zou maken, en die persoon zijn bezittingen zou mogen houden; en dat zij in de tijd der benauwdheid als een berg voor hem zouden oprijzen om hem te verpletteren, en hij zou trachten om ze van de hand te zetten, maar het niet meer zou kunnen doen. Ik hoorde sommigen weeklagen op deze manier: "De zaak kwijnde, Gods volk kwam om van honger naar de waarheid, en wij stelden geen poging in het werk om in de behoefte te voorzien; nu is ons eigendom nutteloos. O, dat wij het hadden laten gaan, en schatten opgelegd hadden in de hemel!" Ik zag dat een offer dat gebracht werd, niet toenam, maar afnam en verteerd werd. Ik zag ook dat Gud niet wilde, dat al Zijn volk tegelijkertijd hun bezittingen opgaf; maar dat indien zij zich van Hem wilden laten onderrichten, Hij hen in een tijd van nood leren zou, wanneer te verkopen en hoeveel. Van sommigen is er in het verleden verlangd geworden, dat zij hun bezittingen van de hand zouden zetten om de Advent zaak te steunen, terwijl anderen het hunne hebben kunnen behouden, tot er zich een tijd van nood zal voordoen. Dan, wanneer de zaak het nodig heeft, is het hun plicht om het te verkopen. EG 58 2 Ik zag dat de boodschap, "Verkoopt hetgeen gij hebt, en geeft aalmoes," door sommigen niet in het rechte licht gegeven is geworden, en de bedoeling van de woorden van onze Heiland niet duidelik is voorgesteld. Het doel van verkopen is niet, aan diegenen te geven, die in staat zijn om te werken en zichzelven te onderhouden, maar om de waarheid te verspreiden. Het is zonde om degenen, die kunnen werken, te steunen en te helpen om zich aan luiheid over te geven. Sommigen hebben zich ijverig betoond in het bij wonen van al de bijeenkomsten, niet om God te verheerliken, maar om de "broden en de vissen." Het zou zeel beter geweest zijn voor dezulken dat zij thuis met hun handen hadden gearbeid, "werkende dat goed is," ten einde te voorzien in de behoeften van hun gezinnen, en iets te hebben om te geven tot ondersteuning van de kostbare zaak van de tegenwoordige waarheid. Tans is het tijd om schatten op te leggen in de hemel, en om onze harten in orde te stellen en klaar te zijn voor de tijd der benauwdheid. Zij, die rein van handen en zuiver van hart zijn, zullen bestaan in die moeilike tijd. Nu is het tijd voor ons om de wet van God in ons verstand en onze voorhoofden te hebben, en die in onze harten te laten inschrijven. EG 59 1 De Heer heeft mij het gevaar getoond van onze harten vol te laten zijn van wereldse gedachten en zorgen. Ik zag, dat sommige harten afgekeerd werden van de tegenwoordige waarheid en hun liefde van het heilige Bijbelwoord, door andere opwindende boeken te lezen; anderen weer zijn vol angst en zorg voor hetgeen zij eten en drinken, en waarmede zij zich kleden zullen. Sommigen zien te ver in de toekomst naar de komst des Heren uit. De tijd is enige jaren langer voortgegaan dan zij verwachtten, waarom zij menen, dat hij misschien nog enige jaren langer zal voortgaan; en op die wijze worden hun harten afgetrokken van de tegenwoordige waarheid, en gaan uit naar de wereld. Ik zag groot gevaar in deze dingen; want indien het hoofd vol is van andere dingen, wordt de tegenwoordige waarheid buitengesloten, en is er geen plaats op onze voorhoofden voor het zegel van de levende God. Ik zag dat de tijd dat Jezus in het allerheilige zal zijn, bijna voorbij was, en dat de tijd nog maar een weinig langer kan voortgaan. Al de vrije tijd, welke wij hebben, moešten wij gebruiken om de Bijbel te onderzoeken, die ons in de laatste dag oordelen zal. EG 60 1 Geliefde broeders en zusters, laat toch de geboden van God en de getuigenis van Jezus Christus voortdurend in uw gedachten zijn, en laat die de wereldse gedachten en zorgen verdringen. Laat ze uw overdenking zijn wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. Leeft en handelt geheel en al met uitzicht op de komst van de Zoon des mensen. De tijd der verzegeling is zeer kort, en zal spoedig voorbij wezen. Nu is het tijd, terwijl de vier engelen de vier winden houden, om onze roeping en verkiezing vast te maken. ------------------------HOOFDSTUK 12: "GEHEIMZINNIG KLOPPEN" EG 61 1 De 24ste Augustus 1850 zag ik dat het "geheimzinnig kloppen" de kracht van Satan was; gedeeltelik geschiedde het door middel van zijn werktuigen, maar het ging alles van Satan uit. Het was zijn werk, dat hij op verschillende wijzen verrichtte; toch waren velen in de kerken en in de wereld zo omgeven door dichte duisternis, da; zij dachten en verkondigden, dat het de kracht Gods was. De engel sprak: "Zal niet een volk zijn God vragen? zal men voor de levenden de doden vragen?" Zouden de levenden tot de doden gaan om wetenschap? De doden weten niet met al. Voor de leveade God gaat gij tot de do len? Zij zijn afgeweken van de levende God om met de doden te spreken, die niet met al weten. Zie Jes 8: 19, 20. EG 61 2 Ik zag dat het al gauw godslastering genoemd zou worden om tegen het kloppen te spreken en dat dit zich meer en meer verspreiden zou; dat Satans macht zou toenemen, en dit, sommige i van zijn toegewijde volgelingen kracht zouden hebben om tekenen te doen, en zelfs vuur uit de hemel te doen afkomen ten aanschouwen van de mensen. Mij werd getoond, dat deze hedendaagse tovenaars door het kloppen en het mesmerisme de wonderen, door onze Heer Jezus Christus gewrocht, nog zouden vetklaren, en dat velen geloven zouden, dat al de machtige werken van de Zoon van God, toen Hij op aarde was, verricht waren door deze zelfde macht. Ik werd verwezen naar de tijd van Mozes, en zag de tekenen en wonderen, welke Gcd door hem voor Farao liet doen, de meeste waarvan door de tovenaars van Egypte nagemaakt werden; en dat juist voor de uiteindelike verlossing van de heiligen, God krachtig voor Zijn volk zou werken, en dat deze hedenlaagse tovenaars Gods werk zouden mogen namaken. EG 62 1 Die tijd zal spoedig aanbreken, en wij zullen ons moeten vastklemmen aan de krachtige arm van Jehova; want al die grote tekenen en machtige wonderen van oe duivel zijn bedoeld om Gods volk te verleiden en hun geloof omver te werpen. Onze gedachten moeten op God gevestigd zijn, en wij moeten niet de vrees van de goddelozen hebben, dat is, niet vrezen wat zij vrezen, en niet eerbiedigen wat zij eerbiedigen, maar moeten moedig en dapper voor de waarheid zijn. Indien onze ogen geopend konden worden, zouden wij gedaanten van boze engelen rondom ons zien, bezig met te proberen om de een of andere nieuwe wijze uit te vinden om ons te hinderen en te vernielen. En wij zouden ook engelen G ds zien, die ons tegen hun macht beschermen; want Gods wakend oog is immer over Israel ten goede, en Hij zal Zijn volk beschermen en redden, indien zij hun vertrouwen op Hem stellen. Als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des Heren de banier tegen hem oprichten. EG 62 2 De engel sprak: "Vergeet niet dat gij op de betoverde grond staat." Ik zag dat wij moeten waken en de gehele wapenrusting hebben, en het borstwapen der gerechtigheid netnen, en dan zullen wij kunnen wederstaan, en zullen de vurige pijlen van de goddelozen ons niet schaden. ------------------------HOOFDSTUK 13: DE BOODSCHAPPERS EG 63 1 De Heer heeft mij dikwels een gezicht gegeven van de staat en de behoeften van zijn verstrooide paarlen, diegenen, die nog niet tot het licht van de tegenwoordige waarheid gekomen zijn; en heeft mij getoond, dat de boodschappers hen zo snel mogelik moeten opsporen om hun het licht te geven. Overal rondom ons zijn er vele mensen, wier vooroordelen slechts weggenomen behoeven te worden, en aan wie de bewijzen voor onze tegenwoordige positie slechts moeten worden voorgelegd uit het Woord, om hen de tegenwoordige waarheid met blijdschap te doen aannemen. De boodschappers moeten uitzien naar zielen, als degenen, die rekenschap geven zullen. Hun leven moet een leven van zware arbeid en zielsangst zijn, daar toch de last van de kostbare, maar menigmaal verwonde zaak van Christus op hen rust. Zij zullen alle wereldse belangen en gemakken moeten opgeven, en het hun eerste werk maken om alles te doen wat in hun macht staat om de zaak van de tegenwoordige waarheid aan te helpen en verloren gaande zielen te redden. EG 63 2 Zij zullen ook een grote beloning ontvangen. In hun kronen van blijdschap zullen degenen, die door hen gered en eindelik zalig geworden zijn, als sterren blinken tot in alle eeuwigheid. En zij zullen tot in alle eeuwigheid de voldoeming smaken van gedaan te hebben wat zij konden, om de waarheid in zijn reinheid en schoonheid voor te stellen, zodat zielen die liefkregen, erdoor geheiligd werden, en gebruik gemaakt hebben van heb onschatbare voorrecht van rijk gemaakt te worden, en, gewassen zijnde in het bloed des Lams, Gode gekocht te zijn. EG 64 1 Ik zag dat de herders degenen, die zij reden hebben te ver rouwen, moeten raadplegen, degenen, die door al de boodschappen heen gegaan zijn, en vast staan in de ge-hele tegenwoordige waarheid, voordat zij nieuwe punten van gewicht voorleggen, welke zij misschien denken dat door de Bijbel bekrachtigd worden. Dan zullen de herders volkomen één zijn, en de eenheid van de herders zal door de ganse kerk worden gevoeld. Ik zag dat zulk een gedragslijn betreurenswaardige splitsingen zou voorkomen, en dat er dan geen gevaar zou bestaan, dat de kostbare kudde verdeeld en de schapen verstrooid zouden worden zonder een herder te hebben. EG 64 2 Ik zag ook dat God boodschappers had, die Hij wenste te gebruiken in Zijn zaak, maar die niet klaar waren. Zij waren te lichtvaardig en te nietsbeduidend om een goede invloed uit te oefenen over de kudde, en zij gevoelden het gewicht van de zaak, en de waarde van zielen niet, gelijk Gods boodschappers die gevoelen om goed te kunnen doen. De engel sprak: "Reinigt u, gij, die de vaten des Heren draagt; Reinigt u, gij die vaten des Heren draagt." Zij kunnen slechts weinig goeds uitrichten, tenzij zij zich gans en al aan God overgegeven, en het gewicht en de ernst van de laatste boodschap van genade gevoelen, welke nu aan de verstrooide kudde gegeven wordt. Sommigen, die niet door God geroepen zijn, zijn zeer gewillig om de boodschap te gaan verkondigen. Maar indien zij het gewicht van de zaak, en de verantwoordelikheid van zulk een betrekking gevoelden, zo zouden zij ervoor terugschrikken, en met de apostel zeggen: "Wie is tot deze dingen bekwaam?" Een reden, waarom zij zo gewillig zijn om te gaan, is dat God het gewicht van de zaak niet op hen gelegd heeft. Niet allen, die de boodschap van de eerste en de tweede engel verkondigd hebben, zullen de derde verkondigen, zelfs niet nadat zij die in zijn geheel aangenomen hebben; want Fommigen hebben zoveel fouten gemaakt en zozeer gedwaald, dat zij maar nauweliks hun eigen ziel kunnen redden; en indien zij ondernemen om anderen te leiden, zullen zij het middel wezen om hen te doen vallen. Maar ik zag, dat sommigen van degenen, die tevoren diep doorgedrongen zijn in het fanatisme, nu de eersten zouden willen zijn om te lopen, voordat God hen zendt, voordat zij gereinigd zijn van hun vroegere dwalingen; dwaling vermengd hebben met waarheid, zouden zij de kudde van Gol daarmede voeden, en indien men hen liet geworden, dan zou de kudde ziek worden, en zouden er verwarring en dood op volgen. Ik zag dat zij gezift en weer gezift zouden moeten worden, totdat zij vrij waren van al hun dwalingen, of zij zullen nimmer het koninkrijk binnengaan. De boodschappers konden niet dat vertrouwen stellen in het oordeel en de geest des onderscheids van degenen, die in dwaling verkeerd, en aan het fanatisme geloofd hebben, dat zij konden stellen in degenen, die in de waarheid volhard hebben, en niet in buitensporige dwalingen hebben verkeerd. Velen zijn ook te geneigd om sommigen te dringen boodschappers te worden, die nog slechts kortelings de waarheid beleden hebben, en die nog veel moeten leren en veel moeten doen, voordat zijzelven recht kunnen staan in Gods oog, veel minder nog de weg aan anderen wijzen. EG 65 1 Ik zag de noodzakelikheid dat voornamelik de boodschappers altijd zouden waken, en alle fanatisme tegengaan, waar zij dit ook mogen zien opkomen. Satan dringt aan alle kanten voorwaarts; en tenzij wij een waakzaam oog op hem houden, en onze ogen open hebben voor zijn plannen en valstrikken, en de gehele wapenrusting Gods aandoen, zullen de vurige pijlen van de boze ons treffen. Er zijn vele kostbare waarheden in Gods woord vervat, maar bet is de "tegenwoordige waarheid," welke de kudde tans nodig heeft. Ik heb het gevaar aanschouwd, dat de boodschappers afwijken van de belangrijke punten van de tegenwoordige waarheid, en handelen over onderwerpen, die niet berekend zijn om de kudde tot eenheid te brengen, en de zielen te heiligen. Satan zal zich hier van ieder mogelik voordeel bedienen om de zaak te benadelen. EG 66 1 Maar onderwerpen als het heiligdom in verband met de 2300 dagen, de geboden van God en het geloof van Jezus, zijn volkomen berekend om de vroegere Advent beweging te verklaren en te tonen, welka positie wij tans innemen, en om het geloof van de twijfelmoedigen te bevestigen, en zekerbeid te geven aan de heerlike toekomst. Ik heb herhaaldelik gezien, dat dit de voornaamste onderwerpen zijn, die de boodschappers moeten behandelen. EG 66 2 Indien de boodschappers des Heren, die voor het werk gekozen zijn, wachtten totdat iedere hinderpaal uit hun weg geruimd is, zouden velen nimmer uitgaan om naar de verstrooide schapen te zoeken. Satan zal hun allerlei bezwaren voorleggen, om hen af te houden van het doen van hun plicht. Maar zij zullen moeten uitgaan in het geloof, vertouwende op Hem, die hen tot Zijn werk geroepan heeft; en Hij zal de weg voor hen openen in zo verre het goed zal zijn voor hua eigen welzijn en Zijn verheerliking. Jezus, de grote Leermeester en Voorheeld, had geen plaats, waar Hij Zijn hoofd kon nederleggen. Zijn leven was een leven van zware arbeid, verdriet en lijden; aan het eind daarvan gaf Hij zichzelf voor ons over. Zij, die van Christus' wege zielen bidden om zich met God te laten verzoenen, en die hopen om met Christus te zullen heersen in heerlikheid, moeten verwachten ook deel te zullen nemen aan Zijn lijden bier. "Die met tranen zaaien, zullen met gejuicb maaien. Die bet zaad draagtc, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven." Ps. 126: 5. ------------------------HOOFDSTUK 14: HET MERKTEKEN VAN HET BEEST EG 67 1 In een gezicht, dat mij op de 27ste Junie 1850 g'egeven werd, sprak mijn begeleidende engel: "De tijd is bijna om. Weerkaast gij het lieflike beeld van Jezus, zoals gij dat behoort te doen?" Toen werd ik op de aarde gewezen, en zag, dat het nodig zijn zou, dat degenen, die in de laatste tijd de boodschap van de derde engel aangenomen hebben, zich voorbereiden. De engel zei: "Bereidt, u bereidt u, bereidt u. Gij zult de wereld meer moeten afsterven, dan gij dat nog ooit gedaan hebt." Ik zag dat zij een groot werk te doen hadden, en slechts weinig tijd om het in te volbrengen. EG 67 2 Toen zag ik, dat de zeven laatste plagen spoedig uitgegoten zullen worden op degenen, die geen schuilplaats hebben, en dat de wereld er toch niet meer acht op sloeg, dan zij zouden doen op zoveel droppels water, die op het punt stonden te vallen. Ik werd toen in staat gesteld om het vreselike gezicht van de zeven laatste plagen, de toorn Gods, te verduren. Ik zag, dat Zijn toorn vreselik en ontzettend was, en dat, indien Hij Zijn hand zou uitstrekken, of die in toorn zou opheffen, de bewoners van de wereld zijn zouden alsof zij nooit geweest waren, of zouden lijden aan ongeneeslike zweren en uitterende plagen, die over hen zouden komen, en waarvan zij niet zouden verlost, maar erdoor uitgeroeid worden. Verschrikking greep mij aan, en ik viel voor de engel op mijn aangezicht neder, en smeekte hem om het gezicht te laten voorbijgaan, om het voor mij te verbergen, want dat het te vreselik was. Toen besefte ik, gelijk nooit tevoren, de noodzakelikheid van Gods woord aandachtig te onderzoeken, om te leren hoe wij kunnen ontkomen aan de plagen, welke dat Woord zegt, dat over al de goddelozen komen zullen, die het beest en zijn beéld aanbidden, en zijn merkteken ontvangen in hun voorhoofden of in hnnhand. Het was mij een groot wonder, dat iemand Gods wet kon overtreden en Zijn heilige Sabbat met voeten treden, wanneer er zulke vreselike bedreigingen en oordelen tegen hen werden uitgesproken. EG 68 1 De paus heeft de rustdag veranderd van de zevende tot de eerste dag. Hij heeft gemeend juist dat gebod te veranderen, dat gegeven is om de mens aan zijn Schepper te doen gedenken. Hij heeft gemeend het grootste gebod van de Tafel der Tien Geboden te veranderen, en zich op die wijze aan God gelijk te maken, of zich zelfs boven God te verheffen. Bij de Heer is geen verandering; daarom ook is Zijn wet onveranderlik; maar de paus heeft zich boven God verheven, in zijn pogen om Zijn onveranderlike voorschriften van heiligheid, rechtvaardigheid en goedheid te wijzigen. Hij heeft Gods geheiligde dag met voeten getreden, en op eigen gezag een van de zes werkdagen ervoor in de plaats gesteld Al het volk is achter het beest aangegaan, en iedere week beroven zij God van Zijn heilige tijd. De paus heeft een breuk gemaakt in de heilige wet van God, maar ik zag dat de tijd daar was, dat Gods volk deze breuk helen, en de verwoeste plaatsen bouwen moest. EG 69 1 Ik p'eitte met de engel, dat Gol Zijn volk, dat afgeweken was, zou redden om Zijner barmhartigheid wil. Wanneer de plagen beginnen te vallen, zullen zij, die voortgaan met de heilige Sabbat te breken, hun mond niet opendoen om de verontschuldigingen in te brengen, welke zij nu maken voor het schenden ervan. Hun monden zullen gesloten zijn, terwijl de plagen vallen, en de grote Wetgever eisen zal dat er recht gedaan zal worden aan degenen die Zijn heilige wet bespot hebben, en die gencemd hebben "een vloek voor de mens," ellendig "en nietswaardig." Wanneer dezulken de ijzcren greep van deze wet voelen, als hij hen zal aangrijpen, zullen deze uitdrukkingen in levende letters voor hun ogen verschijnen, en zullen zij de zonde beseffen van die wet bespot te hebben, die Gods woord heilig, rechtvaardig, en goed noemt. EG 69 2 Toen werd ik gewezen op de heerlikheid des hemels, en de schatten die weggelegd zijn voor de getrouwen. Alles was lieflik en heerlik. De engelen zongen een heerlik lied, en dan weer staakten zij hun gezang, namen hun kronen van hun hoofden, en wierpen ze glinsterend aan de voeten van de lieflike Jezus, en riepen met welluidende stemmen, "Glorie, Halleluja!" Ik mengde mijn stem met de hunne in hun lofliederen tot eer van het Lam, en iedere maal dat ik mijn mond opende om Hem te prijzen, had ik een onbeschrijflik besef van de heerlikheid, die mij omringde. Het was een veel groter, een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlikheid. De engel sprak: "Het kleine overblijfsel, dat God liefheeft en Zijn geboden bewaart, en getrouw is tot het einde, zal zich verheugen in deze heerlikheid, en immer in de tegenwoordigheid van Jezus zijn om met de heilige engelen te zingen." EG 70 1 Toen werden mijn ogen van de heerlikheid afgetrokken, en werd ik gewezen op het overblijfsel op de aarde. De engel zei tot hen: "Wilt gij de zeven laatste plagen ontvlieden? Wilt gij de heerlikheid beerven, en genieten van al hetgeen God bereid heeft voor degenen, die Hem liefhebben, en die gewillig zijn om voor Hem te lijden? Indien gij dit wilt, dan moet gij sterven om te kunnen leven. Bereidt u, bereidt u, bereidt u. Gij moet een grotere voorbereiding ondergaan dan tot heden, want de dag des Heren komt, gruwelik, met verbolgenheid en hittige toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en deszelfs zondaars daaruit te verdelgen. Offert alles aan God op. Legt alles op Zijn altaar,--uw eigen ik, uw bezittingen, en alles, als een levende offerande. Alles zal opgegeven moeten worden om de heerlikheid binnen te gaan. Yergadert u schatten in de hemel, waar geen dief doorgraaft of roest verderft. Gij moet hier deel hebben aan het lijden van Christus, indien gij hiernamaals met Hem deel wilt hebben aan Zijn heerlikheid." EG 70 2 De hemel zal goedkoop genoeg zijn, indien wij hem door lijden verkrijgen. Wij moeten onszelven de gehele weg langs verloochenen, onszelven dageliks afsterven, Jezus alleen laten verschijnen, en Zijn heerlikheid voortdurend in het oog houden. Ik zag, dat degenen, die in de laatste tijd de waarheid hebben aangenomen, zullen moeten leren wat het is om te lijden om Christus' wil; dat zij beproevingen zullen moeten doorstaan, die zwaar en zeer pijnlik zullen zijn, opdat zij gelouterd mogen worden, en door lijden toegerust om het zegel van de levende God te ontvangen, de tijd der benauwdheid door te gaan, de Koning in Zijn schoonheid te aanschouwen, en in de tegenwoordigheid van God en van reine, heilige engelen te leven. EG 71 1 Toen ik zag, wat wij moeten zijn om de heerlikheid te beërven, en daarna aanschouwde, hoeveel Jezus geleden had om zulk een rijk erfdeel voor ons te verkrijgen, bad ik dat wij in Christus' lijden gedoopt mochten worden, dat wij niet mochten terugschrikken voor beproevingen, maar ze met lijdzaamheid en blijdschap verduren, wetende wat Jezus geleden had, opdat wij door Zijn armoede en Zijn lijden rijk gemaakt worden zouden. De engel sprak: "Verloochent uzelf; gij moet met spoed voortgaan." Sommigen van ons hebben tijd gehad om de waarheid aan te nemen, en stap na stap voort te treden, en iedere stap, die wij gedaan hebben, heeft ons kracht gegeven om de volgende te doen. Maar nu is de tijd bijna verstreken, en wat ons jaren gekost heeft om te leren, zullen zij in een paar maanden moeten leren. Ook zullen zij veel moeten afleren, en veel weer opnieuw leren. Zij, die het merkteken van het beest en van zijn beeld niet willen ontvangen, wanneer het dekreet daartoe uitgaat, moeten nu besluiten om te zeggen; Neen, wij willen niets te doen hebben met de instelling van het beest. ------------------------HOOFDSTUK 15: DE BLINDE LEIDT DE BLINDE EG 72 1 Ik heb gezien hoe blinde voorgangers werkten om zielen even blind te maken als zijzelven waren, weinig beseffende wat over hen staat te komen. Zij verheffen zich tegen de waarheid, en wanneer die overwint, worden velen van degenen, die deze leermeesters beschouwd hebben mannen Gods te zijn, en tot hen opgezien hebben om licht te ontvangen, onrustig gemaakt. Zij doen deze voorgangers vragen aangaande de Sabbat, en die zullen hun antwoorden, met het doel om vrij te komen van hot vierde gebod. Ik zag dat er niet gelet werd op wezenlike eerlikheid bij het innemen van de vele stellingen, die men tegen de Sabbat inneemt. Het voornaamste doel is om van de Sabbat des Heren af te komen, en een andere dag te houden dan die, welke gezegend en geheiligd is door Jehova. Indien zij uit de ene stelling verdreven worden, nemen zij een tegenovergestelde stelling in, ook al hebben zij die kort tevoren als onbetrouwbaar veroordeeld. EG 72 2 Gods volk komt tot de eenheid des geloofs. Degenen, die de Sabbat van de Bijbel heilighouden, stemmen overeen in hun inzichten betreffende bijbelse waarheden. Maar zij, die de Sabbat tegenstaan onder de Advent gelovigen, zijn niet één, maar wonderlik verdeeld. De een laat zich horen in tegenstand van de Sabbat, en zegt dat het zus en zo is, en verklaart ten slotte dat het punt beslist is. Zijn pogingen maken echter geen einde aan de kwestie, en terwijl de zaak van de Sabbat voortgaat, en de kinderen des Heren hem nog aannemen, komt er een ander en wil hem omverwerpen. Maar terwijl hij zijn inzichten hlootlegt omtrent het niet verplichtend zijn van de Sabbat, gooit hij de argumenten van hem, die de eerste poging tegen de Sabbat gedaan heeft, gans en al omver, en legt een theorie voor, die evenzeer tegen de zijne is als tegen de onze. Zo is het ook met de derde en de vierde; maar geen van hen wil het hebben, gelijk het in het woord van God staat: "De zevende dag is de Sabbat des Heren uws Gods." EG 73 1 Ik zag, dat dezulken bedenken wat des vleses is, en zij onderwerpen zich dus niet aan de wet Gods. Zij zijn het niet eens met elkander, maar werken evenwel bard om door hun gevolgtrekkingen de Schrift te verdraaien, ten einde een breuk te maken in Gods wet, om het vierde gebod te veranderen, af te schaffen, of wat ook anders er mede te doen, liever dan het heilig te houden. Zij wensen de kudde stil te maken over deze kwestie, waarom zij iets opbrengen in de hoop, dat dit hen bevredigen zal, en dat velen van hun volgelingen hun Bijbels zo weinig zullen onderzoeken, dat hun voorgangers gemakkelik dwaling de schijn zullen kunnen laten aannemen van waarheid; en zij nemen die als zodanig aan, daar zij op niets hogers zien dan hun voorgangers. ------------------------HOOFDSTUK 16: VOORBEREIDING OP HET EINDE EG 74 1 De Heer toonde mij op de 7de September 1850, te Oswego, N.Y., dat er een groot werk gedaan moet worden voor Zijn volk, voordat zij zouden kunnen bestaan in de slag van de dag des Heren. Ik werd gewezen op diegenen, die beweren Adventisten te zijn, maar die de tegenwoordige waarheid verwerpen, en zag dat zij aan het vervallen waren, en dat de hand des Heren in hun midden werkte om hen nu in de tijd van inzameling te verdelen en te verstrooien, zodat de kostbare juwelen onder hen, die vroeger misleid zijn geworden, de ogen mogen open doen en hun ware staat aanschouwen. En nu, wanneer de waarheid hun door de boodschappers des Heren voorgedragen wordt, zijn zij bereid om te luisteren, de schoonheid en harmonie ervan in te zien, hun vroegere vrienden en dwalingen te verlaten, de kostbare waarheid te omhelzen, en te staan waar zij hun stelling kunnen verklaren. EG 74 2 Ik zag, dat degenen, die zich tegen de Sabbat des Heren kanten, de Bijbel niet konden nemen en aantonen, dat onze stelling onjuist is; daarom belasterden zij degenen, die de waarheid geloven en leren, en vallen het karakter van die mensen aan. Velen, die tevoren nauw van geweten waren, en God en Zijn woord liefhadden, zijn zo verhard geworden, doordat zij het licht van de waarheid hebben verworpen, dat zij niet aarzelen om degenen, die de waarheid van de heilige Sabbat liefhebben, op boze wijze in een verkeerd daglicht te stellen en hen vals te beschuldigen, indien zij daardoor de invloed kunnen benadelen van degenen, die onbevreesd voor de waarheid uitkomen. Doch deze dingen zullen Gods werk niet tegenhouden. Inderdaad, deze wijze van handelen van de zijde dergenen, die de waarheid haten, zal juist het middel zijn om de ogen van sommigen te openen. Iedere kostbare steen zal uitgezocht en toevergaderd worden, want de hand des Heren is uitgestrekt om het overblijfsel van Zijn volk te verzamelen, en Hij zal dat werk op heerlike wijze volbrengen. EG 75 1 Wij, die de waarheid geloven, moeten zeer voorzichtig zijn om geen aanleiding te geven dat men kwaad kan spreken van onze goede daden. Wij behoren te weten, dat iedere stap, welke wij nemen, in overeenstemming is met de Bijbel; want zij, die de geboden Gods haten, zullen zich verheugen over onze misstappen en fouten, gelijk de goddelozen dat in 1843 deden. EG 75 2 Op de i4de Mei 1851 aanschouwde ik de schoonheid en lieflikheid van Jezus. Terwijl ik Zijn heerlikheid zag, kwam de gedachte niet bij mij op, dat ik ooit van Zijn tegenwoordigheid gescheiden zou worden. Ik zag een licht komen uit de heerlikheid, welke de Yader omringde, en terwijl het nader tot mij kwam, begon mijn lichaam te beven, en schudde ik als een blad. Ik dacht dat wanneer het dicht bij mij zou komen, ik doodgeslagen zou worden; maar het licht ging aan mij voorbij. Toen kon ik enigszins een besef krijgen van de grote en vreselike God, met Wie wij te doen hebben. Ik zag toen, welke zwakke denkbeelden sommigen zich vormen van de heiligheid van God, en hoe zeer zij Zijn heilige en eerbiedwaardige naam ijdel gebruiken, zonder te beseffen, dat het God is, de grote en vreselike God, over Wie zij spreken. In het gebed gebruiken velen onverschillige oneerbiedige uitdrukkingen, die de tedere Geest des Heren grieven, en de oorzaak zijn dat hun gebeden uit de hemel buitengesloten worden. EG 76 1 Ik zag ook dat velen niet beseffen, wat zij moeten worden om voor Gods aangezicht te kunnen leven zonder dat er een hogepriester in het heiligdom is gedurende de tijd der benauwdheid. Zij, die het zegel van de levende God ontvangen, en beschermd zullen worden in de tijd der benauwdheid, moeten het beeld van Jezus volkomen weerspiegelen. EG 76 2 Ik zag dat velen de voorbereiding, die zo zeer nodig is, verwaarloosden, en rekenden op de tijd der "verkoeling" en de "spade regen," om lien geschikt te maken om te staan in de dag des Heren, en voor Zijn aangezicht te leven. O, hoe velen heb ik in de tijd der benauwdheid zonder beschutting gezien! Zij hadden de nodige voorbereiding verzuimd; derhalve konden zij de verkoeling niet ontvangen, die alien moeten hebben om hen geschikt te maken om voor het aangezicht van een heilige God te leven. Zij, die weigeren om door de profeten gevormd te worden, en die hun zielen niet reinigen door de gehele waarheid te gehoorzamen, en gaarne geloven, dat hun toestand veel beter is, dan die wezenlik is, zullen komen tot de tijd, waarin de plagen uitgegoten worden, en dan inzien, dat zij uitgehouwen en gevormd hadden moeten worden voor het gebouw. Maar dan zal er geen tijd zijn om dit te doen, en geen Middelaar om hun zaak te bepleiten voor de Vader. Voor die tijd zal de vreselike verklaring afgekondigd zijn: "Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde." Ik zag, dat niemand deel kan nemen aan de "verkoelinq" tenzij hij eerst de overwinning behaald heeft over iedere lievelingszonde, over hoogmoed, zelfzucht, liefde tot de wereld, en over ieder verkeerd woord en iedere verkeerde daad. Wij moeten dus nader en nader tot de Heer komen, en ernstig die voorbereiding zoeken, die ons in staat zal stellen om staande te blijven in de slag van de dag des Heren. Laat ons eraan gedenken, dat God heilig is, en dat alleen heilige wezens ooit in Zijn tegenwoordigheid kunnen verkeren. ------------------------HOOFDSTUK 17: GEBED EN GELOOF EG 77 1 IK heb menigmaal gezien dat de kinderen des Heren het gebed verwaarlozen, voornamelik het eenzame gebed; dat velen niet dat geloof oefenen, hetwelk hun voonecht en plicht is te oefenen, menigmaal wachtende op dat gevoel, dat het geloof alleen brengen kan. Gevoel is geen geloof; de twee zijn twee verschillende dingen. Het staat aan ons om geloof te oefenen, maar het staat aan God om een blij gevoel en de zegen te geven. De genade Gods komt tot de ziel door het kanaal van het levend geloof, en het staat in onze macht om dat geloof te oefenen. EG 77 2 Het ware geloof eigent zich de beloofde zegen toe en maakt er aanspraak op, voordat het die beseft en gevoelt. Wij moeten onze gebeden in het geloof opzenden tot binnen het binnenste voorhangsel, en ons geloof zich de beloofde zegen laten toeëigenen, en er aanspraak op maken als ons eigendom. Dan moeten wij geloven, dat wij de zegen ontvangen, omdat ons geloof die ons toegeeigend heeft, en volgens het Woord is hij de onze. "Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden." Dat is geloof, bloot geloof, te vertrouwen, dat wij de zegen ontvangen, zelfs voordat wij het beseffen. Wanneer de beloofde zegen gevoeld en genoten is geworden, dan is het geloof verslonden. Maar velen veronderstellen dat zij veel geloof hebben, wanneer zij een grote mate van de Geest deelachtig zijn, en dat zij geen geloof kunnen hebben, tenzij zij de kracht van de Geest gevoelen. Dezulken verwarren het geloof met de zegen, die door het geloof komt. Juist dan, wanneer wij gevoelen dat wij de Geest niet hebben, is het tijd om geloof te oefenen. Wanneer dichte wolken van duisternis over de geest schijnen heen te trekken, is het tijd om het levend geloof door de duisternis te laten heendringen en de wolken te verdrijven Het ware geloof berust op de beloften, die in Gods woord besloten zijn, en alleen zij, die dat Woord gehoorzaam zijn, kunnen aanspraak maken op de heerlike beloften, erin vervat. "Indien gij in Mij blijft, en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden." Joh. 15: 7. "En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren, en doen hetgeen behagelik is voor Hem." 1 Joh. 3: 22 Wij moeten veel tijd in stil gebed doorbrengen. Christus is de wijnstok, wij zijn de ranken. En indien wij willen groeien en bloeien, moeten wij voortdurend sap en voedsel trekken uit de Levende Wijnstok; want gescheiden van de Wijnstok hebben wij geen kracht. EG 79 1 Ik vroeg de engel waarom er niet meer geloof en kracht in Israel aangetroffen wordt. Hij antwoordde: "Gij hebt de arm des Heren te gauw losgelaten. Breng uw gebeden met aandrang tot de troon, en blijf aanhouden in sterk geloof. De beloften zijn zeker. Gelooft, dat gij de dingen, die gij biddende begeert, ontvangen zult, en zij zullen u geworden." Toen werd ik op Elija gewezen. Hij was een mens van gelijke bewegingen als wij, en bad ernstiglik. Zijn geloof kon de toets doorstaan. Zevenmaal boog hij zich voor de Heer in het gebed, en eindelik werd de wolk bespeurd. Ik zag dat wij aari de zekere beloften getwijfeld hadden, en dat wij de Heiiand hadden gewond door ons gebrek aan geloof. De engel sprak: "Omgord u met de wapenrusting, en neem bovenal het schild des geloofs, want dat zal het hart, het leven zelf, behoeden voor de vurige pijlen van de boze." Wanneer de vijand er de moedelozen toe kan krijgen om hun ogen van Jezus af te trekken en ze op zichzelven te vestigen, en te denken over hun eigen onwaardigheid, in plaats van op de waardigheid van Jezus, Zijn liefde, Zijn verdiensten, en Zijn grote genade, zal bij hen hun schild des geloofs doen verliezen, en zijn doel bereiken; zij zullen blootstaan aan zijn vurige verzoekingen. De zwakken moeten dus tot Jezus opzien, en in Hem geloven; dan kunnen zij geloof oefenen. ------------------------HOOFDSTUK 18: DE TIJD VAN DE INZAMELING EG 80 1 De 23ste September toonde de Heer mij, dat Hij voor de tweede maal Zijn hand had uitgestrekt om het overblijfsel van Zijn volk te verzamelen, en dat de pogingen verdubbeld moesten worden in deze tijd van inzameling. In de tijd van de verstrooiing was Israel geslagen en gewond geworden; maar tans in de tijd van de toevergadering zal God Zijn volk helen en verbinden. Gedurende de verstrooiing hadden de pogingen, die gedaan werden om de waarheid te verspreiden, slechts weinig gevolg, en werkten weinig of niets uit; maar in de toevergadering, wanneer God Zijn hand heeft uitgestrekt om Zijn volk te verzamelen, zullen de pogingen om de waarheid te verspreiden de gewenste uitwerking hebben. Allen moeten verenigd en ijverig zijn in het werk. Ik zag dat het verkeerd was wanneer iemand naar de verstrooiing verwees, om voorbeelden aan te geven, die tans in de toevergadering onze handelingen moeten beheersen; want indien God nu niet meer voor ons deed dan Hij toen gedaan heeft, zou Israel nimmer ingezameld worden. Ik heb gezien dat de kaart van 1843 onder leiding van de hand des Heren gemaakt was, en dat hij niet veranderd moet worden; dat de cijfers waren, gelijk Hij ze hebben wilde; dat Zijn hand er over was, en dat die een fout in sommige van de cijfers verborg, zodat niemand die zien kon, totdat Zijn hand weggenomen werd. EG 81 1 Toen zag ik met betrekking tot het "gedurig" van Dan. 8: 12, dat het woord "offer" daar door meoselike wijsheid aan toegevoegd was, en niet bij de tekst behoort; en dat de Heer het rechte inzicht erin gaf aan degenen, die de roepstem van het uur des oordeels deden horen. Toen er eenheid heerste, voor het jaar 1844, hadden bijna alien hetzelfde inzicht over het korrekte begrip van het "gedurige;" maar in de verwarring sedert 1844 zijn er andere inzichten aangenomen, en duisternis en verwarring zijn er op gevolgd. Sedert is tijd geen toets geweest, en zal nimmermeer een toets zijn. EG 81 2 De Heer heeft mij getoond, dat de boodschap van de derde engel gaan moet tot de verstrooide kinderen des Heren, en aan hen verkondigd moet worden, maar dat die niet op tijd moet worden gegrond. Ik zag dat sommige mensen onder de invloed van een valse opwinding kwamen, die voortkwam uit het prediken van tijd; maar de boodschap van de derde engel is sterker dan tijd kan zijn. Ik zag dat deze boodschap op zijn eigen fondament kan staan, en geen tijd nodig heeft om hem te sterken; en dat hij met grote kracht zal verder gaan, en zijn werk doen, en in gerechtigheid afgesneden worden zal. EG 81 3 Toen werd ik op sommigen gewezen, die in de grote dwaling verkeren van te geloven, dat het hun plicht is om naar het oude Jeruzalem te gaan, en denken, dat zij daar een werk te doen hebben, voordat de Heer komt. Zulk een opvatting is berekend om de gedachten en de belangstelling af te trekken van het tegenwoordige werk des Heren, dat gedaan moet worden onder de boodschap van de derde engel; want zij, die denken dat zij nog naar Jeruzalem moeten gaan, zullen hun gedachten daar hebben, en hun middelen zullen aan de zaak van de tegenwoordige waarheid onthouden worden, om hen en anderen in staat te stellen van daarheen te gaan. Ik zag, dat zulk een zending geen wezenlik goed zou doen; dat het veel tijd zou kosten om ook maar enkele Joden te doen geloven in de eerste komst van Christus, en nog veel langer om hen aan Zijn wederkomst geloof te laten slaan. Ik zag dat Satan sommigen groteliks op dit punt bedrogen hai, en dat zielen overal rondom hen in dit land door hen geholpen en ertoe gebracht konden worden om de geboden Gods te houden; maar dat zij die aan hun lot overlieten. Ik zag ook, dat het oude Jeruzalem nimmer herbouwd zou worden; en dat Satan zijn uiterste deed om de gedachten van de kinderen des Heren nu op deze dingen te vestigen, nu, in de tijd van de inzameling, om hen te verhinderen al hun belangstelling te wijden aan het tegenwoordige werk des Heren, en er hen toe te leiden om de nodige voor-bereiding voor de dag des Heren te verwaarlozen. EG 82 1 Lieve Lezer: Een gevoel van verplichting tegenover mijn broeders en zusters, en de wens, dat het bloed van zielen niet aan mijn klederen gevonden zal worden, heeft mij geleid tot het schrijven van dit werkje. Ik ben mij bewust van het ongeloof, dat in de harten van de menigte betreffende gezichten bestaat, alsook dat velen, die belijden uit te zien naar Christus, en leren, dat wij in de "laatste dagen" zijn, zeggen dat ze alle van Satan zijn. Ik verwacht veel tegenstand van dezulken; en indien ik niet gevoeld had, dat de Heer het van mij verlangde, zou ik mijn gezichten niet op deze wijze openbaar gemaakt hebben, daar zij waarschijnlik de haat en spot van sommigen zullen opwekken. Maar ik vrees Gode meer dan de mens. EG 83 1 Toen de Heer mij in het eerst boodschappen gaf om aan Zijn volk bekend te stellen, viel het mij moeilik om ze te geven, en verzachtte ik ze menigmaal, en maakte ze zo zacht, mogelik, uit vrees van sommigen te kwetsen. Het was mij een grote beproeving, de boodschappen bekend te maken, gelijk de Heer ze mij gaf. Ik besefte niet, hoe ontrouw ik was, en zag de zonde en het gevaar van zulk een handelwijze niet in, totdat ik in een gezicht in de tegenwoordigheid van Jezus gebracht werd. Hij zag mij met een strenge blik aan, en keerde Zijn aangezicht van mij af. Het is niet mogelik om de ontzetting en zielsangst te beschrijven, die ik toen gevoelde. Ik viel op mijn aangezicht voor Hem neder, maar had geen kracht om een woord te uiten. O, hoe zeer verlangde ik om bedekt te worden en uit het bereik te zijn van die strenge blik! Toen kon ik tot op zekere hoogte beseffen, wat degenen, die verloren gaan, zullen voelen, wanneer zij roepen tot de bergen en tot de steenrotsen: "Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht desgenen, die op de troon zit, en van de toorn des Lams." EG 83 2 Kort daarop zei een engel mij, dat ik moest opstaan, en het gezicht, dat zich aan mijn ogen voordeed, kan nauweliks beschreven worden. Ken gezelschap van mensen word aan mij voorgesteld, wier haar uitgetrokken en klederen gescheurd waren, en wier aangezichten een beeld van wanhoop en afgrijzen toonden. Zij kwamen tot zeer dicht bij mij, on vat ten aan hun klederen, en wreven die over do mijne. Ik blikto neer op mijn klederen, en zag dat ze met bloed bevlekt waren, en dat het bloed er gaten in uitbeet. Wederom viel ik als dood aan de voeten van mijn begeleidende engel neder. Ik kon geen enkele verontscbuldiging inbrengen. Mijn tong weigerde een woord te spreken, en ik verlangde om weg te komen uit zulk een heilige plaats. Wederom stelde de engel mij op mijn voeten, en zei: "Dit is nu niet uw geval, maar dit toneel is aan u voorbijgegaan, om u te doen weten, wat uw toestand zijn moet, wanneer gij nalaat om aan anderen bekend te maken, wat de Heer u geopenbaard heeft. Maar indien gij getrouw zijt tot bet einde, zult gij eten van de boom des levens, en drinken uit de rivier van het water des levens. Gij zult veel moeten lijden, maar de genade Gods is u genoeg" Toen voelde ik mij gewillig om alles te doen wat de Heer van mij verlangen zou, opdat ik Zijn goedkeuring mocht erlangen, en niet Zijn vreselik strenge blik zou gevoelen. EG 84 1 Ik ben menigmaal vals beschuldigd geworden van leerstellingen voor te staan die aan het Spiritisme eigen zijn. Maar voordat de editeur van de Day-Star in die dwaling verviel, gaf de Heer mij een gezicht van de treurige en verwoestende invloed, die hij en anderen op de kudde zouden hebben, door spiritistiese ideeën te leren. Ik heb de lieflike Jezus menigmaal gezien, en Hij is een persoon. Ik vroeg Hem of Zijn Yader een persoon was, en of Hij een vorm had zoals Hij. Jezus sprak: "Ik ben het uitgedrukte beeld van de persoon Mijns Yaders." EG 84 2 Ik heb menigmaal gezien, dat het spiritistiese idee al de heerlikheid van de hemel wegnam, en dat in veler gedachten de troon van David en de lieflike persoon van Jezus versmolten zijn in het vuur van het Spiritisme. Ik heb gezien, dat sommigen, die bedrogen en tot deze dwaling gebracht zijn, weer teruggebracht zullen worden tot het licht der waarheid; maar het zal hun bijna onmogelik zijn om geheel en al vrij te komen van de bedrieglike macht van het Spiritisme. Dezulken moeten degelik hun dwalingen belijden, en ze voor altijd opgeven. EG 85 1 Ik raad u het woord van God als het richtsnoer van uw geloof en leven aan, lieve lezer. Volgens dat woord zullen wij geoordeeld worden. God heeft in dat woord beloofd, in de "LAATSTE DAGEN" gezichten te zullen geven; niet als een nieuw richtsnoer voor het geloof, maar tot troost van Zijn volk, en om hen, die van de bijbelse waarheid afdwalen, terecht te brengen. Op die wijze handelde God met Petrus, toen Hij op het punt stond van hem uit te zenden om het evangelie aan de heidenen te verkondigen. Hand. 10. EG 85 2 Tot degenen, die dit werkje misschien zullen verspreiden, zou ik wensen te zeg'gen, dat het alleen bedoeld is voor de oprechten, en niet voor degenen, die geneigd zijn te spotten met de dingen van de Geest Gods. ------------------------HOOFDSTUK 19: DROMEN VAN MEVR. WHITE Aangehaald in "Bevindingen en Gezichten." EG 86 1 Ik droomde, dat ik een tempel zag, waar veel mensen zich heen spoedden. Alleen degenen, die een schuilplaats zochten in die tempel, zonden behouden worden, wanneer de tijd tot een eind zou komen. Allen die er buiten bleven, moesten voor eeuwig verloren gaan. De menigten daar buiten, die verschillende wegen volgden, belachten en bespotten degenen, die de tempel binnengingen, en zeiden tot hen, dat dit plan voor veiligheid een slim bedrog was; dat er inderdaad in het geheel geen gevaar was om aan te ontkomen. Zij hielden zelfs sommigen vast ten einde hen te verhinderen zich binnen de muren te spoeden. EG 86 2 Bevreesd om uitgelachen en bespot te worden, dacht ik dat het het beste zou zijn om te wachten, totdat de menigte uiteenging, of totdat ik ongemerkt zou kunnen binnengaan. Maar het aantal mensen nam toe, in plaats van af, en bang om te laat zijn, verliet ik haastig mijn woning, en baande mij een weg door de menigte heen. In mijn verlangen om de tempel te bereiken, lette ik niet op, en stoorde mij niet aan het gedrang van mensen, dat om mij heen was. Het gebouw binnentredend, zag ik, dat de onzaglike tempel rustte op een uitermate grote pilaar, en daaraan was een Lam vastgebonden, dat verwond was, en bloedde. Wij, die tegenwoordig waren, schenen te weten, dat dit Lam om ons verwond en verbrijzeld was. Allen, die de tempel inkwamen, moesten voor het Lam komen en hun zonden belijden. EG 87 1 Vlak voor het Lam waren verhoogde zitplaatsen, waarop een gezelschap van mensen zat, die er zeer gelukkig uitzagen. Het licht des hemels scheen hun aangezichten te beschijnen, en zij loofden God en zongen liederen van blijde dank, die geleken op de muziek van engelen. Zij waren degenen, die voor het Lam waren gekomen, hun zonden hadden beleden en vergiffenis ontvangen, en die nu in blijde afwachting waren van de een of andere heerlike gebeurtenis. EG 87 2 Zelfs na het gebouw binnengegaan te zijn, kwam er vrees over mij, en had ik een gevoel van schaamte, dat ik mij voor al de mensen zou moeten verootmoedigen. Maar ik scheen gedwongen te worden om naar voren te gaan, en liep langzaan om de pilaar heen, om v66r het Lam te komen, toen er op een bazuin geblazen werd: de tempel schudde, triomfkreten gingen op van de verzamelde heiligen, een vreselik helder licht verlichtte het gebouw, en toen werd alles dichte duisternis. De gelukkige mensen waren alien met het licht verdwenen, en ik was alleen achtergelaten in de stille verschrikking van de nacht. EG 87 3 Ik ontwaakte in doodsangst, en kon mijzelf nauweliks overtuigen dat ik gedroomd had. Het scheen mij toe dat mijn verdoeming beslist was, en de Geest des Heren mij verlaten had, om nimmer terug te keren. Mijn neerslachtigheid verergerde nog, indien zo iets mogelik was. EG 87 4 Spoedig hierop had ik een andere droom. Ik scheen in de grootste wanhoop neer te zitten, met mijn gezicht in mijn handen, en peinzende als volgt: Indien Jezus op aarde was, zou ik tot Hem gaan, mij aan Zijn voeten werpen, en Hem al mij lijden vertellen. Hij zou Zieh niet van mij afkeren, Hij zou mij barmhartig zijn, en ik zou Hem altijd liefhebben 311 dienen. Juist op dat ogenblik werd er een deur geopend, en een persoon, schoon van gestalte en aangezicht, trad binnen. Hij zag vol mededogen op mij neer en zei: "Yerlangt gij Jezus te zien? Hij is hier, en gij kunt Hem zien, indien gij dat wenst. Neem al wat gij bezit en volg Mij na." EG 88 1 Ik hoorde dit met onuitsprekelike blijdschap aan, en blijmoedig verzamelde ik mijn kleine bezitting, ieder op prijs gesteld kleinood, en volgde mijn gids. Hij leidde mij een steile en schijnbaar houwvallige trap op. Toen ik de trap begon op te klimmen, waarschuwde hij mij om mijn ogen naar boven gevestigd te houden, anders zou ik duizelig worden en vallen. Vele anderen, die de steile trap opklommen, vielen er af, voordat zij de top bereikten. EG 88 2 Eindelik kwamen wij op de laatste trede, en stonden voor een deur. Hier gaf mijn gids mij last om al de dingen acher te laten, die ik met mij mede gebracht had. Ik legde ze blijmoedig neer; daarna opende hij de deur, en zei dat ik moest binnengaan. In een ogenblik stond ik voor Jezus. Het was niet mogelik om zich te vergissen in dat schone gelaat. Zulk een stralende uitdrukking van goedertierenheid en majesteit kon aan niemand anders toebehoren. Toen Zijn blik op mij rustte, wist ik onmiddellik dat Hij bekend was met iedere omstandigheid van mijn leven, en al mijn innerlike gedachten en gevoelens. EG 88 3 Ik trachtte mij aan Zijn blik te onttrekken, daar ik mij niet bij machte voelde om de blik van Zijn onderzoekende ogen te verduren; maar Hij kwam tot mij met een glimlach, en zei, Zijn hand op mijn hoofd leggende: "Vrees niet." Het geluid van Zijn zoete stem deed mijn hart trillen van een gelukzaligheid, zoals ik nooit tevoren gevoeld had. Ik was te blij om een woord te uiten, maar, overmeesterd door een gevoel van onuitsprekelik geluk, zonk ik aan Zijn voeten neer. Terwijl ik daar hulpeloos nederlag, gingen tonelen van schoonheid en heerlikheid aan mijn oog voorbij, en ik scheen de veiligheid en de vrede van de hemel erlangd te hebben. Eindelik keerde mijn kracht terug, en stond ik op. De liefhebbende ogen van Jezus waren nog steeds op mij gevestigd, en Zijn glimlach verulde mijn ziel met blijdschap. Zijn tegenwoordigheid vervulde mij met heilige eerbied en onuitsprekelike liefde. EG 89 1 Mijn gids opende nu de deur, en samen traden wij naar buiten. Hij zei mij, dat ik al wat ik buiten de deur gelaten bad, weer moest opnemen. Toen dit gedaan was, gaf hij mij een groen koord, dat stijf opgerold was. EG 89 2 Dit, zei hij, moest ik op mijn hart dragen, en wanneer ik Jezus wenste te zien, moest ik het uithalen en het zo lang mogelik uitrekken. Hij waarschuwde mij om het niet lang opgerold te laten, opdat het geen knopen krijgen zou, en het moeilik zou worden om het weer los te winden. Ik legde het koord op mijn hart, en ging blijde de nauwe trap weer af, de Heer lovende, en vol vreugde aan iedereen, die ik ontmoette, vertellende, waar zij Jezus vinden konden. Deze droom gaf mij hoop. Het groene koord stelde, in mijn gedachte, geloof voor, en de schoonheid en eenvoud van op God te vertrouwen begon aan mijn donkere ziel klaar te worden. ------------------------HOOFDSTUK 20: DE DROOM VAN WILLIAM MILLER Aangehaala in Hoofdstuk VIII EG 90 1 Ik droomde dat God mij door een onzichtbare hand een zonderling kistje zond, dat tien duim lang was bij zes in het vierkant, gemaakt van ebbehout, en wonderlik ingelegd met paarlen. Aan het kistje was een sleutel gehecht. Onmiddellik nam ik de sleutel en opende het kistje, toen ik tot mijn verwondering allerlei soorten van juwelen, diamanten, edelstenen, en gouden en zilveren geldstukken van alle grootten en waarde zag, die prachtig geschikt lagen, ieder op zijn eigen plek in het kistje; en op die wijze geschikt weerspiegelden zij een licht en heerlikheid, die alleen door de zon geevenaard wordt. EG 90 2 Ik achtte, dat het mijn plicht niet was om alleen te genieten van dit wonderbare schouwspel, ofschoon mijn hart overgelukkig was bij het zien van de glans, schoonheid en waarde van de inhoud. Ik plaatste het derhalve op een tafel in het midden van mijn kamer, en liet weten, dat alien, die zulks wensten, konden komen om het heerlikste en schitterendste ste schouwspel te zien, dat een mens immer in dit leven gezien heeft. EG 90 3 De mensen begonnen te komen, in de aanvang weinig in getal, maar toenemende tot er een menigte was. In het begin toen zij in het kistje keken, verwonderden zij zich, en juichten van blijdschap. Maar toen de toeschouwers toenamen, begon iedereen moeite te maken met de juwelen, en ze uit het kistje te nemen en op de tafel rond te leggen. EG 91 1 Ik begon te denken, dat de eigenaar bet kistje en de juwelen weer van mij terug zou eisen; en dat, indien ik toeliet, dat ze rondgelegd werden, ik ze nimmer weer op hun plaats in het kistje zou kunnen krijgen, gelijk ze geweest waren; en ik voelde dat ik de verantwoordelikheid ervan nooit zou kunnen dragen, want die zou zeer groot zijn. Toen begon ik te p'eiten met de mensen, dat ze ze niet zouden aanraken, en ook niet uit het kistje zouden nemen; maar hoe meer ik pleitte, des te meer legden zij ze rond;--en nu schenen zij ze zelfs door de gehele kamer te verspreiden, en op de vloer en op ieder meubelstuk in de kamer EG 91 2 Toen zag ik, dat onder de echte juwelen en geldstukken, die zij verspreid hadden, er een ontelbaar aantal onechte juwelen en nagemaakte geldstukken was. Ik was zeer vertoornd over hun laag gedrag en ondankbaarheid, en bestrafte hen erover en verweet het hun; maar hoe meer ik bestrafte, des te meer verspreidden zij de onechte juwelen en nagemaakte geldstukken onder de echte. EG 91 3 Toen werd ik bitter in mijn gemoed, en begon mijn lichaamskracht te gebruiken om hen uit de kamer te duwen; maar terwijl ik er een uitstootte, kwamen er drie anderen binnen, en brachten vuil, en houtkrullen en zand, en allerlei rommel in, totdat elk echte juweel, diamant, en geldstuk er mede bedekt was, en ze niet langer te onderscheiden waren. Zij braken mijn kistje ook stuk, en strooiden de stukken rond in het vuil. Ik dacht dat niemand acht sloeg op mijn vedriet of mijn toorn. Ik werd gans en al hopeloos en moedeloos, en zat neder en weende. EG 91 4 Terwijl ik op die wijze weende en over mijn groot verlies en mijn verantwoordelikheid treurde, gedacht ik aan God, en bad ernstig tot Hem, om mij hulp te zenden. EG 92 1 On middellik opende zich de deur en een man trad de kamer binnen, en al de mensen gingen er uit; hij had een bezem in zijn hand, opende de vensters, en begon het vuil en de rommel uit de kamer op te vegen. EG 92 2 Ik riep hem toe om het niet te doen, want dat er kostbare juwelen onder de rommel lagen. EG 92 3 Hij zei tot mij, "Vrees niet," want hij zou "er zorg voor dragen." EG 92 4 En toen, terwijl hij het vuil en de rommel, de onechte juwelen en nagemaakte geldstukken opveegde, steeg het alles samen op, en dreef als een wolk het venster uit, en de wind voerde het met zich mee. In het gewoel sloot ik mijn ogen een ogenblik; toen ik ze weer opendeed, was al het vuilnis weg. De kostbare juwelen, de diamanten, de gouden en zilveren geldstukken lagen overal door de kamer verspreid. EG 92 5 Hij plaatste toen een kistje op de tafel, veel groter en prachtiger dan het vorige, en nam de juwelen, de diamanten en de geldstukken met handenvol op, en wierp ze in het kistje, totdat er niet een ove gebleven was--ofschoon sommige van de diamenten niet groter waren dan de punt van een speld. EG 92 6 Toen riep hij mij om te "komen en te zien." EG 92 7 Ik keek in het kistje, maar mijn ogen werden verblind door hetgeen ik zag. Zij blonken met tienmaal groter heerlikheid dan inhet eerst. Ik dacht dat ze geschuurd wraren in het zand door de voeten van die boze mensen, die ze verstrooid en in het stof vertrapt hadden. Zij waren in prachtige orde in het kistje geschikt, iedere steen op zijn plaats, zonder dat de man, die ze er in wierp, er enige zichtbare moeite toe deed. Ik juichte uit pure blijdschap, en die juichtoon deed me ontwaken. ------------------------HOOFDSTUK 21: EEN VERKLARING EG 93 1 Lieve Christenvrienden: Daar ik een korte schets gegeven heb van mijn bevindingen en gezichten, in het jaar 1851 uitgegeven, schijnt het mijn plicht te zijn om enige woorden te zeggen over enkele punten in dat werkje; alsook om latere gezichten te geven. EG 93 2 1. In hoofdstuk 2 (Verdere Gezichten) wordt het volgende gezegd: "Ik zag dat de heilige Sabbat de scheidsmuur is, en zijn zal, tussen het ware Israel Gods en de ongelovigen; en dat de Sabbat de grote kwestie is, die de harten van Gods geliefde, wachtende heiligen aaneen zal binden. Ik zag dat God kinderen heeft, die de Sabbat niet inzien en hem niet houden. Zij hebben het licht, dat erop schijnt., niet verworpen. En bij het begin van de tijd der benauwdheied werden wij vervuld met de Heilige Geest, en gingen wij uit en verkondigden de Sabbat meer in het biezonder." EG 93 3 Dit gezicht werd in 1847 gegeven, toen er slechts zeer weinig Advent gelovigen waren, die de Sabbat heilighielden: en onder dezen achtten slechts weinigen het houden ervan van voldoend belang om een lijn te trekken tussen Gods volk en ongelovigen. Nu begint men de veivulling van dat gezicht te zien. "Het begin van de tijd der benauwdheid," hier genoemd, heeft g'een betrekking op de tijd, wanneer de plagen zullen beginnen uitgegoten te worden, maar op een kort tijdperk, juist vóórdat zij uitgegoten worden, terwijl Christus nog in het heiligdom is. In die tijd, terwijl het verlossingswerk aan een eind gebracht wordt, zal er benauwdheid over de aarde komen, en de volken zullen toornig zijn, en toch in toom worden gehouden, zodat zij het werk van de derde engel niet hinderen. In die tijd zal de "spade regen," of "verkoeling van hoc aangezicht des Heren" komen, om kracht bij te zetten aan de grote stem van de derde engel en de heiligen klaar te maken om te kunnen staande blijven in het tijdperk, wanneer de zeven laatste plagen zullen uitgegoten worden. EG 94 1 2. Het gezicht van de "Open en de Gesloten Deur," werd in het jaar 1849 gegeven. De toepassing van Openb. 3: 7, 8 op het hemelse heiligdom en Christus' bediening was mij geheel en al nieuw. Ik had de gedachte nooit door iemand horen uitspreken. Tans, nu het onderwerp van het heiligdom duidelik verstaan wordt, ziet men de toepassing in al zijn kracht en schoonheid. EG 94 2 3. Het gezicht, waarin mij getoond werd, dat de Heer "voor de tweede maal Zijn hand had uitgestrekt om het overblijfsel van Zijn volk te verzamelen," beschreven in Hoofdstuk XVIII (De Tijd van Inzameling), heeft alleen betrekking op de eenheid en de kracht, die er eenmaal heersten onder degenen, die Christus verwachten, en op het feit, dat Hij begonnen was om Zijn volk wederom aaneen te binden en te herstellen. EG 94 3 4. Openbaringen van Geesten. Lees in hoofdstuk VI (De Open en de Gesloten Denr) als volgt: "Ik zag, dat het geheimzinnige kloppen te Nieuw York en op andere plaatsen de kracht van Satan was, en dat zulke dingen meer en meer algemeen zouden worden, en dat er een godsdienstige schiin aan gegeven zou worden om de mensen, die misleid werden, een gevoel van grotere zekerheid te geven, en de harten van Gods volk, indien mogelik, tot die dingen af te trekken, en hen te doen twijfelen aan de leringen en de kracht van de Heilige Geest." Dit gezicht werd in 1849 gegeven, bijna vijf jaren later. Toen waren de openbaringen van de geesten nog bijna uitsluitend bepaald tot de stad Rochester, en bekend als het "Rochester kloppen." Sedert die tijd heeft de ketterij zich meer verspreid dan iemand ooit had kunnen denken. EG 95 1 Veel van het gezicht, dat in Augustus 1850 gegeven werd, en beschreven is in hoofdstuk XII (Geheimzinnig Kloppen), is sedert die tijd vervuld, en wordt nog steeds vervuld. Hier is een gedeelte ervan: "Ik zag dat het al gauw godslastering genoemd zou worden om tegen het kloppen te spreken, en dat dit zich meer en meer ver-spreiden zou; dat Satans macht zou toenemen, en dat sommigen van zijn toegewijde volgelingen kracht zouden hebben om tekenen te doen, en zelfs vuur uit de hemel te doen afkomen ten aanschouwen van de mensen. Mij werd getoond, dat deze hedendaagse tovenaars door het kloppen en het mesmerisme de wonderen, door onze Heer Jezus Christus gewrocht, nog zouden verklaren, en dat velen geloven zouden, dat al de machtige werken van de Zoon van God, toen Hij op aarde was, verricht waren door deze zelfde macht." EG 95 2 Ik zag de dwaling van het kloppen--welk een voortgang die maakte, en dat, indien het mogelik ware, zelfs de uitverkorenen er door verleid zouden worden. Satan zal macht hebben om de gestaltenis van vormen voor ons te doen verschijnen, die voorgeven onze familiebetrekkingen of vrienden te wezen, welke in Jezus ontslapen zijn. Zij zullen het doen voorkomen, alsof deze vrienden tegenwoordig waren; de woorden, die zij spraken, terwijl zij hier waren, en waar wij mede bekend zijn, zullen herhaald worden, en dezelfde toon van stem, die zij in hun leven hadden, zal ons oor treffen. Dit is alles om de heiligen te misleiden, en hen te verstrikken in het geloof aan deze dwaling. EG 96 1 Ik zag dat de beiligen de tegenwoordige waarheid degelik moeten leren verstaan, en dat zij verplicht zullen zijn die uit de Schrift te handhaven. Zij moeten de staat van de doden verstaan; want de geesten van duivelen zullen bun nog verschijnen, voorgevende geliefde vrienden en familiebetrekkingen te zijn, en bun verklaren, dat de Sabbat veranderd is, benevens andere onschriftuurlike leerstellingen. Zij zullen alles doen wat in hun macht slaat om medegevoel op te wekken, en wondertekenen voor hen doen, om te bevestigen wat zij zeggen. Gods volk moet klaar staan om deze geesten te weerstaan met de waarheid uit de Bijbel, dat de doden niet met al weten, en dat zij, die verschijnen, de geesten van duivelen zijn. Onze gedachten moeten niet worden ingenomen door de dingen om ons heen, maar moeten zich bezighouden met de tegenwoordige waarheid, en met onze voorbereiding om verantwoording te kunnen doen van onze hoop met zachtmoedigheid en vreze. Wij moeten wijsheid zoeken van Boven, opdat wij mogen staande blijven in deze tijd van dwaling en bedrog. EG 96 2 Wij moeten het fondament van onze hoop degelik onderzoeken, want we zullen er een reden voor moeten geven uit de Schriften. Deze dwaling zal zich verspreiden, en wij zullen er van aangezicht tot aangezicht tegen moeten strijden; en tenzij wij er klaar voor zijn, zullen wij er in verstrikt raken, en er door overwonnen worden. Maar indien wij van onze kant doen wat wij kunnen om klaar te zijn voor de strijd, die ons juist tevoren staat, zal God Zijn deel doen, en zal Zijn almachtige arm ons beschermen. Hij zou eerder iedere engel uit de heerlikheid afzenden om getrouwe zielen te hulp te komen, en een ommuring om hen te maken, dan hen te laten misleiden en aftrekken door de wonderen der leugen van Satan. EG 97 1 Ik zag de snelheid, waarmede deze dwaling zich verspreidt. Een spoortrein werd mij getoond, die met bliksemsnelheid voortging. De engel zei mij, dat ik nauwkeurig moest opletten. Ik richtte mijn ogen op de trein. Het scheen alsof de gehele wereld in de trein zat; dat er niemand achtergelaten kon zijn. De engel sprak: "Zij binden het in busselen, om het te verbranden." Toen toonde hij mij de kondukteur, die een statige, welgevormde persoon scheen te zijn, tot wie al de passagiers opzagen, en die ze eerbiedigden. Ik wist niet wat er van te denken, en vroeg mijn begeleidende engel, wie hij was. Hij zei, "Dat is Satan. Hij is de kondukteur in de gedaante van een engel des lichts. Hij heeft de wereld gevangen genomen. Zij zijn overgegeven aan een kracht der dwaling, dat zij een leugen zouden geloven, opdat zij veroordeeld mogen worden. Deze man, de volgende in rang onder hem, is de drijver, en nog andere van zijn werktuigen worden in verschillende hoedanigheden gebruikt, naardat hij ze nodig heeft, en ze reizen alien met bliksemsnelheid naar het verderf." EG 97 2 Ik vroeg de engel of er niemand achter was gebleven. Hij zei mij, dat ik in de tegenovergestelde richting kijken moest, en daar zag ik een klein gezelschap reizende langs een smal pad. Allen schenen nauw verenigd te zijn, aaneen gebonden door de waarheid, in bundels of gezelschappen. De engel sprak: "De derde engel bindt of verzegelt hen in bundelen voor de hemelse schuur." Dit kleine gezelschap zag er afgetobd uit, alsof zij door grote beproevingen en strijd heengegaan waren. En het scheen alsof de zon juist opgegaan was van achter een wolk en hun aangezichten bescheen, waardoor zij er zegevierend uitzagan, alsof hun overwinningen bijna behaald waren. EG 98 1 Ik zag dat de Heer de wereld in de gelegenheid gesteld heeft om de valstrik te ontdekken. Dit ene ding is voor de Christen duidelik genoeg, als er niets anders duidelik is: namelik, dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen het kostelike en het vuile. Thomas Paine, wiens lichaam nu tot stof vergaan is, en die aan het einde van de duizend jaren, bij de tweede opstanding, opgeroepen zal worden om zijn loon te ontvangen en de tweede dood te ondergaan, wordt door Satan voorgesteld als in de hemel, en aldaar hoog verheven zijnde. Satan heeft hem op de aarde gebruikt zolang hij maar kon, en zet nu hetzelfde werk nog voort door voor te wenden, dat. Thomas Paine zo zeer verheven is en in de hemel geëerd wordt; gelijk hij de mensen hier geleerd heeft, wil Satan het doen voorkomen, dati hij in de hemel leert. Er zijn sommigen die met afschuw zien op zijn leven en dood, en zijn verdorven leerstellingen, terwijl hij leefde, maar die tans gewillig zijn om door hem geleerd te worden,--een van de snoodste en slechtste onder de mensen, iemand, die God en Zijn wet verachtte. EG 99 1 Hij, die de vader der leugen is, verblindt en misleidt de wereld door zijn engelen uit te zenden om voor de apostelen te spreken, en het te doen schijnen alsof zij tegenspreken, wat zij door de ingeving van de Heilige Geest geschreven hebben, toen zij op aarde waren. Deze leugenachtige engelen laten de apostelen hun eigen leer verguizen, en verklaren dat die vervalst is. Op die wijze schept Satan er genot in om belijdende Christenen, en de gehele wereld, in onzekerheid te brengen aangaande het woord van God. Dat heilige Boek snijdt dwars door zijn spoor, en werkt zijn plannen tegen; daarom doet hij hen twijfelen aan de Goddelike oorsprong ervan. Dan stelt hij hun de ongelovige Thomas Paine voor, alsof die de hemel binnengegaan was, toen hij stierf, en nu met de heilige apostelen, die hij op aarde haatte, bezig zou zijn om de wereld te leren. EG 99 2 Satan geeft aan elk van zijn engelen een zekere rol te spelen. Hij dringt er bij alien op aan om geslepen, listig en sluw te zijn. Hij geeft sommigen van hen last om het part van de apostelen te spelen, en in hun naam te spreken, terwijl anderen de rol moeten vervullen van ongelovige en goddeloze mensen, die God vloekende gestorven zijn, maar die nu zeer godsdienstig schijnen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de heiligste onder de apostelen en de snoodste ongelovige. Beiden moeten zij hetzelfde leren. Het doet er niet toe, wie Satan laat spreken, indien zijn doel slechts bereikt wordt. Hij was hier op aarde zo nauw met Paine verbonden, hem in zijn werk helpende, dat het hem gemakkelik is, om tot zelfs de woorden te kennen, die Paine gebruikte, zowel als het handschrift na te maken van de man, die hem zo trouw diende, en die zijn plannen zo goed uitvoerde. Satan dikteerde hem veel van zijn geschriften, en het valt hem nu gemakkelik om door middel van zijn engelen gevoelens uit te drukken en het te doen schijnen, dat zij van Thomas Paine komen, die, terwijl hij leefde, een toegewijde dienstknecht van de boze was. Dit is het meesterstuk van Satan. Al zijn leringen, die voorgewend worden te komen van de apostelen, heiligen, en goddelozen, die gestorven zijn, komen direkt van zijn sataniese majesteit. EG 100 1 Het feit, dat Satan beweert, dat de man, die hij zo zeer liefgehad heeft, en die God zo volkomen haatte, nu met de heilige apostelen en engelen in de heerlikheid is, behoorde genoeg te zijn om de sluier weg te nemen van aller ogen, en aan een iegelik het duistere, geheimzinnige werk van Satan bloot te leggen. Hij zegt toch eigenlik aan de wereld en aan de ongelovigen: Het doet er niet toe, hoe slecht gij zijt; het doet er niet toe, of gij gelooft of niet gelooft in God of de Bijbel; leef zoals het u behaagt, de hemel is uw tehuis; want alien weten, dat indien Thomas Paine in de hemel is, en dat nog wel zo verheven, zij er zonder twijfel ook komen zullen. Deze dwaling is zo opvallend, dat alien die zien kunnen, indien zij het willen. Satan doet nu door middel van personen gelijk Thomas Paine, al wat hij getracht heeft te doen sedert zijn val. Hij neemt door zijn macht en wonderen der leugen het fondament van de hoop van de Christen weg, en verduistert de zon, die hem licht moet geven op het nauwe pad, dat naar de hemel voert. Hij doet de wereld geloven dat de Bijbel niet ingegeven is, dat hij niet beter is dan een boek met verhalen; terwijl hij iet aanbiedt dat de plaats ervan kan innemen: namelik, openbaringen van geesten. EG 101 1 Hier is een kanaal, dat geheel en al aan hem toegewijd is, en onder zijn beheer staat; en hij kan de wereld doen geloven wat hij wil. Het Boek, dat hem en zijn volgelingen moet oordelen, stelt hij in de schaduw, juist waar hij wil dat het zijn zal. De Heiland der wereld stelt hij voor als niet meer zijnde dan een gewoon mens; en evenals de romeinse wacht, die het graf van Jezus bewaakte, het leugenachtige gerucht verspreidde, dat de hogepriesters en de oudsten hun in de mond legden, zo zullen de arme, misleide volgelingen van deze voorgewende openbaringen van geesten, herhalen en trachten voor te stellen, dat er niets wonderdadigs is in de geboorte, de dood en de opstanding van onze Heiland. Na Jezus op de achtergrond geplaatst te hebben, vestigen zij de aandacht van de wereld op zich zelven, en op hun tekenen en wonderen der leugen, welke, zo zeggen zij, de werken van Christus ver te boven gaan. Op die wijze wordt de wereld in de valstrik gevangen, en in een gevoel van veiligheid gesust, zodat hun vreselik bedrog niet te ontdekken zal zijn, totdat de zeven laatste plagen uitgegoten worden. Satan lacht, wanneer hij zijn plan zo goed ziet gelukken, en de gehele wereld in de valstrik ziet lopen. EG 102 1 5. In hoofdstuk X (Einde van de 2300 Dagen heb ik) gezegd: "Een wolk van heerlik licht overdekte Hem" (de Vader), en dat Zijn persoon niet gezien kon worden. Ik heb ook gezegd, dat ik de Vader van de troon zag opstaan. De Vader was omhuld door een kolom van licht en heerlikheid zodat Zjin persoon niet gezien kon worden; toch wist ik dat het de Vader was, en dat dit licht en die heerlikheid van Zijn persoon uitgingen. Toen ik deze kolom van licht en heerlikheid zich zag opheffen van boven de troon, wist ik dat dit was omdat de Vader Zich bewoog; daarom zei ik, dat ik de Vader zag opstaan. De heerlikheid of uitnemendheid van Zijn persoon heb ik nooit gezien; niemand zou die kunnen aanschouwen, en leven; maar de kolom van licht en heerlikheid, die Zijn persoon omhulde, kon gezien worden. EG 102 2 Ik heb ook gezegd: "Satan scheen bij de troon te zijn en te trachten het werk van God voort te zetten." Ik zal een andere zin aanhalen van die zelfde bladzijde: "Ik keerde mij om, om te zien naar het gezelschap, dat nog steeds voor de troon nedergebogen was." Nu was dit biddende gezelschap in deze sterflike staat op de aarde, en werd toch aan mij voorgesteld als neergebogen voor de troon. Ik heb nooit de indruk gehad, dat deze personen wezenlik in het Nieuwe Jeruzalem waren. Ook is het nimmer in mijn gedachte opgekomen, dat enige sterveling zou kunnen veronderstellen, dat ik geloofde, dat Satan wezenlik in het Nieuwe Jeruzalem was. Maar heeft Johannes de grote rode draak niet in de hemel gezien? Ongetwijfeld. "En er werd een ander teken gezien in de hemel; en zie er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen." Openb. 12: 3. Welk een monster om in de hemel te zijn! Hier schijnt een even goede reden te hestaan voor spot als in de uitleg, welke sommige mensen aan mijn gezegden gegeven hebben. EG 103 1 6. In hoofdstuk VIII (Aan de Kleine Kudde) is een gezicht, dat mij in Januarie 1850 gegeven werd. Het gedeelte van dit gezicht, dat betrekking heeft op middelen, welke aan de boodschappers onthouden worden, doelt meer in het biezonder op die tijd. Sedert dit geschreven werd, zijn er vrienden van de zaak van de tegenwoordige waarheid verwekt, die uitgezien hebben naar de gelegenheid om goed te doen met hun middelen Sommigen hebben te vrij uitgedeeld, tot schade van degenen, die het ontvingen. In de loop van meer dan twee jaren is mij meer getoond, dat betrekking heeft op een onverschillig en te vrij gebruik van het geld des Heren, dan op te weinig geven. EG 103 2 Het volgende is uit een gezicht, gegeven te Jackson, Mich., op de 2de Junie 1853. Het had grotendeels betrekking op broeders en zusters in die plaats: "Ik zag dat de broeders en zusters hun bezittingen begonnen op te offeren, en uit te delen, zonder het ware doel voor ogen te hebben,--de lijdende zaak,--en zij gaven te vrij, te veel, en te dikwels. EG 103 3 Ik zag dat de leraars in staat moesten geweest zijn om op deze dwaling te wijzen, en een goede invloed in de kerk uit te oefenen. Geld is van weinig of geen belang gemaakt; hoe gauwer het weggegeven werd, hoe beter. Sommigen hebben een slecbt voorbeeld gezet door grote giften aan te nemen, en niet de minste waarschuwing toe te delen aan degenen, die middelen hebben, om hun geld niet te vrij en te onverschillig te gebruiken. Door zulke grote sommen aan te nemen, zonder te vragen of God het aan de broeders en zusters als plicht had opgelegd om zoveel te geven, is overdaad in het geven toegelaten. EG 104 1 Zij, die gegeven hebben, hebben ook gedwaald, daar zij niet voorzichtig onderzoek gedaan hebben naar de behoeften, en of er wezenlik nood was of niet. Zij, die middelen hadden, verkeerden in grote verwarring. Een zekere broeder werd groteliks geschaad doordat hem te veel geld in handen gegeven werd. Hij legde zich niet op zuinigheid toe, maar leefde overdadig, en gaf op zijn reizen hier en daar geld uit, zonder dat er iets goeds door tot stand kwam. Hij oefende een verkeerde invloed uit door zulk vrij gebruik te maken van het geld des Heren, en sprak in zijn eigen hart, en zei ook tot anderen: 'Er zijn middelen genoeg in J -- --, meer dan gebruikt kunnen worden, voordat de Heer komt.' Zulk een handelwijze deed sommigen veel schade, want zij kwamen in de waarheid met verkeerde inzichten, niet beseffende dat het het geld des Heren was, dat zij gebruikten, en er de waarde niet van gevoelende. Deze arme zielen, die juist de boodschap van de derde engel aangenomen hebben, en aan wie zulk een voorbeeld gesteld is, zullen het moeilik vinden om te leren zich, zelven te verloochenen, en te lijden om Jezus wil. Zij zullen moeten leren, hun gemak op te geven, en de waarde van zielen in gedachte moeten houden. Zij, die het 'wee' op zich voelen rusten, zullen geen grote voorbereidselen wensen te maken om gemakkelik en lekker te reizen. Sommigen, die niet geroepen zijn, zijn aangemoedigd gewordan om de wijngaard binnen te gaan. Op anderen hebben deze dingen invloed gehad, en zij hebben niet gevoeld, dat er noodzakelikheid bestond voor zuinigheid, of om ziehzelven te verloochenen, en iets in de schatkist des Heren te brengen. Zij dachten en spraken: 'Er zijn er anderen, die middelen genoeg hebben; zij zullen voor het blad geven. Ik behoef niets te doen. Het blad zal zonder mijn hulp wel gesteund worden.'" EG 105 1 Het is geen kleine beproeving geweest voor mij, te zien, dat sommigen van dat gedeelte van mijn gezichten, hetwelk betrekking had op het opofferen van eigendom om de zaak voort te helpen, een verkeerd gebruik gemaakt hebben; zij gebruiken geld op verkwistende wijze, terwijl zij nalaten om de beginselen in andere gedeelten neergelegd, na te komen. Leest in Hoofdstuk VIII (Aan de kleine Kudde), als volgt: "Ik zag dat Gods zaak gehinderd en onteerd was geworden, doordat er sommigen rondreizen, die geen boodschap van God hebben. Dezulken zullen aan God rekenschap moeten geven voor iedere shilling, die zij gebruikt hebben om te reizen, waar het niet hun plicht was te gaan, want dat geld zou Gods zaak hebben kunnen voorthelpen." Verder, op dezelfde bladzijde: "Ik zag, dat degenen, die kracht hebben om met hun handen te werken, en te helpen om de zaak te te steunen, evenzeer rekenschap schuldig waren over hun kracht, als anderen over hun bezittingen." EG 105 2 Ik wens hier in het biezonder de aandacht te vestigen op het gezicht over dit onderwerp, gegeven in Hoofdstuk XI (Plichten met het oog op de tijd der Benauwdheid). Hier is een kort uittreksel ervan: "De bedoeling van de woorden van onze Heiland in Lukas 12: 33 is niet duidelik voorgesteld. Ik zag dat het doel van verkopen niet is, aan diegenen te geven, die in staat zijn om te werken en zichzelven te onderhouden, maar om de waarheid te verspreiden. Het is zonde om degenen, die kunnen werken te steunen, en te helpen om zich aan luiheid over te geven. Sommigen hebben zich ijverig betoond in het bijwonen van al de bijeenkomsten, niet om God te verheerliken, maar om de" broden en de vissen. "Het zou veel beter geweest zijn voor dezulken, dat zij thuis met bun handen hadden gearbeid," werkende dat goed is, "ten einde te voorzien in de behoeften van hun gezinnen, en iets te hebben om te geven tot ondersteuning van de kostbare zaak van de tegenwoordige waarheid." Het is in het verleden Satans bedoeling geweest om sommigen in het werk te brengen, die door haastig van geest te zijn, een te vrij gebruik van de middelen maken, en de broeders en zusters door hen te bewegen om ondoordacht hun bezittingen van de hand te zetten, ten einde door het beschikbaar stellen van een overvloed van geld, dat onverschillig en haastig uitgedeeld kan worden, zielen schade te doen lijden en verloren te laten gaan, zodat tans, op het ogenblik dat de waarheid meer algemeen verspreid moet worden, het gebrek aan geld gevoeld worden zou. Zijn plan is tot op zekere hoogte gelukt. EG 106 1 De Heer heeft de fout aangetoond, die velen maken, door te verwachten dat alleen degenen, die bezittingen hebben, het uitgeven van bladen en traktaten zouden steunen. Allen moeten er aan deelnemen. Zij, die kracht hebben om met hun handen te werken, en geld te verdienen om te helpen de zaak te steunen, zijn daar even zeer rekenschap over schuldig, als anderen dat zijn over hun eigendom. Ieder kind Gods dat belijdt te geloven in de tegenwoordige waarheid, behoort ijverig voor zijn deel van deze zaak te zorgen. EG 107 1 In .Julie 1853 zag ik, dat het niet naar behoren wast dat het blad, door God als Zijn eigendom erkend en goedgekeurd heeft, zo zelden uitkwam. De zaak heeft het blad, in do tijd waarin wij nu leven, wekeliks nodig; alsook het uitgeven van veel meer traktaten om de toenemende dwalingen van deze tijd aan het licht te brengen; maar het werk wordt gehinderd door gebrek aan geld. Ik zag dat do waarheid voort moet gaan, en dat wij niet te angstig zijn moeten; dat het beter is wanneer traktaten en bladen naar drie mensen gaan, die ze niet nodig hebben, dan dat zij aan één persoon onthoudon worden, die ze op prijs kan stellen, en wie ze goed kunnen doen. Ik zag, dat de tekenen van de laatste dagen duidelik moeten voorgesteld worden, want de openbaringen van Satan nemen toe. De publikaties van Satan en zijn werktuigen worden steeds meer in aantal; bun macht groeit aan; en wat wij doen om de waarheid aan anderen te brengen, moet gauw gedaan worden. EG 107 2 Mij word getoond, dat de waarheid die nu verkondigd wordt, zal staande blijven, omdat het de waarheid voor de laatste dagon is; doze waarheid zal leven, en in de toekomst zal er minder over gezegd behoeven te worden. Geen eindeloos aantal woordan behoeft op papier gezet to worden om to rechtvaardigen wat uit zichzelf spreekt en uitblinkt in duidelikheid. Waarheid is rechtuit, eenvoudig, duidelik, on staat vrijmoedig op tot zolfverdediging maar dit is niet het geval met dwaling. Die is z0 krom en verdraaid, dat er een menigte woorden toe nodin zijn om hem in zijn verdraaide vorm te verklaren. EG 107 3 De Revieve and Herald was voor deze tijd zeer ongeregeld verschenen, en werd toen tweemaal in de maand uitgegeven. Ik zag, dat al het licht dat in sommige plaatsen ontvangen was, van het blad kwam; dat zielen de waarheid op deze wijze ontvangen en er dan met anderen over gesproken hadden, en dat nu, in plaatsen waar er verscheidene gelovigen zijn, zij door deze stille boodschapper waren toegebracht. Hij is hun enige prediker. De zaak der waarheid moet niet in zijn voortgang gestuit worden door gebrek aan middelen. ------------------------HOOFDSTUK 22: EVANGELIE ORDE EG 108 1 De Heer heeft mij getoond, dat orde in het evangelie te veel gevreesd en verwaarloosd wordt.Vormelikheid moet vermeden worden; doch daarvoor zorgende moet de orde niet worden verwaarloosd. Er is orde in de hemel. Er was orde in de kerk, toen Christus op de aarde was, en na Zijn vertrek heerste er strikte orde onder Zijn apostelen. En nu in deze laatste dagen, terwijl God Zijn kinderen tot de eenheid des geloofs brengt, bestaat er meer wezenlike behoefte aan orde, dan ooit tevoren; want, terwijl God Zijn kinderen samenbindt, zijn de Satan en zijn boze engelen zeer bezig om deze eenheid te verhinderen en tot niet te maken. Daarom worden er mannen haastig in de wijngaard uitgestoten, die het aan wijsheid en oordeel ontbreekt, die misschien hun eigen huis niet wel regeren, en geen orde of macht hebben over de weinigen, die God in hun tehuis aan hun zorg heeft toevertrouwd, en die zich desniettemin geschikt achten om het opzicht te hebben over de kudde. Zij doen veel verkeerds, en degenen, die niet bekend zijn met ons geloof, oordelen dat al de afgezanten gelijk zijn aan deze mensen, die zichzelven uifgezonden hebben. Op die wijze wordt aan Gods zaak schade gedaan, en de waarheid gemeden door veel ongelovigen, die anders oprecht zouden zijn, en verlangend zouden vragen: Zijn deze dingen alzo? EG 109 1 Mensen, wier leven niet heilig is, en die niet geschikt zijn om de tegenwoordige waarheid te verkondigen, gaan de wijngaard binnen zonder door de kerk of de broeders in het algemeen erkend te worden; en verwarring en onenigheid zijn er het gevolg van. Sommigen hebben een theorie der waarheid, en kunnen de bewijsgronden aangeven, maar het ontbreekt hun aan geestelikheid, oordeel, en ondervinding; zij schieten tekort in veel dingen, waarvan het hoogst nodig is dat zij ze verstaan, voordat zij de waarheid aan anderen kunnen leren. Anderen hebben de bewijsgronden niet; maar omdat enige broeders hen nu en dan een goed gebed hebben horen doen, en een opwindende vermaning hebben horen geven, worden zij als arbeiders uitgezonden, om een werk te doen, waar God hen niet toe heeft uitgerust, en waar zij geen voldoende ondervinding en het nodige oordeel voor hebben. Geestelike hoogmoed is dan het gevolg; zij worden opgeblazen, en handelen, in de dwaling verkerende, dat zij arbeiders zijn. Zij kennen zichzelven niet. Het ontbreekt hun aan een gezond oordeel, en geduldige redenering; zij spreken met veel grootspraak over zichzelven, en beweren vele dingen, die zij niet kunnen bewijzen uit het Woord. God weet dit, daarom roept Hij dezulken niet om in deze gevaarlike tijd te werken; en de brooders moeten voorzichtig zijn om diegenen niet uit te zenden, die Hij niet geroepen heeft. EG 110 1 Die mannen, die God niet geroepen heeft, zijn gewoonlik juist degenen, die het zekerst geloven, dat zij door Hem geroepen zijn, en dat hun werk van groot gewicht is. Zij gaan de wijngaard binnen, en oefenen gewoonlik geen goede invloed uit; toch hebben zij op sommige plekken een zekere mate van sukses, en dit leidt hen en anderen er toe, te denken dat zij zeker door God geroepen zijn. Het is geen beslissend bewijs, dat mannen door God zijn geroepen, omdat zij een zekere mate van sukses hebben; want de engelen Gods werken tans in de harten van Zijn oprechte kinderen, om hun verstand te verlichten met het oog op de tegenwoordige waarheid, opdat zij die mogen aannemen en leven. En zelfs waar mensen, die zichzelven uitzenden, gaan, waar God hen niet gezonden heeft, voorgevende leermeesters te zijn, en zielen ontvangen de waarheid door hen te horen spreken, is dit geen bewijs, dat zij door God geroepen zijn. De zielen, die de waarheid van hen ontvangen, ontvangen die om in beproeving en dienstbaarheid gebracht te worden, als zij later tot de ontdekking komen, dat deze mannen niet in de raad Gods stonden. Zelfs wanneer goddeloze mensen de waarheid verkondigen, kan het zijn dat er soinmigen die aannemen; toch maakt het degenen, die hem verkondigden, niet meer welbehaaglik voor God. Goddeloze mensen blijven goddeloze mensen, en naarmate het bedrog is, dat zij gepleegd hebben tegen degenen die God lief had, en naarmate de verwarring is, die zij in de kerk gebracht hebben, zo zal ook hun straf zijn; hun zonden zullen niet bedekt blijven, maar zullen ontdekt worden in de dag van Gods brandende toorn. EG 111 1 Deze afgezanten, die zichzelven uitzenden, zijn een vloek voor de zaak. Oprechte zielen stellen vertrouwen in hen, denkende dat zij handelen volgens de raad Gods, en dat zij één zijn met de kerk, en daarom laten zij hen toe het avondmaal te bedienen; ook, wanneer de plicht hun duidelik voorgesteld wordt, dat zij hun eerste werken moeten doen, laten zij zich door hen dopen. Maar wanneer het licht komt, gelijk het voorzeker komen zal, en zij bemerken, dat deze mannen niet zijn, wat zij meenden dat zij waren, Gods geroepen en uitverkoren afgezanten, geraken zij in moeilikheid en twijfel aangaande de waarheid, welke zij ontvangen hebben, en gevoelen, dat zij die weer van het begin aan opnieuw moeten leren; zij worden verontrust en door de vijand in verwarring gebracht over al hun bevindingen, of God hen geleid heeft of niet, en zijn niet tevreden, voordat zij weer gedoopt zijn, en opnieuw een begin maken. Het put de geest van Gods afgezanten veel meer uit, naar plaatsen te gaan, waar degenen geweest zijn, die deze verkeerde invloed uitgeoefend hebben, dan om op een nieuwe akker te beginnen. Gods dienstknechten moeten eenvoudig handelen, openlik te werk gaan, en geen verkeerde dingen bedekken; want zij staan tussen de levenden en de doden, en moeten rekenschap geven van hun getrouwheid, hun zending, en de invloed, welke zij uitoefenen over de kudde, waarover de Heer hen opzieners gemaakt heeft. EG 112 1 Degenen, die de waarheid aannemen, en in zulke beproevingen geleid worden, zouden de waarheid even goed gekregen hebben, wanneer deze mannen weggebleven waren, en de nederige plaats vervuld hadden, welke God voor hen bedoeld had. Gods oog was over Zijn eigendom, en Hij zou Zijn geroepen en uitverkoren afgezanten tot hen gezonden hebben--mannen, die met verstand gehandeld zouden hebben. Het licht der waarheid zou hebben gescbenen, en aan deze zielen hun ware staat ontdekt hebben, en zij zouden de waarheid hebben aaogenomen naarmate zij die verstonden, en verzadigd zijn geworden met de schoonheid en klaarheid ervan. En als zij de machtige uitwerking ervan gevoeld hadden, zouden zij sterk zijn geweest en een heilige invloed hebben verspreid. EG 112 2 Wederom werd mij het gevaar getoond van het rondreizen dergenen, die God niet heeft geroepen. Indien zij al enig sukses hebben, zullen de hoedanigheden, die hun ontbreken, toch gevoeld worden. Er zal onverstandig gehandeld worden, en door een gemis aan wijsheid zullen kostbare zielen misschien gedreven worden, waar men hen niet meer bereiken kan. Ik zag, dat de kerk zijn verantwoordelikheid moet gevoelen, en zorgvuldig en aandachtig letten moet op het leven, de hoedanigheden, en de wandel over het algemeen van degenen, die voorgeven leermeesters te zijn. Indien er geen onmiskenbaar bewijs gegeven wordt, dat God hen geroepen heeft, en dat het "wee" op hen rust, indien zij geen gehcor geven aan deze roepstem, is het de plicht van de kerk om handelend op te treden, en het bekend te maken dat deze personen niet door de kerk als leermeesters erkend worden. Dit is het enige dat de kerk kan doen, om eerlik te staan in deze zaak: want do last ligt op de kerk. EG 113 1 Ik zag dat deze deur, waardoor de vijand binnenkomt om de kudde te verontrusten en te verwarren, gesloten kan worden. Ik vroeg aan de engel, boe hij gesloten kon worden. Hij zei: "De kerk moet vluchten naar Gods woord, en bevestigd worden in evangelie orde, die over het hoofd gezien en verwaarloosd is geworden." Dit is onontbeerlik om de kerk tot de eenheid des geloofs te brengen. Ik zag dat de kerk in de dagen der apostelen in gevaar verkeerde van misleid en bedrogen te worden door valse leraars. Daarom kozen de broeders en zusters mannen, die goede blijken gegeven hadden, dat zij in staat waren hun eigen huizen wel te regeren, en orde in hun eigen gezinnen te houden, en degenen, die in duisternis verkeerden, licht konden brengen. God werd over zulke mannen geraadpleegd, en dan, naardat de mening van de kerk en de Heilige Geest was, werden zij door oplegging der handen afgezonderd. Hun opdracht van God ontvangen hebbende, en in het bezit van de goedkeuring der kerk zijnde, gingen zij uit, dopende in de naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, en het avondmaal van het huis des Heren bedienende, menigmaal de heiligen dienende, door hun het zinnebeeld van het gebroken lichaam en het vergoten bloed van de gekruisigde Heiland aan te bieden, ten einde Zijn lijden en dood in het geheugen van Gods geliefde kinderen levendig te houden. EG 114 1 Ik zag, dat wij nu niet veiliger zijn voor valse leraars dan in de dagen der apostelen; en indien wij ook niet meer doen, behoren wij even biezondere maatregelen te nemen, als zij genomen hebben, om de vrede, eensgezindheid en eenheid van de kudde te verzekeren. Wij hebben hun voorbeeld, en moeten dit volgen. Broeders van ondervinding en gezond verstand moeten samenkomen, en het woord van God en de bekrachtiging des Heiligen Geestes volgende, moeten zij, met ernstig gebed, de handen opleggen aan degenen, die voldoend bewijs gegeven hebben, dat zij de opdracht van God hebben verkregen; en dezulken moeten afgezonderd worden om zichzelven geheel en al aan Zijn werk te wijden. Deze handelwijze zou tonen, dat de kerk hun uitgaan als afgezanten, om de ernstigste boodschap, die ooit aan de mensen gegeven is, te verkondigen, bekrachtigt. EG 114 2 God zal de zorg voor Zijn kostbare kudde niet toevertrouwen aan mannen, wier verstand en oordeel verzwakt is geworden door vroegere dwalingen, welke zij gekoesterd hebben, gelijk de zogenaamde volmaaktheidsleer, en het spiritisme, en die, door hun wijze van handelen terwijl zij in die dwaling verkeerden, schande hebben gebracht over zichzelven, en de zaak der waarheid oneer hebben aangedaan. Ofschoon zij zich nu vrij mogen achten van dwaling, en geschikt om uit te gaan, en de laatste boodschap te verkondigen, wil God hen niet aannemen. Hij zal geen kostbare zielen aan hun zorg toevertrouwen; want hun oordeel was verdraaid, terwijl zij in dwaling verkeerden, en is nu verzwakt. De grote en heilige God is een naijverig God, en Hij wil heilige mannen hebben om Zijn waarheid aan anderen te brengen. De heilige wet, door God van Sinaï gesproken, is een deel van Hemzelf, en alleen heilige mannen, die deze strikt heilighouden, kunnen Hem eren, door die aan anderen te leren. EG 115 1 De dienstknechten, die de waarheid onderwijzen, moeten mannen zijn met een goed oordeel. Zij moeten mannen zijn, die tegenstand kunnen verdragen zonder driftig te worden; want zij, die de waarheid tegenstaan, zullen aanmerkingen maken over hen, die hem onderwijzen; en ieder bezwaar, dat opgebracht kan worden, zal in de ergste vorm worden aangevoerd, om tegen de waarheid te werken. De dienstknechten Gods, die de boodschap aan anderen brengen, moeten bereid zijn cm die bezwaren met kalmte en zachtmoedigheid uit de weg te ruimen door middel van het licht der waarheid. Menigmaal spreken tegenstanders Gods dienstknechten toe op een wijze, die aanstoot geeft, om van hun kant iets van dezelfde aard uit te lokken, opdat zij daar zoveel mogelik van kunnen maken, en aan anderen zeggen dat de leraars van de geboden een bittere geest hebben en hard zijn, gelijk over hen gezegd wordt. Ik zag, dat wij bezwaren moeten verwachten, en dat wij met geduld, goed oordeel en zachtmoedigheid er de aandacht aan moeten geven, die ze verdienen, en ze ook niet moeten verwerpen, of aan de kant zetten door positieve beweringen, en dan de man, die de bezwaren maakt, uit de hoogte moeten behandelen, en een geest van hardheid tegen hem tonen; maar aan de bezwaren de aandacht moeten geven, die zij waard zijn, en dan het licht en de kracht van de waarheid uitbrengent en die zwaarder laten wegen dan de dwalingen, en ze zo uit de weg ruimen. Op die wijze zal er een goede indruk gemaakt worden, en eerlike tegenstanders zullen erkennen, dat zij misleid zijn geworden, en dat de houders van de geboden niet zijn wat zij voorgesteld worden te zijn. EG 116 1 Degenen, die voorgeven dienstknechten van de levende God te zijn, moeten zich gewillig bewijzen om de dienstknechten van alien te wezen, in plaats van verheven te zijn boven de broederen, en zij moeten vriendelik en beleefd van geest zijn. Indien zij dwalen, moeten zij bereid wezen om dagelik belijdenis te doen, Oprechtheid van bedoeling kan geen verontschuldiging zijn voor hetniet-belijden van dwalingen. Belijdenis zal het vertrouwen van de kerk in de afgezant niet verminderen, en hij zou een goed voorbeeld stellen; een geest van belijdenis zou in de kerk aangemoedigd worden, en lieflike eenheid zou er het gevolg van zijn. Zij, die zeggen, dat zij leraars zijn, moeten voorbeelden van vroomheid, zachtmoedigheid en nederigheid wezen, en een vriendelike geest hebben, om zielen te winnen voor Jezus en de waarheid van de Bijbel. Een dienaar van Christus moet rein zijn in zijn spreken en zijn handelingen. Hij moet er immer aan gedenken, dat hij te doen heeft met bezielde woorden van een heilige God. Hij moet er eveneens aan gedenken, dat de kudde aan zijn zorg is toevertrouwd, en dat hij hun gevallen tot Jezus moet brengen, en voor hen moet pleiten, gelijk Jezus voor ons pleit met de Vader. Ik werd teruggewezen op de kinderen van Israel in de oude tijd, en zag hoe rein en heilig de dienaars van het heiligdom moesten zjn, omdat zij door hun werk in nauw verband met God gebracht werden. Zij, die dienst doen, moeten heilig, rein, en zonder smet zijn, of God zal hen uitdelgen. God wordt niet veranderd. Hij is even heilig en rein, even nauwkeurig, als Hij ooit geweest is. Degenen die belijden dienaars van Jezus te zijn, moeten mannen van ondervinding en innige vroomheid zijn, en dan kunnen zij te alien tijd en in alle plaatsen een heilige invloed uitoefenen. EG 117 1 Ik heb gezien, dat het nu de tijd is voor de afgezanten om te werken, waar er ook maar een opening is, en dat God voor hen uit zal geen en de harten van sommigen openen zal om te doren. Nieuwe plaatsen moeten bearbeid worden, en waar dit geschiedt, zou het goed zijn, als het mogelik is, om twee aan twee te gaan, om elkanders handen op te houden. Een plan als het volgende werd voorgesteld: Het zou goed zijn voor twee broeders om samen uit te gaan en in elkanders gezelschap te reizen naar de donkerste plaatsen, waar veel tegenstand is, en waar de meeste arbeid nodig is, en met verenigde krachten en sterk geloof de waarheid voor te stellen aan degenen, die in duisternis verkeren. En dan, indien zij meer konden uitrichten door veel plaatsen te bezoeken, moesten zij alleen uitgaan, maar dikwels samenkomen, terwijl zij rondgaan, om elkander te bemoedigen door hun geloof, en op die wijze elkanders handen te sterken en op te houden. En laat hen ook samen raad nemen betreffende de plaatsen, die zich voor hen geopend hebben, en beslissen, welke van hun gaven het meest nodig zullen zijn, en op welke wijze zij het meeste sukses kunnen hebben om de harten te bereiken. Als zij dan weer van elkander scheiden, zal hun moed en werkkracht vernieuwd zijn om de tegenstand en de duisternis te ontmoeten, en om met gevoelige harten te werken ten einde verloren gaande zielen te redden. EG 117 2 Ik zag datde dienstknechten Gods niet keer op keer over hetzelfde arbeidsveld moeten gaan, maar zielen moeten opzoeken in nieuwe plaatsen. Degenen die reeds in het geloof gevestigd zijn, moeten niet zoveel van hun arbeid eisen; want zjj behoren in staat te zijn om alleen te staan, en anderen rondom hen te sterken, terwijl de boodschappers van God de donkere en eenzame plaatsen bezoeken, en de waarheid brengen aan degenen, die nu geen licht hebben aangaande de tegenwoordige waarheid. ------------------------HOOFDSTUK 23: KERKELIKE MOEILIKHEDEN EG 118 1 Lieve Broeders en Zusters: Terwijl de dwaling snel toeneemt, moeten wij trachten wakker te zijn in de zaak van God, en te beseffen, in welke tijd wij leven. Duisternis zal de aarde bedekken, en dichte duisternis de volken. En terwijl bijna alien rondom ons omhuld worden door de dichte duisternis van dwaling en bedrog, past het ons om onze stompheid af te schudden en nabij God te leven, waar wij Goddelike stralen van licht en heerlikheid kunnen opvangen van het aangezicht van Jezus. Terwijl de duisternis dichter wordt en de dwaling toeneemt, moeten wij een degelike kennis van de waarverkrijgen, en bereid zijn om onze stelling te handhaven uit de Schriften. EG 118 2 Wij moeten geheiligd worden door de waarheid, en geheel en al aan God toegewijd wezen, en op zulk een wijze onze heilige belijdenis beleven, dat de Heer steeds meerder licht op ons kan doen afschijnen, en dat wij licht mogen zien in Zijn licht, en gesterkt mogen worden door Zijn kracht. Ieder ogenblik, dat wij niet waken,lopen wij gevaar van door de vijand omringd te worden, en is het gevaar zeer groot, dat de machten der duisternis ons zullen overmeesteren. Satan geeft zijn engelen last om waakzaam te zijn, en zo velen te doen vallen als zij slechts kunnen; om de eigenzinnigheid en de lievelingszonden te ontdekken van degenen, die de waarheid belijden, en hen in duisternis te dompelen, dat zij mogen ophouden te waken, en een loopbaan kiezen, die de zaak, welke zij belijden, onteert, en droefheid over de kerk brengt. De zielen van deze misleide, en niet wakende personen worden donkerder, en het licht des hemels gaat langzamerhand van hen weg. Zij kunnen hun lievelingszonden niet ontdekken, en Satan weeft zijn net om hen been, totdat zijn in zijn valstrik gevangen worden. EG 119 1 God is onze sterkte. Wij moeten tot Hem opzien voor wijsheid en leiding en, het oog houdende op Zijn heerlikheid, het welzijn van de kerk, en het behoud van onze eigen zielen, moeten wij onze lievelingszonden overwinnen. Wij moeten ieder voor onzelven trachten om elke dag een nieuwe overwinning te behalen. Wij moeten leren alleen staan, en ons geheel en al op God verlaten. Hoe gauwer wij dit leren, des te beter zal het zijn. Laat een iegelik nagaan, waar hij in tekortschiet, en dan trouw waken, dat zijn zonden niet de overhand over hem krijgen, maar dat hij er de overwinning over behaalt. Dan kunnen wij vrijmoedig'heid tot God hebben, en aan de kerk zal grote moeite bespaard worden. EG 119 2 De afgezanten Gods brengen, wanneer zij hun tehuis vrlatene om voor de redding van zielen te arbeiden, veel tijd door met te werken voor degenen, die reeds jarenlang in de waarheid, maar die nog zwak zijn, omdat zij onnodig de teugels loslaten, en ophouden over zichzelven te waken, en somtijds, geloof ik, de vijand verzoeken om hen te verzoeken. Zij geraken in de een of andere kleine moeilikheid of beproeving, en de tijd van de dienstknechten des Heren wort doorgebracht met hen te bezoeken. Zij worden uren en zelfs dagen gehonden, en hun zielen worden gegriefd en verwond door het horen bespreken van kleine moeilikheden en beproevingen, terwijl een ieder zijn eigen grieven vergroot om ze zo ernstig mogelik te doen schijnen, uit vrees dat de dienstknecht van God ze te nietig zal achten om er aandacht aan te schenken. In plaats van zich op de dienstknechten des Heren te verlaten, dat die hen uit deze moeilikheden zullen helpen, moesten zij zich voor God vernederen, en vasten en bidden, totdat de moeilikheden uit de weg geruimd zijn. EG 120 1 Sommigen schijnen te denken, dat al waar God afgezanten voor geroepen heeft om in de wijngaard te gaan, is om te doen wat zij hen vragen, en hen op hun handen te dragen; en dat het gewichtigste deel van hun werk is om de nietige beproevingen en moeilikheden uit de weg te ruimen, die zij over zichzelven gebracht hebben door onverstandig te handelen, en door toe te geven aan de vijand, en een ontoegeeflike, kritiserende geest te tonen tegen degenen, die om hen heen zijn. Maar waar zijn de hongerige schapen dan al die tijd? Zij komen om uit gebrek aan het brood des levens. Zij, die de waarheid kennen, en er in bevestigd zijn, maar die niet gehoorzamen,--indien zij gehoorzaam waren, zouden zij veel van deze beproeving vrijlopen,--houden de afgezanten op, en het wezenlike doel, waartoe God hen in de wijngaard geroepen heeft, wordt niet bereikt. De dienstknechten Gods worden gegriefd en verliezen de moed door zulke dingen in de kerk, terwijl alien hun best moesten doen om geen greintje gewicht aan hun last toe te voegen; maar hen door opwekkende woorden en het gebed des geloofs behoorden te helpen. Hoeveel vrijer zouden zij zijn, indien alien, die de waarheid belijden, om zich heen wilden zien en trachten anderen te helpen, in plaats van zoveel hulp voor ziehzelven te eisen. Zoals het nu is, dragen de dienstknechten Gods een gewonde geest in zich om, wanneer zij de donkere plaatsen binnengaan, waar de waarheid nog niet is verkondigd; en de oorzaak hiervan ligt in de onnodige beproevingen van hun broederen in het geloof. Behalve dit alles moeten zij het ongeloof en vooroordeel van tegenstanders ontmoeten, en door sommigen met voeten worden getreden. EG 121 1 Hoeveel gemakkeliker zou het wezen om het hart te raken, en hoeveel beter zou God verheerlikt worden, indien Zijn dienstknechten vrij waren van ontmoediging en beproeving, zodat zij met een vrije geest de waarheid in al zijn schoonheid konden verkondigen. Degenen, die zich schuldig gemaakt hebben aan het eisen van zoveel ardbeid van Gods dienstknechten voor ziehzelven, en hen bezwaard hebben met moeilikheden, die zijzelven uit de weg hadden moeten ruimen, zullen Gode rekenschap moeten geven van al de tijd en de middelen, die gebruikt zijn om hen tevreden te stellen, en zodoende de vijand te bevredigen. Zij behoorden in staat te zijn, hun broeders te helpen. Zij moeten nimmer hun beproevingen en moeilikheden laten wachten, totdat zij er een gehele vergadering mee kunnen lastig vallen, of totdat enigen van de afgezanten komen om ze uit de weg te ruimen; maar moeten zelven eerst in de rechte verhouding tot God staan, hun moeilikheden alle aan een kant zetten, en klaar wezen om, wanneer de werkers komen, hun handen te steunen, in plaats van hen te verzwakken. ------------------------HOOFDSTUK 24: HOOP VAN DE KERK EG 122 1 Terwijl ik in de laatste tijd rondgezien heb, om de nederige volgelingen van de zachtmoedige en nederige Jezus te vinden, is er veel in mijn geest omgegaan. Velen, die belijden uit te zien naar de spoedige komst van Christus, worden gelijkvormig aan deze wereld, en zoeken met meer ernst de toejuichingen van hun omgeving, dan de goedkeuring van God. Zij zijn koud en vormelik, evenals die kerken de slechts kerken in naam zijn, waar zij zich eerst kort geleden uit afgescheiden hebben. De woorden, gericht tot de gemeente der Laodicensen, beschrijven hun toestand volkomen. Zie Openb. 3: 14-20. Zij zijn "noch koud, noch heet," maar "laww". En tenzij zij acht slaan op de raad van de "trouwe en waarachtige Getuige," en zich ijverig bekeren, en "goud, beproefd komende uit het vuur" kopen, en witte klederen, en "ogezalf," zal Hij hen uit Zijn mond spuwen. EG 123 1 De tijd is aangebroken, dat een groot aantal van degenen, die zich eenmaal verheugden en van blijd-chap juichten met het oog op de onmiddellike komst des Heren, nu dezelfde standplaats innemen als de kerken en de wereld, die hen eenmaal bespot hebben omdat zij geloofden, dat Jezus op het punt stond van te komen, en die allerlei leugens aangaande hen verspreidden, om vooroordeel tegen hen op te wekken en hun invloed te vernietigen. En nu, wanneer er mensen verlangen naar de levende God, hongerende en dorstende naar de gerechtigheid, en God doet hun Zijn macht gevoelen, en verzadigt hun smachtende zielen door Zijn liefde in hun harten te laten schijnen, en zij dan God verheerliken door Hem te loven, dan worden zij door deze belijdende gelovigen in de spoedige wederkomst des Heren menigmaal voor bedrogen gehouden, en beschuldigd dat zij gemesmeriseerd zijn, of een boze geest hebben. EG 123 2 Velen van de belijdende Christenen kleden zich, spreken en handelen zoals de wereld, en het enige, waaraan zij gekend kunnen worden, is hun belijdenis Ofschoon zij belijden, naar Christus uit te zien, is hun wandel niet in de hemel, maar spreken zij over wereldse dingen. "Hoedanigen" behoren degenen te zijn "in heilige wandel en godzaligheid," die voorgeven "verwachtende en haastende" te zijn "tot de komst van de dag Gods." "Een iegelik, die deze hoop op hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is." 1 Joh. 3: 3. Maar het is klaarblijkelik, dat velen, die de naam van Adventist dragen, er zich meer op toeleggen om hun lichamen uit te dossen, en een goede indruk in de wereld te maken, dan dat zij trachten te leren uit het woord van God, op welke wijze zij Hem welbehagelik kunnen zijn. EG 124 1 Wat zou het gevolg zijn, indien de lieflike Jezus, ons voorbeeld, onder hen en de belijdende godsdienstige wereld in het algemeen zou verschijnen, gelijk bij Zijn eerste komst? Hij werd in een kribbe geboren. Gaat Hem na in Zijn leven en bediening. Hij was een man van smarten en verzocht in krankheid. Deze belijdende Christenen zouden zich sehamen over de zachtmoedige en nederige Heiland die een eenvoudige rok zonder naad droeg, en die geen plaats had om Zijn hoofd neder te lagen. Zijn vlekkeloos, zelfverloochenend leven zou hen veroordelen; Zijn heilige ernst zou een pijnlike gedwongenheid geven te midden van hun luchthartigheid en ijdel gelach; Zijn oprechte wijze van spreken zou hun wereldse en geldgierige wijze van spreken hinderen; Zijn verklaren van de onverbloemde, snijdende waarheid zou hun waar karakter blootleggen, en zij zouden wensen om het zachtmoedige Voorbeeld, de lieflike Jezus, zo spoedig mogelik uit de weg te ruimen. Zij zouden tot de eersten behoren, die probeerden, Hem in Zijn woorden te verstrikken, en die de kreet aanhieven: "Kruist Hem! Kruist Hem!" EG 124 2 Laat ons Jezus nagaan, terwijl Hij zo zachtmoedig Jeruzalem binnenreed, toen al de menigte der discipelen zich begon te verblijden, en "God te loven met grote stem, ... zeggende: Gezegend is de Koning, die daar komt in de naam des Herenl Vrede zij in de hemel, en heerlikheid in de hoogste plaatsen! En sommigen der Farizeën uit de schare zeiden tot Hem: Meester! bestraf Uw discipelen! En Hij antwoordende, zei tot hen: Ik zeg ulieden, dat, zo deze zwijgen, de stenen haast roepen zullen." Een groot aantal van degenen, die voorgeven naar de komst van Christus uit te zien, zouden even begerig zijn als de Farizeën waren, om de discipelen te doen zwijgen, en zouden ongetwijfeld de kreet aanheffen; "Fanatisme! Mesmerisme! Mesmerisme!" En de discipelen, die hun klederen en palmtakken op de weg spreidden, zouden verkwistend en voortvarend geacht worden. Maar God wil een volk op aarde hebben, dat niet zo koud en dood zal wezen, dat zij Hem niet kunnen prijzen en verheerliken. Hij zal door sommige mensen verheerlikt worden; en indien Zijn uitverkorenen, zij, de Zijn geboden bewaren, zich stil houden, dan zullen de stenen zelf beginnen te roepen. EG 125 1 Jezus zal komen, maar niet gelijk bij Zijn eerste komst als een kindeke te Bethlehem; niet gelijk Hij Jeruzalem binnenreed, toen de discipelen God leefden met een grote stem en riepen, "Hosanna" maar in de heerlikheid des Yaders, en met Zijn gehele gevolg van heilige engelen, die Hem begeleiden op Zijn tocht naar de aarde. De gehele hemel zal ontruimd worden door de engelen, terwijl de wachtende heiligen naar Hem uitzien en hun ogen naar de hemel houden, gelijk de galilese mannen deden, toen Hij van de Olijfberg opvoer. Dan zullen alleen degenen, die heilig zijn, die het zachtmoedige Yoorbeeld in alles gevolgd hebben, in verrukking uitroepen, wanneer zij Hem aanschouwen: "Ziet, deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken." En zij zullen veranderd worden "in een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin,"-- die bazuin, die de slapende heiligen doet ontwaken, en hen oproept uit hun bedden in het stof, bekleed met heerlike onsterflikheid, en uitroepende: "Overwinning! Overwinning! over dood en graf" De veranderde heiligen worden dan tezamen met de engelen opgenomen in de lucht om hun Heer te ontmoeten, en nimmermeer gescheiden te worden van het voorwerp hunner liefde. EG 126 1 Zullen wij ons stilhouden met zulk een vooruitzicht voor ons, met zulk een heerlike verwachting, zulk een verlossing, die ons Christus gekocht heeft met Zijn eigen bloed? Zullen wij God niet loven, en dat met een grote stem, evenals de discipelen deden, toen Jezus naar Jeruzalem reed? Is ons vooruitzicht niet veel heerliker dan het hunne was? Wie durft ons dan verbieden om God te verheerliken, zelfs met luider stem, wanneer wij zulk een hoop, groot door onsterflikheid en vol van heerlikheid hebben? Wij hebben een voorsmaak gehad van de wereld, die te komen staat, en wij verlangen naar meer. Alles in mij roept uit tot de levende God, en ik zal niet tevreden zijn, voordat ik vervuld ben tot al de volheid Gods. ------------------------HOOFDSTUK 25: VOORBEREIDING OP DE KOMST VAN CHRISTUS EG 126 2 Lieve Broeders en Zusters: Geloven wij met ons ganse hart dat Christus spoedig komen zal, en dat wij nu de laatste boodschap van genade aanhoren, die ooit aan een schuldige wereld gegeven zal worden? Is ons voorbeeld wat het moet zijn? Tonen wij door middel van ons leven en heilige wandel aan onze omgeving, dat wij uitzien naar de heerlike verschijning van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, die deze vernederde lichamen veranderen zal, opdat ze gelijkvormig worden aan Zijn heerlik lichaam? Ik vrees, dat wij deze dingen niet geloven en beseffen, gelijk wij dit behoren te doen. Degenen, die de gewichtige waarheden, welke wij belijden, geloven, moeten ook hun geloof beleven. Er is te veel zoeken naar vermakelikheden en dingen in deze wereld, die de aandacht bezig houden; men laat zijn gedachten te veel bezig zijn met kleding, en de tong wordt te dikwels gebruikt tot het voeren van lichte en nietsbeduidende gesprekken, die onze belijdenis loochenen; want onze wandel is niet in de hemel, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten. EG 127 1 Engelen waken en houden de wacht over ons; wij grieven deze engelen menigmaal door lichte gesprekken te houden, door te schertsen en grappen te maken, en ook door in een zorgeloze, stompe staat te vervallen. Ofschoon wij nu en dan een poging doen om de overwinning te behalen, en het ons gelukt, toch behouden wij die niet, maar vervallen weer in dezelfde zorgeloze, onverschillige toestand; niet bij machte om verzoekingen te lijden en de vijand te weerstaan, verduren wij niet de beproeving van ons geloof, die veel kosteliker is dan die van het goud. Wij lijden niet om Christus' wil, en roemen niet in verdrukkingen. EG 127 2 Er is groot gebrek aan christelike kracht, en het die nen van God uit beginsel. Wij moeten niet trachten om onszelven te behagen en te bevredigen, maar om God te eren en te verheerliken, en in al wat wij doen en zeggen een eenvoudig oog te hebben voor Zijn heerlikheid. Indien wij de volgende gewichtige woorden indruk wilden laten maken op onze harten, en altijd aan die woorden wilden denken, dan zouden wij niet zo gemakkelik in verzoeking komen, en onze woorden zouden weinige en goed gekozen zijn: "Hij is om onze overtredingen verwond; om onze onrechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem; en door Zijn striemen is ons genezing geworden." "Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in de dag des oordeels." "Gij God ziet mij." EG 128 1 Wij zouden niet over deze gewichuige woorden kunnen denken, en ons het lijden van Jezus te binnen brengen, dat Hij ondergaan heeft, opdat wij, arme zondaars, vergiffenis zouden ontvangen en Gode gekocht worden door Zijn kostbaar bloed, zonder een heilige invloed te gevoelen, die ons weerhield, en een ernstig verlangen te hebben om te lijden voor Hem, die zoveel voor ons geleden en verduurd heeft. Indien wij over deze dingen denken, dan zal ons lieve eigen ik, met al zijn waardigheid, vernederd worden, en de plaats ervan zal worden ingenomen door een kinderlike eenvoud, die een berisping zal zijn voor anderen, en die niet gemakkelik geërgerd zal worden. Geen eigenzinnige geest zal dan binnen kunnen komen en de ziel beheersen. EG 128 2 De vreugde en troost van de ware Christen moet en zal in de hemel wezen. De verlangende zielen, die een voorsmaak hebben gehad van de macht van de toekomende wereld, en die de hemelse blijdschap genoten hebben, zullen niet tevreden zijn met de dingen van de aarde. Dezulken zullen genoeg te doen vinden in hun vrije ogenblikken. Hun zielen zullen tot God opgetrokken worden. Waar de schat is, daar zal ook het hart zijn, lieflike gemeenschap oefenende met die God, die zij liefhebben en aanbidden. Hun vermaak zal zijn in het beschouwen van hun schat--de heilige stad, de vernieuwde aarde, hun eeuwig tehuis. En terwijl zij denken over die dingen, die verheven, rein, en heilig zijn, zal de hemel hun nader gebracht worden, en zullen zij de kracht des Heiligen Geestes gevoelen, hetgeen ertoe zal strekken om hen meer en meer van de wereld los te maken, en aanleiding geven dat zij hun troost en voornaamste blijdschap vinden in de dingen des hemels, hun beminde tehuis. De aantrekkingskracht van God en de hemel zal dan zo groot wezen, dat niets hun gedachten kan aftrekken van het grote doel, het behoud van hun ziel te verzekeren, en God te eren en te verheerliken. EG 129 1 Wanneer ik besef, hoeveel er voor ons gedaan is om ons op het rechte pad te houden, dan word ik ertoe geleid om uit te roepen: O, welk een liefde heeft de Zoon van God voor ons, arme zondaren! Behoren wij stomp en zorgeloos te zijn, terwijl er voor onze zaligheid alles gedaan wordt, wat maar gedaan kan worden? De gehele hemel stelt belang in ons. Wij behoren levendig en wakker te zijn om de hoge en verheven God te eren, te verheerliken en te aandidden. Onze harten moeten uitgaan in liefde en dankbaarheid tot Hem, die zo vol liefde en mededogen voor ons is geweest. Wij moeten Hem eren door ons leven, en door een reine en heilige wandel tonen, dat wij vrijgeboren kinderen des hemels zijn; dat deze wereld niet ons tehuis is; maar dat wij hier pelgrims en vreemdelingen zijn, op reis naar een beter land. EG 129 2 Velen, die de naam van Christus belijden, en voorgeven uit te zien naar Zijn spoedige komst, weten nie wat het betekent, om Christus' wil te lijden. Hun harten zijn niet tot onderwerping gebracht door de genade, en zij zijn het eigen ik niet afgestorven, hetgeen zij dikwels op verschillende wijzen tonen. Tegelijkertijd spreken zij erover, dat zij beproevingen hebben. Maar de voornaamste oorzaak van hun beproevingen is een hart, dat niet onderworpen is, waardoor de persoon zo gevoelig wordt dat hij zich telkens ergert Wanneer dezulken konden beseffen wat het betekent om een nederige volgeling van Christus te zijn, een ware christen, zouden zij ijverig beginnen te werken, op de rechte manier beginnen. Zij zouden eerst zichzelven afsterven, dan volharden in het gebed, en iedere hartstocht van het hart tegenstaan. Geeft uw zelfvertrouwen en zelfgenoegzaamheid op, broeders en zusters, en volgt het zachtmoedige Voorbeeld. Houdt Jezus immer in uw gedachten; bedenkt, dat Hij uw Voorbeeld is, en dat gij in Zijn voetstappen treden moet. Ziet op tot Jezus, de overste Leidsman en Voleinder van ons geloof, Dewelke voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft gedragen, en schande veracht. Hij heeft het tegenspreken van de zondaren tegen Zich verdragen. Hij was eenmaal voor onze zonden het zachtmoedige, geslachte lam, verwond, verbrijzeld, geslagen, en verdrukt. EG 130 1 Laat ons dan blijmoedig iets lijden om Jezus' wil; laat ons onszelven dageliks kruisigen, en hier gemeenschap hebben aan het lijden van Christus, dat wij deelachtig gemaakt mogen worden aan Zijn heerlikheid, en gekroond worden met heerlikheid, eer, onsterfelikheid, en het eeuwige leven. ------------------------HOOFDSTUK 26: GETROUWHEID IN HET AFLEGGEN VAN GETUIGENIS BIJ DE VERGADERING EG 131 1 De Heer heeft mij getoond dat er grote helangstelling moot getoond worden door Sabbathouders in het onderhouden van hun vergaderingen, en het belangwekkend maken ervan. Er bestaat grote behoefte aan het tonen van meer helangstelling en geestdrift in dit opzicht. Allen behoren iets te zeggen te hebben voor de Heer, en op die wijze zullen zij gezegend worden. Er wordt een gedenkboek geschreven voor degenen, die de onderlinge bijeenkomsten niet nalaten, maar van wie een ieder tot zijn naaste spreekt. Het overblijfsel moet overwinnen door het bloed des Lams, en het woord van hun getuigenis. Sommigen denken alleen door het bloed des Lams te overwinnen, zonder zelven enige biezondere poging te doen. Ik zag dat God ons genade bewezen heeft door ons in staat te stellen te spreken. Hij heeft ons een tong gegeven, en wij zijn Hem rekenschap verschuldigd voor het gebruik dat wij van hem maken. Wij moeten God verheerliken met onze mond door te spreken tot verheerliking van de waarheid, en van Zijn onbegrensde goedertierenheid, en overwinnen door middel van het woord van onze getuigenis door het bloed des Lams. EG 131 2 Wij moeten niet samenkomen om te zwijgen; de Heer gedenkt alleen aan degenen, die samenkomen om te spreken van Zijn eer en heerlikheid, en melding te maken van Zijn macht; op dezulken zal de zegen Gods rusten, en zij zullen verkwikt worden. Indien alien handelden, zoals zij behoren te handelen, zou er geen kostbare tijd verloren gaan, zouden er geen berispingen nodig zijn over het houden van lange gebeden en vermaningen; al de tijd zou ingenomen worden door kort, gepast getuigenis afleggen en bidden. Vraagt, gelooft, ontvangt. God wordt te veel bespot, er wordt te veel gebeden, wat niet bidden is, en dat de engelen vermoeit en God niet behaagt, te veel opzenden van ijdele, niets betekenende verzoeken. In de eerste plaats moeten wij ons behoeftig gevoelen, en dan God vragen om juist die dingen, die wij nodig hebben, gelovende, dat Hij ze ons geven zal, terwijl wij nog vragen; en dan zal ons geloof toenemen, en alien zullen gesticht worden, de zwakken zullen sterker worden, en de moedelozen en wankelmoedigen er toe gebracht om omhoog te zien en te geloven, dat God een Beloner is dergenen, die Hem zoeken. EG 132 1 Sommigen spreken niet in de vergadering, omdat zij niets nieuws te zeggen hebben, en immer weer hetzelfde moeten zeggen, wanneer zij spreken. Ik zag, dat trots hier de reden van is, dat God en de engelen de getuigenissen van de heiligen aanhoorden, en een welbehagen hadden en verheerlikt werden door het wekeliks herhalen ervan. De Heer ziet gaarne eenvoud en nederigheid, maar het behaagt Hem niet en de engelen worden gegriefd, wanneer belijdende erfgenamen Gods, en medeerfgenamen met Jezus, kostbare tijd verloren laten gaan in hun vergaderingen. EG 132 2 Indien de broeders en zusters de plaats innamen, die zij moeten innemen, het zou hun niet moeilik vallen om iets te vinden dat zij konden zeggen ter ere van Jezus, die aan Golgotha"s kruis gehangen heeft voor hun zonden. Indien zij meer een klaar besef wilden voeden van de nederbuigende goedheid van God, in het geven van Zijn enig geliefde Zoon, om de dood te ondergaan als een offerande voor onze zonden en overtredingen, en van het lijden en de zielsangst van Jezus om redding te verzekeren aan de schuldige mens, opdat hij vergiffenis mocht ontvangen en leven, dan zouden zij meer bereid zijn om Jezus te verhogen en groot te maken. Zij zouden niet kunnen zwijgen, maar met dankbaarheid en erkentelikheid spreken van Zijn heerlikheid en melding maken van Zijn macht. En de zegen Gods zou op hen rusten omdat zij dit deden. Zelfs als dezelfde woorden herhaald werden, dan zou God toch worden verheerlikt. De engel toonde mij degenen, die geen rust hebben dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige." "Gedurige herhaling," zei de engel, "en toch wordt God er door verheerlikt." Ofschoon wij hetzelfde keer op keer zeggen, eert het God, en toont het, dat wij Zijn goedheid en barmhartigheid, aan ons bewezen, niet hebben vergeten. EG 133 1 Ik zag dat de naamkerken gevallen zijn; dat koudheid en dood in hun midden heerst. Indien zij het woord van God wilden volgen, zou het hen vernederen, Maar zij stellen zich boven het werk des Heren. Het is te vernederend voor hen om hetzelfde eenvoudige verhaal van Gods goedheid te herhalen, wanneer zij samenkomen; en zij studeren erop om iets nieuws, iets groots te hebben, en hun woorden aangenaam voor het gehoor en welbehaaglik voor de mens te maken, en Gods Geest verlaat hen. Wanneer wij het eenvoudige pad volgen dat de Bijbel aangeeft, zo zullen wij de bewegingen van de Geest Gods ontvangen. Allen zullen in zoete eensgezindheid, verkeren, indien wij de eenvoudige aanwijzingen van de waarheid volgen, ons volkomen op God verlatende, en dan zal er geen gevaar bestaan dat wij onder de invloed komen van boze engelen. Het is wanneer zielen zich boven de Geest van God stellen, en in hun eigen kracht handelen, dat de engelen ophouden over hen te waken, en zij aan zichzelf overgelaten worden om door Satan met vuisten geslagen te worden. EG 134 1 In Gods woord worden plichten neergelegd, het nakomen waarvan Gods volk nederig en afgezonderd van de wereld houden zal, en bewaren zal voor afvallen, gelijk de naamkerken gedaan hebben. De voetwassing, en het deelnemen aan het avondmaal des Heren, moest meer gedaan worden. Jezus heeft het voorbeeld gesteld, en ons gezegd om te doen, gelijk Hij gedaan heeft. Ik zag, dat Zijn voorbeeld zo trouw mogelik gevolgd moet worden; en toch hebben de broeders en zusters niet altijd zo voorzichtig gehandeld als zij behoren te doen bij de voetwassing, en is er verwarring door ontstaan. Het moet op nieuwe plaatsen met voorzichtigheid en wijsheid worden ingevoerd, voornamelik waar de mensen niet ingelicht zijn aangaande het voorbeeld en de leer van onze Heer bstreffende dit punt, en waar zij er bevooroordeeld tegen zijn. Yele eerlike zielen hebben groot vooroordeel tegen deze eenvoudige plicht, door de invloed van vroegere leraars, in wie zij vertrouwen stelden; en het onderwerp moet op de rechte tijd en op gepaste wijze aan hen worden voorgelegd. EG 134 2 Er wordt in het Woord geen voorbeeld gegeven van broeders, die de voeten van zusters wassen; maar er is een voorbeeld van zusters die de voeten van broeders wassen. Maria waste de voeten van Jezus met haar tranen, en droogde ze af met het haar van haar hoofd. Zie ook 1 Tim. 5: 10. Ik zag dat de Heer zusters bewogen had om de voeten van broeders te wassen, en dat dat volgens de orde van het evangelie was. Iedereen moet met verstand handelen, en de voetwassing geen vervelende ceremonie maken. EG 135 1 De heilige groet, die in het evangelie van Jezus Christus, door de apostel Paulus geschreven, genoemd wordt, moet immer in zijn waar karakter baschouwd worden. Het is een heilige kus. Hij moet baschouwd worden als een teken van gemeenschap onder christenvrienden, wanneer zij van elkander scheiden, en wanneer zij elkander weer ontmoeten na een afwezigheid van weken of maanden. In 1 Thess. 5: 26 zegt Paulus: "Groet al de broeders met een heilige kus." In hetzelfde hoofdstuk zegt hij: "Onthoudt u van alle schijn des kwaads." Er kan geen schijn van kwaad zijn, wanneer de heilige kus gegeven wordt op de rechte tijd en plaats. EG 135 2 Ik zag, dat de sterke hand van de vijand gericht is tegen het werk Gods, en de hulp en de kracht van een iegelik, die de zaak der waarheid liefheeft, moet aangeworven worden; grote belangstelling moet door hen getoond worden door de handen van degenen, die de waarheid voorstaan, te steunen, opdat zij door voortdurend waken de vijand kunnen buitensluiten. Allen behoren als een man te staan, verbonden in het werk. De gehele geestdrift van de ziel moet wakker zijn; want wat er te doen valt, moet haastig geschieden. EG 135 3 Toen zag ik de derde engel. Mijn begeleidende engel sprak: Zijn werk is vreselik. Zijn zending is schrikwekkend. Hij is de engel, die de tarwe van het onkruid moet scheiden, en de tarwe voor de hemelse schuur moet verzegelen of binden. Deze dingen moeten al de gedachten, de gehele aandacht bezighouden. ------------------------HOOFDSTUK 27: AAN DE ONERVARENEN. EG 136 1 Ik zag, dat sommigen geen levendig besef van het gewicht van de waarheid, of van de uitwerking ervan hadden, en handelende onder de indruk van het ogenblik, of door opwinding, dikwels hun gevoel volgen en niet letten op kerkorde. Dezulken schijnen te denken, dat de godsdienst hoofdzakelik bestaat in het maken van geraas. Sommigen, die nog maar onlangs da waarheid van de boodschap van de derde engel aangenomen hebben, staan klaar om hen, die al jarenlang in de waarheid gevestigd zijn, en die ter wille ervan geleden en de heiligende kracht ervan ondervonden hebben, te vermanen en te leren. Zij, die zo opgeblazen zijn door de vijand, zullen de heiligende invloed van de waarheid moeten vcelen, en een diep besef moeten erlangen van de staat waarin de waarheid hen gevonden heeft,--"ellendig, en jammerlik, en arm, en blind en naakt." Wanneer de waarheid hen begint te louteren, en hun schuim op het allerreinste zal afzuiveren, gelijk voorzeker gebeuren zal, wanneer zij de waarheid in liefde ontvangen, dan zal de persoon, aan wie dit grote work geschied is, niet gevoelen, dat hij rijk en verrijkt is geworden, en geens dings gebrek heeft. EG 137 1 Zij, die de waarheid belijden, en denken, dat zij die geheel en al kennen, voordat zij de eerste beginselen ervan geleerd hebben, en die zich op de voorgrond stellen om de plaats van leraars in te nemen, en degenen te vermanen, die reeds jaren onwrikbaar voor de waarheid gestaan hebben, tonen duidelik, dat zij de waarheid niet verstaan en niets weten van de uitwerking ervan; want indien zij iets wisten van de heiligende kracht ervan, dan zouden zij de vreedzame vrucht der gerechtigheid voortbrengen, en vernederd worden door zijn zoete, krachtige invloed. Zij zouden vrucht dragen tot verheerliking van God, en verstaan wat de waarheid voor hen gedaan heeft, en de een de ander uitnemender achten dan zichzelven. EG 137 2 Ik zag, dat het overblijfsel niet voorbereid is op hetgeen over de aarde staat te komen. Stompheid, als een onnatuurlike slaap, schijnt te hangen over de geest van de meesten dergenen, die belijden te geloven, dat wij de laatste boodschap hebben. Mijn begeleidende engel riep met vreselike plechtigheid uit: "Bereidt u! Bereidt u! bereidt u! want de hittigheid van de toorn des Heren staat op het punt van te komen. Zijn toorn zal uitgegoten worden, ongemengd met genade, en gij zijt niet bereid. Scheurt uw hart en niet uw klederen. Er moet een groot werk gedaan worden voor het overblijfsel. Velen onder hen houden hun gedachten gevestigd op kleine beproevingen." De engel sprak: "Er zijn legioenen van boze engelen rondom u, die u trachten in hun gruwelike duisternis te hullen, opdat gij in hun strik gevangen mocht worden. Gij laat uw gedachten te gemakkelik afgetrokken worden van het werk der voorbereiding, en de hoogste belangrijke waarheden voor deze laatste dagen. En gij denkt over kleine beproevingen, en gaat in de fijnste biezonderheden van kleine moeilikheden, om ze tot bevrediging van deze of gene uit te leggen." Urenlange gesprekken worden gehouden door betrokken partijen, en niet slechts is hun tijd verknoeid, maar de dienstknechten van God zijn daar gehouden om toe te luisteren, terwijl de harten van beide partijen niet onderworpen zijn gemaakt door de genade. Indien hoogmoed en zelfzucht afgelegd worden, dan zullen de meeste moeilikheden in vijf minuten uit de weg worden geruimd. Engelen zijn gegriefd en God is ontevreden over de uren, welke gebruikt zijn om zichzelf te rechtvaardigen. Ik zag, dat God Zich niet wil nederbuigen en luisteren naar lange rechtvaardigingen, en Hij wil ook niet dat Zijn dienstknechten zulks doen, en op die wijze kostbare tijd verspillen, die gebruikt moet worden om overtreders de dwaling huns wegs te tonen, en om zielen uit het vuur te trekken. EG 138 1 Ik zag dat Gods volk op de betoverde grond stond, en dat sommigen alle besef van de tijd en de waarde van een ziel verloren hebben. Hoogmoed is binnengealopen onder de Sabbathouders,--hoogmoed in kleding en voorkomen. De engel zei: "De Sabbathouders zullen zichzelven, hun hoogmoed en hun zucht om te behagen moeten afsterven." EG 138 2 Waarheid, zallgmakende waarheid, moet gegeven worden aan de van honger omkomende mensen, die in duisternis zitten. Ik zag, dat velen tot God baden om hen te vernederen; maar indien God hun gebeden zou verhoren, dan zou het door vreselike dingen in gerechtigheid zjin. Het was hun plicht om zichzelven te vernederen. Ik zag dat indien men toeliet, dat zelfverheffing inkwam, dit voorzeker zielen op het verkeerde pad zou leiden, en indien het niet overwonnen werd, zou het hun ondergang blijken te zijn. Wanneer iemand in zijn eigen ogen begint verhoogd te worden, en denkt, dat hij iets kan doen, dan wordt de Geest van God teruggetrokken, en hij gaat in zijn eigen kracht voort, totdat hij tot een val gebracht wordt. Ik zag dat een heilige, als hij recht staat.voor God, de arm van God kan bewegen; maar een menigte tezamen, indien zij niet in de rechte verhouding tot God stonden, zou zwak zijn, en niets kunnen uitrichten. EG 139 1 Vele van hen hebben harten, die niet onderworpen en niet nederig zijn; en zij denken meer over hun eigen kleine g'rieven en beproevingen, dan over de zielen van zondaren. Indien zij de heerlikheid van God op het oog hadden, dan zouden zij gevoel hebben voor de verloren gaande zielen rondom hen; en wanneer zij hun gevaarlike toestand besef ten, zouden zij met geestdrift aan het werk gaan, vertrouwen op God oefenende, en de handen van Zijn dienstknechten omhoog, houdende, opdat zij met vrijmoedigheid, en toch in liefde, de waarheid zouden kunnen verkondigen en zielen waarschuwen om die aan te nemen, voordat de zachte stem der genade niet langer gehoord zou worden. De engel zei: "Degenen, die Zijn naam belijden, zijn niet bereid." Ik zag dat de zeven laatste plagen over de onbeschermde hoofden der goddelozen kwamen, en dat zij dan, die hun in de weg gestaan hebben, de bittere verwijten van zondaren moeten aanhoren, en hun hart in hen zal besterven. EG 140 1 Da engel sprak: "Gij houdt u bezig met nietige kleinigheden; houdt uw gedachten gevestigd op kleine beproevingen,--en zondaren moeten als gevolg hiervan verloren gaan." God is gewillig ora voor ons te werken in onze vergaderingen, en het is Hem een genot om te werken. Maar Satan zegt: "Ik zal het werk hinderen." Zijn werktuigen zeggen: "Amen." Belijdende gelovigen in de waarheid blijven denken over hun kleine beproevingen en moeilikheden, die Satan voor hun ogen vergroot heeft. Er wordt tijd verknoeid, die nimmer meer ingehaald kan worden. De vijanden van de waarheid hebben onze zwakheid gezien. God is gegriefd geworden. Christus is verwond. Satans doel is bereikt, zijn plannen zijn geslaagd, en hij behaalt de overwinning. ------------------------HOOFDSTUK 28: ZELFVERLOOCHENING EG 140 2 Ik zag, dat er gevaar bestond, dat de heiligen te grote voorbereidselen zouden maken voor konferenties; dat sommigen zich moeilik maakten met te veel bedienen; dat de eetlust verloochend moet worden. Er is gevaar dat sommige mensen de vergaderingen bijwonen om de broden en de vissen. Ik zag, dat al degenen, die zichzelven toegeven in het gebruik van dat vuile kruid, tabak, dit moeten afleggen, en hun middelen voor betere dingen gebruiken. Zij doen een opoffering, die zichzelven de een of andere bavrediging ontzeggen, en de middelen, welke zij vroeger gebruikten om hun lusten te bevredigen, nemen en in de schatkist des Heren brengen. Zulke giften zullen, gelijk de twee penningen van de weduwe, opgemerkt worden door God. Het bedrag moge klein zijn; maar indien alien dit zouden willen doen, zal het de schatkist helpen. Indien alien er zich op wilden toeleggen om zuiniger te zijn in hun kleding en zich enkele dingen wilden ontzeggen, die niet bepaald noodzakelik zijn, en zulke onnodige en schadelike dingen als tee en koffie wilden afschaffen, en aan de zaak geven, wat die kosten, dan zouden zij hier meer gezegend worden en loon in de hemel ontvangen. Velen denken, dat omdat God hun de middelen gegeven heeft, zij zo goed als boven hun behoeften mogen leven, een rijke tafel mogen hebben, en zich overdadig mogen kleden, en dat het geen deugd is om zich iets te ontzeggen, wanneer zij genoeg hebben. Dezulken offeren niets op. Als zij een weinig armer wilden leven, en aan de zaak van God geven, om de waarheid aan te helpen, zou het een offer brengen zijn van hun kant, en God, wanneer Hij iedere mens beloont naardat zijn werk is, zou eraan gedenken. ------------------------HOOFDSTUK 29: ONEERBIEDIGHEID EG 141 1 Ik zag dat Gods heilige naam met eerbied en ontzag gebruikt moet worden. De woorden "God Almachtig" worden tezamen genomen en in het gebed gebruikt op een zorgeloze, onverschillige manier, die Hem niet welbehaaglik is. Dezulken hebben geen levendig besef van God of de waarheid, of zij zouden niet zo oneerbiedig spieken over de grote en vreselike God, Die spoedig komen zal om hen te oordelen in de laatste dag. De engel zei: "Gebruik ze niet tezamen; want vreselik is Zijn naam." Degenen, die de grootheid en majesteit van God beseffen, zullen Zijn naam met heilig ontzag op hun lippen nemen. Hij woont in ontoegankelik licht; geen mens kan Hem zien en leven. Ik zag, dat deze dingen zullen moeten verstaan en verbeterd worden, voordat de kerk kan bloeien. ------------------------HOOFDSTUK 30: VALSE HERDERS EG 142 1 Mij werd getoond, dat de valse herders dronken waren, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterke drank. Gods waarheid is verzegeld voor hen; zij kunnen die niet lezen. Wanneer hen gevraagd wordt, wat de zevende dags Sabbat is, of het de ware Sabbat van de Bijbel is of niet, dan doen zij hen het oog op fabelen richten. Ik zag dat dit profeten waren gelijk de vossen van de woestijn. Zij zijn in de bressen niet opgetreden, zij hebben de muur niet toegemuurd voor het huis Israëls om in de strijd te staan, ten dage des Heren. Wanneer enigen verontrust worden, en zij deze valse herders aangaande de waarheid beginnen te ondervragen, dan volgen zij de gemakkelikste en beste manier om hun doel to bereiken en de harten van degenen, die onderzoeken willen, tot rust te brengen; zij veranderen zelfs hun eigen stelling om hun doel te bereiken. Het licht heeft op veel van deze herders geschenen; maar zij wilden het niet erkennen, en hebben hun stelling verscheidene malen veranderd, om de waarheid te ontgaan, en weg te komen van besluiten, waar zij toe moesten komen, wanneer zij hun vorige stelling waren blijven innemen. De kracht van de waarheid heeft hun fondament verbroken, maar in plaats van toe te geven, namen zij de toevlucht tot een ander platform, en dat één, waarmede zijzelven niet tevreden waren. EG 142 2 Ik zag dat vele van deze herders de vroegere leringen van God ontkend hadden; zij hadden de heerlike waarheden ontkend en verworpen, die zij eens ijverig voorgestaan hadden, en zichzelven bedekt met mesmerime en allerlei dwalingen. Ik zag dat zij dronken waren door dwaling, en de kudde op de weg des doods leidden. Vele van de tegenstanders van Gods waarheid bedenken onrecht op hun leger, en overdag voeren zij hun boze plannen uit om de waarheid te onderdrukken en iets nieuws uit te brengen om de mensen helang in te boezemen, en hun gedachten van de kostbare, hoogst gewichtige waarheid af te trekken. EG 143 1 Ik zag dat de priesters, die hun kudde leiden op de weg des doods, spoedig tot staan gebracht zullen worden in hun vreselike loopbaan. Gods plagen zijn aan het komen, en de valse herders zullen niet slechts gemarteld worden met sen of twee van deze plagen. Gods hand zal in die tijd uigestrekt zijn in toorn en gerechtigheid, en Hij zal die niet terugtrekken, voordat Zijn raadslag'en volkomen uitgevoerd zijn, en de huurling priesters er toe gebracht zijn om te aanbidden aan de voeten van de heiligen, en te erkennen, dat God hen heeft liefgehad, omdat zij zich aan de waarheid hebben vastgehouden en Gods geboden bewaard hebben; en totdat de ongerechtigen verdaan zijn van de aarde. EG 143 2 De verschillende partijen van belijdende Advent gelovigen hebben alle een weinig van de waarheid, maar God heeft al deze waarheden gegeven aan Zijn kinderen, die voorbereid worden op de dag des Heren. Hij heeft hun ook waarheden gegeven, welke geen van deze partijen kennen, enook niet zullen verstaan. De dingen, welke voor hen verzegeld zijn, heeft de Heer geopenbaard aan degenen, die zien willen, en die klaar zijn om te verstaan. Indien God enig nieuw licht heeft mede te delen, zal Hij het Zijn uitverkorenen en geliefden doen verstaan, zonder dat zij hun verstand laten verlichten door te luisteren naar degenen, die in duisternis en dwaling verkeren. EG 144 1 Mij werd de noodzakelikheid getoond, dat degenen, die geloven dat wij de laatste boodschap van genade hebben, afgezonderd zouden staan van degenen, die dageliks nieuwe dwalingen indrinken. Ik zag, dat noch de jongen, noch de ouden hun bijeenkomsten moeten bijwonen; want het is verkeerd om hen op die wijze aan te moedigen, terwijl zij dwalingen leren, die een dodelik gift zijn voor de ziel, lerende leringen, die geboden van mensen zijn. De invloed van zalke bijeenkomsten is niet goed. Indien God ons uit zulke duisternis en dwaling getrokken heeft, behoren wij te staan in de vrijheid, met welke Hij ons vrijgemaakt heeft, en ons te verheugen in de waarheid. . God neemt het ons kwalik als wij naar dwaling gaan luisteren, zonder dat wij verplicht zijn te gaan; want tenzij Hij ons zendt naar die bijeenkomsten, waar dwaling door middel van wilskracht krachtig aan de mensen wordt voorgesteld, zal Hij ons er niet voor bewaren. De engelen geven hun waakzame zorg voor ons op; en wij worden overgelaten om door de vijand met vuisten geslagen, en door hem en de macht van zijn boze engelen in duisternis gedompeld en verzwakt te worden; en het licht, dat rondom ons schijnt, wordt met de duisternis besmet. EG 144 2 Ik zag dat wij geen tijd hebben om te verspillen met naar fabelen te luisteren. Onze gedachten moeten niet op die manier worden afgetrokken, maar behoren bezig te zijn met de tegenwoordige waarheid, en naar wijsheid te zoeken, opdat wij een beter verstand mogen verkrijgen aangaande de stelling, die wij innnemen; dat wij bereid mogen zijn tot verantwoording uit de Schriften, van de hoop, die in ons is, met zachtmoedigheid, Terwijl valse leerstellingen en gevaarlike dwalingen aan ons opgedrongen worden, kunnen onze gedachten zich niet bezighouden met de waarheid, die het huis van Israël moet uitrusten en klaarmaken om in de strijd te staan ten dage des Heren. ------------------------HOOFDSTUK 31: GODS GIFT AAN DE MENS EG 145 1 Mij werd de grote liefde en nederbuigende goedheid van God getoond, daarin dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft om de dood te ondergaan, opdat de mens vergiffenis zou ontvangen en leven. Adam en Eva werden mij getoond, die het voorrecht hadden om de schoonheid en de lieflikheid van de hof van Eden te aanschouwen, en die van al de bomen in de hof mochten eten, behalve van één boom. Maar de slang verzocht Eva, en zij verzocht haar man; en zij aten beiden van de verboden boom. Zij braken Gods gebod, en werden zondaren. De tijding verspreidde zich door de hemel, en iedere harp zweeg. De engelen treurden, en vreesden, dat Adam en Eva opnieuw hun hand zouden uitstrekken en eten van de boom des levens, en onsterflike zondaren worden. Maar God zei, dat Hij de overtreders uit de hof zou verdrijven, en de weg tot de boom des levens zou laten bewaren door cherubim en een vlammig lemmer eens zwaards, zodat de mens er niet toe naderen kon, om van de vrucht te eten, die onsterflikheid doet voortbestaan. EG 146 1 Droefheid vervulde de hemel toen er ingezien werd, dat de mens verloren was, en dat de wereld, welke door God geschapen was, gevuld zou worden met stervelingen, gedoemd tot ellende, ziekte en dood, en dat er geen uitkomst was voor de overtrader. Het ganse geslacht van Adam moest sterven. Toen zag ik de lieflike Jezus, en aanschouwde een uitdrukking van mededogen en smart op Zijn aangezicht. Spoedig zag ik Hem het uitermate heldere licht naderen, waarin de Yader gehuld was. Mijn begeleidende engel sprak: "Hij houdt geheime raad met Zijn Vader." De onrust der engelen scheen zeer groot te zijn, terwijl Jezus met Zijn Yader raadhield. Drie malen werd Hij aan het oog onttrokken door het heerlike licht, dat de Vader omgaf, en de derde maal kwam Hij uit van de Vader, en konden wij Zijn persoon zien. Zijn aangezicht was kalm, vrij van alle onrust en bezorgdheid, en glinsterde met een lieflikheid, die door geen woorden beschreven kan worden. Hij maakte toen bekend aan het koor van engelen, dat er een middel om te ontkomen verschaft was voor de mens, die verloren was; dat Hij gepleit had met Zijn Vader, en vergunning verkregen had om Zijn leven als een rantsoen te stellen voor het mensgeslacht, om hun zonden te dragen, en het doodvonnis op Zichzelf te nemen, op die wijze een weg openende waardoor zij, door de verdiensten van Zijn bloed, vergiffenis zouden kunnen verkrijgen voor overtredingen, aan welke zij zich schuldig hadden gemaakt, en zij door middel van gehoorzaamheid weer teruggebracht konden worden in de hof, waaruit zij verdreven waren, Dan zouden zij weer kunnen naderen tot de heerlike, onvergankelike vruchten van de boom des levens, waar zij nu alle recht op verbeurd hadden. EG 147 1 Toen vervulde blijdschap, onuitsprekelike bijdschap, de hemel, en het hemelse koor zong een lied vol lof en aanbidding. Zij raakten hun harpen aan, en zongen op hoger toon dan zij tevoren gedaan hadden, wegen.s de grote genade en nederbuigende goedheid van God, daarin dat Hij Zijn teder Geliefde had overgegeven om de dood te sterven voor een geslacht van opstandigen. Daarna word er lof en aanbidding uitgestort voor de zelfverloochening en het offer, dat .Jezus bracht, door gewillig te zijn om de boezem Zijns Vaders te verlaten, en een leven van lijden en zielsangst, en een onterende dood te kiezen, opdat Hij het leven mocht geven aan anderen. EG 147 2 De engel zei: "Denkt gij dat de Vader Zijn teder geliefde Zoon overgegeven heeft, zonder dat het Hem strijd gekost heeft? Neen, neen." Het kostte zelfs de God des hemels strijd om te beslissen, of Hij de schuldige mens zou laten omkomen, dan of Hij Zijn lievelingszoon zou geven om voor hen te sterven. De engelen stelden zoveel belang in de zaligheid van de mens, dat er ook onder hen dezulken hadden kunnen gevonden worden, die hun heerlikheid en hun leven op wilden geven voor de verlorengaande mens. "Maar," zei mijn begeleidende engel, "dat zou niets baten." De overtreding was z6 groot,:lat het leven van een engel de schuld niet kon betalen. Niets minder dan de dood en de tussenkomst van de Zoon van God kon de schuld betalen, en de verlorengaande mens verlossen van hopeloos verdriet en ellende. EG 147 3 Maar het werk, dat aan de engelen gegeven werd, was, op te stijgen en neder te dalen uit de heerlikheid met versterkende balsem om de Zoon van God te troosten in Zijn leven van lijden. Zij dienden Jezus. Ook was hun werk het waken over en beschermen van de voorwerpen der genade voor de boze engelen, en voor de duisternis, die onophoudelik door Satan over hen gebracht werd. Ik zag, dat het niet mogelik was voor God om Zijn wet te veranderen ten einde de mens, die verloren was en moest omkomen, te redden; daarom liet Hij toe, dat Zijn geliefde Zoon de dood zou ondergaan voor de overtredingen van de mens. ------------------------GEESTELIKE GAVEN VOORBERICHT EG 151 1 Deel één van "Geestelike Gaven," dat in 1858 voor de eerste maal het licht zag, is gedurende enige tijd uitverkocht geweest, om de volgende redenen: De gezichten van Mevr. White aangaande de onderwerpen, die hier voorgesteld worden, zijn sedert die tijd vollediger en voller geweest, dan in de tijd, toen dit boekje voor de eerste maal gedrukt werd. Veel van deze latere gezichten zijn beschreven en uitgegeven in de nieuwe serie, genaamd de "Geest der Profetie," welke bedoeld was de plaats in te nemen van de vorige boeken. Maar nu wordt het wenselik geacht om het opnieuw te drukken, zoals het hier gegeven wordt, omdat velen de leesstof in deze korte vorm wensen te hebben, en ook omdat het aantal onderwerpen veel groter is, dan tot nog toe in de delen van de "Geest der Profetie" behandeld is. EG 151 2 Dit werkje is een korte, maar duidelike schets van de grote strijd tussen Christus en Satan, de opstand in de hemel aangevende als de oorsprong van die strijd, de verzoeking en de val van de mens beschrijvende, alsook de instelling van het verlossingsplan, het leven en de dood van Christus, en de daarop volgende bevindingen van de kerk, eindigende met de uiteindelike oprichting van het koninkrijk van Christus. Deze belangrijke onderwerpen zijn zo kort samengevat, dat het boek zeer geschikt is voor een uitgebreide cirkulatie, en gelezen zal worden door duizenden, die niet door een meer uitvoerig werk zouden kunnen bereikt worden. EG 151 3 Dat gedeelte van de leesstof van dit boek, dat nog in geen ander van de geschriften van Mevr. White is versohenen, is van het grootste gewicht en van het hoogste belang voor de kerk in deze tijd, daar het de bevindingen van Gods volk sinds de dagen van de apostelen beschrijft, zowel als hun strijd, hun gevaren, en hun overwinning in de naaste toekomst. Onder deze onderwerpen wordt gegeven de geschiedenis van de kerk gedurende de Middeleeuwen, de Hervorming, de Advent beweging, het luide geroep, de tijd der benauwdheid, de verlossing der heiligen, de uitroeiing der goddelozen, en de uiteindelike beloning der rechtvaardigen. EG 152 1 De veelomvattende blik op de belangwekkende onderwerpen, welke in dit boek behandeld worden, zal in de lezer ook een verlangen opwekken om er meer in biezonderheden over te kunnen lezen. Dit kan hij doen in de delen van de "Geest der Profetie." De drie delen, die reeds uitgegeven zijn, werpen veel licht op gebeurtenissen, die plaats hebben gehad voor dat de kanonieke boeken volledig waren, terwijl het vierde deel de geschiedenis van de kerk aangeeft van die tijd af tot aan de grote voleinding. De Uitgevers. ------------------------INLEIDING EG 153 1 De gave der profetie werd gedurende de joodse bedeling in de kerk geopenbaard. Indien hij gedurende enige weinige eeuwen ophield zich te openbaren, wegens de bedorven staat van de kerk tegen het einde van die bedeling, verscheen hij aan het einde ervan toch weer om de Messias in te leiden. Zacharias, de vader van Johannes de Doper, "werd vervuld met de Heilige Geest, en profeteerde." Simeon, een rechtvaardig en godvrezend mens, "verwachtende de vertroosting Israels," kwam door de Geest in de tempel, en profeteerde van Jezus, dat Hij was "een licht tot verlichting der Heidenen, en tot heerlikheid vanUw volk Israel"; en Anna, een profetes, "sprak van Hem tot alien, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten." En er was geen grotere profeet dan Johannes de Doper, die door God verkoren was, om aan Israel voor te stellen "het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt." EG 153 2 De christelike eeuw begon met de uitstorting van de Geast, en een grote verscheidenheid van geestelike gaven werd onder de gelovig'en geopenbaard. Deze waren zo menigvuldig, dat Paulus kon zeggen tot de kerk van Korinthe: "Maar aan een iegelik wordt de openbaring des geestes gegeven tot hetgeen oorbaar is," -- aan een iegelik in de kerk, niet aan een iegelik in de wereld, zoals velen deze woorden hebben toegepast. EG 153 3 Sedert de grote afval zijn deze gaven zeiden geopenbaard geworden; en dit is waarschijnlik de reden waarom belijdende Christenen algemeen geloven, dat zij beperkt waren tot het tijdvak van de eerste kerk. Maar is het niet om de dwalingen en het ongeloof van de kerk, dat de gaven opgehouden zijn? En wanneer het volk van God weer zal komen tot hun eerate geloof en levenswijze, gelijk zij voorzeker doen zullen door de verkondiging van de geboden van God en het geloof van Jezus, zal dan de "spade regen" de gaven niet wederom ontwikkelen? Als wij analogies redeneren, moeten wij dit verwachten. Niettegenstaande de afval tijdens de joodse bedeling, opende en eindigde die met biezondere openbaringen van de Geest van God En het is onredelik te veronderstellen dat de christelike bedeling--het licht waarvan vergeleken met de vorige bedeling, is als het licht van de zon vergeleken met de zwakke stralen van de maan,-- in heerlikheid zou beginnen en in duisternis eindigen. En daar er een speciaal werk van de Geest nodig was om een volk voor te bereiden op de eerste komst van Christus, hoeveel meer zal dit dan nodig zijn voor de wederkomst; voornamelik daar de laatste dagen gevaarliker zouden zijn dan alle die daaraan voorafgegaan waren, en valse profeten macht zouden hebben om grote tekenen en wonderheden te doen, alzo dat zij, indien het mogelik ware, ook de uitverkorenen zouden verleiden. Maar laat ons tot de Schrift der waarheid gaan:-- EG 154 1 "En Hij sprak tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden. En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodeliks zullen drinken, het zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden." Markus 16: 15-18. EG 155 1 Campbells vertaling zegt, "Deze wonderdoende machten zullen de gelovigen vergezellen." De gaven bepaalden zich niet alleen tot de apostelen, maar waren ook voor de gelovigen. Wie zullen ze hebben?--Zij,die geloven. Voor hoe lang?--Er is geen beperking van tijd; de belofte gaat hand aan hand met de grote opdracht om het evangelie te prediken, en komt tot de laatste gelovige. EG 155 2 Maar er wordt aangevoerd dat deze hulp alleen beloofd werd aan de apostelen, en aan degenen, die door hun prediking geloven zouden; dat zij de opdracht vervuld, en het evangelie gepredikt hebben, en dat de gaven tot een eind gekomen zijn met dat geslacht. Laat ons zien of de grote opdracht geëindigd is met dat geslachtMatth. 28: 19, 20. "Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." EG 155 3 Dat de prediking van het evangelie onder deze opdracht niet geeindigd is met de eerste kerk, wordt duidelik uit de belofte: "Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." Hij zegt niet: Ik ben met ulieden, apostelen, overal, tot aan de einden van de aarde; maar: Ik ben met ulieden al de dagen, tot de voleinding der wereld, of der jaartelling. Men kan niet zeggen, dat het joodse tijdperk hier bedoeld wordt, want die eindigde reeds aan het kruis. Ik besluit dus, dat de prediking en het geloof van het oorspronkelike evangelie immer dezelfde geestelike hulp ontvangen zal. De opdracht aan de apostelen behoorde tot de christelike bedeling, en sloot die in zijn geheel in. Bij gevolg gingen de gaven alleen verloren door afvalligheid van het oorspronkelike geloof en leven. EG 156 1 In 1 Ivor. 12: 28 worrit ons geleerd, dat God zekere geestelike gaven in de kerk gelegd, geplaatst, of gevestigd heeft. Bij afwezigheid van enig schriftuurlik bewijs, dat Hij ze weggenomen of afgeschaft heeft, moeten wij besluiten, dat zij bedoeld waren om in de kerk te blijven. Waar is dan het bewijs dat zij weggenomen zijn?--In hetzelfde hoofdstuk waarin de joodse Sabbat afgeschaft, en de christelike Sabbat ingesteld is--een hoofstuk in de Handelingen van de Verborgenheid der Ongerechtigheid en de Mens der Zonde. Maar de tegenstander beweert, bewijs in de Bijdel te hebben, dat de gaven zouden ophouden, vervat in de volgende tekst: "De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen teniete gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, die zal teniete gedaan worden: want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele. Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniete gedaan worden. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niete gedaan, hetgeen eens kinds was. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ik ook ik gekend ben. En nu blijft geloof, hoop en liefde." 1 Kor. 13: 8-13. EG 157 2 Deze tekst voorspelt het ophouden van geestelike gaven, ook van geloof en hoop. Maar wanneer zouden die ophouden? Wij zien nog uit naar de tijd wanneer-- EG 157 1 "Hoop zal verand'ren in aanschouwen, Geloof in zien, gebed in lof." EG 157 2 Zij zullen ophouden wanneer dat wat volmaakt is, gekomen zal zijn; wanneer wij niet langer door een spiegel in een duistere rede zullen zien, maar van aangezicht tot aaugezicht. De volmaakte dag, wanneer de rechtvaardigen tot volmaking zullen komen, en zien zullen gelijk zij gezien worden, ligt nog in de toekomst. Het is waar, dat de mens der zonde, toen hij een man geworden was, zulke "kinderachtige dingen" als profetie, en talen, en kennis, en ook het geloof, de hoop, en de liefde van de eerste Christenen had afgelegd. Maar er is niets in de tekst om aan te tonen, dat het Gods plan was, de gaven weg te nemen, welke Hij in de kerk geplaatst had tot aan de voleinding van zijn geloof en hoop; totdat de alles overtreffende heerlikheid van de onsterflike staat de schitterendste openbaring van geestelike macht en kennis, die immer in deze sterflike staat gedaan is geworden, in de schaduw zou stellen. EG 157 3 Het bezwaar, op 2 Tim. 3: 16 gegrond, dat door sommigen met ernst wordt aangevoerd, verdient niet meer dan een voorbijgaande opmerking. Indien Paulus, door te zeggen dat de Schrift de mens Gods moet volmaken, tot alle goede werk volmaaktelik toegerust, bedoelde, dat niets meer geschreven zou worden door ingeving, waarom voegde hij dan op dat ogenblik nog iets aan die Schriften toe? Of waarom legde hij de pen niet neder, zodra die zin geschreven was? En waarom schreef Johannes dertig jaren later het Boek van de Openbaring? Dit boek bevat een andere tekst, die aangehaald wordt om de afschafting van geestelike gaven te bewijzen. EG 158 1 "Want ik betuig aan een iegelik, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is." Openb. 22: 18,19. EG 158 2 Op grond van deze tekst beweert men, dat God, voortijds veelmalen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, en in het begin van de tijd van het evangelie door Jezus en Zijn apostelen, hiermede plechtig beloofd heeft, nimmermeer iets aan de mens op die wijze mede te delen. Derhalve moet alle profeteren na die datum vals zijn. Dit, wordt er gezegd, besluit de ingegeven boeken. Indien dit zo is, waarom heeft Johannes dan zijn evangelie geschreven, nadat hij uit Patmos naar Efeze teruggekeerd was? Heeft hij door dit te doen iets toegevoegd aan de woorden van de profetie van dat boek, hetwelk op het eiland Patmos geschreven was? Het is duidelik uit de tekst, dat de waarschuwing tegen het toedoen, of afdoen, geen betrekking heeft op het bijeenverzamelde bijbelboek, zoals wij dat bezitten, maar op het afzonderlike boek van de Openbaring, gelijk dit van de hand van de apostel kwam. Toch heeft niemand recht om iets toe te doen aan of af te doen van enig ander boek, dat door ingeving van God geschreven is. Heeft Johannes door het schrijven van het boek van de Openbaring iets toegevoegd aan het boek van de profetie van Daniel?--In het geheel niet. Een profeet heeft geen recht om het woord van God te veranderen. Maar de gezichten van Johannes bevestigen die van Daniel en doen veel meer licht schijnen op de onderwerpen, die daarin behandeld zijn. Ik besluit dus, dat de Heer zich niet verbonden heeft om te zwijgen, maar dat Hij nog de vrijheid heeft om te spreken. Laat het immer de taal van mijn hart zijn: Spreek, Heer, door wie Gij wilt; Uw dienstknecht hoort. EG 159 1 Dus bewijst zich de poging om uit de Schrift de afschaffing van geestelike gaven te bewijzen, een volslagen mislukking te zijn. En sinds de poorten van de hel niet hebben vermocht tegen de kerk, maar God nog steeds een volk heeft op aarde, mogen wij de ontwikkeling van de gaven vervvachten in verband met de boodschap van de derde engel, een boodschap, welke de kerk terug zal brengen tot het apostoliese terrein, en hem inderdaad tot het licht--niet de duisternis--van de wereld maken. EG 159 2 Wederom: wij zijn vooruit gewaarschuwd, dat er in de laatste dagen valse profeten zijn zouden, en de Bijbel geeft een toetssteen, waaraan hun leringen getoetst kunnen worden, opdat wij zouden kunnen onderscheiden tussen het ware en het valse. De grootste toetssteen is de wet van God, die zowel toegepast wordt op het profeteren, als op het zedelik karakter van de profeten. Indien er geen ware profetieën in de laatste dagen zouden zijn, hoeveel gemakkeliker zou het dan geweest zijn om dat feit neer te leggen, en op die wijze alle kans op bedrcg af te snijden, dan een toetssteen te geven, waaraan zij getoetst konden worden, alsof er echte zowel als valse zouden zijn. EG 159 3 In Jes. 8: 19, 20 is een profetie vervat over de waarzeggers van de tegenwoordige tijd, en de wet wordt als een toets aangegeven: "Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn dat zij geen dageraad (geen licht) zullen hebben." Waarom gezegd, "Indien zij niet spreken," als er toch geen ware geestelike openbaring of profetie in diezelfde tijd zou zijn? Jezus zegt: "Wacht u van de valse profeten... Aan hun vruchten, zult gij hen kennen." Matth. 7: 15, 16. Dit is een gedeelte van de Bergrede, en iedereen kan zien dat deze rede van algemene toepassing is op de kerk gedurende het tijdperk van de evangeliebediening. Valse profeten zullen aan hun vruchten gekend worden; met andere woorden, aan hun zedelik karakter. De enige standaard, waardoor er vastgesteld kan worden, of hun vruchten goed of slecht zijn, is de wet van God. Op die wijze worden wij tot de wet en tot de getuigenis geleid. Ware profeten zullen niet slechts naar dit woord spreken, maar zij zullen naar dit woord leven. Iemand, die aldus spreekt en leeft, durf ik niet veroordelen. EG 160 1 Het is immer een karaktertrek van valse profeten geweest, dat zij gezichten van vrede zien; en zij zullen zeggen "Vrede en zonder gevaar," wanneer een haastig verderf over hen komt. De ware profeten zullen met vrijmoedigheid de zonde bestraffen, en waarschuwen tegen de toekomende toorn. EG 160 2 Profetieën, die de eenvoudige en besliste verklaringen van het bijbelwoord tegenspreken, moeten verworpen worden. Dat leerde onze Heiland Zijn discipelen, toen Hij hen waarschuwde aangaande de wijze van Zijn wederkomst. Toen Jezus voor het oog van Zijn discipelen naar de hemel opvoer, werd er zeer uitdrukkelik door de engelen verklaard, dat deze zelfde Jezus alzo zou komen, gelijkerwijs zij Hem naar de hemel hadden zien heenvaren. Vandaar dat Jezus, het werk van de valse profeten van de laatste dagen voorspellende, zegt: "Zo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hij is in de woestijn; gaat niet uit; ziet hij is in de binnenkanieren, gelooft het niet." Iedere ware profetie aangaande dat punt moet erkennen, dat Hij zichtbaar uit de hemel neder zal dalen. Waarom heeft Jezus niet gezegd: Verwerpt alle profetie in die tijd; want dan zullen er geen ware profeten zijn? EG 161 1 Efeze 4: 11-13: "En Deze heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus; totdat wij alien zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus." EG 161 2 Wij leren uit een voorgaand vers, dat toen Christus opgevaren is in de hoogte, Hij de mensen gaven gegeven heeft. Onder deze gaven worden apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars genoemd. Het doel, waartoe zij gegeven werden, was de volmaking der heiligen in eenheid en kennis. Sommigen, die voorgeven herders en leraars te zijn in de tegenwoordige tijd, zeggen dat deze gaven achttien honderd jaren geleden hun doel volkomen bereikt hebben, en dat zij bij gevolg opgebouden hebben te bestaan. Waarom dan niet hun titels van herders en leraars afgelegd? Indien het ambt van een profeet door deze tekst beperkt wordt tot de eerste kerk, dan is dit ook het geval met dat van de evangelist,--en van al de anderen; want er wordt geen onderscheid gemaakt. EG 161 3 Laat ons nu een ogenblik over dit punt redeneren. Al deze gaven werden gegeven tot de volmaking der heiligen in eenheid, kennis, en geest. De eerste kerk genoot, onder de invloed ervan, een tijdlang die eenheid: "En de menigte van degenen, die gelocfden, was één hart en één ziel." En het schijnt een natuurlik gevolg van deze staat van eenheid, dat "de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Here Jezus; en er was grote genade over hen allen." Hand. 4: 31-33. Hoe wenselik zou zulk een staat van zaken tans zijn! Maar afval met zijn verdelende en verschroeiende invloed vernielde de schoonheid van de aantrekkelike kerk, en kleedde hem in rouwgewaad. EG 162 1 Verdeeldheid en wanorde zijn er het gevolg van geweest. Nooit is er zulk een verscheidenheid van geloof in de Christenheid geweest, als er in de tegenwoordige tijd bestaat. Indien de gaven nodig waren om de eenheid van de eerste kerk te bewaren, hoe veel te meer zijn zij dan nodig om die eenheid nu weer te herstellen! En dat het Gods bedoeling is om de eenheid van de kerk in de laatste dagen weer te herstellen, daar wordt in de profetieén overvloedig bewijs van gegeven. Ons wordt verzekerd dat de wachters oog aan oog zullen zien, wanneer de Heer Zion wederbrengen za!. Ook, dat in de tijd van het einde de verstandigen het zullen verstaan. Wanneer dit vervuld is, zal er eenheid des geloofs heersen onder al degenen, die God verstandig acht te zijn; want zij, die waarlik recht verstaan, moeten natuurlikerwijze op dezelfde wijze verstaan. Wat zal deze eenheid doen ontstaan, indien niet de gaven, die juist voor dit doel gegeven zijn? EG 162 2 Uit zulke overwegingen blijkt het duidelik, dat de volmaakte staat van de kerk, die hier voorspeld wordt, nog in de toekomst ligt; bij gevolg hebben deze gaven nog niet dat tot stand gebracht, waar zij voor bestemd waren. Deze brief aan de Efezeërs werd in 64 n.C. geschreven, ongeveer twee jaren nadat Paulus aan Timotheüs zei, dat hij bereid was om geofferd te worden, en dat detijd van zijn ontbinding aanstaande was. Het zaad van de afval was reeds aan het ontkiemen in de kerk, want Paulus had, tien jaren tevoren, in zijn tweede brief aan de Thessalonicensen gezegd: "De verborgenheid der ongerechtigheid wordt alrede gewrocht." Zware wolven stonden op het punt van in te komen, die de kudde niet zouden sparen. De kerk was toen niet aan het komen en groeien tot die volmaaktheid in eenheid, welke in de tekst bedoeld werd, maar zou spoedig door partijen gescheurd, en door verdeeldheid in verwarring gebracht worden. De apostel wist dit; bijgevolg moet hij verder dan de grote afval gezien hebben, en het tijdperk aanschouwd van de toevergadering van het overblijfsel van Gods volk, toen hij sprak: "Totdat wij alien zullen komen tot de enigheid des geloofs." Vandaar dat de gaven, welke in de kerk gesteld zijn, hun tijd nog niet hebben uitgediend. EG 163 1 1 Thess. 5: 19 21: "Blust de Geest niet uit. Veracht de profetieen niet. Beproaft alle dingen; behoudt het goede." EG 163 2 In deze brief leids de apostel het onderwerp van de wederkomst des Heren in. Dan beschrijft hij de staat van de ongelovige wereld in die tijd, welke zegt, "Het is vrede, en zonder gevaar," wanneer de dag des Heren op het punt is van over hen los te barsten, en een haastig verderf over hen komt, als een dief in de nacht. Daarna vermaant hij de kerk, met het oog op deze dingen, om wakker te blijven, en te waken en nuchteren te zij a. Onder de vermaningen, die volgen, zijn de woorden, welke wij aangehaald hebben: "Blast de Geest niet uit," enz. Sommigen denken misschien dat deze drie verzen in het minst niet met elkander in verband staan wat de betekenis betreft; maar zij hebben een natuurlik verband door de orde waarin zij staan. De persoon, die de Geest uitblust, zal er licht toe komen om de profetieen te verachten, welke de wettige vruchten zijn van de Geest. "Daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren." Joel 2: 28. De uitdrukking, "Beproeft alle dingen," beperkt zich tot het on lerwerp, waarover gesproken wordt, profetieen, en wij moeten de geesten beproeven aan de toetsen, die God ons in Zijn woord gegeven heeft. Geestelike dwalingen en valse profetieen worden in de tegenwoordige tijd overvloedig aangetroffen; en ongetwijfeld heeft deze tekst hier een speciale toepassing. Maar let wel, de apostel zegt niet, Verwerpt alle dingen, maar, Beproeft alle dingen; behoudt het goede. EG 164 1 Joel 2: 28-32. "En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ou len zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; ja, ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geess; uitgieten. En Ik zal wondertekenen geven in de hemel, en op de aarde: bloed, en vuur en rookpilaren. De zon zal veranderd worden in duisternis, en do maan in bloed, eer dat die grote en vreselike dag des Heren komt. En het zal geschieden, dat al wie de Naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden; want op de berg Zions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Heer gezegd heeft: en dat hij de overgeblevenen, die de Heer zal roepen." EG 165 1 Deze profetie van Joel, welke over het uitgieten van de Heilige Geest in de laatste dagen spreekt, is niet volkomen vervuld aan het begin van de evangelie bedeling. Dit blijkt duidelik uit de wondertekenen in de hemel en op de aarde, waar in deze tekst van gesproken wordt, en die de voorlopers zouden zijn van "die grote en vreselike dag des Heren." Ofschoon de wondertekenen nu geschied zijn, ligt die vreselike dag nog in de toekomst. De gehele evangelie bedeling mag de laatste dagen genoemd worden: maar te zeggen, dat al de laatste dagen 1800 jaren in het verleden liggen, dat is belachelik. Zij reiken tot de dag des Heren, en tot de verlossing van de overgeblevenen van Gods volk: "Want op de berg Zions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de Heer gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de Heer zal roepen." EG 165 2 Deze overgeblevenen, die te midden van de tekenen en wonderen leven, welke de grote en vreselike dag des Heren inleiden, zijn zonder twijfel de overigen van het zaad van de vrouw, waarover gesproken wordt in Openb. 12: 17,--het laatste geslacht van de kerk op aarde. "En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben." EG 165 3 Het overblijfsel van de evangeliekerk zal de gaven hebben. Er zal krijg gevoerd worden tegen hen, omdat zij de geboden van God bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben. Openb. 12: 17. In Openb. 19: 10 wordt het getuigenis van Jezus beschreven als zijnde de Geest der profetie. De engel sprak: "Ik ben uw mededienstknecht en uwer broederen, die het getuigenis van Jezus hebben." In Openb. 22: 9 herhaalt hij, wat betekenis ervan betreft, dezelfde woorden als volgt: "Ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, de Profeten." Vergelijkende zien wij de kracht van de uitdrukking: "Het getuigenis van Jezus is de Geest der profetie." Maw het getuigenis van Jezus sluit al de gaven van die ene Geest in. Paulus zegt: "Ik dank mijn God alien tijd over u wegens de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus; dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede en kennis; gelijk het getuigenis van Christus bevestigd is onder u: alzo dat het u aan geen gave ontbreekt, verwachtende de openbaring van onze Heer Jezus Christus." 1 Kor. 1: 4-7. Het getuigenis van Christus werd bevestigd in de kerk te Korinthe; en wat was het gevolg?--Het ontbrak hun aan geen gave. Hebben wij dan niet het recht om te besluiten, dat wanneer het overblijfsel volkomen bevestigd zal zijn in het getuigenis van Jezus, het hun aan geen gaven zal ontbreken, verwachtende de openbaring van onze Heer Jezus Christus? R. F. C. ------------------------HOOFDSTUK 1: DE VAL VAN SATAN EG 167 1 SATAN was eens een gevierde engel in de hemel, de tweede in rang na Christus. Zijn aangezicht was, gelijk dat van de andere engelen, zacht, en droeg de uitdrukking van gelukzaligheid. Zijn voorhoofd was hoog en breed, groot verstand aantonende. Zijn gestalte was volmaakt; zijn houding edel en majesteitsvol. Maar toen God tot Zijn Zoon sprak, "Laat ons mensen maken naar ons beeld," was Satan naijverig op Jezus. Hij wenste geraadpleegd te worden aangaande het maken van de mens, en omdat dit niet geschiedde, was hij vol naijver, jaloersheid, en haat. Hij wenste na God de hoogste eer in de hemel te ontvangen. EG 167 2 Tot op die tijd was de ganse hemel vol orde, eensgezindheid, en volkomen onderwerping aan Gods regering geweest. Het was de grootste zonde om zich tegen Zijn orde en wil te verzetten. De ganse hemel scheen in beweging te zijn. De engelen werden in troepen in slagorde gesteld, iedere afdeling met een hogere, bevelvoerende engel aan het hoofd. Satan, verlangend om zichzelf te verhogen, en niet gewillig om zich aan het gezag van Jezus te onderwerpen, trachtte door toespelingen te maken Gods regering tegen te werken. Sommige van de engelen hadden sympathie met Satan in zijn opstand, en anderen hidden krachtig de eer en wijsheid van God op, daarin dat Hij gezag aan Zijn Zoon verleend had. Er was strijd onder de engelen. Satan, en die op zijn hand waren, trachtten verandering te brengen in de regering van God. Zij wilden Zijn onnaspeurlike wijsheid onderzoeken, en uitvinden wat Zijn bedoeling was met het verheffen van Jezus, en het verlenen van zulk een onbegrensde macht en gezag aan Hem. Zij verzetten zich tegen de autoriteit van de Zoon. A1 de hemelse heirscharen werden gedaagd om voor de Yader te verschijnen, om over hun geval te laten beslissen. Daar werd er besloten dat Satan uit de hemel zou gebannen worden, met al de engelen, die zich in zijn opstand bij hem hadden gevoegd. Toen was er krijg in de hemel. De engelen waren in strijd gewikkeld; Satan wenste de Zoon van God, en degenen, die aan Zijn wil onderworpen waren, te overwinnen. Maar de goede en trouwe engelen overmochten, en Satan werd met zijn volgelingen uit de hemel verdreven. EG 168 1 Nadat Satan en zij, die met hem gevallen waren, buiten de hemel waren gesloten, en hij tot het besef kwam, dat hij voor eeuwig al de reinheid en heerlikheid ervan verloren had, kreeg hij berouw, en verlangde om weer zijn plaats in de hemel te kunnen innemen. Hij was gewillig om de plaats, die hem toekwam, of enige positie, die hem zou mogen aangewezen worden, in te nemen. Maar neen, de hemel moet niet in gevaar gebracht worden. De ganse hemel zou misschien kunnen schade lijden, indien hij weder opgenomen werd; want de zonde had zijn oorsprong in hem, en de zaden van opstand waren in hem. Hij, zowel als zijn volgelingen, weenden, en smeekten om weer in de gunst van God hersteld te worden. Maar hun zonde,--hun haat, hun naijver en jaloezie,--was zó groot geweest, dat God die niet uitwissen kon. Die moest blijven om zijn uiteindelike straf te ontvangen. EG 169 1 Toen Satan zich volkomen bewust werd, dat er geen mogelikheid bestond om ooit weer in Gods gunst hersteld te worden, begonnen zijn kwaadaardigheid en haat zich te tonen. Hij nam raad met zijn engelen, en er werd een plan beraamd om voort te g'aan met Gods regering tegen te werken. Toen Adam en Eva in de heerlike hof geplaatst werden, maakte Satan plannen om hen te vernielen. Op geen wijze was het mogelik om dit gelukkige mensepaar van hun gelukzaligheid te beroven, zo lang zij God gehoorzaam bleven. Satan kon zijn macht niet over hen uitoefenen, tenzij zij eerst aan God ongehoorzaam werden, en Zijn gunst verbeurden. Er moest dus het ene of andere plan beraamd worden, om hen tot ongehoorzaamheid te leiden, opdat zij Gods ontevredenheid over zich zouden brengen, en onder de meer direkte invloed van Satan en zijn engelen komen. Er werd besloten, dat Satan een andere vorm zou aannemen, en belangstelling zou tonen in de mens. Hij moest toaspelingen maken, die twijfel zouden doen ontstaan aan Gods waarheidlievendheid, en hen doen betwijfelen, of God juist bedoelde, wat Hij gezegd had; verder moest hij hun nieuwsgierigheid opwekken, en er hen toe brengen, door te willen dringen in de onnaspeurlike plannen van God,--dezelfde zonde, waar Satan zich aan had schuldig gemaakt,--en hen te doen overleggen, wat de reden mocht wezen voor het maken van bepalingen omtrent de boom der kennis. ------------------------HOOFDSTUK 2: DE VAL VAN DE MENS EG 170 1 HEILIGE engelen bezochten menigmaal de hof, en gaven Adam en Eva onderwijs in hetgeen zij te doen hadden, en leerden hen ook aangaande de opstand en val van Satan. De engelen waarschuwden hen voor Satan, en stelden hen op hun hoede dat zij zich niet van elkaar moesten verwijderen terwijl zij werkten, omdat zij in aanraking zouden kunnen gebracht worden met deze gevallen vijand. De engelen drongen er evenzeer bij hen op aan, dat zij de voorschriften, welke God hun gegeven had, nauwkeurig zouden nakomen, want dat alleen in volmaakte gehoorzaamheid hun veiligheid gelegen was. Dan zou deze gevallen vijand geen macht over hen hebben. EG 170 2 Satan begon zijn werk bij Eva, om haar ongehoorzaam te laten worden. Allereerst handelde zij verkeerd door uit de nabijheid van haar man weg te gaan, toen door bij de verboden boom te blijven staan, en eindelik door te luisteren naar de stem van de verleider, en er zelfs aan te durven twijfelen wat God gezegd had: "Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven." Zij dacht dat de Heer misschien niet precies gemeend had, wat Hij had gezegd, en het wagende, strekte zij haar hand uit, en nam van de vrucht, en at. De vrucht was een lust voor de ogen, en aangenaam van smaak. Toen werd zij naijverig, omdat God van hen weggehouden had, wrat wezenlik voor hun welzijn was, en hood de vrucht aan haar man aan, hem daardoor verzoekende. Zij vertelde Adam al wat de slang gezegd had, en drukte haar verwondering uit, dat dez3 kon spreken. EG 171 1 Ik zag een uitdrukking van treurigheid over Adams aangezicht komen. Hij scheen bevreesd en verwonderd. Er scheen een strijd in zijn hart aan de gang te zijn. Hij voelde er zich zeker van, dat dit de vijand was, tegen wie zij gewaarschuwd waren geworden, en dat zijn vrouw moest sterven. Zij moesten gescheiden worden. Zijn liefde voor Eva was groot, en in diepe moedeloosheid hesloot hij haar lot te delen. Hij greep de vrucht, en at hem haastig op. Toen verlustigde Satan zich. Hij had gerebelleerd in de hemel, en aanhangers gekregen, die hem liefhadden, en hem in zijn opstand gevolgd waren. Hij was gevallen, en had anderen met zich doen vallen. En had hij nu de vrouw verleid om God te wantrouwen, om navraag te doen naar Zijn wijsheid, en te trachten in te dringen in Zijn alwijze plannen. Satan wist dat de vrouw niet alleen zou vallen. Adam werd door zijn liefde tot Eva ongehoorzaam aan het bevel van God, en viel met haar. EG 171 2 De tijding van de val van de mens verspreidde zich door de hemel heen. Iedere harp zweeg stil. De engelen wierpen in droefheid hun kronen van hun hoofden. De ganse hemel was verontrust. Er werd een raadsvergadering belegd om te besluiten, wat er gedaan moest worden met het schuldige paar. De engelen vreesden dat zij hun hand zouden uitstrekken, en eten van de boom des levens, en onsterflike zondaren zouden worden. Maar God zei, dat Hij de overtreders uit de hof zou verdrijven. Er werd onmiddellik last gegeven aan zekere engelen om de weg van de boom des levens te bewaken. Het was Satans voorbedacht plan geweest dat Adam en Eva God ongehoorzaam zouden zijn, dat Hij verbolgen over hen zou worden, en dat zij dan zouden eten van de boom des levens, opdat zij eeuwigdurend zouden leven in zonde en ongehoorzaamheid, en de zonde op die wijze onvergankelik gemaakt zou worden. Maar heilige engelen werden afgezonden om hen uit de hof te verdrijven, en hun de weg tot de boom des levens af te sluiten. Elk van deze machtige engelen had in zijn rechterhand iets, dat het aanzien had van een glinsterend zwaard. EG 172 1 Toen triomfeerde Satan. Hij had anderen doen lijden door zijn val. Hij was buiten de hemel gesloten, en zij buiten het Paradijs. ------------------------HOOFDSTUK 3: HET VERLOSSINGSPLAN EG 172 2 Droefheid vervulde de hemel, toen er in gezien werd dat de mens verloren was, en dat de wereld welke door God geschapen was, gevuld zou worden met stervalingen, gedoemd tot ellende, ziekte en dood, en dat er geen uitkomst was voor de overtreder. Het ganse geslacht van Adam moest sterven. Toen zag ik de lieflike Jezus, en aanschouwde een uitdrukking van mededogen en smart op Zijn aangezicht. Al spoedig zag ik Hem het uitermate heldere licht naderen, wuarin de Vader gehuld was. Mijn begeleidande engel sprak: "Hij is in diep gesprek met Zijn Vader." De onrust der engelen scheen zeer groot te zijn, terwijl Jezus met Zijn Vader raadhield. Drie malen werd Hij aan het oog ontrokken door het heerlike licht, dat de Yader omgaf, en de derde maa kwam Hij uit van de Vader, en was Zijn persoon te zien. Zijn aangezicht was kalm, vrij van alle onrust en twijfel, en glinsterde met een goedertierenheid en lieflikheid, die door geen woorden uitgedrukt kunnen worden. Hij maakte teen bakend aan het engeleheir, dat er een middel ter ontkoming gevonden was voor de mens, die verloren was. Hij zai dat Hij mat Zijn Vadar gepleit, en aangeboden had om Zijn leven tot een rantsoen te geven, om het doodvonnis op Zichzelf te nemen, opdat door Hem de mens vergiffenis mocht vinden; opdat zij door de verdiensten van Zijn bloed, en gehoorzaamheid aan Gods wet, Go le wear walgevallig konden worden, en teruggebracht konden worden in de heerlike hof, en zouden mogen eten van de vrucht van de boom des levens. EG 173 1 In het eerst konden de engelen er zich niet over verheugen; wanb hun Aanvoerder verborg niets voor hen, maar legde het verlossingsplan voor hen bloot. Jezus zei hun, dat Hij zou staan tussen da toorn van Zijn Yader en de schuldige mens, dat Hij de zonde en verachting dragen zou, en dat slechts weinigen Hem zouden aannemen als de Zoon van God. Bijna allen zouden hem haten en verwerpen. Hij zou Zijn heerlikheid in de hemel achterlaten, op de aarde als een mens verschijnen, zichzelf vernederen als een mens, door eigen ondervinding bekend worden met de verschillende verzoekingen, waarin de mens zou vallen, ten einde te weten op welke wijze Hij degenen, die verzocht werden, zou kunnen helpen; en dat eindelik, nadat Zijn zending als leraar voleindigd zou zijn, Hij in de handen van de mensen overgeleverd zou worden, en bijna iedere wreedheid en marteling zou lijden, die goddeloza mensen, daartoe aangezet door Satan en zijn engelen, Hem zouden kunnen toebrengen; dat Hij de wreedste dood zou sterven, hangende tusseen hemel en aarde als een schuldige zondaar; dat Hij vreselike uren van zielsangst zou doormaken, waar engelen zelfs niet konden toezien, maar hun aangezichten zouden bedekken om bet niet te aanschouwen. Net slechts zwaar lijden in het lichaam zou Hij moeten verduren, maar zielsangst, waarbij lichamelik lijden gans en al niet te vergelijken zou zijn. De last van de zonden van de gehele wereld zou op Hem liggen. Hij zei hun, dat Hij sterven en ten derden dag'e wederom opstaan zou, en zou opvaren tot Zijn Vader om tussenbeide te treden voor de eigenzinnige, schuldige mens. EG 174 1 De engelen wierpen zich voor Hem neer. Zij bcden hun eigen leven aan. Jezus sprak tot hen, dat Hij door Zijn dood er velen zou behouden; dat het leven van een engel de schuld niet kon betalen. Zijn leven alleen kon door de Vader aangenomen worden als een rantsoen voor de mens. Jezus zei hun ook dat z j een werk te doen zouden hebben, dat zij bij hem moesten zijn, en Hem bij verschillende gelegenheden zouden moeten sterken. Dat Hij de natuur van de gevallen mens zou aannemen, en dat Zijn kracht niet eens gelijk zou zijn aan de hunne. Dat zij getuigen zijn zouden van Zijn vernedering en Zijn zwaar lijden. En dat, terwijl zij Zijn lijden zouden zien, en de haat, die de mensen Hem toedroegen, zij tot in hun ziel geroerd zouden worden, en door hun liefde tot Hem zouden wensen, Hem te redden en te verlossen van Zijn moordenaars; maar dat zij niet tussenbeide moesten treden om iets te verhinderen, dat zij zien zouden; en dat zij een aandeel zouden hebben aan Zijn opstanding; dat het verlossingsplan beraamd was, en dat Zijn Vader het plan aangenomen had. EG 175 1 Met heilige droefheid troostte en bemoedigde Jezus de engelen, en deelde hun mede, dat degenen, die Hij zou verlossen, hiernamaals bij Hem zouden zijn en eeuwig met Hem wonen; en dat Hij door Zijn dood een rantsoen zou zijn voor velen, en hem, die de macht over de dood had, zou vernietigen. En Zijn Vader zou Hem de heersehappij, en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel geven, en Hij zou die tot in eeuwigheid bezitten. Satan en de zondaren zouden uitgeroeid worden, om nimmermeer-de hemel of de gelouterde aarde te verontrusten. Jezus maande het hemelse heirleger aan om zich te verzoenen met het plan dat Zijn Vader had aangenomen, en er zich in te verheugen dat de gevallen mens, door Zijn dood, opnieuw verhoogd zou kunnen worden om Gode wederom welgevallig te zijn, en de vreugde van de hemel te smaken. EG 175 2 Toen vervulde blijdschap, onuitsprekelike blijdschap, de hemel. En het hemelse heirleger zong een lied vol lof en aanbidding. Zij raakten hun harpen aan, en zongen op hoger toon dan zij tevoren gedaan hadden, wegens de grote genade en nederbuigende goedheid van God, daarin dat Hij Zijn teder Geliefde had overgegeven om de dood te serven voor een geslacht van opstandigen. Lof en aanbidding werden uitgestord voor de zelfverloochening en het offer, dat Jezus bracht, door gewillig te zijn, de boezem Zijns Vaders te verlaten, en een leven van lijden en zielsangst te kiezen, en een onterende dood te ondergaan, opdat Hij aan anderen het leven mocht geven. EG 175 3 De engel zei: Denkt gij dat de Vader Zijn teder geliefde Zoon overgegeven heeft, zonder dat het Hem strijd gekost heeft? Neen, neen. Het kostte zelfs de God des hemels strijd om te beslissen, of Hij de schuldige mens zou laten omkomen, dan of Hij Zijn geliefde Zoon zou geven om voor hem te sterven. De engelen stelden zoveel belang in de zaligheid van de mens, dat er ook onder hen dezulken hadden kunnen gewonden worden, die hun heerlikheid en hun leven zouden hebben willen opgeven voor de verlorengaande mens. "Maar," zei mijn begeleidende engel, "dat zou niets baten." De overtreding was zo groot, dat het leven van een engel de schuld niet zou kunnen betalen. Niets minder dan de dood en tussenkomst van de Zoon van God kon de schuld uitdelgen en de verloren gaande mens verlossen van hopeloos verdriet en ellende. EG 176 1 Maar het werk, dat aan de engelen toegewezen werd, was, op te strijgen en neder te dalen uit de heerlikheid met versterkende balsem om de Zoon van God te troosten in Zijn lijden, en Hem te dienen. Ook zou het hun werk zijn om te waken over de voorwerpen der genade en hen te beschermen voor de boze engelen, en voor de duisternis, die Satan onophoudelik over hen brengen zou. Ik zag, dat het niet mogelik was voor God om Zijn wet te veranderen ten einde de mens die verloren was en moest omkomen, te redden; daarom liet Hij toe, dat Zijn geliefde Zoon de dood zou ondergaan voor de overtreding van de mens. EG 176 2 Satan werd mij getoond, gelijk hij eenmaal was, een gelukkige, verheven engel. Toen werd hij mij getoond, zoals hij nu is. Hij heeft nog een koninklike gestalte. Zijn gelaatstrekken zijn nog edel, want hij is een gevallen engel. Maar de uitdrukking van zijn gelaat is vol onrust, zorg, ellende, kwaadaardigheid, haat, moedwil, bedrog, en alle kwaad. Ik merkte in het biezonder dat eens zo nobele voorhoofd op. Zijn voorhoofd helde naar achteren van zijn ogen af. Ik zag, dat hij zich zo lang verlaagd had, dat elke goede eigenschap ontaard was geworden, en elke slechte karaktertrek zich bad ontwikkeld. Zijn ogen waren geslepen, sluw, en toonden grote scherpzinnigheid. Hij was groot en zwaar gebouwd, maar het vlees van zijn handen en gelaat was niet hard. Toen ik hem zag, rustte hij met zijn kin op de linkerhand. Hij scheen in gedachten verdiept. Er lag een glimlach op zijn gelaat, die mij deed beven, omdat hij zo vol was van boze en sataniese sluwheid. Dit is de glimlach, welke op zijn gelaat ligt, voordat Hij zijn slachtoffer voor goed in zijn macht krijgt, en wanneer hij het slachtoffer in zijn valstrik verstrikt, wordt deze glimlach gruwelik. ------------------------HOOFDSTUK 4: DE EERSTE KOMST VAN CHRISTUS EG 177 1 Ik werd teruggevoerd naar de tijd toen Jezus de natuur van een mens aannemen, zich als een mens vernederen zou, en de verzoekingen van Satan zou verduren. EG 177 2 Zijn geboorte was zonder wereldse pracht. Hij werd in een stal geboren en een kribbe was zijn wieg; toch werd Hem bij Zijn geboorte eer bewezen boven alle mensekinderen. Engelen uit de hemel deelden aan de herders de komst van Jezus mede, en licht en heerlikheid van God paarden zich aan hun getuigenis. Het hemelse heirleger raakte hun harpen aan en verheerlikte God. Triomfantelik kondigden zij de komst van de Zoon van God aan op een gevallen wereld om, het verlossingswerk te volbrengen, en door Zijn dood vrede, geluk, en het eeuwige leven aan de mens te brengen God huldigde de komst van Zijn Zoon. Engelen aanbaden Hem. EG 178 1 Engelen Gods zweefden over het toneel van Zijn doop; de Heilige Geest daalde neder in de vorm van een duif, en terwijl het volk zich ontzette, en de ogen op Hem hield, werd de stem des Vaders gehoord uit de hemel, zeggende: "Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik Mijn welbehagen heb." EG 178 2 Johannes was er niet zeker van, dat het de Heiland was, die tot hem kwam om van hem gedoopt te worden in de Jordaan. Maar God had hem beloofd, dat Hij Hem een teken geven zou, waarbij hij het Lam Gods zou herkennen. Dat taken werd gegeven, toen de hemelse duif op Jezus rustte, en de heerlikheid Gods Hem omscheen. Johannes strekte zijn hand uit, en op Jezus wujzende, riep hij met luider stem: "Ziet het Lim Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!" EG 178 3 Johannes deelde zijn discipelen mede, dat Jezus de beloofde Messias, de Heiland van de wereld, was. Toen hij aan het einde van zijn werk kwam, leerde hij zijn discipelen om tot Jezus op te zien, en Hem te volgen als de grote Leraar. Het leven van Johannes was treurig en vol zelfverloochening. Hij kondigde de eerste komst van Christus aan, maar het werd hem niet vergund om getuige te zijn van Zijn wondertekenen, en zich te verheugen over de kracht, die Hij openbaarde. Johannes wist dat hij moest sterven, wanneer Jezus als leraar zou optreden. Zijn stem werd zeiden gehoord, behalve in de woestijn. Zijn leven was eenzaam. Hij bleef niet in het gezin van zijn vader, om zich in hun gezelschap te verheugen, maar verliet hen om zijn zending te vervullen. Menigten verlieten de drukke steden en dorpen, en gingen naar de woestijn om de woorden van de wonderbare profeet te horen. Johannes legde de bij aan de Wortel der bomen. Hij bestrafte de zonde, onbevreesd voor de gevolgen, en bereidde de weg voor het Lam Gods. EG 179 1 Herodus werd getroffen door te luisteren naar de krachtige, treffende getuigenissen van Johannes, en met diepe belangstelling vroeg hij, wat hij moest doen om zijn discipel te kunnen worden. Johannes was bekend met het feit, dat hij op het punt stond, de vrouw van zijn broeder te huwen terwijl haar man nog leefde, en zei in getrouwheid tot Herodes, dat zulks niet wettig was. Herodes was niet gewilling om enig offer te brengen. Hij huwde de vrouw van zijn broeder, en en onder haar invloed liet hij Johannes grijpen en in de gevangenis werpen, met het plan echter om hem weer vrij te stellen. Terwijl hij daar opgesloten was, hoorde Johannes door zijn discipelen van de grote werken van Jezus. Hij kon niet luisteren naar zijn minzame woorden; maar de discipelen vertelden hem, en troostten hem met hetgeen zij gehoord hadden. Spoedig werd Johannes onthoofd door de invloed van de vrouw van Herodes. Ik zag dat de nederigste discipelen, die Jezus volgden, en getuigen waren van Zijn wondertekenen en de troostrijks woorden hoorden, die van Zijn lippen vielen, groter waren dan Johannes de Doper; dat is, zij werden meer verhoogd en geëerd, en hadden meer genot in hun leven. EG 180 1 Johannes kwam in de geest en de kracht van Elija, om de eerste komst van Jezus aan te kondigen. Ik werd op de laatste dagen gewezen, en zag dat Johannes diegenen voorstelde, die uit zouden gaan in de geest en de kracht van Elija, om de dag der wraak en de wederkomst van Jezus aan te kondigen. EG 180 2 Na de doop van Jezus in de Jordaan werd Hij van de Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van de duivel. De Heilige Geest had Hem voorbereid op dat biezondere toneel van zware verzoekingen. Veertig dagen lang werd Hij door Satan verzocht, en gedurende die dagen at Hij niets. Alles rondom Hem was onaangenaam, zo zeer, dat de menselike natuur ervoor terug zou schrikken. Hij was met de wilde dieren, en de duivel, in een woeste, eenzame plaats. Gods Zoon was bleek en uitgeteerd door het vasten en lijden. Maar Zijn loopbaan was Hem aangewezen, en Hij moest het werk voleinden, dat Hij gekomen was om te doen. EG 180 3 Satan trok partij van het lijden van de Zoon van God, en maakte zich klaar om Hem aan te vallen met menigerlei verzoekingen, in de hoop, dat hij de overwinning over Hem behalen zou, omdat Hij Zichzelf vernederd had als een mens. Satan kwam met deze verzoeking: "Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen broden worden." Hij verzocht Jezus om Zich te verwaardigen, hem een bewijs te geven, dat Hij de Messias was, door Zijn Goddelike kracht uit te oefenen. Jezus antwoordde hem zacht: "Er is geschreven, de mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door de mond Gods uitgaat." EG 181 1 Satan trachtte in een twistgesprek met Jezus te geraken of Hij de Zoon van God was of niet. Hij doelde op Zijn zwakke, lijdende staat, en beweerde pochende, dat hij sterker was dan Jezus. Maar het woord uit de hemel gesproken, "Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik Mijn welbehagen heb," was voldoende om Jezus te steunen in al Zijn lijden. Ik zag dat Christus niets behoefde te doen om Satan van Zijn macht te overtuigen, of om Hem te bewijzen, dat Hij de Heiland van de wereld was. Satan had bewijs genoeg van de verheven betrekking en het gezag van de Zoon van God. Zijn onwil om zich te buigen voor het gezag van Christus, had hem buiten de hemel gesloten. EG 181 2 Om zijn macht te tonen voerde Satan Jezus naar Jeruzalem, en stelde Hem op de tinne des tempels, en verzocht Hem daar om een bewijs te geven, dat Hij de Zoon van God was, door Zich neder te werpen van die duizelingwekkende hoogte. Satan voerde de woorden van de Schrift aan: "Want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van u bevelen zal, en dat Zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot." Jezus antwoordende, zei tot Hem, "Er is wederom geschreven: Gij zult de Heer uw God niet verzoeken." Satan wilde er Jezus toe brengen om partij te trekken van de barmhartigheid van Zijn Vader, en Zijn leven te wagen voor Zijn zending volbracht was. Hij had gehoopt dat het verlossingsplan in duigen zou vallen; maar het plan was te goed beraamd dat Satan het zou kunnen doen mislukken of schaden. EG 182 1 Christus is het voorbeeld voor alle Christenen. Wanneer zij verzocht worden, of wanneer men hun rechten betwist, moeten zij dit geduldig dragen. Zij moeten niet gevoelen dat zij recht hebben om tot de Heer te roepen om Zijn macht te tonen, ten einde hun een overwinning te doen behalen over hun vijanden, tenzij Gode hierdoor direkt eer bewezen en Hij erdoor verheerlikt wordt. Wanneer Jezus Zich van de tinne van de tempel had geworpen, zou het Zijn Vader niet hebben verheerlikt; want niemand zou getuige geweest zijn van de daad, behalve Satan en de engelen Gods. En het zou de Heer verzoeken z jn geweest om Zijn macht te tonen ten aanschouwen van Zijn bitterste vijand. Het zou toegeven gaweest zijn ann één die Hij was gekomen om te overwinnen. EG 182 2 "En als de duivel Hem gpleid had op een hoge berg, toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld, in een ogenblik tijds. En de duivel zei tot Hem: Ik zal U al deze macht, en de heerlikheid der koninkrijken geven; want die is mij overgegeven, en ik geef ze, aan wie ik ook wil; indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles Uwe zijn. En Jezus antwoordende, zai tot hem; Ga weg van Mij, Satan! want er is geschreven: Gij zult de Heer, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen." EG 182 3 Satan stelde aan Jezus de koninkrijken der wereld in het aantrekkelikste licht voor. Indien Jezus hem daar wilde aanbidden, hood hij aan om zijn recht op deaardse bezittingen op te geven. Indien het verlossingsplan uitgevoerd zou worden, en Jezus zou sterven om de mens te verlossen, wist Satan dat zijn macht beperkt en eindelik weggenomen zou worden, en dat hij zou worden uitgeroeid. Daarom legde hij er zich op toe, om indien het mogelik was, dé voltooüng van het grote werk, dat door de Zoon van God begonnen was, te verhinderen. Indien het plan van de verlossing van de mens zou mislukken, dan zou Satan het koninkrijk, waar hij beweerde recht op te hebben, bebouden. En zo het hem zou gelukkea, dan vleidde hij zich, dat hij in oppositie tegen de God des hemels regeren zou. EG 183 1 Satan was blij toen Jezus Zijn macht en heerlikheid aflegde, en de hemel verliet. Hij dacht dat de Zoon van God toen in zijn macht gesteld werd. De verzoeking was zo gemakkelik gelukt met het heilige paar in de hof van Eden, dat hij hoopte door zijn sataniese macht en sluwheid zelfs de Zoon van God te kunnen doen vallen, en daardoor zijn eigen leven en koninkrijk reddeu. Indien hij er Jezus toe kon verleiden om van de wil Zijns Váders af te wijken, dan zou zijn doel bereikt wezen. Maar Jezus antwoordde de verleider met de bestrafflng, "Ga weg van Mij, Satan." Hij moest Zich alleen voor Zijn Vader neerbuigen. Satan beweerde, dat het koninkrijk der aarde het zijne was, en gaf Jezus te verstaan, dat Hij aan al Zijn lijden zou kunnen ontkomen; dat Hij niet behoefde te sterven om de koninkrijken van deze wereld te verkrijgen; indien Hij hem slechts wilde aanbidden, dan kon Hij al de bezittingen der aarde hebben, en de heerlikheid van erover te heersen. Maar Jezus was standvastig. Hij wist dat de tijd zou komen, dat Hij door zijn eigen leven het koninkrijk van Satan zou terugwinnen, en dat, na enige tijd, alles in de hemel en op de aarde zich aan Hem zou onderwerpen. Hij verkoos Zijn leven van lijden en Zijn vreselike dood, als de weg, die Hem door Zijn Vader aangewezen was, opdat Hij de wettige erfgenaam zou worden van de koninkrijken der aarde, en die in Zijn handen overgegeven zouden worden als een eeuwige bezitting. Satan zal ook in Zijn handen overgegeven worden om door de dood te worden vernietigd, zodat hij nimmermeer Jezus, of de heiligen in heerlikheid kan verontrusten. ------------------------HOOFDSTUK 5: DE BEDIENING VAN CHRISTUS EG 184 1 Nadat Satan zijn verzoeking voleindigd had, week hij van Jezus voor een tijd, en engelen bereidden voedsel voor Hem in de woestijn, en sterkten Hem, en de zegen Zijns Vaders rustte op Hem. Satans ergste verzoekingen waren niet gelukt; toen zag hij met verwachting uit naar het tijdperk van Jezus' bediening, wanneer hij op verschillende tijden zijn sluwheid tegen hem gebruiken zou. Hij hoopte nog om Hem te kunnen overwinnen, door degenen, die Jezus niet wilden aannemen, op te zetten om Hem te haten, en te zoeken Hem te doden. Satan hield een speciale raadsvergadering met zijn engelen. Zij waren teleurgesteld en verwoed, omdat zij niets vermocht hadden tegen de Zoon van God. Zij besloten geslepener te zullen zijn, en hun krachten tot het uiterste in te spannen om Zijn eigen volk te doen twijfelen of Hij de Heiland van de wereld was, en op die wijze Jezus te ontmoedigen in Zijn zending. Hoe nauwgezet de Joden ook mochten zijn in hun ceremonieën en het brengen van hun offeranden, als zij blind gehouden konden worden voor de profetieen, en zij hen konden laten geloven, dat de Messias verschijnen zou als een machtige wereldse koning, dan zouden zij er toe gebracht kunnen worden om Jezus te verachten en te verwerpen. EG 185 1 Mij werd getoond, dat Satan en zijn engelen zeer bezig waren gedurende Christus' bediening, en de mensen, ongeloof, haat, en hoon inboezemden. Zij werden menigmaal woedend, wanneer Jezus de een of andere snijdende waarheid uitsprak, die hun zonde bestrafte. Satan en zijn engelen dreven hen aan om de zoon van God om het leven te brengen. Meer dan eens namen zij stenen op om Hem te stenigen; maar engelen waakten over Hem, en namen Hem weg van de vertoornde menigte, en brachten Hem naar een veilige plaats. En wederom, terwijl Zijn heilige lippen de naakte waarheid verkondigden, grepen zij Hem aan en leidden Hem op de top van een berg, om Hem van de steilte af te werpen. Er ontstond twist onder hen omtrent wat zij met Hem doen zouden; maar de engelen verborgen Hem opnieuw voor de ogen van de menigte, en Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging weg. EG 185 2 Nog steeds hoopte Satan dat het grote verlossingsplan mislukken zou. Hij spande al zijn kraehten in om de harten van de mensen te verharden, en hun gevoelen tegen Jezus te verbitteren. Hij hoopte, dat zo weinigen Hem zouden aannemen als de Zoon van God, dat Hij Zijn lijden en offer te groot zou achten voor zulk een klein aantal. Maar ik zag, dat indien er slechts twee gevonden waren, die Jezus als de Zoon van God aangenomen, en in Hem geloofd hadden tot behoud van hun zielen. Hij het plan zou uitgevoerd hebben. EG 186 1 Jezus begon Zijn werk door Satons macht, over de lijdenen te breken, Hij gaf da zieken hun gezondheid terug, gaf de blinden hun gezicht, en heelde de lammen, zodat zij van vreugde opsprongen om Gol te verheerliken. Hij genas degenen, die gebrekkig waren, en die Satans wrede macht vele jaren gebouden gahouden had. Met minzame woorden troostte Hij de zwakken, de angstvalligen, en de moelelozen. De zwakken en lijdenden, die Satan triomfantelik in zijn macht hield, rukte Jezus uit zijn handen, gaf hun gezondheid naar het lichaam, en bracht hun grote vreugda en geluk. Hfj wekte de doden op, en zij verhearlikten God voor het krachtige vertoon van Zijn macht. Hij deed grote dingen voor alien, die in Hem geloofden. EG 186 2 Het leven van Christus was vol woorden en daden van goedertierenheid, medegevoal, en liefde. Hij luisterde immer met aan lacht naar, en verlichtte de ellende van degenen, die tot Ham kwamen. Manigten droegen in hun eigen persoon de bewijzen van Zijn Goddelike kracht. En toch, nadat het werk gedaan was, schaamden velen onder hen zich voor de eenvoudige, en toch machtige leraar. Omdat de oversten van het volk niet in Hem geloofden, was het volk onwillig om Jezus aan te nemen. Hij was een man van smarten, en verzocht in krankheid. Zij konden niet niet verdragen, beheerst te worden door Zijn matig, zelf-verloochenend leven. Zij verlangden te genieten van de eer, die de wereld verleent. En toch volgden velen de Zoon van God, luisterden naar Zijn leringen, en verheugden zich over de woorden, die zo genadig van Zijn lippen vielen. Zijn woorden waren vol betekenis, en toch zo duidelik, dat de zwakste ze kon verstaan. EG 187 1 Satan en zijn engalen verbliadden de ogen en verduisterden het verstand van de Joden, en zetten de voornaamsten onder het volk en de oversten op om de Heiland te doden. Dienaren werden uitgezonden om Jezus tot hen te brengen; maar wanneer zij in Zijn nabijheid kwamen, werden zij verslagen over Zijn Leer. Zij zagen hoe vervuld Hij was van me legevoel en mededogen, wanneer Hij het lijden van de mensen zag, Zij hoorden Hem met, liefde en tederheid bemoedigand spreken tot de zwakken en de verdrukten. Zij hoorden Hem ook op een toon van gezag de macht vao Saitan bestraffen, en zijn gevangenen vrijstellen. .Zijn luisterden naar de woorden van wijsheid, die over Zijn lippen kwamen, en werden geboeid; zij kon lea de han len niet aan Hem slaan. Zij keerden terug tot de priesters en de ouderlingen zoaler Jezus. Wanneer hun gevraagd werd, "Waarom hebt gij Hem niet geb acht?" verhaalden zij wat zij hadden gezien van Zijn wondertekenen, en de heilige woorden van wijsheid, liefde .en kennis, welke zij gehoord hadden, en eindigden met te zeggen: "Nooit heeft een mens alzo gesproken, gelijk deze mens." De hogepriesters beschuldigden hen, dat, zij ook verleid waren, en sommigen van de dienaars waren besch vamd, dat Zij Hem niet gevat hadden. De priesters vroegen op verachtelike toon of iemand uit de oversten in Hem geloofd had. Ik zag dat velen van de oversten en ouderlingen in Jezus geloofden; maar Satan hield hen terug van het te erkennen; zij vreesden de smaad der mensen meer dan zij God vreesden. EG 187 2 Tot dus verre had de sluwheid en de haat van Satan het verlossingsplan niet doen mislukken. De tijd voor de bereiking van het doel, waartoe Jezus in de wereld gekomen was, naderde. Satan en zijn engelen hielden tezamen raad, en besloten om Christus' eigen volk op te zetten en begerig om Zijn bloed te laten roepen, en Hem met wreedheid en hoon te beladen. Zij hoopten dat Jezus zulk een bebandeling niet zou willen verdragen, en niet nederig en zachtmoedig zou blijven. EG 188 1 Terwijl Satan zijn plannen beraamde, legde Jezus zorgvuldig voor Zijn discipelen al bet lijden bloot, dat Hij moest ondergaan,--dat Hij zou gekruisigd worden, en dat Hij de derde dag wederom zou opstaan uit de doden. Maar hun verstand scheen niet helder te zijn, en zij konden niet begrijpen, wat Hij tot hen sprak. ------------------------HOOFDSTUK 6: DE VERHEERLIKING OP DE BERG EG 188 2 Het geloof van de discipelen werd groteliks gesterkt door de verheerliking op de berg, waar het hun vergund werd de heerlikheid van Christus te aanschouwen, en de stem uit de hemel te horen, die van Zijn Goddelik karakter getuigde. God verkoos, de volgelingen van Jezus een sterk bewijs te geven, dat Hij de beloofde Messias was, opdat zij in hun bittere droefheid en teleurstelling over Zijn kruisiging hun vrijmoedigheid niet geheel en al zouden wegwerpen. Bij de verheerliking zond de Heer Mozes en Elias om met Jezus te spreken omtrent Zijn lijden en dood. In plaats van engelen te kiezen om met Zijn Zoon te spreken, koos God degenen, die zelf de beproevingen van de aarde ondervonden hadden. EG 189 1 Elija had met God gewandeld. Zijn werk was grievend en moeilik gew7eest, want de Heer had door hem de zonden van Israel bestraft. Elija was een profeet Gods, toch was hij verplicht geweest om van plek tot plek te vluchten om zijn leven te redden. Zijn eigen volk joeg hem na alsof hij een wild dier was, opdat zij hem mochten doden. Maar God nam Elija levend op. Engelen droegen hem in heerlikheid en triomf naar de hemel. EG 189 2 Mozes was groter dan iemand, die voor hem geleefd had. God had hem zeer hoog geëerd door hem te vergunnen om van aangezicht tot aangezicht met de Heer te spreken, gelijk een man met zijn vriend spreekt. Hem was toegestaan om het heldere licht en de uitnemende heerlikheid te aanschouwen, waarin de Yader gehuld is. De Heer bevrijdde door Mozes de kinderen Israels uit het egyptiese knechtschap. Mozes was een middelaar voor zijn volk, en stond menigmaal tussen hen en de toorn van God. Toen de toorn Gods zeer ontstoken was tegen Israel wegens hun ongeloof, hun murmureren, en hun grote zonden, werd Mozes' liefde voor hen op de proef gesteld. God stelde voor om hen uit te roeien, en Mozes tot een groot volk te maken. Mozes toonde zijn liefde voor Israel door ernstig voor hen te pleiten. In zijn nood bad hij tot God om Zijn grote toorn af te wenden, en Israël vergiffenis te schenken, of zijn naam uit Zijn boek uit te delgen. EG 189 3 Toen Israel tegen God en tegen Mozes murmureerde, omdat zij geen water konden krijgen, beschuldigden zij hem, dat hij hen had uitgeleid om hen en hun kinderen te doden. Godhooide hun murmureren, en gelastte Mozes om op de rots ta slaan, opdat het volk water žou kunnen krijgen. Mozes sloeg in toorn op de rots, en nam de eer voor zichzelf. De voortdufende eigehzinnigheid en murmuringen van de kinderen Israëls hadden hem birter verdriet gedaan, en hij vergat voor een ogenblik hoe lang de Heer hen verdragen had, en dat hun murmureren niet tegen hern, maar tegen God, was. Hij dacht slechts aan zichzelf, hoe diep hij gekrenkt was, en hoe weinig dankbaarheid zij toonden voor zijn grote liefde voor hen. EG 190 1 Het was Gods plan om Zijn volk menigmaal in moeilikheden te brengen en hen dan door Zijn macht uit hun nood te verlossen, opdat zij Zijn liefde en zorg voor hen zouden kunnen beseffen, en er op die wijze toe geleid zouden worden om Hem te dienen en te eren. Maar Mozes had God geen eer bewezen en Zijn naam voor het volk niet verhoogd, dat zij Hem verheerliken zouden. Hierdoor bracht Hij het ongenopgen des Heren over zich. EG 190 2 Toen Mozes van de berg nederdaalde met de twee stenen tafelen, en zag, dat Israel het gouden kalf aanbad, werd zijn toorn groteliks ontstoken, en hij wierp de stenen tafelen ter aarde, en brak ze. Ik zag dat Mozes hierin niet gezondigd had. Hij, was toornig voor God, naijverig voor Zijn heerlikheid. Maar toen hij"toegaf aan het natuurlike gevoel van zijn hart, en zichzelf de eer toeëigende, die God toekwam, toen zondigde hij, en om die zonde wilde God niet toelaten, dat hij het land Kanaän zou binnengaan. EG 190 3 Satan had getracht om iets te vinden, waal"van hij Mozes kon beschuldigen voor de engelen. Hij verheugde zich over het; sukses dat hij gehad had door Mozes God te doen mishagen, en hi j zei tot de engelen, dat hij de Heiland van de wereld zou kunnen overwinnen, wanneer Die komen zon om de mens te verlossen. Door zijn ovevtreding viel Mozes onder de macht van Satan,--de heerschappij van de dood. Indien hij standvastig gebleven was, zou de Heer hem in het beloofde land gebracht hebben, en zou hem dan levend opgenomen hebben in de hemel, zonder dat hij de dood gezien had. EG 191 1 Mozes moest de dood ondergaan, doch Michaël daalde neder en gaf hem het leven weer, voordat zijn lichaam verderving gezien had. Satan vrachtte het lichaam te behouden, bewerende dat hij er recht op had; maar Michaël wekie Mozes op, en bracht bem naar de hemel. Satan uitte bittere lastering tegen God, zeggende dat het onrechtvaardig van Hem was, toe te laten, dat zijn proo hem ontnomen werd; maar Christus bestrafte Zijn tegenstander niet, ofschoon het door zijn verleiding was, dat de dienstknecht van God was gevallen. Zachtmoedig verwees hij hem naar Zijn ëader, zeggende: "De Heer bestraffe u." EG 191 2 Jezus had Zijn discipelen gezegd, dat er enkelen daar bij Hem stonden, die de dood niet zouden smaken, voordat zij het koniokrijk van God met kracht zouden zien komen. Bij de verheerliking op de berg werd deze belofte vervuld. Het aangezicht van Jezus werd daar veranderd, en blonk gelijk de zon. Zijn kleding was wit ea glinsterend Mozes was tegenwoordig om diegenen te vertegenwoordigen, die bij de tweede verschijning van Jezus uit de doden zullen opgewekt worden. En Elija, die levend opgenomen was zonder te sterven, stelde diegenen voor, die bij Christus' wederkomst veranderd zullen worden tot onsterflikheid, en in de hemel opge-nomen zullen worden zonder de dood te smaken. De discipelen aanschouwden met verbazing en vrees de uitnemende majesteit van Jezus en de wolk die hen overschaduwde, en hoorden de stem van God met vreselike majesteit zeggen: "Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem." ------------------------HOOFDSTUK 7: HET VERRAAD VAN CHRISTUS EG 192 1 Ik werd teruggevoerd naar de tijd, waarin Jezus het Pascha avondmaal met Zijn discipelen gebruikte. Satan had Judas bedrogen, en hem zich laten verbeelden, dat hij een van Christus' ware discipelen was; maar zijn hart was nooit anders dan vleselik geweest. Hij had de machtige werken van Jezus gezien; hij was bij Hem geweest gedurende Zijn bediening, en had zich gebogen voor het overweldigende bewijs, dat Hij de Messias was; maar Judas was gierig en hebzuchtig; hij had het geld lief. Toornig klaagde hij erover, dat zulk een kostbare zalf over Jezus uitgegoten werd. Maria had haar Heer lief. Hij had haar zonden, die vele waren, vergeven, en haar innig geliefde broeder uit de doden opgewekt, en zij gevoelde, dat niets te kostbaar was om aan Jezus te besteden. Hoe kostbaarder de zalf, des te beter kon zij uitdrukking geven aan haar dankbaarheid aan de Heiland, door die aan Hem op te offeren. Judas voerde als verontschuldiging voor zijn hebzucht aan, dat de zalf verkocht, en het geld aan de armen gegeven had kunnen worden. Maar dit was niet, omdat hij bezorgd was voor de armen; want hij was zelfzuchtig, en eig'ende zich menigmaal voor eigen gebruik toe, wat aan hem toevertrouwd was om aan de armen gegeven te worden. Judas had geen acht geslagen op het gemak, en zelfs niet op de behoeften van Jezus; en om zijn hebzuchtigheid te verontschuldigen, sprak hij dikwels over de armen. Deze daad van vrijgevigheid van de zijde van Maria was een scherpe berisping voor zijn hebzuchtige aard. De weg was gebaand voor Satans verleiding, waardoor deze gemakkelik toegang zou kunnen vinden tot het hart van Judas. EG 193 1 De priesters en oversten van de Joden haatten Jezus; maar grote menigten liepen samen om naar Zijn woorden van wijsheid te luisteren, en getuigen te zijn van Zijn machtige werken. De diepste belangstelling werd in de mensen opgewekt, en begerig volgden zij Jezus om de leringen van deze wonderbare leraar te mogen horen. Velen onder de oversten geloofden in Hem, maar durfden hun geloof in Hem niet belijden uit angst van uit de synagoge geworpen te worden. De priesters en ouderlingen kwamen tot het besluit, dat er iets moest gedaan worden om de aandacht van het volk van Jezus af te trekken. Zij vreesden dat alien in Hem zouden geloven_ Zij moesten hun positie onder het volk verliezen, of Jezus laten doden. En nadat zij Hem gedood hadden, zouden er nog enigen zijn, die levende gedenktekenen zouden zijn van Zijn macht. Jezus had Lazarus uit de doden opgewekt, en zij vreesden, dat indien zij Jezus doodden, Lazarus van Zijn grote macht getuigen zou. Het volk stroomde samen om hem, die uit de doden opgewekt was, te zien, en de oversten besloten om Lazarus ook te doden, en de opwinding te onderdrukken. Dan zouden zij het volk terug doen keren tot de overleveringen en leringen der mensen, om munte en ruite te vertienen; en konden dan weer invloed over hen uitoefenen. Zij spraken af om Jezus te grijpen, wanneer Hij alleen zou zijn; want indien zij zouden trachten de hand aan Hem te slaan, wanneer Hij onder het volk was, en de mensen alien met belangstelling naar Hem luisterden, dan zouden zij gestenigd worden. EG 194 1 Judas wist hoe verlangend zij waren om Jezus in handen te krijgen, en bood aan Hem te verraden aan de hogepriesters en ouderlingen voor enige zilverlingen. Zijn liefde tot geld deed er hem in toestemmen, zijn Heer in de handen van Zijn bitterste vijanden over te leveren. Satan werkte direkt door Judas, en onder het indrukwekkend toneel van het laatste avondmaal was de verrader in zijn hart aan het plannen beramen, hoe hij Zijn Messter zou kunnen, verraden. Droevig sprak Jezus tot Zijn discipelen, dat zij in die nacht alien aan Hem geërgerd zouden worden. Maar Petrus beweerde vol vuur, dat al worden alien aan Hem geergerd, hij nimmermeer geergerd zou worden. Jezus sprak tot Petrus: "Satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebedn, dat uw geloof niet ophoude: en gij, als g'ij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broederen." EG 194 2 Ik aanschouwde Jezus in de hof met Zijn discipelen. In diepe droefheid zei Hij tut hen, dat zij moesten bidden en waken, dat zij niet in verzoeking zouden komen. Hij wist, dat hun geloof op de proef gesteld en zij in hun verwachting teleurgesteld zouden worden; en dat zij alle kracht nodig zouden hebben, die zij verkrijgen konden door trouw te waken en ernstig te bidden. Tot God roepende en wenende bad Jezus: "Vader! of Gij wildet deze drinkbeker van Mij wegnemen! doch niet Mijn wil, maar de uwe geschiede." De Zoon van God bad in zielsangst. Grote droppels bloed stonden op Zijn aangezicht, en vielen op de grond. Engelen zweefden over de plaats, en waren getuigen van het toneel; doch slechts één van hen had last gekregen om de Zoon van God in Zijn zielsangst te gaan sterken. Er was geen blijdschap in de hemel. De engelen wierpen hun kronen en harpen van zich, en zagen met de grootste belangstelling in stilte op Jezus af. Zij verlangden om zich om de Zoon van God te mogen scharen, maar de bevelvoerende engel wilde het hun niet toelaten, opdat zij niet misschien, wanneer zij zagen dat Hij verraden werd, Hem zouden verlossen; want het plan was gemaakt, en moest uitgevoerd worden. EG 195 1 Nadat Jezus gebeden had, keerde Hij terug naar Zijn discipelen: maar zij sliepen. In die ure van benauwdheid had Hij zelfs niet het medegevoel en de gebeden van Zijn discipelen. Petrus, die kort tevoren zo vol ijver was geweest, was bezwaard van de slaap. Jezus herinnerde hem aan de besliste verklaringen, welke hij afgelegd had, en sprak tot hem: "Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?" Drie malen bad de Zoon van God in zielsangst. Toen verscheen Judas met zijn bende gewapende mannen. Hij naderde Zijn Meester als gewoonlik om Hem te begroeten. De bende omsingelde Jezus; maar daar openbaarde Hij Zijn Goddelike macht, toen Hij sprak, "Wie zoekt gij?" "Ik ben het." Zij gingen achterwaarts, en vielen ter aarde. Jezus deed hun die vraag, opdat Zij getuigen zouden zijn van Zijn macht, en bewijs zouden hebben, dat Hij zich uit hun handen kon verlossen, indien Hij zulks wenste. EG 195 2 De discipelen begonnen hoop te krijgen toen zij de menigte met hun stokken en zwaarden zo spoedig zagen ter aarde vallen. Terwijl zij weder opstonden en Jezus opnieuw omsingelden, trok Petrus zijn zwaard, en sloeg de dienstknecht van de Hogepriester, en hieuw zijn oor af. Jezus gelastte hem om zijn zwaard in de schede te steken, zeggende: "Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?" Ik zag, dat toen deze woorden geuit werden, de aangezichten van de engelen door hoop bezield werden. Zij wensten, op dat zelfde ogenblik hun Bevelbebber te omsingelen, en die woedende volksmenigte uiteen te drijven. Maar opnieuw kwam er droefheid over hen, toen Jezus verder sprak: "Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet?" De harten van de discipelen verzonken evenzo in wanhoop en bittere teleurstelling, toen Jezus Zich van Zijn vijanden liet wegvoeren. EG 196 1 De discipelen vreesden voor hun eigen leven, en z:j verlieten Hem alien en vluchtten. Jezus werd alleen achtergelaten in de handen van de moordlustige menigte. O, welk een overwinning was dat voor Satan! Welk een droefheid en smart heerste er onder de engelen Gods! Verscheidene groepen van heilige engelen, elk met een grote bevelhebbende engel als aanvoerder, werden afgezonden om van dit toneel getuigen te zijn. Zij moesten iedere belediging en wreedheid, die de Zoon van God aangedaan werd, aantekenen, en alle zielsangst, die Jezus te verduren zou hebben, te boek stellen; want dezelfde mensen, die deelnamen aan dit vreselike toneel, zullen het alles opnieuw in leyend schrift voor zich krijgen. ------------------------HOOFDSTUK 8: HET VERHOOR VAN CHRISTUS EG 197 1 Toen de engelen de hemel verlieten, legden zij in doafheid hun glinsterende kronen af. Zij konden die niet dragen, terwijl hun Bevelhebber leed, en een kroon van doornen dragen moest. Satan en zijn engelen waren bezig in de gerechtszaal om menselik gevoel en sympathie te verstompen. Zelfs de atmosfeer was zwaar en verontreinigd door hun invloed. De hogepriesters en de ouderlingen werden door hen aangezet om Jezus te beledigen en te mishandelen op een wijze, die het moeilikst te verduren was door de menselike natuur. Satan hoopte, dat Zulk een bespotting en gewelddadigheid aan de Zoon van God een klacht of woord van ontevredenheid zou ontlokken; of dat Hij zijn Goddelike macht zou tonen, en Zich zou losrukken uit de handen van de menigte, en dat op die wijze het verlossingsplan eindelik in duigen zou vallen. EG 197 2 Petrus volgde zijn Heer, nadat Deze verraden was. Hij was verlangend om te zien wat zij met Jezus doen zouden. Maar toen hij baschuldigd werd van een van Zijn discipelen te zijn, leidde de vrees voor zijn eigen veiligheid er hem toe, te verklaren dat hij de mens niet kende. De discipelen waren bekend om de kuisheid van hun taal, en Petrus loochende de beschuldiging voor de derde maal door zich te vervloeken en te zweren, ten einde zijn beschuldigers hierdoor te overtuigen, dat hij niet een van Christus' discipelen was. Jezus, die op enige afstand van Petrus stond, keerde Zich om, en wierp een treurige, bestraffende blik op hem. Toen werd de discipel de woorden indachtig, welke de Heer tot hem gesproken had in de opperkamer, alsmede zijn eigen vurige bewering: "Al werdea zij ook alien aan U geergerd, ik zal nimmermeer geergerd worden." Hij had zijn Heer verloochend, zelfs met vloeken en zweren; maar die blik van Jezus deed het hart van Petrus versmelten, en redde hem. Hij weende bitterlik, had berouw over zijn grote zonde, en werd bekeerd, en op die wijze geschikt gemaakt om zijn broederen te versterken. EG 198 1 De menigte riep om het bloed van Jezus. Zij geselden Hem op wrede wijze, en deden Hem een oude purperen koninklike mantel om, en zetten een kroon van doornen op Zijn heilig hoofd. Zij gaven Hem een rietstok in Zijn hand, en zich voor Hem nederbuigende en Hem bespottende, groetten zij hem, zeggende: "Wees gegroet, Gij, Koning der Joden!" Toen namen zij de rietstok uit Zijn hand, en sloegen er Hem mede op het hoofd, zodat de doornen in Zijn slapen drongen, en het bloed langs Zijn aangezicht in Zijn baard liep. EG 198 2 Het was moeilik voor de engelen om dit aan te zien. Zij zouden Jezus verlost hebben, maar de bevelhebbende engel belette het hun, zeggende, dat het rantsoen groot was, dit voor de mens betaald moest worden: maar dat het volmaakt moest zijn, en de dood zou veroorzaken van Hem die de macht over de dood had. Jezus wist dat de engelen het toneel van Zijn vernedering aanschouwden. De zwakste engel kon die spottende menigte machteloos ter aarde hebben doen vallen, en Jezus verlost hebben. Hij wist, dat indien Hij het van Zijn Yader begeerde, de engelen Hem onmiddellik zouden verlossen. Maar het was nodig, dat Hij de gewelddadigheden van de goddeloz,e mensen verduurde, om het verlossingsplan te volvoeren. EG 199 1 Jezus stond zachtmoedig en nederig voor de woedende menigte, terwijl zij Hem op de laagste wijze mishandelden. Zij spuwden Hem in Zijn aangezicht,--dat aangezicht, voor hetwelk zij zich eenmaal zullen wensen te kunnen verbergen; dat licht zal gaven aan de stad Gods, en helderder schijnen dan de zon. Christus wierp geen enkele toornige blik op de overtreders. Zij overdekten Zijn hoofd met een oud kledingstuk, zodat Hij geblinddoekt was, en sloegen Hem toen in het aangezicht, uitroepende: "Profeteer, wie het is, die U geslagen heeft?" Er ontstond een baweging onder de engelen. Zij zouden hem onmiddellik bevrijd hebben; maar da bevelvoerende engelen weerhielden hen. EG 199 2 Sommige van de discipelen hadden moed gevat om binnen te gaan waar Jezus was, en getuigen te zijn van Zijn verhoor. Zij verwachtten, dat Hij Zijn Goddelike macht tonen, en Zich bevrijdden zou uit de handen van Zijn vijanden, en hen zou straffea voor de wreedheid, die zij aan Hem gepleegd hadden. Hun hoop werd beurtelings levendig en begaf hun dan weer, terwijl de verschillende tonelen afgespeeld werden. Somtijds twijfelden zij, en vreesden dat zij bedrogen waren geworden. Doch de stem, die zij op de berg der verheerliking gehoord, en de heerlikheid, die zij aldaar aanschouwd hadden, sterkten hen in hun geloof, dat Hij de Zoon van God was. Zij riepen zich de tonelen voor de geest, waar zij getuigen van waren geweest; de wondertekenen, die zij Jezus hadden zien verrichten in het gezondmaken der zieken, het openen van de ogen der blinden, het openen van de dove oren, het bestraffen en uitwerpen van duivelen, het opwekken van de doden ten leven, en zelfs het stillen van de wind en de zee. Zij konden niet geloven, dat Hij zou sterven. Zij hoopten, dat hij nog in kracht zou opstaan, en met Zijn gebiedende stem die bloeddorstige menigte uiteen zou drijven, even ls toen Hij, de tempel binnengetreden zijnde, diegenen uitgedreven had, die het huis van God tot een huis van koophandel maakten, en die voor Hem vluchtten, alsof zij vervolgd werden door een bende gwapende soldaten. De discipelen hoopten, dat Jezus Zijn macht zou openbaren, en alien overtuigen, dat Hij de Koning van Israel was. EG 200 1 Judas gevoelde bitter berouw en schaamte over de bedriegelike daad, welke hij gepleegd had door Jezus te verraden. En toen hij de mishandelingen zag, die Jezus te verduren had, kon hij het niet langer uithoaden. Hij had Jezus wel liefgehad, maar het geld toch meer. Hij had niet gedacht, dat Jezus het toe zou laten, dat de bende, welke hij aanvoerde, Hem gevangen nam. Hij had verwacht, dat Hij een wonder zou doen, en Zich van hen bevrijden zou. Maar toen hij de woedende menigte zag in de gerechtszaal, dorstende naar Zijn bloed, gevoelde hij zijn schuld diep; en terwijl velen Jezus heftig beschuldigden, drong Judas zich door de menigte heen, belijdende dat hij gezondigd had door onschuldig bl ed te verraden. Hij bood de priesters het geld aan, dat zij hem betaald hadden, en smeekte hen om Jezus los te laten, verklarende, dat Hij volkomen onschuldig was. EG 200 2 Geërgerd en in verwarring gebracht, zwegen de priesters enige ogenblikken. Zij wilden niet dat het volk het zou weten, dat zij een van de belijdende volgelingen van Jezus gehuurd hadden om Hem in hun handen over te leveren. Zij wilden het verbergen, dat zij Jezus achtervolgd, en in het geheim gevangen genomen hadden, alsof Hij een dief was. Maar de belijdenis van Judas, en zijn verwilderd, schuldig voorkomen, toonden de priesters in hun ware licht aan de menigte, openbarende, dat het haat was, die hen er toe geleid had om Jezus gevangen te nemen. Toen Judas met luider stem verklaarde, dat Jezus onschuldig was, antwoordden de priesters: "Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien." Zij hadden Jezus in hun macht, en waren vast besloten te zorgen, dat Hij hun niet ontsnapte. Judas wierp, door zielsangst overmeesterd, het geld, dat hij nu verachtte, aan de voeten van degenen, die hem hadden gehuurd, en in doodsangst en afgrijzen ging hij heen en verworgde zich. EG 201 1 Er waren er onder de menigte, die om Jezus heen stond, velen, die medegevoel met hem hadden, en Zijn geen antwoord geven op de vele vragen, die Hem gedaan werden, verbaasde de mensen. Onder al de bespotting en de gewelddadigheden van de volksmenigte kwam er geen enkele donkere blik, geen uitdrukking van onrust op Zijn gelaat. Hij was waardig en kalm. De toeschouwers hielden hun ogen in verwondering op Hem gevestigd. Zij vergeleken Zijn volmaakte gestalte, en stille, waardige houding, met het voorkomen van degenen, voor wie Hij terecht stond, en zeiden tot elkander, dat Hij meer het voorkomen van een koning had, dan een van de oversten. Hij droeg geen blijken van een misdadiger te zijn. Zijn oog was zacht, helder en onbevreesd, Zijn voorhoofd breed en hoog. Iedere gelaatstrek was sterk getekend door goedertierenheid en edele beginselen. Zijn geduld en verdraagzaamheid waren zo weinig menselik, dat velen beefden. Zelfs Herodes en Pilatus werden zeer verontrust door Zijn edele, Goddelike houding. EG 202 1 Van bet eerste begin aan was Pilatus overtuigd, dat Jezus geen gewoon mens was. Hij geloofde dat hij een man van uitstekend karakter was, en geheel onschuldig aan de beschuldigingen, welke tegen Hem ingebracht werden. De engelen, die getuigen waren van het toneel, merkten de overtuiging van de romeinse stadhouder op, en om hem te behoeden voor aandeel te nemen aan de vreselike daad van Christus over te leveren om gekruisigd te worden, werd er een engel naar de vrouw van Pilatus gezonden, die haar door middel van een droom mededeelde, dat het de Zoon van God was die voor haar echtgenoot in verhoor stood, en dat Hij onschuldig leed. Zij zond onmiddellik een boodscbap tot Pilatus, zeggende dat zij veel geleden had in een droom om Jezus, en hem waarschuwende om toch niets te doen hebben met die Rechtvaardige. De boodschapper drong haastig door de menigte heen, en overhandigde de brief aan Pilatus. Toen hij die las, beefde hij en werd bleek, en besloot onmiddellik om niets te doen te hebben met het ter dood brengen van Christus. Indien de Joden het bloed van Jezus eisten, zou hij zijn invloed daartoe niet gebruiken, maar wilde pogingen in het werk stellen om Hem te verlossen. EG 202 2 Toen Pilatus hoorde dat Herodus te Jeruzalem was, voelde hij zich zeer verlicht; want hij hoopte zichzelf te ontslaan van alle verantwoordelikheid aan het verhoor en de veroordeling van Jezus. Hij zond hem onmiddellik met Zijn beschuldigers tot Herodus. Deze vorst was verhard in de zonde. De moord van Johannes de Doper had op zijn geweten een smet achtergelaten, waar hij zich niet van kon zuiveren. Toen hij hoorde van Jezus en de grote werken, welke Hij deed, vreesde en beefde hij, gelovende dat het Johannes de Dooper was, die van de doden was opgestaan. Toen Jezus door Pilatus in zijn handen werd overgegeven, beschouwde Herodus dit als een erkenning van zijn macht, gezag, en goed oor-deel. Dit had ten gevolge, dat de twee vorsten, die tevoren vijanden geweest waren, nu vrienden werden. Herodus was verblijd om Jezus te zien, hopende dat Hij tot genoegen van Herodus het een of ander groot wonderteken zou doen. Maar het was Jezus' werk niet om nieuwsgierigheid te bevredigen, of Zijn eigen veiligheid te zoeken. Zijn Goddelike, wonderwerkende macht moest uitgeoefend worden tot behoud van anderen, maar niet ten behoeve van Zichzelf. EG 203 1 Jezus antwoordde niets op de vele vragen, welke Herodus Hem deed; ook antwoordde Hij Zijn vijanden, die Hem heftiglik beschuldigden, niet een woord. Herodus was vertoornd, omdat Jezus zijn macht niet scheen te vrezen, en met zijn krijgslieden verachtte, bespotte en mishandelde hij de Zoon van God. Toch stond hij verbaasd over het edele, Goddelike voorkomen van Jezus, terwijl Hij op schandelike wijze mishandeld werd; en vrezende Hem te veroordelen, zond hij Hem weder tot Pilatus. EG 203 2 Satan en zijn engelen verzochten Pilatus, en trachtten hem zijn eigen ondergang te doen bewerken. Zij deden hem denken, dat indien hij geen deelnam aan het veroor-delen van Jezus, anderen het zouden doen; de scharen dorstten naar Zijn bloed; en indien hij Hem niet overgaf om gekruisigd te worden, zou hij zijn macht en wereldse eer verliezen, en beschuldigd worden van zelf in de bedrieger te geloven. Door vrees van zijn macht en gezag te verliezen, stemde Pilatus toe in de dood van Jezus. Desniettegenstaande legde hij het bloed van Jezus op Zijn beschuldigers, en de menigte nam dit aan, uitroepende: "Zijn bloed kome over ops en onze kinderen;" maar toch was Pilatus niet vrij; hij was schuldig aan het bloed van Christus. Voor zijn eigen zelfzuchtige belangen, en zijn zucht naar eerbetoon van de groten der aarde, gaf hij een onschuldige over om gedood te worden. Indien Pilatus volgens zijn eigen overtuiging gehandeld had, zou hij niets te doen gehad hebben met het veroordelen van Jezus. EG 204 1 Het voorkomen en de woorden van Jezus maakten een diepe indruk op het hart van velen, die bij die gelegenheid tegenwoordig waren. Het gevolg van de invloed, die aldus uitgeoefend werd, was zichtbaar na Zijn opstanding. Onder degenen, die toen aan de kerk toegevoegd werden, waren er velen, wier overtuiging dagtekende van de tijd van het verhoor van Jezus. EG 204 2 Satans woede was groot toen hij zag, dat al de wreedaardigheden, die hij de Joden op Jezus had doen plegen, geen woord van ontevredenheid aan Hem ontlokt hadden. Ofschoon Hij de natuur van een mens op Zich genomen had, werd Hij gesteund door een Goddelike kracht, en week in het minst niet af van de wil Zijns Vaders. ------------------------HOOFDSTUK 9: DE KRUISIGING VAN CHRISTUS EG 205 1 DE Zoon van God werd aan het volk overgeleverd om gekruisigd te worden; met triomfkreten leidden zij de geliefde Heiland weg. Hij was zwak en flauw van vermoeidheid, pijn en bloedverlies als gevolg van de geseling, en de slagen, die Hij ontvangen had; maar het zware kruis, waaraan Hij spoedig genageld zou worden, werd niettemin op Hem gelegd. Jezus bezweek onder de last. Drie malen werd het kruis op Zijn schouders geplaatst, en drie malen viel Hij in onmacht. Een van Zijn volgelingen, een man die niet openlik zijn geloof in Christus beleden had, maar toch in Hem geloofde, werd toen gegrepen. Het kruis werd op hem gelegd, en hij droeg het naar de plaats van de terechtstelling. Troepen engelen waren in de lucht boven de plaats in slagorde gesteld. Een aantal van de discipelen van Christus voldgen Hem naar Golgotha vol droefheid, en bitter wenende. Zij riepen zich Zijn zegevierende intocht in Jeruzalem voor de geest, die nog maar een paar dagen geleden was, toen zij Hem gevolgd waren, uitroepende, "Hosanna in de hoogste hemelen!" en hun klederen en prachtige palmtakken op de weg spreidende. Zij hadden gedacht, dat Hij toen het koninkrijk zou aanvaarden, en als een tijdelik vorst over Israel heersen zou. Hoe zeer was het toneel veranderd! Hoe waren hun vooruitzichten tot niet gekomen! Niet met vreugdekreten, niet met blijde verwachtingen, maar met door angst en wanhoop geslagen harten volgden zij nu langzaam en treurig Hem, die onteerd en vernederd was geworden, en die op het punt stond om de dood te ondergaan. EG 206 1 De moeder van Jezus was daar. Haar hart was doorboord van zielesmart, gelijk slechts een liefhebbende moeder die gevoelen kan; en toch hoopte ook zij nog, evenals de discipelen, dat Christus het ene of andere machtige wonderteken werken, en Zichzelf bevrijden zou uit de handen van Zijn moordenaars. Zij kon de gedachte niet verdragen, dat Hij Zich zou laten kruisigen. Maar de voorbereidselen waren gemaakt, en Jezus werd op het kruis gelegd. De hamer en de nagelen werden gebracht. De harten van de discipelen bestierven in hen. De moeder van Jezus was ternedergebogen door een smart, die bijna ondragelik was. Voordat de Heiland aan het kruis genageld werd, droegen de discipelen haar van het toneel weg, opdat zij niet het krassen van de spijkeis heren zou, terwijl die door het been en de spieren van Zijn tere handen en voeten werden gedreven. Jezus murmureerde niet, maar kreunde van de heviga pijn. Zijn aangezicht was bleek, en grote zweetdroppels stonden op Zijn voorhoofd. Satan verlustigdj zich in het lijden, dat de Zoon van God onderging, maar vreesde niettemin dat zijn pogingen om het verlossingsplan in duigen te laten vallen, vergeefs geweest waren, dat zijn koninkrijk verloren was, en dat hij uiteindelik zou moeten uitgedelgd worden. EG 206 2 Nadat Jezus aan het kruis genageld was, werd het opgeheven, en met grote kracht in de plek gestoten, die er voor klaar gemaakt was in de grond, waardoor het vlees gescheurd, en de vreselikste pijn veroorzaakt werd. Om de dood van Jezus zo schandelik mogelik te maken, werden er twee moordenaars met Hem gekruisigd, één aan iedere kant. De moordenaars werden met geweld aangegrepen, en na veel tegenstand van hun kant werden hun armen achteruit getrokken en aan hun kruisen genageld. Maar Jezus onderwierp zich gedwee. Er was niemand nodig om Zijn armen met geweld tegen het kruis te drukken. Terwijl de moordenaars hun beu"en vervloekten, bad de Heiland onder het zwaarste lijden voor Zijn vijanden Yader, vergeef het hun; want zij weten niet wat zij doen." Het was niet slechts het vreselike lichaamslijden, dat Jezus verduurde; de zonden van de gehele wereld lagen op Hem. EG 207 1 Terwijl Jezus aan het kruis hing, bespotten Hem sommigen, die daar voorbij gingen, door hun hoofden te schudden, alsof zij zich voor een koning bogen, en spraken tot Hem: "Gij, die de tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos uzelf. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis." Satan maakte van dezelfde woorden gebruik, die hij Christus in de woestijn toegesproken had:--"Indien Gij de Zone Gods zijt." De hogepriesters, oaderlingen, en schriftgeleerden zeiden spottend: "Anderen heeft Hij verlost, Hij kan zichzelf niet verlossen. Indien Hij de Koning Israels is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven." De engelen, die over het toneel van de kruisiging van Christus zweefden, waren zeer verontwaardigd, toen de oversten van het volk Hem bespotten, zeggende "Dat Hij nu Zichzelf verlosse, zo Hij de Zone Gods is." Zij verlangden Jezus toen ter hulp te mogen komen en Hem te verlossen; maar het werd hun niet toegelaten, zulks te doen. Het doel van Zijn zending was nog niet volbracht. EG 208 2 Terwijl Jezus gedurende die lange uren van de grootste foltering aan het kruis hing, vergat Hij Zijn moeder niet. Zij was teruggekeerd naar het vreselike toneel, want zij kon niet langer van haar Zoon verwijderd blijven. De laatste les van Jezus was een les van mededogen en menselikheid. Hij zag neer op het door droefbeid gefolterde gelaat van Zijn moeder, en toen op Johannes, de discipel, die Hij liefhad. Hij sprak tot Zijn moeder: "Vrouw, zie uw zoon." Daarna sprak Hij tot Johannes: "Zie, uw moeder." En van die ure aan nam Johannes haar in zijn eigen huis. EG 208 1 Jezus leed dorse in Zijn smart, en zij gaven Hem edik en hysop te drinken; maar toen Hij ervan geproefd had, weigerde Hij het. De engelen hadden het lijden van hun geliefde Bevelhebber aanschouwd, totdat zij het niet langer kon den aanzien; en zi j bedekten hun aangezichten voor de aanblik. De zon weigerde om op het vreselike toneel neer te zien. Jezus riep met een luide stem, die de harten van Zijn moordenaars met schrik vervulde: "Het is volbracht." Toen scheurde het voorhangsel van de tempel in tweeën, van boven tot beneden, de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. Dichte duistemis heerste er over de aarde. De laatste straal van hoop scheen voor de discipelen uitgeblust, toen Jezus stierf. Vele van Zijn volgelingen waren getuigen van het toneel van Zijn lijden, en hun lijdensbeker was vol. EG 208 2 Satan verlustigde zich toen niet meer zo zeer als hij tevoren gedaan had. Hij had gehoopt het verlossingsplan te doen mislukken; maar het was te goed beraamd. En nu wist hij door de dood van Christus, dat hijzelf uiteindelik ook zou moeten sterven, en dat zijn koninkrijk aan Jezus gegeven zou worden. Hij beraadslaagde met zijn engelen. Hij had niets vermocht tegen de Zoon van God, en nu moesten zij hun pogingen verdubbelen, en zich met hun macht en sluwheid tegen Ziin volgelingen keren. Zij moesten trachten om zoveel mogelik te verhinderen dat iemand de zaligheid verkrijgen zou, die Jezus voor hem verworven had. Door zulks te doen, kon Satan nog immer Gods regering tegenwerken. Ook zou het tot zijn eigen vooideel wezen, zo velen als mogelik was van Jezus weg te houden. Want de zonden van hen, die verlost zijn door het bloed van Christus, zullen ten laatste gelegd worden op hem, die de oorsprong van de zonde is, en hij moet hun straf dragen, terwijl degenen, die geen verlossing door Jezus aannemen, de straf van hun eigen zonden zullen dragen. EG 209 1 Het leven van Christus was immer zonder wereldse schatten, eer, of vertoning geweest. Zijn nederigheid en zelfverloochening waren in opvallende tegenstelling geweest van de hoogmoed en zelfbevrediging der priesters en ouderlingen. Zijn vlekkeloze reinheid was een voortdurende bestraffing van hun zonden. Zij verachtten hem wegens Zijn ootmoedigheid, heiligheid en reinheid. Maar degenen, die Hem hier verachten, zullen Hem eenmaal zien in de grootsheid des hemels en de onovertreffelike heerlikheid Zijns Vaders. EG 209 2 In het rechthuis was Hij omringd door vijanden, die naar Zijn bloed dorstten; maar die verharden, die uitriepen: "Zijn bloed kome over ons en onze kinderen," zullen Hem aanschouwen als een geëerde Koning. Het ganse heir des hemels zal Hem op Zijn weg begeleiden met zegezangen en liederen van majesteit en macht, ter ere van Hem, die geslacht was, en weder leeft, een machtige overwinnaar. EG 210 1 De arme, zwakke, ellendige mens spuwde de Koning der heerlikheid in het aangezicht, terwijl er een onmenselike triomfkreet opging van de scharen, die getuigen waren van die verachtelike belediging. Het aangezicht dat de hemel met bewondering vervulde, droeg de merken van slagen en wreedaardige behandeling. Zij zullen dat aangezicht opnieuw aanschouwen, schijnend als de middagzon, en zullen traehten te ontvlieden aan de aanblik ervan. In plaats van die wilde triomfskreet, zullen zij rouw over Hem bedrijven. EG 210 2 Jezus zal Zijn handen tonen met de merktekenen van Zijn kruisiging. De merktekenen van deze wreedbeid zal Hij immer dragen. Ieder teken van de nagelen zal het verhaal van de wonderbare verlossing van de mens, en de grote prijs, waarmede die verworven werd, vermelden. Dezelfde mannen, die de speer in de zijde van de Heer des Levens gestoken hebben, zullen het teken van de speer zien, en zullen in de grootste zielsangst het aandeel betreuren, dat zij genomen hebben aan het schenden van Zijn lichaam. EG 210 3 Zijn moordenaars waren zeer ontevreden over het opschrift, "De Koning der Joden," dat boven Zijn hoofd op het kruis geschreven stond. Maar alsdan zullen zij Hem moeten aanschouwen in al Zijn heerlikheid en koninklike macht. Zij zullen, op Zijn kleed en op Zijn dij, deze naam in levende letters geschreven zien: "Koning der koningen en Heer der heren." Zij riepen spottend tot Hem, toen Hij aan het kruis hing: "De Christus, de Koning Israels kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen." Zij zullen Hem dan aanschouwen met koninklike macht en waardigheid. Zij zullen geen bewijs vragen of Hij wel de Koning Israëls is: maar overweldigd door een gevoel van Zijn majesteit en uitnemende heerlikheid, zullen zij verplicht zijn te erkennen: "Gezegend is Hij, Die komt in de naam des Heren." EG 211 1 Het beven van de aarde, het scheuren van de steenrotsen, de duisternis, die zich over de aarde uitspreidde, en de luide, krachtige kreet van Jezus, "Het is volbracht," toen Hij Zijn leven opgaf, verontrustten Zijn vijanden, en deden Zijn moordenaars beven. De discipelen verwonderden zich over deze ongewone openbaringen; maar hun hoop was vervlogen. Zij waren bevreesd, dat de Joden zouden trachten om ook hen om te brengen. Zij waren er zeker van, dat zulk een haat als tegen de Zoon van God getoond was, niet bij Hem zou eindigen. Zij brachten eenzame uren door met wenen over hun teleurstelling. Zij hadden verwacht dat Jezus zou heersen als een tijdelik Vorst, maar hun verwachtingen waren met Hem gestorven. In hun smart en teleurstelling begonnen zij te twijfelen of Hij hen niet bedrogen had. Zelfs Zijn moeder wankelde in haar geloof in Hem als de Messias. EG 211 2 Niettegenstaande de discipelen teleurgesteld geworden waren in hun verwachtingen betreffende Jezus, hadden zij Hem nog lief, en verlangden Zijn lichaam een eervolle begrafenis te bezorgen, maar wisten niet hoe dat te ver-krijgen. Jozef van Arimathea, een rijk en invloedrijk lid van de Joodse Raad, en een waar discipel van Jezus, ging in het geheim en toch met vrijmoedigheid tot Pilatus, en vroeg om het lichaam van de Heiland. Hij durfde niet openlik gaan om de haat der Joden. De discipelen vreesden dat er een poging door hen zou gedaan worden om te verhinderen dat het lichaam van Christus eon eervoile rustplaats zou bebben. Pilatus stemde het verzoek toe, en de discipelen namen de levenloze vorm van het kruis af, terwijl zij in diepe droefheid hun vervlogen verwachtingen betreurden. Met grote zorg werd het lichaam in fijn lijnwaad gewikkeld en in het nieuwe graf van Jozef gelegd. EG 212 1 De vrouwen, die de nederige volgelingen van Christus geweest waren, wilden Hem niet verlaten, totdat zij Hem in het graf hadden zien leggen, en een zeer zware steen tegen de deur des grafs hadden zien wentelen, opdat Zijn vijanden niet misschien trachten zouden, Zijn lichaam weg te nemen. Maar zij hadden geen vrees behoeven te hebben; want ik zag dat het engeleheir met onbeschrijflike belangstelling de wacht hield over de rustplaats van Jezus, in gespannen afwachting om bevel te ontvangen, deel te nemen aan de bevrijding van de Koning der heerlikheid uit Zijn gevangenhuis. EG 212 2 De moordenaars van Christus vreesden dat Hij nog misschien weer tot het leven terugkeren en hun ontsnappen zou. Zij vroegen derhalve aan Pilatus om een wacht, ten einde het graf te kunnen bewaken tot de derde dag. Dit werd toegestaan, en de steen tegen de deur werd verzegeld, opdat Zijn discipelen misschien niet komen en Hem wegstelen zouden, en zeggen, dat Hij van de doden was opgestaan. ------------------------HOOFDSTUK 10: DE OPSTANDING VAN CHRISTUS EG 213 1 De discipelen rustten op de Sabbatdag, treurende over de dood van hun Heer, terwijl Jezus, de Koning der heerlikheid, in het graf lag. Toen de avond begon te vallen, werden er soldaten uitgezet om de rustplaats van de Heiland te bewaken, terwijl er engelen over de heilige plaats zweefden. De nacht verstreek langzaam, en terwijl het nog donker was, wisten de wachthoudende engelen, dat de tijd van de vrijstelling van Gods geliefde Zoon, hun beminde Aanvoerder, bijna aangebroken was. Terwijl zij met de grootste gemoedsbeweging het uur van Zijn triomf afwachtten, kwam er een machtige engel snel uit de hemel gevlogen. Zijn aangezicht was gelijk de bliksem, en zijn klederen wit als sneeuw. Zijn licht verjoeg de duisternis langs zijn spoor, en deed de boze engelen, die zegevierend aanspraak badden gemaakt op het lichaam van Jezus, in ontzetting voor zijn helder licht en heerlikheid vlieden. Eén uit het engeleheir, die getuige was geweest van het toneel van Christus' vernedering, en de wacht hield over Zijn rustplaats, voegde zich bij de engel uit de hemel, en tezamen kwamen zij tot het graf. De aarde werd beroerd en schudde, toen zij naderden, en er geschiedde een grote aardbeving. EG 213 2 Schrik greep de Romeinse wacht aan. Waar was nu hun macht om het lichaam van Jezus te bewaren? Zij dachten niet aan hun plicht, of dat de discipelen Hem misschien zouden stelen. Toen het licht van de engelen dab helderder was dan de zon, hen omscheen, viel de Romeinse wacht als doden ter aarde. Eén van de engelen legde de hand aan de grote steen, wentelde hem weg van de deur van het graf, en zette zich erop neder. De andere ging het graf in, en ontbond de zweetdoek, die op het hoofd van Jezus was. Toen riep de engel uit de hemel met een stem, die de aarde deed beven: "Gij, Zoon van God, Uw Vader roept U! Kom uit!" De dood kon niet langer over Hem .heersen. Jezus stond uit de doden op als zegevierend overwinnaar. In plechtig ontzag blikte het engeleheir op het toneel neder. En toen Jezus uit het graf tevoorschijn trad, wierpen deze blinkende engelen z ch in aanbidding voor Hem ter aarde, en begroetten Hem met zegeen triomfslederen. EG 214 1 Satans engelen hadden moeten vluchten voor het heldere, doordringende licht van de engelen uit de hemel, en zij beklaagden zich bitter bij hun koning, dat hun prooi gewelddadig van hen weggenomen was, en dat Hij, die zij zo zeer haatten, van de doden was opgestaan. Satan en zijn heirlegers hadden er zich in verlustigd, dat hun macht over de gevallen mens bewerkt had, dat de Heer des Levens in het graf was gelegd; doch hun helse triomf was van korte duur. Want toen Jezus uit Zijn gevangenhuis tevoorschijn trad als majesteitsvol overwinnaar, toen wist Satan, dat hij na een tijd de dood zou moeten ondergaan, en dat zijn koninkrijk zou overgaan in de handen van Hem, die er recht op had. Hij weeklaagde en woedde, omdat Jezus niettegenstaande al zijn pogingen niet overwonnen was geworden, maar een weg tot zaligheid voor de mens geopend had, en dat een iegelik, die wil, erin wandelen en behouden worden kan. EG 214 2 De boze engelen en hun aanvoerder beraadslaagden tezamen, op welke wijze zij Gods regering nog konden tegen werken. Satan gelastte zijn dienstknechten, tot de hogepriesters en ouderlingen te gaan. Hij sprak: "Wij slaagden erin, hen te misloiden, hun oge i te verhlinden en hun harten to verharden tegen Jezus. Wij lieten hen geloven dat Hij een bedrieger was. Die Romeinse wacht zal do gehate tijding verspreiden, dat Christus opgestaan is. Wij hebhen do priesters en ouderlingen aangezet om Jezus te haten en te vermoorden. Hou it hun nu voor, dat, wanneer het bekend wordt dat Jezus opgestaan is, zij gestenigd zullen worden door bet volk, omdat zij een onschuldige ter dood hebben gebracht." EG 215 1 Toon het hemelse heirleger van engelen het graf verliet, en het licht en de heerlikheid verdween, waagde de Romeinse wacht het, hun hoofden op to heffen en om zich heen te zien. Zij ontzetten zich toen zij zagen, dat de grote steen van de deur van het graf weggewenteld, en het lichaam van Jezus verdwenen was. Zij haastten zich naar de stad om aan de priesters en ouderlingen bekend te maken, wat zij gezien hadden. Terwijl die moordenaars naar het wonderbare verslag luisterden, werd ieder gelaas bleek. Vrees beving hen bij de gedachte aan hetgeen zij gedaan hadden. Indien het rapport juist, was, dan waren zij verloren. Zij zaten enige tijd zwijgend, elkander in het aangezicht ziende, niet wetende wat te doen of te zeggen. Hot rapport aan te nemen betekende zichzelven te veroordelen. Zij gingen op zijde om tezamen raad te nemen over wat er gedaan moest worden. Zij overlegden, dat, indien het rapport, dat do wacht gebracht had, onder het volk verspreid zou worden, degenen, die Christus ter dood gebracht hadden als Zijn moordenaars gedood zouden worden. Er werd besloten om de soldaten om te kopen om de zaak geheim te houden. De priesters en ouderlingen boden hun een grote som gelds aan, zeggende: "Zegt, Zijn discipelen zijn des nachts gekomen, en hebben Hem gestolen, als wij sliepen." En toen de wacht vroeg, wat hun straf zou zijn omdat zij op hun post geslapen hadden, beloofden de Joodse oversten dat zij de stadhouder tevreden stellen, en hun veiligheid bewerken zouden. Ter wille van het geld verkochten de Romeinse wachters hun eer, en stemden erin toe om de raad van de piesters en ouderlingen op te volgen. EG 216 1 Toen Jezus, aan het kruis hangende, uitriep, "Het is volbracht," scheurden de steenrotsen, de aarde beefde, en sommige graven werden geopend. Toen Hij verrees als overwinnaar over graf en dood, terwijl de aarde schudde en de heerlikheid des hemels de heilige plek omscheen, traden er vele rechtvaardige doden, gehoorzaam aan Zijn roepstem, uit het graf tevoorschijn, als getuigen, dat Hij verrezen was. Die beguns igde, verrezen heiligen kwamen verheerlikt tevoorschijn. Het waren uitverkorenen en heiligen uit iedere eeuw, van de schepping tot op de dagen van Christus. Terwijl dus de Joodse voormannen het feit van Christus' opstanding trachtten te verbergen, verkoos God een gezelschap uit hun graven te roepen om te getuigen dat Jezus was opgestaan, en Zijn heerlikheil te verkondigen. EG 216 2 Zij, die verrezen waren, verschilden in gestalte en vorm: sommigen waren edeler van voorkomen dan anderen. Mij werd gezegd, dat de bewoners der aarde achteruit gegaan waren, en hun kracht en schoonheid hadden verloren. Satan heeft de macht over ziekte en dood, en in iedere volgende eeuw is de uitwerking van de vloek meer zichtbaar geworden, en de macht van Satan duideliker kunnen worden gezien. Zij, die in de dagen van Noach en Abraham geleefd hadden, waren aan de engelen gelijk in vorm, schoonheid, en kracht. Maar ieder volgend geslacht is zwakker geworden, en meer onderhevig aan ziekte, en hun leven is van korter duur geweest. Satan heeft geleerd, hoe hij het mensegeslacht kan moeite aandoen en verzwakken. EG 217 1 Degenen, die na de opstanding van Jezus verrezen, verschenen aan velen, en vertelden hun dat de offerande voor de mens volbracht was; dat Jezus, Die de Joden hadden gekruisigd, uit de doden was opgestaan; en als bewijs van hun woorden, verklaarden zij: "Wij zijn met Hem opgestaan." Zij getuigden dat het door Zijn grote macht was, dat zij uit hun graven tevoorschijn waren geroepen. Niettegenstaande de leugenachtige rapporten, die verspreid werden, kon de opstanding van Christus niet verborgen worden door Satan of zijn engelen, noch door de hogepriesters; want dit heilige gezelschap, dat uit hun graven was opgeroepen, verspreidde de wondervolle, blijde tijding; Jezus vertoonde Zich ook aan Zijn treurende discipelen, wier harten van droefheid gebroken waren, om hun vrees te verdrijven, en hun vreugde en blijdschap te brengen. EG 217 2 Toen de tijding zich van stad tot stad en van dorp tot dorp verspreidde, begonnen de Joden op hun beurt voor hun leven te vrezen, en verborgen de haat, die zij voor de discipelen gekoesterd hadden. Hun enige hoop lag in het verspreiden van het leugenachtige rapport. En degenen, die wensten dat die leugen de waarheid was, namen het aan. Pilatus beefde, toen hij hoorde, dat Jezus opgestaan was. Hij kon niet twijfelen aan de getuigenis, die gegeven werd, en van dat uur aan had hij nimmermeer vrede. Ter wille van werelds eerbetoon, uit vrees om zijn gezag en zijn leven te verliezen, had hij Jezus overgeleverd om gedood te worden. Hij was er nu ten voile van overtuigd, dat Hij niet slechts een onschuldige man was, aan wiens bloed hij schuldig stond, maar de Zoon van God. Ellendig was het leven van Pilatus tot aan zijn einde toe. Wanhoop en zielsangst doodden ieder gevoel van hoop of vreugde. Hij weigerde getroost te worden, en stierf een ellendige dood. EG 218 1 Het hart van Herodus was nog meer verhard geworden; en toen hij hoorde, dat Christus verreze was, liet hij zich niet zeer verontrusten. Hij bracht Jakobus om het leven; en toen hij zag, dat dit de Joden behaagde, nam hij ook Petrus gevangen, met het plan om hem te doden. Maar God had een werk te doen voor Petrus, en zond een engel om hem te verlossen. Herodus werd bezocbt door de oordelen Gods. Terwijl hij zichzelf verhoogde in de tegenwoordigheid van een grote menigte, sloeg hem een engel des Heren, en hij stierf een gruwelike dood. EG 219 1 Zeer vroeg in de morgenstond van de eerste dag der week, als het hegon te lichten, gingen er heilige vrouwen naar het graf, specerijcn met zich brengende, om het lichaam van Jezus te balsemen. Zij vonden de zware steen van de deur van het graf afgewenteld, en het lichaam van Jezus niet daar. Hun harten bestierven in hen, want zij vreesden dat hun vijanden het lichaam weggenomen hadden. Plotseling zagen zij twee engelen in witte klederen, hun aangezichten blinkend en schitterend. Deze hemelingen begrepen, waarom de vrouwen gekomen waren, en zeiden onmiddellik tot haar, dat Jezus niet daar was, dat Hij was opgestaan, en dat zij de plaats konden zien, waar Hij gelegen had. Zij gelastten hen om te gaan en aan Zijn discipelen te zeggen, dat Hij hun voorging naar Galilea. Met vreze en grote blijdschap haastten de vrouwen zich terug naar de treurende discipelen, om hun de dingen te vertellen, die zij gezien en gehoord hadden. EG 219 2 De discipelen konden niet geloven dat Christus opgestaan was; maar met de vrouwen, die het rapport gebracht hadden, liepen zij snel naar het graf. Zij vonden dat Jezus niet daar was; zij zagen Zijn linnen doeken, maar konden de goede tijding niet geloven, dat Hij uit de doden was opgestaan. Zij keerden huiswaarts, verbaasd over hetgeen zij gezien hadden, en ook over de tijding die de vrouwen hun hadden febracht. Maar Maria verkoos bij Let graf te blijven, om na te denken over hetgeen zij gezien had, en verontrust door de gedachte, dat zij misschien bedrogen mocht zijn. Zij gevoelde dat nieuwe beproevingen haar wachtten. Haar droefheid overweldigde haar opnieuw, en zij brak in bitter wenen uit. Zij boog zich om weder in het graf te zien, en zag twee engelen in witte klederen. De ene zat, waar het hoofd van Jezus gelegen had, de andere waar Zijn voeten geweest waren. Zij spraken op tedere toon haar aan, en vroegen, waarom zij weende. Zij antwoordde: "Omdat zij mijn Heer hebben weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben." EG 220 1 Toen zij zich van het graf afkeerde, zag zij Jezus staan; maar zij kende Hem niet. Hij sprak op zachte toon tot haar, onderzoek doende naar de oorzaak van haar verdriet, en vragende wie zij zocht. Menende, dat het de hovenier was, smeekte zij hem, dat indien hij haar Heer weggedragen had, haar te willen zeggen, waar hij Hem gelegd had, dat zij Hem kon wegnemen. Jezus sprak tot haar met Zijn eigen hemelse stem, zeggende, "Maria!" Zij was bekend met de toon van die lieve stem, en antwoordde snel, "Meester!" en in haar blijdschap stond zij op het punt van Hem te omhelzen; maar Jezus sprak: "Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga been tot Mijn broeders en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader, en uw Vader, en tot Mijn God, en uw God." Vol blijdschap haastte zij zich naar de discipelen met de goede tijding. Jezus voer snel op tot Zijn Yader om van Zijn lippen te horen, dat Hij het gebrachte offer aangenomen had, en om alle macht in de hemel en op aarde te ontvangen. EG 221 1 Engelen omgaven de Zoon van God als een wolk, en gelastten dat de eeuwige deuren zich zouden opheffen, opdat de Koning der ere mocht ingaan. Ik zag dat, terwijl Jezus met dat blinkende hemelse heirleger in de tegenwoordigheid Gods verkeerde, omgeven van Zijn heerlikheid, Hij Zijn discipelen op de aarde niet vergat; maar Hij ontving macht van Zijn Vader om terug te keren, en kracht aan hen mede te delen. Hij keerde dezelfde dag terug en vertoonde Zich aan Zijn discipelen. Toen liet Hij hun toe, Hem aan te raken; want Hij was opgevaren tot Zijn Vader, en had macht ontvangen. EG 221 2 Thomas was niet bij die g'elegenheid tegenwoordig. Hij wilde het rapport van de discipelen niet nederig aannemen, maar verklaarde vastberaden en met zelfvertrouwen, dat hij niet zou geloven, tenzij hij zijn vingers zou steken in het teken van de nagelen, en zijn hand in de zijde, waar de wrede speer in gestoken was. Hierdoor toonde hij dat hij op dit punt geen vertrouwen in zijn broederen stelde. Indien iedereen dat zelfde bewijs nodig zou hebben, zou niemand Jezus tans kunnen aannemen en in Zijn opstanding geloven. Maar het was Gods wil, dat het rapport van de discipelen aangenomen zou worden door degenen, die niet persoonlik de verrezen Heiland zieu en horen konden. Het ongeloof van Thomas mishaagde God. Toen Jezus wederom met Zijn discipelen samenkwam, was Thomas met hen; en toen hij Jezus zag,.geloofde hij. Maar hij had verklaard, dat hij niet tevreden zou zijn zonder dat het bewijs van te voelen gevoegd was bij dat van het aanschouwen, en Jezus gaf hem het bewijs, dat hij verlangd had. Thomas riep uit: "Mijn Heer en mijn God!" Maar Jezus bestrafte hem wegens zijn ongeloof, zeggende: "Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas! zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben." EG 222 1 Op dezelfde wijze moeten degenen, die geen ondervinding hebben gehad van de boodschappen van de eerste en de tweede engel, die aannemen van anderen, die de ondervinding ervan gehad, en de boodschappen geloofd hebben. Ik zag dat deze boodschappen verworpen zijn geworden, evenals Jezus verworpen werd. En daar de discipelen hebben verklaard, dat er zaligheid in geen andere naam onder de hemel is, die onder de mensen is gegeven, zo ook moeten de dienstknechten Gods getrouw en onbevreesd diegenen waarschuwen, welke slechts een gedeelte van de waarheden in verband met de derde boodschap aannemen, dat zij met blijdschap al de boodschappen moeten ontvangen, gelijk God ze gegeven heeft, of geen deel in de zaak hebben. EG 222 2 Terwijl de heilige vrouwen de tijding, dat Jezus opgestaan was, overbrachten, verspreidde de Romeinse wacht de leugen, die hen door de hogepriesters en ouderlingen in de mond was gelegd, dat de discipelen bij nacht gekomen waren, terwijl zij sliepen, en het lichaam van Jezus gestolen hadden. Satan had deze leugen in de harten en monden van de hogepriesters gelegd, en het volk was bereid om hun woord aan te nemen. Maar God had deze zaak zeker gemaakt, en de belangrijke gebeurtenis, waar onze zaligheid van afhangt, boven alle twijfel verheven; en het was niet mogelik voor hogepriesters en ouderlingen om hem toe te dekken. Getuigen waren uit de doden verwekt om de opstanding van Christus te hevestigen. EG 223 1 Jezus bleef veertig dagen bij Zijn discipelen, hun vreugde en blijdschap des harten veroorzakende, terwijl Hij de wezenlike zaken van het koninkrijk Gods vollediger voor hen openlegde. Hij gaf hun last om te getuigen van de dingen, welke zij gezien en gehoord hadden aangaande Zijn lijden, dood, en opstanding; dat Hij een offerande voor de zonde gebracht had, en dat een iegelik, die wil, tot Hem kan komen en het leven vinden. Met tedere getrouwheid zei Hij hun, dat zij vervolgd en verontrust zouden worden; maar dat zij troost zouden putten uit het zich voor de geest roepen van hun bevindingen en het gedenken aan de woorden, welke Hij tot hen gesproken had. Hij zei hun, dat Hij de verzoekingen van Satan weerstaan had, en de overwinning behaald door beproevingen en lijden. Satan kon geen macht meer over Hem uitoefenen, maar zou zijn verzoekingen meer direkt op hen richten, en op al degenen, die in Zijn naam zouden geloven. Doch zij zouden kunnen overwinnen, gelijk Hij overwonnen had. Jezus gaf Zijn discipelen macht om wondertekenen te doen, en sprak tot hen, dat, ofschoon zij vervolgd zouden worden door goddeloze mensen, Hij van tijd tot tijd Zijn engelen zenden zou om hen te verlossen; hun leven zou niet aangeraakt kunnen worden, totdat hun zending volbracht zou zijn; dan zou er misschien van hen verlangd worden, dat zij het getuigenis, dat zij gegeven hadden, met hun bloed bezegelden. EG 223 2 Zijn bezorgde volgelingen luisterden gaarne naar hetgeen Hij hen leerde, en vingen met blijdschap elk woord op, dat van Zijn heilige lippen viel. Nu wisten zij met zekerheid, dat Hij de Heiland van de wereld was. Zijn woorden drongen diep in hun harten door, en zij treurden erover dat zij spoedig gescheiden moesten worden van hun hemelse Leermeester, en niet laager troostrijke, vriendelike woorden van Zijn lippen zouden kunnen horen. Maar dan weer opnieuw wie'den hun harten verwarmd door liefde en uitnemende blijdschap, als Jezus hun zei, dat Hij zou gaan en woningen voor hen bereiden, en wederkomen zou om hen tot Zich nemen, opdat zij eeuwig bij Hem zouden zijn. Hij beloofde ook de Trooster, de Heilige Geest, te zullen zenden, om hen in alle waarheid te leiden. "En Zijn handen opheffende, zegende Hij hen." ------------------------HOOFDSTUK 11: DE HEMELVAART VAN CHRISTUS EG 224 1 DE gehele hemel wachtte op het uur van triomf wanneer Jezus op zou varen tot Zijn Vader. Engelen kwamen om de Koning der heerlikheid te ontvangen, en Hem zegevierend naar de hemel te geleiden. Nadat Jezus Zijn discipelen gezegend had, geschiedde het dat Hij van hen gescheiden, en in de hemel opgenomen werd. En terwijl Hij hun de weg opwaarts voorging, volgde Hem de menigte der gevangenen, die bij Zijn opstanding opgewekt was. Een grote schare van het hemelse heirleger begeleidde Hem, terwijl in de hemel een ontelbaar aantal engelen Zijn komst afwachtten. Toen zij opsteg'en naar de heilige stad, riepen de engelen, die Jezus begeleidden: "Heft uw hoofden op, gij, poorten! en verheft u, gij, eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga." De engelen in de stad riepen in vervoering uit: "Wie is Hij, deze Koning der ere?" De begeleidende engelen antwoordden zegevierend: "De Heer, sterk en geweldig! de Heer, geweldig in de strijd! Heft uw hoofden op, gij, poorten! ja, heft op, gij, eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga!" Wederom vraagden de wachtende engelen: "Wie is deze Koning der ere?" en de beg'eleidende engelen antwoordden welluidend zingend: "De Here der heirscharen, Die is de Koning dqr ere!" En de hemelse optocht ging de stad Gods binnen. Toen omringde het ganse hernelse heirleger hun majesteitsvolle Aanvoerder, en bogen zij zich in de diepste aanbidding voor Hem neder, en wierpen hun glinsterende kronen voor Zijn voeten neder. En toen raakten zij hun gouden harpen aan, en vervulden de gehele hemel in lieflike, welluiden tonen met rijke, heerlike muziek en liederen aan het Lam, dat geslacht was, en toch weder leeft in majesteit en heerlikheid. EG 225 1 Terwijl de discipelen treurig hun ogen naar de hemel geslagen hielden om hun Heer, terwijl Hij opvoer, tot het laatst toe te zien, stonden er twee engelen bij hen in witte klederen, en zeiden tot hen: "Gij, Gallilese mannen! wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren." De discipelen en de moeder van Jezus, die met hen getuige was geweest van de hemelvaart van de Zoon van God, brachten de volgende nacht door met te spreken over Zijn wonderbare daden, en de wonderlike en heerlike gebeurtenissen, die binnen zulk een kort tijdsverloop hadden plaats geliad. EG 226 1 Satan beraadslaagde wederom met zijn engelen, en, gedreven door bittere haat tegen Gods regering, zei hij tot hen, dat zo lang hij zijn macht en gezag op de aarde nog behield, hun pogingen tegen de volgelingen van Jezus tienmaal sterker moesten zijn. Zij hadden niets tegen Christus vermocht, maar moesten Zijn volgelingen overwinnen, indien het mogelik was. In ieder geslacht moesten zij trachten degenen, die in Jezus wilden geloven, te verstrikken. Hij zei tot zijn engelen, dat Jezus Zijn discipelen macht gegeven had om hen te bestraffen en uit te werpen, en om degenen, die onder hun macht zouden vallen, te genezen. Toen gingen Satans engelen uit als briesende leeuwen, zoekende om de volgelingen van Jezus te verslinden. ------------------------HOOFDSTUK 12: DE DISCIPELEN VAN CHRISTUS EG 226 2 De discipelen predikten met grote kracht een gekruisigde en verrezen Heiland. Tekenen en wonderen werden door hen gewrocht in de naam van Jezus; de zieken werden genezen; en een man, die van zijn geboorte aan kreupel geweest was, werd tot volkomen gezondheid hersteld, en ging met Petrus en Johannes in de tempel, wandelende en springende en lovende God, ten aanschouwen van al het volk. De tijding verspreidde zich, en de mensen begonnen zich om de discipelen te verdringen. Velen liepen tezamen, ten zeerste verbaasd zijnde over de genezing die plaats had gehad. EG 227 1 Toen Jezus stierf, meenden de priesters dat er geen wondertekenen meer in hun midden gewrocht zouden worden; dat de opwinding zou bedaren, en het volk wederom terug zou keren tot de overleveringen der mensen. Maar ziet! nu deden de discipelen wonderen in hun midden, en werd het volk met verbaasdheid vervuld. Jezus was gekruisigd, en zij verwonderden er zich over, waar Zijn volgelingen deze macht verkregen hadden. Toen Hij nog leefde, dachten zij dat Hij hun de macht gaf; maar toen Hij stierf, verwachtten zij, dat de wonderen tot een eind zouden komen. Petrus verstond hun twijfelmoedigheid, en sprak tot hen: "Gij Israëlietiese mannen! wat verwondert gij u over dit? De God Abrahams en Izaks en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlikt, welke gij overgeleverd hebt, en hebt Hem verloochend voor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde, dat men Hem zou loslaten; maar gij hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend, en hebt begeerd, dat u een man, die een doodslager was, zou geschonken worden; en de Vorst des levens hebt gij gedood, welke God opgewekt heeft uit de doden, waarvan wij getuigen zijn. En door het geloof in Zijn naam, beeft Zijn naam deze gesterkt, die gij ziet en kent: en het geloof, dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte gezondheid gegeven in u aller tegenwoordigheid." EG 227 2 De hogepriesters en de ouderlingen konden deze woorden niet verdragen, en op hun bevel werden Petrus en Johannes gegrepen en in de gevangenis geworpen. Maar duizenden waren bekeerd geworden, en ertoe gebracht om te geloven in de opstanding en de hemelvaart van Christus door het horen van slechts één enkele aanspraak van de discipelen. De priesters en ouderlingen waren verontrust. Zij hadden Jezus gedood, opdat de harten der mensen tot hen gekeerd mochten worden; maar de zaak was nu nog erger dan tevoren. Zij werden openlik beschuldigd door de discipelen van de moordenaars van de Zoon van God te zijn, en zij konden niet berekenen, hoe ver deze zaak zich zou uitbreden, of wat het volk van hen denken zou. Zij zouden Petrus en Johannes gaarne ter dood hebben laten brengen, maar durfden dit niet doen uit vrees voor het volk. EG 228 1 De volgende dag werden de apostelen voor de raad gebracht. Dezelfde mannen, die met zoveel vuur geroepen hadden om het bloed van de Rechtvaardige, waren daar. Zij hadden Petrus zijn Heer horen verloochenen, zichzelf vervloekende en zwerende, toen men hem beschuldigde van ook een van Zijn discipelen te zijn; en zij hoopten hem te zullen kunnen bang maken. Maar Petrus was bekeerd geworden, en hij zag nu de gelegenheid schoon om de smet van die haastige, lafhartige verloochening uit te wissen, en de naam te verhogen, die hij onteerd bad. Met heilige vrijmoedigheid, en in de kracht des Geestes, verklaarde hij onbevreesd voor hen: "Door de naam van Jezus Christus, de Nazarener, die gij gekruisigd hebt, welke God van de doden heeft opgewekt, door Hem, zeg ik, staat deze hier voor u gezond. Deze is de steen, die van u, de bouwlieden, veracht is, welke tot een hoofd des hoeks is geworden. En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden." EG 229 1 De mensen stonden verslagen over de vrijmoedigoeid van Petrus en Johannes, en zij kenden hen, dat zij met Jezus geweest waren; want hun edel, onverschrokken gedrag was gelijk aan dat van Jezus, toen Hij voor Zijn vijanden stond. Jezus bestrafte Petrus met een enkele blik van mededogen en smart, toen hij Hem verloochend had; en nu hij met vrijmoedigheid Zijn Heer beleed, was Petrus Hem welgevallig en werd hij gezegend. Als een teken van de goedkeuring van Jezus werd hij vervuld met de Heilige Geest. EG 229 2 De priesters durfden de haat, welke zij tegen de discipelen gevoelden, niet tonen. Zij geboden hen om buiten de raad te gaan, en overlegden toen met elkander, zeggende: "Wat zullen wij deze mensen doen? Want dat er een bekend teken door hen geschied zij, is openbaar aan alien, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen." Zij waren bevreesd voor de gevolgen, waneer het rapport van deze goede daad onder het volk verspreid zou worden. De priesters gevoelden, dat, indien het algemeen bekend zou worden, hun eigen macht verloren zou gaan, en men hen beschouwen zou als zijnde de moordenaars van Jezus. En toch durfden zij niet meer doen dan de apostelen bedreigen, en hen bevelen om niet meer tot enig mens in de naam van Jezus te spreken, want dat zij anders zouden gedood worden. Maar Petrus verklaarde met vrijmoedigheid, dat zij niet konden nalaten te spreken, hetgeen zij gezien en gehoord hadden. EG 229 3 Door de kracht van Jezus gingen de discipelen voort met de bezochten en kranken, die tot hen gebracht werden, te genezen. Honderden namen dageliks dienst onder de banier van een gekruisigde, verrezen, en ten hemel gevaren Heiland. De priesters en ouderlingen, en degenen die in het biezonder met hen verbonden waren, werden verontrust. Wederom wierpen zij de apostelen in de gevangenis, hopende dat de opwinding bedaren zou. Satan en zijn engelen verlustigden zich hierover; maar de engelen Gods openden de deuren van de gevangenis, en tegen het bevel van de hogepriesters en ouderlingen in gaven zij de apostelen last: "Gaat heen, en staat, en spreekt in de tempel tot het volk al de woorden dezes levens." EG 230 1 De raad werd samengeroepen, en zij zonden om de gevangenen. De dienaars openden de deuren van de gevangenis; maar zij, die zij zochten, waren er niet. Zij keerden terug tot de priesters en ouderlingen, en zeiden: "Wij vonden wel de kerker met alle verzekerdheid toegesloten, en de wachters buiten staande voor de deuren; maar als wij die geopend hadden, vonden wij niemand daarbinnen." "En daar kwam een, en boodschapte hun, zeggende: Ziet de mannen, die gij in de gevangenis gezet hebt, staan in de tempel, en leren het volk. Toen ging de hoofdman heen met de dienaren en bracht hen, doch niet met geweld (want zij vreesden het volk, opdat zij niet gestenigd werden). En als zij hen gebracht hadden, stelden zij hen voor de raad; ea de hogepriester vraagde hen, en zei: Hebben wij u niet ernstiglik aangezegd, dat gij in deze naam niet zoudt leren? en ziet, gij hebt met deze uw leer Jeruzalem vervuld, en gij wilt het bloed van deze man over ons brengen." EG 230 2 Deze Joodse voorgangers waren schijnheiligen; zij hadden de eer der mensen lief, meer dan zij God liefhadden. Hun harten waren zo zeer verhard geworden, dat de macbtigste werken, die de apostelen wrochten, hun slechts verbitterden. Zij wisten dat, indien de discipelen Jezus verkondigden, en Zijn kruisiging, opstanding, en hemelvaart predikten, dit hen schuldig verklaren zoa als zijnde Zijn moordenaars. Zij waren niet zo gewillig om het bloed van Jezus over zich te krijgen, als toen zij heftig uitriepen: "Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen." EG 231 1 De apostelen verklaarden onbevreesd, dat zij Gcde meer gehoorzaam moesten zijn, dan da mensen. Petrus sprak: "De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, welke gij omgebracht heb, hangende Hem aan het hout. Deze heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israel te geven bekering en vergeving der zonden. En wij zijn Zijn getuigen van deze woorden; en ook de Heilige Geest, welke God gegeven heeft aan degenen, die Hem gehoorzaam zijn." Op het horen van deze onverscnrokken woorden, werdan die moordenaars woedend, en besloten om hun handen wederom met bloed te bezoedelen, en de discipelen te doden. Zij beraamden plannen om dit te doen, toen een engel Gods het hart van Gamaliel bewoog om de priesters en oversten aan te raden: "Houdt af van deze mensen, en laat hen gaan; want indien deze raad of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden; maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden." Boze engelen werkten in de harten van de priesters en oversten om hen te bewegen, de apostelen te doden; maar God zond Zijn engel om het te verbinderen door uit heb midden van de Joodse voorgangers zelven een stem be doen opgaan ben gunsbe van Zijn diensbknechben. Heb werk van de apostelen was nog niet volbracht. Zij moesten voor koningen gesteld worden, om te getuigen van de naam van Jezus, en van de dingen, die zij gezien en gehoord hadden. EG 232 1 O willig lieten de priesters hun gevangenen los, na hen gegeseld en bevolen te hebben, dat zij niet zouden sp.eken in de naam van Jezus. "Zij dan gingen heen van het aangezicht des raads, verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest, om Zi'ns naams wil smaadheid te lijden. En zij hielden niet op, alle dag in de tempel en bij de huizen te leren, en Jezus Christus te verkondigen" Op die wijze wies het woord Gods en vermenigvuldigde. De discipelen getuigden met vrijmoedigheid van de dingen, die zij gezien en gehoord hadden, en deden machtige wonderen door de naam van Jezus. Onverschrokken legden zij de schuld van het vergieten van het bloed van Jezus op degenen, die zo gewillig geweest waren om het te ontvangen, toen hun toegelaten was om macht uit te oefenen over de Zoon van God. EG 232 2 Ik zag dat engelen Gods last ontvingen om met biezondere zorg te waken over de heilige, belangrijke waarheden, die tot een anker moesten dienen voor de discipelen van Christus in elk geslacht. De Heilige Geest rustie in het biezonder op de apostelen, die getuigen waren geweest van de kruisiging, opstanding, en hemelvaart van onze Heer,--waarheden van groot gewicht, die de hoop van Israel moesten uitmaken. Allen moesten opzien tot de Heiland der wereld als hun enige hoop, en wandelen in de weg, die Hij geopend had, door het offer van Zijn eigen leven te brengen, en moesten Gods web houden en beleven. Ik zag de wijshe d en goedheid van Jezus in het geven van macht aan de discipelen om hetzelfde werk voort te zetten, waarvoor Hij gehaat en omgebracht was geworden door de Joden. In Zijn naam hadden zij macht over het werk van de Satan. Een l chtkrans van heerlikheid omgaf het tijdperk van Jezus1 dood en opstanding, de heilige waarheid, dat Hij de Zaligmaker van de wereld is, vereeuwigende. ------------------------HOOFDSTUK 13: DE DOOD VAN STEFANUS EG 233 1 De discipelen vermenigvuldigden zeer te Jeruzalem, en velen onder de priesters werden aan het geloof gehoorzaam. Stefanus, vol des geloofs en des Heiligen Geestes, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. De toorn van de Joodse voorgangers werd opgewekt, toen zij zagen dat priesters zich afkeerden van hun overleveringen, en van de brandofferen en offeranden, en Jezus aannamen als de grote offerande. Met kracht uit den Hoge bestrafte Stefanus de ongelovige priesters en ouderlingen, en verhoogde Jezus voor hen. Zij konden de wijsheid en de kracht, met welke hij sprak, niet weerstaan, en toen zij bevonden, dat zij niet tegen hem vermochten, huurden zij mannen om valselik te zweren, dat zij hem lasterlike woorden hadden horen spreken tegon Mozes en tegen God. Zij beroerden het volk, en vatten Stefanus; en door middel van valse getuigen beschuldigden zij hem van tegen de tempel en de wet gesproken te hebben. Zij getuigden, dat zij hem hadden horen zeggen, dat deze Jezus, de Nazerener, de zeden veranderen zou, die Mozes hun overgeleverd had. EG 234 2 Toen Stefanus voor zijn rechters stond, lag het licht van de heerlikheid Gods op zijn aangezicht. "En alien, die in do raad zaten, de ogan op hem houdende, zagen zijn aangezicht als het aangezicht eens engels." Toen hij opgeroepen werd om te antwoorden op de beschuldigingen, welke tegen hem ingebracht werden, begon bij met Mozes en de profeten, en ging de geschiedenis van de kinderen Israels na, en hetgeen God voor hen gedaan hed, aantonende hoe Christus was voorzegd geworden in de profetieen. Hij wees op de geschiedenis van de tempel, en verklaarde dat God niet woont in tempelen met handen gemaakt. De Joden verafgoodden de tempel, en verontwaardigden zich meer over iets dat gesproken werd tegen dat gebouw dan dat het tegen God gesproken was. Toen Stefanus over Christus sprak, en op de tempel doelde, zag hij dat het volk zijn woorden verwierp; en onbevreesd bestrafte hij hen: "Gij hardnekkingen en onbesnedenen van hart en oren! gij wederstaat altijd de Heilige Geest." Terwijl zij de uiterlike vormen van hun godsdienst nakwamen, waren hun harten verdorven en vol dodelik kwaad. Hij wees op de wreedheid van hun vaders in het vervolgen van de profeten; en verklaarde dat degenen, tot wie hij sprak, grotere zonde bedreven hadden door Christus te verwerpen en te kruisigen. "Wie van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? en zij hebben gedood degenen, die tevoren verkondigd hebben de komst van de Rechtvaardige, van welke gijlieden nu verraders en mo orders geworden zijt." EG 234 1 Toen deze eenvoudige, scherpe waarheden werden gesproken, werden de priesters en oversten woedend, en vielen op Stefanus aan, op hun tanden knersende. "Maar hij, vol zijnde van de Heilige Geest, en de ogen houdende naar de hemel, zag de heerlikheid Gods," en sprak: "Ziet, ik de hemelen geopend, en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods." Het volk wilde hem niet horen. "Maar zij, roepende met grote stemme, stopten hun oren, en vielen eendrachtelik op hem aan, en wierpen hem ter stad uit, en stenigden hem." En hij vallende op de knieen, riep met een grote stem: "Here, reken hun deze zonde niet toe." EG 235 1 Ik zag, dat Stefanus een machtige man Gods was, in het biezonder verwekt om een belangrijke plaats in de kerk in te nemen. Satan verlustigde zich in zijn dood; want hij wist dat de discipelen zijn verlies zeer zouden gevoelen. Maar Satans triomf was van korte duuv; want in dat gezelschap, dat getuige was van de dood van Stefanus, was een man, aan wie Jezus Zichzelf openbaren zou Saulus nam geen deel aan het stenigen van Stefanus, maar hij had mede een welbehagen aan zijn dood. Hij was ijverig in het vervolgen van de kerk van God; hij speurde de gelovigen uit, greep ze in hun huizen, en leverde hen over aan degenen, die hen wilden doden. Saulus was een man van talent en opvoeding; om zijn ijver en geleerdheid werd hij door de Joden hooggeacht, terwijl hij gevreesd werd door velen van de discipelen van Christus. Zijn talenten werden op doeltreffende wijze door Satan gebruikt om diens tegenstand van de Zoon van God en van degenen, die in Hem geloofden, voort te zetten. Maar God kan de macht van de grote tegenstander breken, en degenen, die door hem gevangen gehouden worden, vrijstellen. Christus had Saulus verkozen als een "uitverkoren vat," om Zijn naam te prediken, Zijn discipelen te versterken in hun werk, en om de plaats van Stefanus meer dan in te nemen. ------------------------HOOFDSTUK 14: DE BEKERING VAN SAULUS EG 236 1 Als Saulus naar Damaskus reisde met brieven, die hem autoriteit gaven om mannen of vrouwen, die Jezus predikten, te grijpen, en gebonden naar Jeruzalem te brengen, omringden de boze engelen hem vol vreugde. EG 236 2 Maar snellik omscheen hem een licht van de hemel, dat de boze engelen deed vlieden, en hem baastig ter aarde deed vallen. Hij hoorde een stem zeggende: "Saul, Saul! wat vervolgt gij mij?" Saulus vroeg: "Wie zijt gij, Heer?" En de Heer sprak: "Ik ben Jezus, die gij vervolgt. Het u hard de verzenen tegen de prikkelen te slaan." En Saulus, bevende en verbaasd zijnde, zei: "Heer! wat wilt Gij dat ik doen zil?" En de Heer antwoordde: "Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen zult." EG 236 3 De mannen, die bij hem waren, stonden sprakeloos, een stem horende, maar niemand ziende. Toen het licht verdween, en Saulus van de aarde opstond en zijn ogen opende, bemerkte hij, dat hij geheel en al van zijn gezicht beroofd was. De heerlikheid van het licht uit de hemel had hem verblind. Zij leidden hem bij de hand, en brachten hem te Damaskus, en hij was drie dagen, dat hij niet zag, en noch at, noch dronk. Toen zond de Heer Zijn engel naar een van de mannen, die Saulus juist gehoopt had gevangen te zullen nemen, en openbaarde hem in een gezicht, dat hij moest gaan naar de straat, genaamd de Rechte, en vragen "in het huis van Judas naar een, met name Saulus van Tarsen: want ziet, hij bidt! En bij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananias, inkwam, en hem de hand oplegde, opdat hij wederdom ziende zou worden." EG 237 1 Ananias vreesde dat er iets niet in orde mocht zijn in deze zaak, en begon de Heer te vertellen, wat hij aangaande Saulus gehoord had. Maar de Heer sprak tot Ananias: "Ga heen; want deze is Mij een uitverkoren vai, om Mijn naam te dragen voor de Heidenen, en de kooingen en de kinderen Israëls. Want ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn naam." Ananias volgde de aanwijzing des Heren op, en in het huis komende, en de handen op hem leg'gende, zei hij: "Saul, broeder! de Heer heeft mij gezonden, namelik Jezus, die u verschenen is op de weg, die gij kwaamt, opdat gij weder ziende, en met de Heilige Geest vervuld zeudt worden." EG 237 2 En Saulus werd terstond wederdom ziende, en stond op, en werd gedoopt. Toen leerde hij in de synagoge, dat Jezus in waarheid de Zoon van God was. En alien, die het hoorden, ontzetten zich, en vroegen: "Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde, wie deze naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij ze gebonden zou brengen tot de Overpriesfers?" EG 237 3 Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden. Zij waren opnieuw in moeilikheid. Zij wisten alien, hoezeer Saulus Jezus tegengestaan had, en kenden zijn ijver in het opsporen en overleveren om gedood te worden van alien, die in Zijn naam geloofden; en zijn wonderdadige bekering overtuigde er velen, dat Jezus de Zoon van God was. Saulus verhaalde zijn bevindingen in de kracht van de Heilige Geest. Hij vervolgde beide mannen en vrouwen ten dode, hen bindende, en overleverende ora in de gevangenis geworpen te worden; toen hem, op reis naar Damaskus, plotseling een groot licht uit de hemel omscheen, en Jezus zich aan hem openbaarde, en hem leerde, dat Hij de Zoon van God was. EG 238 1 Terwijl Saulus aldus vrijmoedig Jezus predikte, oefende hij een machtig'e invloed uit. Hij kende de Schriften, en na zijn bekering kwam er hemels licht over de profeti ën betreffende Jezus, dat hem in staat steldo om de waarheid duidelik en vrijmoedig voor te stellen, en elke verdraaiing van de Schrift te weerleggen, Met Gods Geest op hem rustende, leidde hij zijn toehoorders op een duidelike en krachtige wijze door de profetieën tot de tijd van de eerste komt van Christus, en toonde hun, dat de Schriften vervuld waren geworden, die over Zijn lijden, dood, en opstanding handelden. ------------------------HOOFDSTUK 15: DEJODEN BESLUITEN OM PAULUS TE DODEN EG 238 2 Toen de overpriesters en de oversten de uitwerking zagen, die het verhaal van Paulus' bevinding had, werden zij met haat tegen hem vervuld. Zij zagen, dat hij met vrijmoedigheid Jezus predikte, en wonderen in Zijn naam deed; en dat er grote scharen naar hem luisterden, die zich van hun overleveringen afkeerden, en de Joodse voorgangers beschouwden als de moordenaars van de Zoon van God. Hun to rn werd ontstoken, en zij namen tezamen raad, wat het beste gedaan kon worden om de opwinding tot bedaren te brengen. Zij kwamen overeen, dat de enige veilige weg was om Paulus te doden. Maar God kende hun plan, en engelen ontvingen last om hem te bewaken, ten einde hem in het leven te bewaren om zijn zending te volvoeren. EG 239 1 Aangedreven door Satan, bewaarden de ongelovige Joden de poorten van Damaskus bij dag en bij nacht, opdat zij Paulus onmiddellik mochten doden, wanneer hij door een ervan de stad zou verlaten. Maar het was aan Paulus bekend gemaakt, dat da Joden hem naar het leven stonden, en de discipelen lieten hem neder over de muur, hem flatende in een mand. De Joden waren beschaamd en verontwaardigd over dit mislukken van de uitvoering van hun plannen, en Satans doel werd niet bereikt. EG 239 2 Hierop ging Paulus naar Jeruzalem om zich hij de discipelen te voegen, maar zij waren alien bevreesd voor hem Zij konden niet geloven, dat hij een discipel was. De Joden te Damaskus hadden getracht, hem van het leven te beroven, en zijn eigen broederen wilden hem niet in hun midden opnemen; maar Barnabas nam hem tot zich, en leidde hem tot de apostelen, en verhaalde hun, hoe hij op de weg de Heer gezien had, en hce hij te Damaskus vrijmoediglik gesproken had inde naam van Jezus. EG 239 3 Maar Satan zetta de Joden op om Paulus te doden, en Jezus gebood hem om Jeruzalem te verlaten. Door Barnabas vergezeld ging hij naar andere steden, predikende Jezus, en wonderen doen le, en velen werden bekeerd. Toen een man genezen werd, die onmachtig aan de voeten was, kreupel zijnde van zijn geboorte, sfcondende mensen, die afgoden aanbaden, op bet punt om offerande te doen aan de discipelen. Paulus bedroefde zich hierover, en sprak tot hen, dat hij en zijn medearbeider maar gewone mensen waren, en dat alleen de levende God, die de hemel, en de aarde, en de zee, en al hetgeen in dezelve is, gemaakt heeft, aangebeden moest worden. Op die wijze verhoogde Paulus God voor de mensen; doch hij kon hen nauweliks weerhouden. Het eerste begrip van geloof in de ware God, en van de aanbidding en het eerbetoon, die Hem toekomen, werd in hun harton gevormd; en terwijl zij naar Paulus luisterden, zette Satan de ongelovige Joden van andere steden aan om Paulus op de voet te volgen, en het werk, dat door hem gedaan werd, tot niet te brengen. Die Joden hitsten deze afgodedienaars tegen Paulus op door valse rapporten aangaande hem te verspreiden. De verwondering en bewondering van de mensen veranderden nu in haat, en zij, die korte tijd tevrren klaar gestaan hadden om de discipelen te aanbidden, stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende, dat bij dood was. Doch toen de discipelen Paulus omringd hadden, en over hem rouw bedreven, stond hij tot hun blijdschap op, en ging met hen in de stad. EG 240 1 En wederom, toen Paulus en Silas Jezus predikten, volgde hen een zekere vrouw na, hebbende een waarzeggende geest, roepende: "Deze mensen zijn dienstknechten Gods, des Allerhoogsten, die ons de weg der zaligheid verkondigen." En dit deed zij vele dagen. Maar Paulus was daarover ontevreden; want dit roepen achter hen aan trok de gedachten van de mensen van de waarheid af. Satans plan was om door haar dit te laten doen, do mensen te ergeren, en de invlced van de discipelen te niet te maken. Paulus' geest werd onstoken in hem, en hij keerde zich om, en zei tot de geest: "Ik gebied u in de naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat;" en de boze geest was bestraft, en verliet haar. EG 241 1 Haar meesters hadden het gaarne gezien, dat zij de discipelen nariep; maar toen de boze geest t aarberliet, en zij haar een nederige discipel van Christus zagen worden, werden zij to toornig. Zij hadden veel geld verdiend met haar waarzeggerij, en nu was de hoop van hun gewin weg. Satans doel was verijdeld; maar zijn dienstknechten grepen Paulus en Silas, en trokken hen naar de mark, voor de oversten, tot de hoofdmannen, zeggende: "Deze mensen beroeren onze stad, daar zij Joden zijn" En de schare stond gezamenlik tegen hen op, en de hoofdmannen hun de klederen afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen. En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis, en geboden de stokbewaarder, dat hij hen zekerlik bewaren zou; dewelke, zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in de binnenste kerker, en verzekerde hun voeten in de stok. Maar de engelen des Heren vergezelden hen tot binnen de muren van de gevangenis, en zorgden dat hun gevangenneming tot eer van God zou strekken, en de mensen zou tonen, dat God in het werk, en met Zijn uitverkoren dienstknechten was. EG 241 2 Omtrent middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen; en er geschiedde snellik een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten van de kerker bewogen werden; en ik zag dat de engel Gods onmiddellik de handen van alien losmaakte. De stokbewaarder, wakker geworden zijnde, en ziende de deuren van de gevangenis geopend, werd zeer verschrikt. Hij dacht dat de gevangenen ontkomen waren, en dat hij met de dood gestraft zou moeten worden. Maar toen hij op het punt stond van zichzelf om te brengen, riep Paulus met luider stem, zeggende: "Doe uzelf geen kwaad; want wij zijn allen hier." EG 242 1 De kracht Gods overtuigde de stokbewaarder op dat ogenblik Hij riep om een licht, en in de gevangenis springende, kwam hij bevende en viel aan de voeten van Paulus en Silas neder, en zei: "Lieve heren! wat moet ik doen opdat ik zalig worde?" En zij zeiden: "Geloof in de Heer Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis." De stokbewaarder verzamelde toen zijn ganse gezin en Paulus predikte hun Jezus. Op die wijze werd het hart van de stokbewaarder verbonden aan dat van zijn broederen, en hij waste hen van de striemen, en werd terstond gedoopt, en al de zijnen. Daarna zette hij hun voedsel voor, en verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was. EG 242 2 Het wondervolle nieuws van de openbaring van de kracht Gods in het, openen van de deuren van de gevangenis, en in de bekering van de stokbewaarder en zijn gezin, werd spoedig overal verspreid. De oversten hoorden deze dingen, en werden bevreesd, en zonden tot de stokbewaarder, hem verzoekende Paulus en Silas te laten gaan. Maar Paulus wilde de gevangenis niet heimelik verlaten; hij wilde niet dat de openbaring van de kracb Gods verborgen zou worden. Hij sprak tot ben: "Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld, en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nu heimelik daaruit? Niet alzo; maar dat zij zelven komen, en ons uitleiden." Toen deze woorden aan de boofdmannen geboodschapt werden, en het bekend werd, dat zij Romeinse burgers waren, werden de oversten bevreesd, dat zij zich bij de keizer beklagen zouden over hun onwettige behandeling. En zij kwamen en baden ben, en deden hun uitgeleide, begerende, dat zij uit de stad gaan zouden. ------------------------HOOFDSTUK 16: PAULUS BEZOEKT JERUZALEM EG 243 1 Paulus bezocht na zijn bekering Jeruzalem, en predikte daar Jezus, en de wonderen van Zijn genade. Hij verhaalde zijn wonderdadige bekering, hetgeen de priesters en oversten zo zeer verbitterde, dat zij hem zochten to doden. Maar otn hem te redden verscheen Jezus wederom aan hem in een gezicht torwijl hij bad, en zei tot hem: "Spoed u, en ga in der haast uit Jeruzalem, want zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen." EG 243 2 Paulus antwoordde: "Heer! zij weten, dat ik in de gevangenis wierp, en in de synagogen geselde, die in U geloofden; en toen het bloed van Stefanus, uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond, en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen, die hem doodden." Paulus dacht dat de Joden te Jeruzalem zijn get uigenis niet konden weerstaan; dat zij bedenken zouden dat de grote verandering in hem alleen gewrocht kon worden door de kracht Gods. Maar het antwoord was nog meer beslist dan tevoren: "Ga heen, want ik zal u ver tot de Heidenen afzenden." EG 243 3 Gedurende Paulus' afwezigheid van Jeruzalem schreef hij veel brieven naar verschillende plaatsen, zijn bevindingen verhalende, en een krachtig getuigenis afleggende. Maar sommigen trachtten de invloed van die brieven tegen to werken. Zij waren godwongen toe te geven dat, zijn brieven gewichtig en krachtig waren, maar zij zeiden dat zijn lichamelike tegenwoordigheid zwak, en zijn rede verachtelik was. EG 244 1 De feiten van de zaak waren, dat Paulus een man van grote geleerdheid was, en zijn wijsheid en zijn manieren zijn hoorders aantrokken, Zijn kennis behaagde de geleerden, en velen onder hen geloofden in Jezus. Wanneer Paulus voor koningen en grote vergaderingen gebracht werd, legde hij zulk een welsprekendheid aan de dag, dat alien, die hem hoorden, gebosid werden. Dit verbitterdo de priesters en ouderlingen in hoge mate. Paulus kon gemakkelik diepe redeneringen voeren, en, een hoge vlucht nemende, zijn hoorders de verhevenste gedachtegang voorstellen, de grote rijkdom van de genade Gods aan het licht brengende, en de wonderbare liefde van Christus voor hen beschrijvende. Dan weer sprak hij eenvoudig voor de bevatting van het g'emene volk, en verhaalde op de krachtigste wijze zijn bevindingen, hetgeen in hen een vurige wens deed ontstaan om ook discipelen van Christus te worden. EG 244 2 De Heer verscheen wederom aan Paulus, en openbaarde hem, dat hij opgaan mcest naar Jeruzalem; en dat hij daar gebonden zou worden en zou moeten lijden voor Zijn naam. Ofschoon hij lange tijd gevangen was, zette de Heer toch Zijn speciaal werk door middel van hem voort. Zijn banden moesten het middel wezen om de kennis van Christus te verspreiden, en God aldus te verheerliken. Terwijl hij van stad tot stad gezonden werd om verhoord te worden, legde hij zijn getuigenis aangaande Jezus af, en verhaalde de belangwekkende biezonderheden van zijn eigen bekering aan koningen en stadhouders, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn betreffende Jezus. Duizenden geloofden in Hem, en verheugden zich in Zijn naam. Ik zag dat Gods biezondere doel bereikt werd door de reis van Paulus op zee; het was Zijn plan dat de bemanning van het schip op die wijze door Paulus getuige zou zijn van de kracht Gods, en dat de heidenen ook de naam van Jezus horen zouden, en velen zouden bekeerd worden door de prediking van Paulus, en bet zien van de wonderen, die door hem gewrocht werden. Koningen en stadhouders waren bekoord door zijn wijze van redeneren; en wanneer hij met ijver en door de kracht van de Heilige Geest Jezus predikte, en de belangwekkende gebeurtenissen van zijn bevindingen verhaalde, maakte de overtuiging zich van hen meester, dat Jezus de Zoon van God was. Terwijl sommigen zich verbaasden en verwonderden, als zij naar Paulus luisterden, riep er een uit: "Gij beweegt mij bijna een Christen te worden." Toch dachten de meesten van degenen die hem hcorden, dat zij later in overweging zouden nemen, wat zij gehoord hadden. Satan maakte gebruik van dit uitstel, en als zij de gelegenheid verwaarloosden, wanneer hun harten week waren, ging die voor altijd verloren. Hun harten werden verhard. EG 245 1 Mij werd het werk van Satan getoond, die eerst de de ogen van de Joden verblind had, zodat zij Jezus niet wilden aannemen als hun Heiland; en daarna door hen, uit naijver, omdat Hij zulke machtige werken deed, er toe te brengen om Zijn leven te eisen. Satan voer in een van Christus' eigen volgelingen, en zette hem aan om Hem in de handen van Zijn vijanden te verraden, zodat zij de Heer des levens en der heerlikheid kruisigen zouden. EG 245 2 Natdat Jezus uit de doden opgestaan was, voegden de Joden de ene zonde bij de andere, toen zij het feit van Zijn opstanding trachtten te verbergen, door de Romeinse wacht te huren om van een leugen te getuigen. Maar de opstanding van Jezus werd dubbel zeker gemaakt door de gelijktijdige opstanding van een menigte getuigen. Na Zijn cpstanding verscheen Jezus aan Zijn discipelen, en aan meer dan vijf honderd van hen tegelijk, terwijl degenen, die Hij met Zich had doen opstaan uit de doden, aan velen verschenen, verklarende, dat Jezus verrezen was. EG 246 1 Satan had er de Joden toe gebracht om tegen God op te staan, door te weigeren Zijn Zoon aan te nemen, en door hun handen te bezoedelen met Zijn zeer kostbaar bloed. Het deed er niet toe, hoe krachtig het petuigenis was, dat nu werd aangevoerd om te bewijzen dat Jezus de Zoon van God, de Verlosser der wereld was; zij hadden Hem vermoord, en wilden geen getuigenis ten gunste van Hem aannemen. Hun enige hoop en troost, gelijk die van Satan na zijn val, bestond in bun trachten om de overhand te verkrijgen over de Zoon van God. Zij zetten derhalve hun opstand voort door de discipelen van Christus te vervolgen, eu lien ter dood te brengen. Niets viel hun zo hard om te horen als de naam van Jezus, die zij gekraisigd hadden; en zij waren besloten om naar geen getuigenis ten gunste van Hem te luisteren. En toen de Heilige Geest door middel van Stefanus het krachtige getuigenis aflegde, dat Jezus Gods Zoon was, stopten zij hun oren, opdat zij niet misschien overtuigd zouden worden. Satan had de moordenaars van Jezus geheel in zijn macht. Dorr het doen van goddeloze werken hadden zij zich aan hem overgegeven als gewillige onderdanen, en door hen was hij bezig om de gelovigen in Christus te verontrusten en te hinderen. Hij werkte door middel van de Joden om de Heidenen tegen Jezus en degenen, die Hem volgden, op te zetten. God zond Zijn engelen om de discipelen te sterken tot hun werk, ten einde hen in staat te stellen om te getuigsn van de dingen, die zij gezien en gehoord hadden, en eindelik dcor hun standvastigheid hun getuigenis te verzegelen met hun bloed. EG 247 1 Satan verheugde er zich over dat de Joden veilig in zijn valstrik waren. Zij gingen nog steeds voort met het nakomen van hun nutteloze vormen, hun offeranden en inzettingen. Toen Jezus aan het kruis hing, en uitriep, "Het is volbracht," werd het voorhangsel van de tempel in tweeën gescheurd, van boven tot beneden, om aan te tonen dat God niet langer de priesters in de tempel ontmoeten wilde, om hun offeranden en inzettingen aan te nemen, en ook om te tonen dat de scheidsmuur tussen Joden en Heidenen afgebroken was. Jezus had Zich voor beiden tot een offerande gesteld, en indien zij behouden wilden worden, moesten beiden geloven in Hem, als in de enige offerande voor de zonde, de Heiland der wereld. EG 247 2 Toen de krijgsknecht de zijde van Jezus doorstak, terwijl Hij nog aan het kruis hing, vloeiden er twee afzonderlike stromen uit, één van bloed, de andere van water. Het bloed was om de zonden van degenen, die in Zijn naam geloven zouden, weg te wassen, en het water om dat levende water voor te stellen, dat uit Jezus verkregen wordt, om het leven te geven aan de gelovige. ------------------------HOOFDSTUK 17: DE GROTE AFVAL EG 248 1 Ik werd verder gevoerd naar de tijd in de fcoekomst, toen de heidense afgodedienaars de christenen op wrede wijze vervolgden en doodden. Het bloed vloeide in stromen. De edelen, de geleerden en het gemene volk, werden zonder onderscheid meedogenloos omgebracht. Rijke families vervielen tot armoede, omdat zij hun godsdienst niet wilden opgeven. Niettegenstaande de vervolging en het lijden, dat deze christenen verduurden, wilden zij hun standaard niet lager stellen. Zij hielden hun godsdienst zuiver. Ik zag dat Satan zich verlustigde in en triomfeerde over hun lijden. Maar God zag met groot welgevallen neder op Zijn getrouwe martelaren. Hij had de christenen, die in die vreselike tijd leefden, zeer lief, omdat zij gewillig waren om ter wille van Zijn zaak te lijden. Alle lijden, dat zij verduurden, verhoogde hun beloning in de hemel EG 248 2 Ofsehoon Satan zich verheugde over het lijden van de heiligen, toch was hij niet voldaan. Hij wilde heersen over de geest zo wel als over het lichaam. Het lijden, dat zij ondergingen, dreef hen slechts dichter tot de Heer; bracht er hen toe om elkander lief te hebhen, en deed hen meer dan ooit vrezen, tegen Hem te overtreden. Satan wenste er hen toe te krijgen om te doen wat kwaad was in Gcds oog; dan zouden zij hua kracht, standvastigheid en vastberadenheid verliezen. Ofschoon er duizenden ter dood gebracht werden, verschenen er weer anderen om hun plaatsen te nemen. Satan zag dat hij zijn onderdanen aan het verliezen was; want ofschoon zij vervolging leden en gedood werden, toch had Jezus hen voor zich verzekerd, om onderdanen van Zijn koninkrijk te worden. Satan beraamde dus zijn plannen om met heter gevolg tegen Gods regering te kunnen strijden, en de kerk te overwinnen. Hij hracht er heidense afgodedienaars toe om een geleelte van het christelike geloof aan te nemen. Zij gaven voor, te geloven in de kruisiging en opstanding van Christus, en wilden zich met de volgelingen van Jezus verbinden, zonder verandering van hart. O, het vreselike gevaar van de kerk! Het was een tijd van zielsangst. Sommigen meenden, dat indien zij wat zouden toegeven en zich met die afgodedienaars verbinden, die een gedeelte van het christelik geloof hadden aangenomen, dit het middel zou zijn tot huo voile bakering. Satan trachtte de leerstellingen van de Bijbel te verdraaien. EG 249 1 Ik zag dat de standaard eindelik verlaagd werd, en dat de heidenen zich bij de christenen aansloten. Ofschoon deze afgodedienaars beleden, bekeerd te zijn, brachten zij toch hun afgodedienst met zich in de kerk, alleen veranderden zij de voorwerpen van hun aanbidding in beelden van heiligen, en zelfs van Christus en van Maria, Zijn moeder. Terwijl de volgelingen van Christus zich langzamerhand met hen verbonden, kwam er bederf in de christelike godsdienst, en verloor de kerk zijn zuiverheid en kracht. Sommigen weigerden om zich bij hen aan te sluiten; dezulken bewaarden hun reinheid, en aanbaden God alleen. Zij wilden zich niet buigen voor een beeld van iets van hetgeen boven in de hemel, of van hetgeen onder op de aarde is. EG 249 2 Satan verlustigde zich in de val van zo velen, en toen zette hij de gevallen kerk er toe aan om degenen, die de zuiverheid van hun godsdienst wilden bewaren, te dwingen, om of aan hun ceremonieén en beeldedienst mee te doen, of ter dood gebracht te worden. Het vuur van de vervolging was opnieuw ontstoken tegen de ware kerk van Christus, en miljoenen werden zonder genade omgebracht. EG 250 1 Het werd mij op de volgende wijze voorgesteld: Een groot gezelschap heidense afgodedienaars droegen een zwarte banier, waarop een afbeelding van de zon, maan en sterren was. Dit gezelschap scheen zeer wreedaardig en toornig te zijn, Toen werd mij een ander gezelschap getoond, dat een zuiver witte banier droeg, waarop ge-schreven stond, "Reinheid en heiligheid des Heren." Op hun aangezichten lag een uitdrukking van vastberadenheid en hemelse lijdzaamheid. Ik zag dat de heidense afgodedienaars hen naderden, en er een grote slachting was. De christenen smolten weg voor hun aangezicht; en toch sloot het gezelschap christenen zich dichter bij elkaar aan, en hield de banier vaster omhoog. Terwijl er vielen vielen, schaarden zich anderen om de banier, en namen hun plaatsen in. EG 250 2 Ik zag dat het gezelschap van afgodedienaars tezamen beraadslaagde. Daar zij de christenen niet konden doen ingeven, b9sloten zij tot een ander plan over te gaan. Ik zag dat zij hun banier lieten zakken, en toen tot dat vastberaden gezelschap van christenen naderden, en hun voorstellen deden. In het eerst werden hun voorstellen beslist geweigerd. Toen zag ik dat het gezelschap christenen tezamen raad nam. Sommigen zeiden, dat zij hun banier wilden la en zakken, en de voorstellen aannemen en zo hun leven redden, want dan zouden zij eindelik kracht krijgen om da banier onder de heidenen op te heffen. Enkelen wilden echter geen toestemming geven tot dit plan,maar verkozen vastberaden om te sterven, terwijl zij bun banier omhoog hielden, liever dan die te laten zakken. Toen zag dat ik velen hun banier lieten zakken, en zich aansloten bij de heidenen; maar de vastberadenen en standvastigen grepen hem weder en hieven hem om-lioog. Ik zag, dat enkele personen voortdurend het gezelschap van degenen, die de reine banier droegen, verlieten en zich bij de afgodedienaars onder de zwarte banier voegden, om hen, die de witte banier omhoog hielden, te vervolgen. Velen werden er gedood, en toch werd de witte banier hoog opgeheven, en werden er gelovigen verwekt, die er zich rondom schaarden. EG 251 1 De Joden, die in het eerst de woede van de heidenen tegen Jezus hadden opgewekt, zouden niet ongestraft blijven. In het rechthuis riepen de woedende Joden, toen Pilatus aarzelde om Jezus te veroordelen: "Zijn bloed kome over ons en over onze kindereo." Het Joodse volk heeft de verwezenliking van die vreselike vloek, welke zij over hun eigen hoofden haalden, onder vonden. De heidenen zowel als die zogenaamde christenen dachten in hun ijver voor Christus, welke de Joden gekruisigd hadden, dat, hoe meer lijden zij over hen konden brengen, des te meer het Gode welgevallig zou zijn. Vele van de ongelovige Joden werden dus gedood, terwijl anderen van plaats tot plaats gedreven, en op bijna iedere denkbare wijze gestraft werden. EG 251 2 Het bloed van Cnristus, en van de discipelen, die zij ter dood gebracht hadden, was over hen, en zij werden mot vreselike oordelen bezocht. Gods vloek vervolgde hen, en zij waren een spreekwoord en een spotrede onder de heidenen en de zogenaamde Christenen. Zij werden veracht, gemeden en gehaat, alsof het teken van Kaïn op hen was. Toch zag ik, dat God dit volk op wonderdadige wijze bewaarde, en ze over de ganse wereld verspreidde, opdat men hen beschouwen zou als in het biezonder door Gods vloek bezocht. Ik zag dat God Israël als een volk verlaten had; maar dat enkele personen onder hen nog bekeerd, en in staat gesteld zouden worden om het deksel van hun hart te rukken, en in te zien, dat de profetieen betreffende hen vervuld zijn geworden; dezulken zullen Jezus aannemen als de Heiland der wereld, en de grote zonde van hun volk inzien, die zij bedreven hebben door Hem te verwerpen en te kruisigen. ------------------------HOOFDSTUK 18: DE VERBORGENHEID DER ONGERECHTIGHEID EG 252 1 Het is immer Satins plan gewees; om de harten der mensen van Jezus af te trekken en ze tot de mens te keren, en het persoonlik rekenschap schuldig zijn te loochenen. Satans plan mislukte, toen hij de Zoon van God verzocht; maar zijn oogmerk gelukte hem beter, toen hij tot de gevallen mens kwam. Het Christendom werd verdorven. Pausen en priesters maakten aanspraak op een verheven positie, en leerden het volk om tot hen op te zien om vergiffenis van hun zonden te erlangen, in plaats van ieder voor zichzelf tot Christus te gaan. EG 253 1 De mensen werden geheel en al bedrogen. Hun werd geleerd, dat de pausen en priesters de vertegenwoordigers van Christus waren, en inderdaad waren zij de vertegenwoordigers van Satan, en degenen, die zich voor ben bogen, aanbaden Satan. Het volk riep om de Bijbel; maar de priesters achtten het gevaarlik om hen voor zichzelven te laten lezen, omdat zij dan licht zouden ontvangen, en de zonden van hun leiders openbaren. Het volk werd geleerd om ieder woord van deze bedriegers aan te nemen als komende uit Gods mond. Zij oefenden die macht uit over bet verstand, die God alleen behooit uit te oefenen. Indien iemand zijn eigen overtuiging durfde volgen, dan werd dezelfde haat ontstoken tegen hem, die Satan en de Joden tegen Jezus betoond hadden, en degenen, die gezag voerden, dorstten naar het bloed van zo iemand. EG 253 2 Mij werd een tijd getoond, waarin Satan in het biezonder triomfeerde. Scharen van christ°nen werden op vreselike wijze omgebracht, omdat zij hun godsdienst zuiver wilden houden. De Bijbel werd gehaat, en er werden pogingen in het werk gesteld om hem van de aarde te batmen. Het volk werd op doodstraf verboden om hem te lezen; en al de eksemplaren van de Bijbel, die gevonden konden worden, werden verbrand. Maar ik zag dat God in bet biezonder zorg droeg voor Zijn woord. Hij beschermde het. Op verschillende tijden waren er slechts enkele eksemplaren van de Bijbel over, maar toch wilde Hij niet toelaten dat Zijn woord verloren zou gaan, want in de laatste dagen zouden de eksemplaren ervan zo vermenigvuldigd worden, dat ieder gezin er een bazitten kon. Ik zag, dat wanneer er slechts een paar eksemplaren van de Bijbel hestonden, deze kostbaar en troostrijk was voor de vervolgde discipelen van Jezus. Hij werd op de meest geheime wijze gelezen, en zij, die dit verheven voorrecht hadden, gevoelden dat zij met God, met Zijn Zcon Jezus, en met Zijn discipelen in gesprek waren. Maar dit gezegende voorrecht kostte menigeen het leven Indien het; ondekt werd, werden zij naar het schavot, of naar de brandstapel verwezen, of anders in een kerker geworpen om van honger om te komen. EG 254 1 Satan kon het verlossingsplan niet verhmderen. Jezus was gekruisigd en ten derden dage weder opgestaan. Maar Satan zei tot zijn engelen aat hij zelfs met de kruisiging en de opstanding zijn voordeel zou doen. Hij stemde er in toe dat degenen, die geloof in Jezus beleden, zouden geloven dat de wetten, welke de Joo ise brandofferen en offeranden regelden, met de dood van Christus niet langer van kracht waren, indien hij hen verder kon drijven, en hen laten geloven, dat de wet van de tien geboden ook met Christus aan het kruis genageld wras. EG 254 2 Ik zag dat velen zich gemakkelik door dit plan van Satan lieten vangen. De gehele hemel werd met verontwaardiging vervuld, toen zij zagen dat Gods heilige wet voeten getreden werd. Jezus en het gehele hemelse heirleger waren bekend met de aard van Go is wet; zij wisten, dat Hij die niet veranderen of afschaffen wilde. De hopeloze toestand van de mens na de val veroorzaakte de grootste droefheid in de hemel, en bewoog Jezus ertoe om zich aan te bieden om te sterven voor de overtreders van Gods heilige wet. Maar indien die wet kon afgeschaft worden, dan kon de mens behouden worden zonder de dood van Jezus. Bij gevolg vernietigde Zijn dood de wet Zijns Vaders niet, maar verhoogde en eerde die, en maakte gehoorzaamheid aan al de heilige voorschrif en ervan noodzakelik. EG 255 1 Was de kerk rein en standvastig gebleven, dan zou Satan de mersen niet hebben kunnen misleiden, en hij zou er hen niet toe pebracht hebben om Gods wet met voeten te treden. Door dit stoutmoedige plan richt Satan zijn slagen direkt op het fondament van Gods regering in de hemel en op aarde. Zijn rebellie was de oorzaak van zijn verbanning uit de hemel. Nadat hij gerebelleerd had, wilde hij Gods wet veranderen, om zichzelf te redden, maar hem werd ten aanhoren van het gehele hemelse heirleger gezegd, dat Gods wet onveranderlik was. Satan weet, dat indien hij er anderen toe biengen kan om Gods wet te vertreden, hij hen voor zijn zaak gewonnen heeft; want iedere overtreder van die wet moet sterven. EG 255 2 Satan besloot om nog verder te gaan. Hij zei tot zijn engelen, dat sommigen zo naijverig zouden zijn op Gods wet, dat zij niet in deze valstrik gevangen konden worden; de tien geboden waren zo duidelik, dat velen geloven zouden, dat zij nog bindend waren, en derhalve moest hij trachten, slechts één van de geboden te vervalsen. Toen bracht hij er zijn vertegen woordigers toe om het vierde, of Sabbatsgebod, te veranderen, op die wijze verandering brengende in het enige gebod van de tien, dat de ware God, de Schepper van hemel en aarde, aantoont. Satan stelde hun de heerlike opstanding van Jezus voor, en zei hun, dat Hij door op de eerste dag van de week op te staan, de Sabbat van de zevende dag veranderd, en die naar de eerste dig van de week verlegd had. EG 256 1 Op die wijze maakte Satan gebruik van de opstanding om zijn doel te bereiken. Hij en zijn engelen verheugden zich erover dat de dwalingen, die zij uitgedacht hadden, zo goed vielen bij de belijdeode vrienden van Christus. Wat de een beschouwde met godsdienstige afschuw, werd door de ander aangenomen. Zo warden er verschillende dwalingen aangenomen en ijverig verdedigd. Gods wil, zo duidelik geopenbaard in Zijn woord, is met dwalingen en overleveringen bedekt, die als geboden van God geleerd zijn geworden. Ofschoon Hij toelaten zal, dat dit hemaltergend bedrog voortgezet wordt tot op de wederkomst van Jezus, is God toch door al deze tijd van dwaling en bedrog heen niet zonder getuigen gebleven. Te midden van de duisternis en vervolging van de kerk zijn er immer ware en getrouwe personen geweest, die Gods geboden gehouden hebben. EG 256 2 Ik zag dat bet engeleheir met verbazing vervuld was, toen zij het lijden on de dood van de Koning der ere aanschouwden. Maar ik zag dat het voor hen geen wonder was, dat de Heer des levens en der heerlikheid, Hij, die de gehele hemel met blijdschap en glans vervulde, de banden des doods verbrak, en uit Zijn gevangenhuis tevoorschijn trad als zegevierende overwinnaar. Indien dus een van deze gebeurtenissen herdacht moet worden door een rustdag, dan is het de kruisiging. Maar ik zag dat geen van deze gebeurtenissen bedoeld was om Gods wet te veranderen of af te schaffen; integendeel, zij leveren het sterkste bewijs van de onveranderlikheid ervan. EG 256 3 Deze belangrijke gebeurtenissen hebben beide hun gedenkteken. Door het avondmaal des Heren te gebruiken, het gebroken brood en de vrucht van de wijnstok, verkondigen wij de dood des Heren, totdat Hij komt. De tonelen van Zijn lijden en dood worden op die wijze weer helder voor onze geest gebracht. De opstanding van Christus wordt herdacht, wanneer wij ons met Hem laten begraven in de doop, en opstaan uit het watergraf, in gelijkheid aan Zijn opstanding, om in nieuwigheid des levens te leven. EG 257 1 Mij werd getoond dat de wet van God in alle eeuwigheid stand zou houden, en tot in eeuwigheid van kracht zou zijn op de nieuwe aarde. Bij de schepping, toen de grondvesten der aarde gelegd werden, beschouwden de kinderen Gods het werk van de Schepper met bewondering, en het ganse hemelse heirleger juichte. Het was toen dat het fondament van de Sabbat gelegd werd. Aan het einde van de zes scheppingsdagen rustte God op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had; en Hij zegende de zavende dag en heiligde dezelve, omdat Hij op dezelve gerust had van al Zijn werk. De Sabbat werd in de hof van Eden ingesteld voor de val, en werd door Adam en Eva en het ganse hemelse heirleger gehouden. God rustte op de zevende dag, en zegende en heiligde die. Ik zag dat de Sabbat nimmer afgeschaft zal worden, maar dat de verloste heiligen, en het ganse engeleheir die tot in alle eeuwigheid heilighouden zullen ter ere van de grote Schepper. ------------------------HOOFDSTUK 19: DE DOOD IS NIET EEN EEUWIG BESTAAN IN ELLENDE EG 258 1 Satan begon zijn bedrog in de hof van Eden. Hij sprak tot Eva: "Gijlieden zult de dood niet sterven." Dit was de eerste les, die Satan gaf over de onsterflikheid van de ziel, en hij heeft dit bedrog voortgezet van die tijd aan tot op heden, en zal het voortzetten, totdat de gevangenis van Gods kinderen afgewend zal worden. Ik werd op Adam en Eva in de hof van Eden gewezen. Zij aten van de verboden boom, en toen werd het vlammig lemmer eens zwaards rondom de boom geplaatst, en werden zij uit de hof verdreven, opdat zij niet misschien ook van de boom des levens eten, en onsterflike zondaren worden zouden. De vruchten van die boom moesten de onsterflikheid doen voortbe3taan. Ik hoorde een engel vragen: "Wie van Adams geslacht is aan bet vlammig lemmer des zwaards voorbijgegaan, en heeft van de boom des levens gegeten?" Ik hoorde een andere engel antwoorden: "Niet een uit Adams geslacht is aan dat vlammig lemmer des zwaards voorbijgegaan, en heeft van die boom gegeten; derhalve is er niet één onsterflike zondaar." De ziel, die zondigt, die ziel zal een eeuwigdurende dood sterven,--een dood, waarin geen hoop op een opstanding bestaat; en dan zal de toorn Gods gestdd worden. EG 258 2 Het was mij een wonder dat Satan er zo goed in slaagde om de mensen te doen geloven dat de woorden van Gcd, "De ziel, die zondigt, die zal sterven," betekenen dat de ziel, die zondigt, niet zal sterven, maar voor eeuwig in ellende leven zal. De engel zei: "Leven is leven, of het in pijn dan wel in geluk is. De dood is zonder pijn, zonder blijdschap, zonder haat." EG 259 1 Satan gebood zijn engelen om een speciale poging in het werk te stellen om de leugen, die voor het eerst tot Eva gesproken werd in de hof van Eden, "Gijlieden zult de dood niet sterven," te verspreiden. En toen de dwaling door bet volk aangenomen was, en zij er toe geleid werden te geloven, dat de mens onsterflik was, bracht Satan hen ertoe om te geloven dat de zondaar in eeuwigdurende ellende leven zou. Toen was de weg voor Satan gebaand om door middel van zijn vertegenwoordigers te werken, en God aan de mensen voor te stellen als een wraakzuchtige tiran,--iemand, die al degenen, die Hem niet welgevallig zijn, in de hel werpt, en hen voor eeuwig Zijn toorn doet gevoelen; en terwijl zij onuitsprekelike smarten lijden, en zich krommen in de eeuwigdurende vlammen, wordt Hij voorgesteld alsof Hij met voldoening daarop nederziet. Satan wist, dat indien deze dwaling werd aangenomen, God door velen gehaat zou worden, in plaats dat zij Hem liefhadden en aanbaden; en dat velen ertoe geleid zouden worden om te geloven, dat de bedreigingen van Gods woord niet letterlik zouden worden vervuld; want het zou strijdig zijn met Zijn karakter van goedertierenheid en liefde, om de schepselen, die Hij geschapen heeft, in eeuwigdurande marteling te storten. EG 259 2 Een ander uiterste, dat Satan de mensen doet geloven, is, de rechtvaardigheid van God volkomen over het hoofd te zien, alsmede de bedreigingen in Zijn woord, en Hem voor te stellen als zijnde alleen barmhartig, zodat niemand zal omkomen, maar dat alien, de heilige zowel als de zondaar, uiteindelik zalig worden in Zijn koninkrijk. EG 260 1 Als gevolg van de populaire dwalingen aangaande de onsterflikheid van de ziel, en eindeloze ellende, trekt Satan partij van een andere klasse van mensen, en leidt er hen toe om de Bijbel te beschouwen als een boek dat niet ingegeven is. Zij denken dat bet veel goede dingen leert; maar zij kunnen er zich niet op verlaten, en het liefhebben, omdat hun geleerd is, dat het de leerstelling van de eeuwigdurende ellende uitlegt. EG 260 2 Een andere klasse van mensen wordt nog verder afgeleid door Satan, zelfs zo ver dat zij het bestaan van een God ontkennen. Zij kunnen geen konsekweutie zisn in het karakter van de God van de Bijbel, indien Hij een gedeelte van het mensegeslacht tot in alle eeuwigheid vreselike martelingen doet lijden. Derhalve loochenen zij de Bijbel en de Scbrijver ervan, en beschouwen de dood als een eeuwige slaap. EG 260 3 Er is nog een andere klasse van mensen, die vreesachtig en angstvallig is. Satan verleidt dezen tot hetdoen van zonde, en nadat zij gezondigd hebben, houdt hij hun voor, dat de bezolaiging der zonde niet de dood is, maar een leven in vreselike folteringen, die zij gedurende de eindeloze eeuwen der eeuwigheid zullen moeten verduren. Door op die wijze de gruwelen van een eeuwige hel aan hun zwakke geest voor te houden, legt hij beslag op hun verstand, en verliezen zij hun verstand. Dan verlustigen Satan en zijn engelen zich hierover, en de ongelovige en de godloochenaar gaan samen in het beschuldigen van het Christendom. Zij beweren, dat dit kwaad een natuurlik gevolg is van te geloven in de Bijbel en de Scbrijver ervan, terwijl het het gevolg is van het aannemen van populaire ketterijen. EG 261 1 Ik zag dat het heir in de hemel met veront waardiging vervuld was over dit stoutmoedige werk van Satan. Ik vroeg waarom er toegelaten werd dat al die dwalingen invloed hadden op de geest van de mensen, terwijl de engelen Gods machtig waren, en zij, indien zij daartoe afgezonden werden, gemakkelik de macht van de vijand konden breken. Toen zag ik dat God wist, dat Satan iedere kunstgreep aanwenden zou om de mens te vernielen; en dat het daarom was, dat Hij Zijn woord had laten opschrijven, en Hij Zijn plannen betreffende het geslacht der mensen zo duidelik had gemaakt, dat de zwaksten niet behoeven te dwalen. Nadat Hij Zijn woord aan de mens gegeven had, heeft Hij het zorgvuldig bewaard van door Satan of zijn engelen, of door diens werktuigen of vertegenwoordigers vernield te worden. Terwijl andere boeken vernield mochten worden, moest dit ene onvergankelik zijn. En dicht bij het einde van de tijd, als de misleidingen van Satan steeds zouden toenemen, zou dit boek zo zeei vermenigvuldigd worden, dat alien, die het wensen, er een eksemplaar van konden hebben, en zich, indien zij dit verkiezen, zouden kunnen wapenen tegen alle bedrog en wonderen der leugen van Satan. EG 261 2 Ik zag dat God in het biezonder over de Bijbel waakte; en boch boen er slechbs weinige eksemplaren van waren, hadden geleerden in enkele gevallen de woorden ver-anderd, denkende dab zij de bebekenis duideliker maakten, terwijl zij in werkelikheid duister maakten wat duidelik was, door het te doen overhellen naar hun gevestigde inzichten, die beheerst werden door overlevering. Maar ik zag, dat Gods woord als een geheel een volmaakte ketting is, en het ene deel in het andere past en het verklaart. Degenen, die waarlik naar waarheid zoeken, behoeven niet te dwalen; want niet slechts is het woord van God duidelik en eenvoudig in het aangeven van de weg des levens, maar de Heilige Geest is gegeven als een gids om de weg des levens, die erin geopenbaard wordt, te doen verstaan. EG 262 1 Ik zag dat de engelen Gods nimmer de wil moeten beheersen. God stelt aan de mens het leven en de dood voor. Hij kan kiezen. Velen verlangen naar het leven, maar gaan toch voort met te wandelen op de brede weg. Zij verkiezen om opstandig te zijn tegen Gods regering, niettegenstaande Zijn grote genade on mededogen daarin, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft om voor hen de dood te ondergaan. Zij, die niet verkiezen om de zo duur gekochte zaligheid aan te nemen, moeten gestraft worden. Maar ik zag dat God hen n et in de hel zou opsluiten om eindeloze ellende te verduren, en hen evenmin naar de hemel zal brengen; want hen in het gezelschap van de reinen en heiligeo te brengen, zou hen uitermate ellendig maken. Maar Hij zal ze ganselik vernielen, en maken alsof zo niet geweest waren; dan zal aan Zijn rechtvaardigheid voldaan zijn. Hij formeerde de mens uit het stof der aarde, en de ongehoorzamen en goddelozen zullen met vuur verteerd worden, en wederom tot het stof terugkeren. Ik zag dat de goedertierenheid en het mededogen van God in deze zaak een iegelik er toe moet leiden om Zijn karakter te bewonderen en Zijn heilige naam te aan bidden. Nadat de goddelozen verdelgd zullen zijn van de aarde, zal het ganse hemelse heirleger zeggen, "Amen!" EG 262 2 Satan ziet met grote voldoening neder op diegenen, die de naam van Christus belijden, en zich toch vastklemmen aan de misleidingen, die hijzelf heeft doen ontstaan. Zijn werk is nog immer het uitdenken van nieuwe dwalingen, en zijn macht en kunstgrepen in die richting nemen voortdurend toe. Hij leidde er zijn vertegenwoordigers, de pausen en de priesters toe, om zichzelven te verheffen, en de mensen aan te zetten om degenen, die niet gevvillig waren om deze dwalingen aan te nemen, bitter te vervolgen en te vernielen. O, het lijden en de zielsangst, waardoor de kostbare volgelingen van Christus hebben moeten heengaan! De engelen hebben het alles getrouw te boek gesteld. Satan en zijn boze engelen zeiden vol genot tot de engelen, welke deze lijdende heiligen dienden, dat zij alien gedood zouden worden, zodat er niet een ware christen op aarde overgelaten worden zou. Ik zag dat de kerk van God toen rein was. Er bestond geen gevaar voor, dat mensen met verdorven harten erin zouden komen; want de ware christen, die moed had om zijn geloof te belijden, was in gevaar van op de pijnbank of de brandstapel te komen, en stond bloot aan iedere foltering, die Satan en zij n boze engelen konden uitdenken, of waar zij de mens aan konden doen denken. ------------------------HOOFDSTUK 20: DE HERVORMING EG 263 1 Niettegenstaande al de varvolgingen van de heiligen werden er aan alle kanten levende getuigen voor Gods waarheid verwekt. De engelen Gods deden het werk, dat aan hun zorg toevertrouwd was. Zij doorzochten de donkerste plaatsen, en kozen uit de duisternis mensen, die oprecht van hart waren. Dezen waren alien bedolven onder dwalingen; echter riep God hen, gelijk Hij Saulus riep, om uitverkoren vaten ie zijn om zijn waarheid te dragen, en hun stem te laten horen tegen de zonden van Zijn belijdende kinderen. Engelen Gods bewogen de harten van Martijn Luther, Melanchton en anderen in verschillende plaatsen, en deden hen dorsten naar heb levende getuigenis van Gods woord. De vijand was gekomen gelijk een stroom, en de standaard moest tegen hem omhoog geheven worden. Luther was degene, die gekozen werd om aan de storm het hoofd te bieden, de toorn van een gevallen kerk te trotseren, en de weinigen, die getrouw waren aan hun heilige belijdenis, te versterken. Hij was immer bevreesd om tegen God te overtreden. Hij trachtte om door middel van werken Zijn gunst te verwerven, maar was niet tevreden, voordat een lichtstraal uit de hemel de duisternis uit zijn geest verdreef, en er hem toe leidde om te vertrouwen, niet op werken, maar op de verdiensten van het bloed van Christus. Toen kon hij zelf tot God gaan, niet door tussenkomst van pausen of biechtvaders, maar door Jezus Christus alleen. EG 264 1 O, hoe kostelik was dit nieuwe en heerlike licht voor Luther, dat gedaagd was in zijn verduisterd verstand, en zijn bijgeloof verdreven had. Hij stelde het meer op prijs dan de grootste aardse schatten. Het woord van God was hem nieuw. Alles was veranderd. Het boek, waar hij bang voor was geweest, omdat hij er geen schoonheid in zien kon, was nu leven, eeuwig leven, voor hem. Het was zijn vreugde, zijn troost, zijn gezegende leermeester. Niets kon hem bewegen om het onderzoek ervan op te geven. Hij was bevreesd geweest voor de dood; maar toen hij het woord van God las, verdween al zijn vrees, en hij bewonderde het karakter van God, en had Hem lief. Hij on lerzocht de Bijbel voor ziehzelf, en genoot van de rijke schatten, welke er in vervat zijn; daarna onderzocht hij de schriften voor de kerk. Hij ergerde zich over de zonden van hen, op wie hij vertrouwd had voor zijn ziligheld, en daar bij veel anderen in dezelfde duisternis gehuld zag, waarin hij verkeerd had, zocht hij begerig naar een gelegenheid om hen te wijzen op het Lam Gods, dat alleen de zonden der wereld wegneemt. EG 265 1 Zijn stem verheffende tegen de dwalingen en de zonden van de pauselike kerk, beproefde hij met ernst de keten van duisternis te verbreken, die duizenden gebonden hield, ea hen deed vertrouwen op werken, om de zaligheid te verdienen. Hij verlangde in staat te zijn om hun ogen te openen voor de ware rijkdom van de genade Gods, en de uitnemendheid der zaligheid, door Jezus Christus verkregen. In de kracht des Heiligen Geestes verhief hij zijn stem luide tegen de bestaande zonden van de voorgangers van de kerk; en toen de storm van tegenstand van de zijde der priesters over zijn hoofd losbarstte, begaf zijn moed hem niet; want hij vertrouwde vast op de krachtige arm Gods, en verwachtte met vertrouwen de overwinning van Hem. Terwijl hij zonder aflaten de strijd voortzette, werd de toorn van de priesters nog heviger tegen hem ontstoken. Zij wilden zich niet hervormen. Zij verkozen overgelaten te worden aan hun leven van gemak, wellustig genot, en goddeloosheid; en wilden dat de kerk ook in duisternis gelaten zou worden. EG 265 2 Ik zag dat Luther vurig en ijverig was, onbevre3sd en vrijmoedig in het bestraffen van zonden en het voorstaan van de waarheid. Hij bekommerde zich om goddeloze mensen noch duivels; hij wist dat hij Een had, die machtiger was dan zij alien. Luther bezat ijver, moed en stoutmoedigheid, en liep somtijds gevaar van in uitersten te vervallen. Maar God verwekte Melanchton, die juist het tegenovergestelde in karakter was, om Luther te helpen, het werk der hervorming uit te voeren. Melanchton was beschroomd, angstvallig, voorzichtig, en had veel geduld. God had hem zeer lief. Zijn kennis van de Schrift was groot, en zijn oordeel en wijsheid waren uitstekend. Zijn liefde voor de zaak stond gelijk aan die van Luther. God bond de harten van deze mannen aaneen; zij waren onafscheidelike vrienden. Luther was een grote hulp voor Melanchton, wanneer deze in gevaar verkeerde van te vreesachtig of langzaam te zijn; en Melanchton van zijn kant was tot grote hulp voor Luther, wanneer deze gevaar liep van te haastig te handelen. Melanchtons verziende voorzichtigheid weerde menigmaal moeilikheden af, die de zaak getroffen zouden hebben, indien het werk alleen aan Luther overgelaten was; en menigmaal zou het werk niet krachtig voorwaarts gegaan zijn, indien het alleen aan Melanchton was toevertrouwd. Mij werd de wijsheid Gods getoond, daarin dat hij deze twee mannen gekozen had om het werk van de Hervorming uit te voeren. EG 266 1 Ik werd toen teruggevoerd naar de dagen der apostelen, en zag dat God tot metgezellen een vurige, ijverige Petrus, en een zachte, geduldige Johannes verkoos. Somtijds was Petrus voortvarend, en wanneer dit het geval was, dan weerhield de geliefde discipel hem menigmaal. Dit veranderde hem echter niet. Maar nadat hij Zijn Heer verloochend had, berouw getoon d had, en bekeerd was geworden, was al wat hij nodig had om zijn vuur en ijver te betomen een zachte waarschuwing van Johannes. De zaak van God zou menigmaal schade geleden hebben, indien die alleen aan Johannes was overgelaten. De ijver van Petrus was nodig. Zijn vrijmoedigheid en werkkracht verloste hen dikwels uit moeilikheden, en bracht hun vijanden tot zwijgen. Johannes was aantrekkelik. Hij won menigeen voor de zaak van Christus door zijn geduldige verdraagzaamheid en zijn grote toegewijdheid. EG 267 1 God verwekte mensen om hun stem te verheffen tegen de bestaande zonden van de pauselike kerk, en om de Hervorming voort te zetten. Satan trachtte deze levende getuigen te doden; maar de Heer had een ommuring om hen, gemaakt. Aan sommigen werd toegestaan, het getuigenis, dat zij afgelegd hadden, met hun bloed te bezegelen; maar er waren andere krachtige mannen, gelijk Luther en Melanchton, die God het best konden verheerliken door te leven en de zonden van de priesters, pausen, en koningen aan het licht te brengen. Dezen beefden voor de stem van Luther en zijn mede-arbeiders. Door middel van deze uitverkoren mannen begonnen stralen van licht de duisternis te verdrijven, en namen velen het licht met blijdschap aan, en wandelden erin. En wanneer er een getuige gedood werd, dan werden er twee of meer verwekt om zijn plaats in te nemen. EG 267 2 Toch was Satan niet tevreden. Hij kon alleen macht uitoefenen over het lichaam. Hij kon er de gelovig'en niet toe bewegen om hun geloof en hoop op te geven. En zelfs in de dood bebaalden zij de overwinning, doordat zij de levende hoop hadden op onsterflikheid bij de opstanding der rechtvaardigen. Zij bezaten meer dan sterflike geestdrift. Zij durfden geen ogenblik in slaap vallen, maar hielden de cbristelike wapenrusting om zich gegord, immer bereid voor de strijd, niet slechts met geestelike vijanden, maar met Satan in de vorm van mensen, wier voortdurende kreet was: "Geeft uw geloof op, of sterft." Deze weinige christenen waren sterk in God, en kostbaarder in Zijn oog dun de halve wereld, die de naam van Christus dragen, en toch lafaards zijn in Zijn zaak. Terwijl de kerk vervolgd werd, waren de leden één, en hadden zij elkander lief; zij waren sterk in God. Aan zondaren werd niet toegelaten om zich bij de kerk aan te sluiten. Alleen degenen, die gewillig waren om alles op te geven voor Christus, konden Zijn discipelen zijn. Dezulken waren gaarne arm, nederig, en aan Christus gelijk. ------------------------HOOFDSTUK 21: DE KERK EN DE WERELD VERENIGD EG 268 1 Hierop zag ik Satan met zijn engalen beraadslagen, en overwegen wat zij gewonnen hadden. Het is waar, zij hadden sommige angstvallige zielen door de vrees voor de dood afgehouden van de waarheid aan te nemen; maar velen, zelfs de meest kleinhartigen, hadden de waarheid aangenomen, en daarop was hun vrees en beschroomdheid onmiddellik van hen weggenomen. Wanneer dezulken getuigen waren van de dood van hun broeders in het geloof, en hun standvastigheid en geduld aanschouwden, werden zij vrijmoedig en onbevreesd. En wanneer zij opgeroepen werden om hun eigen leven af te leggen, handbaafden zij hun geloof met een gedulden standvastigheid, die zelfs hun moordenaars deden sidderen. Satan en zijn engelen beslisten, dat er een manier was om zielen te vernielen, die een betere uitslag beloofde, en waar de uitkomst in het eind zekerder van was. Ofscho n de christenen moesten lijden, deed hun standvastigheid, en de levendige hoop, die hen troostte, de zwaksten sterk worden, en stelde hen in staat om de pijnbank en de vlammen onbevreesd tegemoet te gaan. Zij volgden de edele houding van Christus na, die Hij voor Zijn moordenaars aan de dag legde, en door hun getrouwheid en de heerlikheid Gods, die op hen rustte, overtuigden zij velen van de waarheid. EG 269 1 Satan besloot dus, dat hij zich op een zachtere wijze openbaren moest. Hij had reeds de leer van de Bijbel vervalst, en overleveringen, die miljoenen tot ondergang zouden strekken, hadden diep wortel geschoten. Zijn haat inhoudende, besloot hij zijn onderdanen niet tot zulk een bittere vervolging aan te zetten, maar de kerk ertoe te leiden om te streven naar verschillende overleveringen, in plaats van naar het geloof, dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd was. Toen hij er de kerk toe overgehaald had om gunst en eerbetoon van de wereid aan te nemen onder voorwendsel van weldaden te ontvangen, begoa die Gode minder welgevallig te zijn. Nalatende om de naakte waarheid te verkondigen, waardoor de liefhebbers der wellusten en de vrienden der wereld buitengesloten werden, verloor de kerk langzamerhand zijn kracht. EG 270 1 De kerk is nu niet het afgezonderde en eigen verkregen volk, dat hij was, toen het vuur van de vervolging tegen hem ontstoken was. Hoe is het goud zo verdonkerd, het goede, fijne goud zo veranderd! Ik zag dat indien de kerk immer zijn biezonder, heilig karakter behouden had, de kracht des Heiligen Geestes, die aan de discipelen verleend werd, nog in de kerk zou zijn. De kranken zouden geheeld, duivelen zouden bestra't en uitgeworpen warden, en do kerk zou machtig zijn, en een verschrikking voor zijn vijanden. EG 270 2 Ik zag een groot gezelschap van mensen, die de naam van Christus beleden, maar God rekende hen niet als de Zijnen. Hij had geen welgevallen aan hen. Satan scheen een godsdienstig karakter aan te nemen, en stemde er gaarne in toe, dat de mensen zouden menen, dat zij christenen waren. Hij was zelfs verlangend, dat zij in Jezus zouden geloven, in Zijn kruisiging, en Zijn opstanding. Satan en zijn engelen geloven zelven in dit alles, en zij beven. Maar indien dit geloof niet aanzet tot het doen van goede werken, en er degenen, die het belijden, niet toe drijft om het zelfverloochenende leven van Christus na te volgen, wordt Satan niet verontrust; want zij nemen slechts de naam van christen aan, terwijl hun harten nog vleselik zijn; en hij kan ze zelfs beter in zijn dienst gebruiken, dan wanneer zij niets beleden. Hun gebreken verbergende onder de naam van christen, gaan zij het leven door met hun ongeheiligde natuur, en hun boze hartstochten blijven onbeteugeld. Dit leidt er toe, dat de ongelovige de schuld van hun onvolmaaktheid op Christus werpt, en laat degenen, die een reine en onbevlekte godsdienst hebben, een kwade naam krijgen. EG 270 3 De predikanten prediken zachte woorden om belijdende christenen, die bedenken wat des vlezes is, te behagen. Zij durven Jezus en de scherpe waarheden van de Bijbel niet prediken, want indien zij zulks deden, dan zouden zodanige belijders niet in de kerk blijven. Maar daar velen onder hen rijk zijn, moeten zij in de kerk gehouden worden, ofschoon zij niet meer geschikt zijn om daar te wezen, dan Satan en zijn engelen zelf. Dit is juist zoals Satan het gaarne ziet. Men laat de godsdienst van Jezus in de ogen van de wereld populair en achtenswaardig schijnen. Aan de mensen wordt gezegd, dat zij, die voorgeven godsdienstig te zijn, meer geëerd zullen worden in de wereld. Zulk een leer is zeer verschillend van die van Christus. Zijn leer en de wereld kunnen geen vrede samen houden. Zij, die Hem volgden, moesten de wereld opgeven. Zulke zachte woorden hebben hun oorsprong bij Satan en zijn engelen. Die vormden het plan, en naam-belijders voerden het uit. Aantrekkelike fabelen werden geleerd en met graagte aangenomen, en schijnheiligen en openlike zondaren werden leden van de kerk. Indien de waarheid in zijn zuiverheid gepredikt was geworden, dan zou die spoedig deze klasse van mensen hebben buitengesloten. Maar er was geen onderscheid tussen de belijdende volgelingen van Christus en de wereld. Ik zag dat indien de valse bedekking afgescheurd was geworden van de leden der kerken, er zulk een ongerechtigheid, laagheid, en bederf aan het licht gekomen zou zijn, dat het bescheiden kind Gods niet geaarzeld zou hebben om deze belijdende christenen bij hun rechte naam te noemen, dat is, kinderen van hun vader, de duivel; want zij deden zijn werken. EG 271 1 Jezus en het ganse hemelhQir zagen met afkeer op het toneel neer; en toch had God een boodschap voor de kerk, die heilig en belangrijk was. Indien die aangenomen werd, zou hij een degelike hervorming in de kerk teweegbrengen, en het levende getuigenis weer doen horen, waardoor de kerk gereinigd zou worden van schijnheiligen en zondaren, en Gode wederom welgevallig zou worden gemaakt. ------------------------HOOFDSTUK 22: WILLIAM MILLER EG 272 1 God zond zijn engel om het hart van een boer te bewegen, die niet in de Bijbel geloofde, en er hem toe te brengen om de profetieen te gaan onderzoeken. Engelen Gods bezochten deze uitverkoren man herhaaldelik, om zijn geest te leiden en zijn verstand te openen om profetieen te verstaan, die immer duister geweest waren voor Gods volk. Het begin van de keten van waarheid werd hem gegeven, en hij werd aangedreven om de ene schakel na de andere te zoeken, totdat hij met verbazing en bewondering het woord van God kwam te beschouwen. Dat woord, hetwelk hij voor niet ingegeven gehouden had, opende zich nu voor zijn oog in al zijn schoonheid en heerlikheid. Hij zag dat één gedeelte van de Schriften een ander gedeelte verklaart, en wanneer hij een schriftuurplaats niet begrijpen kon, vond hij in een ander gedeelte van het woord, de verklaring ervan. Hij beschouwde het heilige woord Gods met blijdschap, en met de grootste eerbied en ontzag. EG 273 1 De profetieen nagaande, zag hij dat de bewoners der aarde leefden te midden van de laatste tonelen van de geschiedenis van deze werld, en het toch niet wisten. Hij beschouwde de kerken, en zag dat deze verdorven waren; zij hadden hun liefde aan Jezus ontrokken, en die aan de wereld gegeven; zij joegen wereldse eer na, in plaats van de eer, die van boven is; zij maakten zich meester van de rijkdom dezer wereld, in plaats van schatten in de hemel te vergaderen. Overal kon hij schijnheiligheid, duisternis en dood zien. Zijn geest ontstak in hem. God riep hem om zijn plaats te verlaten, gelijk Hij Eliza geroepen had om zijn ossen, en het veld waar hij arbeidde, te verlaten, en Elija te volgen. Bevend begon William Miller aan de mensen de geheimen van het koninkrijk van God te ontvouwen, en leidde zijn hoorders door de profetieen heen tot de wederkomst van Christus. Met iedere poging, die hij in het werk stelde, ontving hij meer kracht. Evenals Johannes de Doper de eerste komst van Jezus aankondigde, en de weg voor Zijn komst bereidde, zo verkondigden William Miller en degenen, die zich bij hem voegden, de wederkomst van de Zoon van God. EG 273 2 Ik werd teruggevoerd naar de dagen der apostelen, en mij werd getoond dat God een speciaal werk te doen had voor de geliefde Johannes. Satan was vast besloten om dit werk te verhinderen, en hij zette zijn dienstknechten aan om Johannes om te brengen. Maar God zond Zijn engel en behoedde Johannes op wonderbare wijze. Allen die getuigen waren van de grote kracht Gods, welke hij openbaarde in de verlossing van Johannes, stonden verbaasd, en velen werden overtuigd, dat God met hem was, en dat het getuigenis, dat hij aangaande Jezus aflegde waar was. Degenen, die hem trachtten om te brengen, waren bang om weder een poging te doen om hem van het leven te beroven, en hem werd vergund om voor Jezus te lijden. Hij werd vals beschuldigd door zijn vijanden, en kort daarna naar een eenzaam eiland verbannen, waar de Heer Zijn engel tot hem zond om hem gebeurtenissen te openbaren, welke plaats zouden hebben op de aarde, alsmede de staat van de kerk tot aan het einde,--het afvallen van de kerk, en de plaats, welke die moest innemen, wanneer hij Gode welgevallig wilde wezen, en eindelik overwinnen. EG 274 1 De engel uit de hemel kwam in majesteit tot Johannes, zijn aangezicht blinkend van de uitnemende heerlikheid Gods. Hij openbaarde aan Johannes tonelen van groot en treffend gewicht in de geschiedenis van de kerk van God, en toonde hem de gevaarlike strijd, die de volgelingen van Christus zouden moeten doorstaan. Johannes zag hen door de hitte der verdrukking gaan, en nadat zij wit gemaakt en beproefd waren, eindelik als zegevierende overwinnaars op hcerlike wijze verlost in het koninkrijk Gods. Het aangezicht van de engel blonk van blijdschap, en was uitermate heerlik, toen hij aan Johannes de uiteindelike over winning van de kerk Gods toonde. En toen de apostel de uiteindelike verlossing van de kerk zag, raakte hij in vervoering door de heerlikheid van het toneel, en viel met diepe eerbied en ontzag voor de voeten van de engel, om hem te aanbidden. De hemelse boodschapper richtte hem onmiddellik op, en hem zacht bestraffende, sprak bij: "Zie, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht en uwer broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God; want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie." Daarna toonde de engel aan Johannes de hemelse stad met al zijn pracht en verblindende heerlikheid, en hij, verrukt en overweldigd, en de vorige bestraffing van de engel vergetende, viel wederom voor zijn voeten om hem te aanbidden. Nog eens werd de zachte berisping gegeven: "Zie, dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, de profeten, en dergeneo, die de woorden van dit boek bewaren: aan bid God." EG 275 1 Predikers en mensen hebben het boek van de Openbaring beschouwd als een geheimzinning boek, en van minder gewicht dan de andere gedeelten van de Heilige Schrift. Maar ik zag dat dit boek inderdaad een openbaring is, gegeven voor het biezonder belang van degenon, die in de laatste dagen leven zouden, om hen te leiden tot het vaststellen van hun ware positie en hun plichten. God vestigde de gedachten van William Miler op de profetieen, en gaf hem veel licht over het Boek der Openbaring. EG 275 2 Indien Daniels gezichten verstaan waren geworden, dan zouden de mensen de gezichten van Johannes beter hebben kunnen begrijpen. Maar op de rechte tijd bewoog God Zijn uitverkoren dienstknecht, die met klaarheid en in de kracht van de Heilige Geest de profetieen openlegde, en de overeenstemming aantoonde van de gezichten van Daniel en Johannes, en andere gedeelten van de Bijbel, en op het gemoed van de mensen werkte om hen de heilige, vreselike waarschuwingen van het woord te doen inzien, ten einde hen voor te bereiden op de komst van de Zoon des mensen. Diepe en ernstige overtuiging maakte zich meester van de harten dergenen, die hem hoorden; en predikanten en leken, zondaren en on gelovigen, keerden zich tot de Heer, en zochten naar een voorbereiding om te kunnen bestaan in het oordeel. EG 276 1 Engelen Gods vergezelden William Miller in zijn zending. Hij was standvastig en overschrokken, onbevreesd de boodschap verkondigende, die aan hem was toevertrouwd, Een wereld, die in de zonde lag, en een koude, wereldse kerk, waren voldoende om hem al zijn werkkracht te doen inspannen, en er hem toe te brengen om arbeid, ontbering en lijden te verduren. Ofschoon hij tegengestaan werd door belijdende christenen en de wereld, en door Satan en zijn engelen met vuisten geslagen, hield hij niet op om het eeuwig evangelie te prediken aan scharen van mensen, wanneer hij daar ook maar toe uitgenodigd werd; en de kreet wijd en zijd te doen horen: "Vreest God, en geeft Hem heerlikheid; want de ure Zijns oordeels is gekomen." ------------------------HOOFDSTUK 23: DE BOODSCHAP VAN DE EERSTE ENGEL EG 276 2 Ik zag dat God in de verkondiging van de tijd in 1843 was Het was Zijn plan om de mensen wakker te schudden, en hen tot een punt .te brengen, waar zij zich voor of tegen de waarheid zouden moeten beslissen. Predikanten waren overtuigd van de juistheid van de stellingen, welke gebouwd werden op de profetiese perioden, en sommigen legden hun hoogmoed af, en gaven hun salaris en hun kerken op, om uit te gaan, en van plaats tot plaats reizende de boodschap te verkondigen. Maar daar de boodschap uit de hemel slechts in de harten van weinige predikers van Christus een plaats kon vinden, werd het werk op velen gelegd, die geen predikers waren. Sommigen verlieten hun velden om de boodschap te doen horeo, terwijl anderen geroepen werden uit hun winkels en uit hun handelsbedrijf. Zelfs werden sommigen, die tot de geleerden bahoorden, gedreven om hun beroep op te geven, en het onpopulaire werk op zich te nemen van de boodschap van de eerste engel te verkondigen. EG 277 1 Predikanten lieten hun sektariesa inzichten en gevoelens varen, en voegden zich bij degenen, die de komst van Jezus aankondigden. Waar de boodschap ook gegeven werd, werden de mensen er door bewogen. Zondaren toonden berouw, weenden, en baden om vergiffenis, en degenen, wier leven gekenmerkt was geweest door oneerlikheid, waren begerig om vergoeding te geven. Ouders voelden de diepste bezorgbeid over hun kinderen. Zij, die de boodschap aannamen, werkten voor hun onbekeerde vrienden en betrekkingen, en met een hart, bezwaard door het gewicht van de plechtige boodschap, waarschuwden en baden zij hen om zich voor te bereiden op de komst van de Zoon des mensen. Die gevallen waren al ze3r verhard, die niet wilden ingeven, wanneer hun zoveel bewijzen werden voorgesteld, samengaande met diepgevoelde waarschuwingen. Dit ziel-louterend werk trok de gedachten af van wereldse zaken, en bracht een toewijding teweeg, gelijk die nimmer tevoren gevoeld was. EG 277 2 Duizenden werden er toe geleid om de waarheid, die William Miller predikte, aan te nemen, en dienstknechten van God werden verwekt in de de geest en kracht van Elija, om de boodschap te verkondigen. Evenals Johannes, de voorloper van Jezus, voelden degenen, die deze plechtlge boodschap verkonnigen, zich verplicht om de bijl aan de wortel van de boom te leggen, en de mensen op te roapen om vruchten voort te brengen der bekering waardig. Hun getuigenis was berekend om de kerken op te wekken en een krachtige invloed op ze uit te oefenen, en om Let ware karakter van de kerken bloot te leggen. En toen de plechtige waarschuwing gegeven werd om te ontvlieden aan de toekomende toorn, ontvingen velen, die leden van kerken waren, de helende boodschap; zij zagen hun overtredingen in, en met bittere tranen van berouw en grore zielsangst verootmoedigden zij zich voor God. En terwijl de Ge st van God op hen rustta, hielpen zij om de kreet te doen horen: "VreestGod, en geeft Hem heerlikheid; want de ure Zijns oordeels is gekomen." EG 278 1 Hetprediken van een bepaalde ti jd verwektegrotetegenstand onder alle klassen van mensen, van de predikant op de preekstoel af, tot de roekelooste, hemeltergende zondaar toe. Niemand weet de dag of het uur, "werd gehoord uit de mond van de schijnheilige predikant en de stoute spotter. Ook wilden zij zich niet laten onderrichten of terecht wijzen door degenen, die wezen op het jaar, waarin zij geloofden dat de profetiese tijdperken tot een eind kwamen, en op de tekenen, die aantoonden dat Christus' komst nabij, ja, voor de deur was. Vele herders van de kudde, die voorgaven Jezus lief te hebben, zeiden dat zij niets hadden tegen het prediken van de komst vau Christus, maar zij waren tegen het noemen van een bepaalde tijd. Gods alziend oog las in hun harten. Zij verlangdend dat Jezus" komst niet nabij was. Zij wisten dat hun onchristelik leven de toets niet kon doorstaan, want zij wandelden niet op het nederige pad, dat door Hem aangegeven was. Deze valse herders stonden Gods werk in de weg. De waarheid, gesproken in zijn overfuigende kracht, schudde de mensen wakker, en gelijk de stokbewaarder hegonnen zij te vragen: "Wat moet ik doen om zalig te worden?" maar deze herders stelden zich tussen de waarheid en de mensen, en preekten zachte dirgen om hen van de waarheid af te trekken. Zij spanden samen met Satan en zijn engelen, "Vrede, vrede," roepende, terwijl er geen vrede was. Zij, die van hun gemak hielden, en zich tevreden voelden om op een afstand van God te staan, wilden zich niet laten opschrikken uit hun vleselike gerustheid. Ik zag dat de engelen Gods het alles aantekenden; de klederen van die ongeheiligde herders waren bezoedeld met het bloed van zielen. EG 279 1 Predikanten, die deze reddende boodschap niet wilden aannemen, verhinderen degenen, die hem aangenomen zouden hebben, om zulks te doen. Het bloed van zielen kleeft aan hen. Predikanten en leken verbonden zich tezamen om deze boodschap uit de hemel tegen te staan, en William Miller en degenen, die zich bij hem gevoegd hadden in het werk, te vervolgen. Er werden leugens verspreid om zijn invloed tegen te werken; en bij verschillende gelegenheden werden zijn hoorders woedend, terwijl hij hun Gods raad duidelik verklaarde, en scherpe waarheden op hun harten toepaste, zodat, als hij de plaats van samenkomst verliet, er sommigen waren die hem in het geheim opwachtten, om hem te doden. Maar Gods engelen werden afgezonden om hem te beschermen, en zij voerden hem veilig weg van de woedende menigte. Zijn werk was nog niet volbracht. EG 280 1 De meest toegewij Jen ontvingen de boodschap met blijdschap. Zij wisten dat die van God kwam, en dat hij op de rechte tijd gegeven was. Engelen beschouwden met de grootste belangstelling do uitwerking van de hemelse boodschap, en toen de kerken er zich van afkeerden en hem verwierpen, hielden zij in droefheid raad met Jezus. Hij keerde Zijn aangezicht van de kerken af, en gaf Zijn engelen last om trouw te waken over de beminden, die het getuigenis nlet verwierpen; want er zou nog een ander licht voor hen opgaan. EG 280 2 Ik zag dat als de belijdende Christenen de verschijning van hun Heiland hadden liefgehad, als zij hun genegenheid naar Hem hadden doen uitgaan, en gevoeld hadden dat er niemand aan Hem gelijk was op de aarde, zij met blijdschap de eerste aanzegging van Zijn komst begroet zouden hebben. Maar de tegenzin, welke zij aan de dag legdeu, toen zij hoorden van de komst van van hun Heer, was een bepaald bewijs, dat zij Hem niet liefhadden. Satan en zijn engelen zegevierden, en verweten Christus en Zijn heilige engelen, dat Zijn belijdend volk zo weinig liefde tot Jezus gevoelde, dat het Zijn wederkomst niet verlangde. EG 280 3 Ik zag het volk van God in blijde verwachting uitzien naar hun Heer. Maar het was Gods nlan om hen op de proef te stellen. Zijn hand badekte een fout, die gemaakt was in de berekening van de profetiese tij Jparken. Zij, die naar hun Heer uitzagen, merkten deze fout niet op, en de geleerdste mensen, die tegen de tijd opkwamen, zagen de fout evenmin. Het was Gods plan, dat Zijn volk teleurgesteld zou worden. De tijd ging voorbij, en zij, die in blijde verwachting uitgezien hadden naar hun Heiland, werden treurig en ontmoedigd, terwijl degenen, die de verschijning van Jezus niet liefgehad, maar de boodschap uit vrees aangenomen hadden, verheugd waren dat Hij niat op de verwachte tijd kwam. Hun belijdenis had geen invloel gehad op hun hart, en hun leven niet gelouterd. Het voorbijgaan van de tijd was wel berekend om zulke harten bloot te stellen. Zij waren de eersten die draaiden, en de spot dreven met de treurigen en teleurgestelden, die de verschijning van hun Heiland waarlik liefgehad hadden. Ik zag de wijsheid Gods in het op de proef stellen van Zijn volk en in het geven van een ingrijpande toets, om diegenen te laten uitkomen die in het uur der beproeviag terugschrikken en zich afkeren zouden. EG 281 1 Jezus en het gehele hemelse heirleger beschouwden met medegevoel en liefde diegenen, d'e met zoete verswachting Hem, die hun ziel liefhad, verlangden te zien. Engelen zweefden over hen, om hen in hun ure van beproeving bij te staan. Diegenen, die de hemelse boodschap niet aangenomen hadden, werden in duisternis gelaten; Gods toorn was tegen hen ontstoken, omdat zij het licht niet wilden ontvangen, dat Hij hun uit de hemel had gezonden. Die getrouwe, teleurgestelde personen, die niet konden begrijpen, waarom hun Heer niet kwam, warden niet in duisternis gelaten. Zij werden weder tot Inn Bijbels geleid, om de profetiese tijdperken te onderzoeken. De hand des Heren werd van de cijfers weggenomen, en de fout werd verklaard. Zij zagen, dat de profetiese tijdperken tot het jaar 1844 reikten, en dat hetzelfde bewijs, dat zij aangevoerd hadden om aan te tonen dat de profetiese tijdperken in 1843 eindigden, aantoonde dat zij tot een eind zouden komen in het jaar 1844. Licht uit Gods woord bescheen de stelling, die zij innamen, en zij ontdekten dat er een tijd van wachten was--"Indien het gezicht vertoeft, verbeid het." Daar zij zo zeer naar Christus' onmiddellike wederkomst verlangden, hadden zij het vertoeven van het gezicht over het hoofd gezien, en dat was berekend om degenen, die waarlik wachtende waren, te laten uitkomen. Wederom hadden zij een punt van tijd. Toch zag ik dat velen zich niet konden opheffen uit hun grote teleurstelling, en zij niet weer die mate van ijver en geestdrift konden tonen, die hun geloof in 1843 gekenmerkt had. EG 282 1 Satan en zijn engelen triomfeerden over hen, en zij, die de boodschap niet wilden aannemen, wensten zichzelven geluk over hun verziend oordeel en wijsheid in het verwerpen van het bedrog, gelijk zij het noemden. Zij beseften niet, dat zij Gods raad tegen zichzelven verwierpen, en met Satan en zijn engelen samenwerkten om Gods volk, dat de uit de hemal gezonden boodschap beleefde, in verwarring te brengen. EG 282 2 De gelovigen in deze boodschap werden in de kerken verdrukt. Zij, die de boodschap niet konden aannemen, werden een tijdlang door vrees weerhouden om te handelen naardat zij in hun harten voelden; maar bet voorbijgaan van de tijd openbaarde hun ware gevoelens. Zij verlangden er naar, het getuigenis dat de profetiese tijdperken zich tot het jaar 1844 uitstrekten, hetwelk degenen, die bleven wachten, zich verplicht voelden af te leggen, tot zwijgen te brengen. Op duidelike wijze verklaarden de gelovigen, wat hun fout geweest was, en gaven hun redenen, waarom zij hun Heer in 1844 verwachtten. Hun tegenstanders konden geen argumenten inbrengen tegen de krachtige redenen, welke zij aanvoerden. Toch was de toorn van de kerken onstoken; zij waren vast besloten om niet te luisteren naar bewijzen, en het getuigenis buiten de kerken te houden, zodat de anderen het niet horen zouden. Zij, die het licht, hetwalk God hun geschonken had, niet aan anderen durfden onthouden, werdan uit de kerken gezet; maar Jezus was met hen, en zij waren gelukkig in het licht van Zijn aangezicht Zij waren bereid om de boodschap van de tweede engel te ontvangen. ------------------------HOOFDSTUK 24: DE BOODSCHAP VAN DE TWEEDE ENGEL EG 283 1 Toen de kerken weigerden om de boodschap van de eerste engel aan te nemen, verwierpen zij het licht uit de hemel, en waren Gode niet langer welgevallig. Zij vertrouwden op hun eigen kracht, en door zich tegen de eerste boodschap te kanten, plaatsen zij zichzelven daar, waar zij het licht van de boodschap van de tweede engel niet konden zien. Maar Gods geliefden, die verdrukt waren, namen de boodschap aan: "Babylon is gevallen!" en verlieten te kerken. EG 283 2 Nabij het einde van de boodschap van de tweede engel zag ik een groot licht uit de hemel op Gods volk schijnen. De stralen van dit licht schenan helder als de zon. Toen hoorde ik de stemmen van engelen uitroepen: "Ziet, de bruidegom komt; gaat uit Hem tegemoet!" EG 284 1 Dit was het middernachtelik geroep, dat kracht moest bijzetten aan de boodschap van de tweede engel. Er werden engelen uit de hemel gezonden om de ontmoedigde heiligen op te wekken, en hen voor te bereiden op het grote werk, dat hun te doen stond. De meest begaafde mannen waren niet de eersten om deze boodschap ann te nemen. Er warden engelen gezonden tot de eenvoudige, toegewijde mensen, welke zij drongen om de kreet aan ta heffen: "Ziet, de bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!" Deganan aan wie hat geroep toevertrouwd werd, haastten zich en deden in de kracht des Heiligen Geestes de boodschap horen, en schudden hun ontmoedigde broeders en zusters wakker Dit werk was niet in de wijsheid en geleerdheid der mensen, maar in de kracht Gods; en Zijn heiligen, die het geroep hoorden, konden het niet weerstaan. Die het meest geestelik gezind waren, ontvingen de boodschap het eerst, en zij, die in het begin in het werk voorgegaan waren, waren de laatsten om het geroep van "Ziet, de bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!" aan te nemen, en te doen aanzwellen. EG 284 2 In ieder deel van het land ontvingen de mensen licht over de boodschap van de tweede engel, en het geroep deed de harten van duizenden versmelten. Het ging van stad tot stad, en van dorp tot dorp, totdat het wachtende volk Gods volkomen wakker geschud was. In vele kerken werd de boodschap niet toegelaten, en een groot aantal, dat het levende getuigenis had, verliet deze gevallen kerken. Er werd een machtig werk gedaan door het middernachtelik geroep. De boodschap drong door tot het hart, en leidde er da gelovigen toe om ieder voor zichzelf een levende bevinding te zoeken. Zij begrepen dat de een niet op de ander steunen kon. EG 285 1 De heiligen wachtten vol verlangen op hun Heer met vasten, waken, en bijna voortdurend bidden. Enkele zondaren zelfs zagen de tijd met vrees tegemoet; maar de grote massa openbaarde de geest van Satan door hun tegenstand tegen de boodschap. Zij spotten en schimpten, en zeiden overal: "Van die dag en ura weet niemand." Boze engelen zetten er hen toe aan om hun harten te verharden, en iedere straal van licht uit de hemel te verwerpen, opdat zij gevangen zouden worden in de valstrik van Satan. Velen, die beleden dat zij uitzagen naar Christus, namen gaen deel aan het werk van de boodschap. De heerlikheid Gods, wraar zij getuigen van geweest waren, de nederigheid en innige toewijding van de wachtenden, en het overweldigende gewicht van bewijzen, deed hen voorgeven, dat zij de waarheid aannamen; maar zij waren niet bekeerd; zij waren niet bereid om hun Heer te ontmoeten. EG 285 2 Overal voelden de heiligen een geest van kalm en ernstig gebed op hen rusten. Een heilige plechtigheid rustte op hen. Engelen gingen met de grootste belangstelling na, wat de uitwerking van de boodschap zijn zou; en voerden degenen, die hem ontvingen hoger op, hen aftrekkende van de dingen der aarde, ten einde hun meer te kunnen geven uit de grote voorraad van de fontein der zaligheid. Toen werd Gods volk door Hem aangenomen. Jezus zag met welgevallen op hen neer, want Zijn beeld werd door hen weerkaatst Zij hadden een volkomen offer gebracht, een algehele toewijding, en verwachtten om veranderd te worden in onsterflikheid. Maar zij waren bestemd om wederom droevig teleurgesteld te worden. De tijd, waar zij naar uitzagen, verlossing verwachtende, verstreek, zij waren nog steeds op de aarde, en de gevolgen van de vloek schenen nooit zichtbaarder dan juist toen. Zij hadden de dingen des hemels liefgehad, en hadden in zoete afwach'ing onsterflike verlossing gesmaakt; maar hun verwachting was niet verwezenlikt geworden. EG 286 1 De vrees, die velen van hen gevoed hadden, verdween niet ogenblikkelik; zij triomfeerden niet onmiddellik over de teleurgestelden. Maar toen zich geen zichtbaar teken van Gods toorn vertoonde, raakten zij de angst kwijt, welke zij gevoeld hadden, en begonnen te spotten en te schimpen. Gods volk werd wederom op de proef gesteld en getoetst. De wereld lachte, en bespotte en hoonde hen; en zij, die geloofd hadden, dat Jezus ongetwijfeld voor die tijd gekomen zou zijn om de doden op te wekken, de levende heiligen te veranderen, en het koninkrijk te aanvaarden, om het tot in eeuwigheid te bezitten, gevoelden hetzelfde als de discipelen bij het graf van Christus: "Zij hebben Mijn Heer weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben." ------------------------HOOFDSTUK 25: DE ADVENT BEWEGING OMSCHREVEN EG 287 1 Ik zag een aantal gezelschappen van mensen, die met koorden aan elkander gebonden schenen. Bij deze gezelschappen waren er velen, die in volslagen duisternis verkeerden; hun ogen waren op de aarde gericht, en er scheen geen betrekking te bestaan tussen hen en Jezus. Maar hier en daar zag men bij deze verschillende gezelschappen personen, wier aangezichten verlicht schenen, en wier ogen op de hemel waren gericht. Hun werden stralen lichts van Jezus geschonken, gelijk de stralen van de zon. Een engel zei, dat ik oplettend moest toezien; en ik zag dat er een engel de wacht hield over iedereen, die een straal licht had, terwijl boze engelen degenen omringden, die in duisternis verkeerden. Ik hoorde de stem van een engel uitroepen: "Vreest God, en geeft Hem heerlikheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen." EG 287 2 Toen rustte er een heerlik licht op deze gezelschappen, alien, die het wilden aannemen, verlichtende. Sommigen dergenen, die in duisternis waren, ontvingen het licht en verheugden zich erover. Anderen weerstonden het licht uit de hemel, zeggende, dat het gezonden was om hen op een dwaalppoor te leiden. Het licht werd van hun weggenomen, en zij werden in duisternis gelaten. Degenen, die het licht van Jezus ontvangen hadden, verheugden zich over het meerdere kostbare licht, dat hen bescheen. Hun aangezichten straalden van heilige blijdschap, terwijl hun blik met diepe belangstelling tot Jezus opgeheven was, en hun stemmen eensluidend weerklonken met de stem van de engel: "Vreest God, en geeft Hem heerlikheid, want de ure Zijns onrdeels is gekomen." Toen zij deze kreet aanhieven, zag ik dat degenen, die in duisternis verkeerden, hen met z jde en schouder stootten. Toen verbraken velen dergenen, die het heilige licht liefhadden, de koorden, welke hen gebonden hielden, en gingen alleen staan, gescheiden van die gezelschappen. Terwijl zij alzo deden, g ngen er mensen, die tot de verschillende gezelschappen behoorden, en voor wie zij eerbied koesterden, aan hen voorbij, sommigen met een paar vriendelike woorden, en anderen met toornige blikken en dreigende gebaren, de koorden, welke aan het verslappen waren, hechter aantrekkende. Deze mensen zeiden voortdurend: "God is met ons. Wij staan in het licht. Wij hebben da waarheid." Ik vroeg wie deze mannen waren, en mij werd gezegd, dat het predikanten en voorgangers waren, die zelven het licht verworpen hadden, en niet wilden dat anderen bet aannamen. EG 288 1 Ik zag degenen, die het licht liefhadden, met innig verlangen opwaarts staren, verwachtende dat Jezus komen en hen tot Zich nemen zou. Spoedig bedekte een wolk hen, en hun aangezichten werden treurig. Ik vroeg naar de oorzaak van die wolk, en mij werd getoond, dat het hun teleurstelling was. De tijd, waarin zij hun Heiland verwachtten, was verstreken, en Jezus was niet gekomen. Ontmoediging maakte zich van de wachtenden meester; de predikanten en voorgangers, die ik tevoren had opgemerkt, verheugden zich; en al degenen, die het licht verworpen hidden, triomfeer len groteliks over hen, terwijl Satan en zijn boze engelen er zich evenzeer over verlustlgden. EG 289 1 Toen hoorde ik de stem van een andere engel, zeggende: "Zij is gevallen, zij is gevallen, Bahyloa!" Een licht scheen op deze hopelozen, en met vurig verlangen naar Zijn verschijning, vestigden zij hun ogen wederom op Jezus. Ik zag een aantal engelen in gesprek met de engel, die geroepen had, "Zij is gevallen, Babylon," en die hieven eenstemmig met hem de kreet aan: "Ziet, de Bruidegom komt; gaat uit Hem tegemoet." De welluidende stemmen van deze engelen schenen overal door te dringen. Een uitermate helder en heerlik licht omscheen degenen, die zich over het licht, dat hun geschonken was, verheugd hadden. Hun aangezichten blonken van uitnemende heerlikheid, en zij mengden hun stemmen met die van deeogelen in de kreet: "Ziet, de Bruidegom komt!" Toen zij het geroep eenstemmig deden weerklinken door de verschillende gezelschappen, begonnen zij, die het licht verwierpen, hen te stoten, en met vertoornde blikken te bespotten en te verguizen. Maar Gods engelen spreidden hun vleugels uit over de vervolgden, terwijl Satan en zijn engelen trachtten om hun duisternis over hen te werpen, en er hen toe te brengen om het licht uit de hemel te verwerpen. EG 289 2 Toen hoorde ik een stem spreken tot degenen, die verdrongen en bespot waren geworden, zeggende, "Gaat uit het midden van hen, en raakt niet aan hetgeen onrein is." Gehoorzaam aan die stem verbraken een groot aantal de koorden, die hen gebonden hielden, en de gezelschappen, die in duisternis waren, verlatende, schaarden zij zich bij degenen, die reeds tevoren hun vrijheid verkregen hadden, ea voegden in blijdschap ban stemmen bij de hunne. Ik hoorde de stem van ernstig worstelen in het gebed van een paar, die nog in het gezelschap waren van degenen die in duisternls verkeerden. De predikanten en voorgangers gingen onder die verschillende gezelschappen van mensen rond, en maakten de koorden hechter vast; toch hoorde ik deze stem van ernstig gebed. Toen zag ik hen, die baden, hun handen uitstrekken naar het verenigde gezelschap van degenen, die vrij waren, en zich in God verheugden, om hulp van hen te ontvangen. Het antwoord van hen luidde, terwijl zij ernstig naar de hemel schouwden, en opwaarts wezen: "Gaat uit het midden van hen, en scheidt u af." Ik zag enkele personen worstelen om vrij te komen, en eindelik de koorden breken, die hen gebonden hielden. Zij weerstonden de pogingen, die in het werk gastjld werden om de koorden steviger vast te maken, en wigerden om acht te slaan op de herhaalde beweringen: God is met ons. Wij hebben de waarheid. EG 290 1 Voortdurend verlieton enkele porsonen de gezelschappen, die in duisternis waren, en voegden zich bij het vrije gezelschap, dat zich in een open veld, boven de aarde verheven, scheen te bevinden. Hun blik was opwaarts gericht; de heerlikheid Gods rustte op hen, en blijde loofden zij God met luider stem. Zij waren nauw aaneen verbonden, en schenen omhuld door hat licht uit de hemel. Om dit gezelschap been waren er enigen, die onder de invloed van het licht kwamen, maar die niet in het biezonder aan het gezelschap verbonden waren. Allen, die zich verheugden over het licht, dat op hen afscheen, blikten met diepe belangstelling omhoog, en Jezus zag met lieflik welgevallen op hen neder. Zij verwachtten dat Hij komen zon, en zagen uit naar Zijn verschijning. Zij wierpen geen enkele verlangende blik terug naar de aarde. Maar wederom daalde er een wolk neer over de wachtenden, en zag ik hen hun vermoeide ogen nederwaarts slaan. Ik vroeg naar de reden van die verandering. Mijn begeleidende engel antwoordde: "Zij zijn wederom in hun verwachting teleurgesteld geworden. Jezus komt nog niet naar de aarde. Zij moeten om Zij nentwil nog grote beproevingen doorstaan. Zij moeten dwalingen en overleveringen, van mensen ontvangen, opgeven, en zich van ganser harte tot God en Zijn woord keren. Zij moeten gelouterd, wit gemaakt en beproefd worden. Zij, die die bittere beproeving doorstaan, zullen een eeuwige overwinning behalen." EG 291 1 Jezaskwam niet naar de aarde, gelijk het wachtende, blijde gezelschap verwachtte, om het heiligdom te reinigen door de aarde met vuur te louteren. Ik zag dat zij juist waren in hun berekening van de profetiese tijdperken; de profetiese tijd eindigde in het jaar 1844, en Jezus trad het heilige der heiligen binnen, om het heiligdom te reinigen aan het eind van de dagen. Hun fout bestond hierin, dat zij niet verstonden wat het heiligdom, en de aard van de reiniging ervan was. Toen ik weder het wachtende, teleurgestelde gezelschap beschouwde, schenen zij treurig te zijn. Zij gingen zorgvuldig de bewijzen voor hun geloof na, en berekenden de profetiese tijdperken nog eens weer, maar konden geen fout ontdekken. De tijd was vervuld geworden, maar waar was hun Heiland? Zij hadden Hem verloren. EG 291 2 Mij werd de teleurstelling getoond van de discipelen, toen zij bij het graf kwamen en het lichaam van Jezus niet vonden. Maria sprak: "Zij hebben mijn Heer weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben." Engelen spraken toen tot de treurende discipelen dat hun Heer was opgestaan, en hun voorging naar Galilea. EG 292 1 Ik zag dat Jezus op dezelfde wijze met het grootste medelijden de teleurgestelden beschouwde, die op Zijn komst gewacht hadden; en Hij zond Zijn engelen uit, om hun geest zo te leiden, dat zij Hem konden volgen waar Hij was. Hij toonde hun, dat deze aarde niet het heiligdom is; maar dat Hij het heilige der heiligen in het hemelse heiligdom moest binnengaan om verzoening te doen voor Zijn volk, en het koninkrijk van Zijn Vader te ontvangen; en dat Hij dan terug zou keren naar do aarde, en hen tot Zich nemen zou, om voor eeuwig met Hem te zijn. De teleurstelling van de eerste discipelen geeft een goede voorstelling van de teleurstelling dergenen, die hun Heer in het jaar 1844 verwachtten. EG 292 2 Ik werd teruggevoerd naar de tijd, toen Christus Zijn zegevierende intocht in Jeruzalem hield. Da verheugde discipelen dachten dat Hij toen het koninkrijk aanvaarden, en als een aardse vorst regeren zou. Zij volgden hun Koning met hooggespannen verwachting. Zij hieuwen de prachtige palmtakken van de bomen, en legden hun opperkleden af, die zij met geestdrift voor Hem op de weg spreidden; en sommigen traden voor Hem uit, en anderen volgden, roepende: "Hosanna de Zone Davids! Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren! Hosanna in de hoogste hemelen." De opschudding verontrustte de Farizeën, en zij verlangden van Jezus, dat Hij Zijn discipelen bestraffen zou. Maar Hij sprak tot hen; "Ik zeg ulieden, dat, zo dezen zwijgen, de stenen haast roepen zullen." De profetie van Zach. 9: 9 moest vervuld worden; en toch waren de discipelen gedoemd om een bittere teleurstelling te ondergaan. Na weinige dagen volgden zij Jezus naar Golgotha, en zagen Hem bloedend en verminkt aan het wrede kruis hangen. Zij waren getuigen van Zijn vreselike dood, en legden Hem in het graf. Hun harten bezweken in hun binnenste van smart; op geen enkel punt was er aan hun verwachting voldaan, en met Jezus stierf hun hoop. Maar toen Hij opstond uit de doden, en aan Zijn treurende discipelen verscheen, herleefde hun hoop opnieuw. Zij hadden Hem wedergevonden. EG 293 1 Ik zag dat de teleurstelling van degenen, die in 1844 in de komst van de Heer geloofden, niet gelijk stond aan de teleurstelling van de eerste discipelen. De profetieën waren vervula in de boodschappen van de eerste en de tweede engel. Zij waren op de rechte tijd gegeven geworden, en hadden het werk volbracht, dat God bedoeld had, dat erdoor verricht zou worden. ------------------------HOOFDSTUK 26: EEN ANDERE BESCHRIJVING EG 293 2 Mij werd de belangstellig getoond, welke de gehele hemel bewezen had in het werk, dat op aarde had plaats gehad. Jezus gaf een machtige engel last om neder te dalen naar de aarde, en de aardbewoners te waarschuwen zich voor te bereiden op Zijn wederkomst. Toen de engel de tegenwoordigheid van Jezus in de hemel verliet, ging er een uitermate helder en heerlik licht vóór hem uit. Mij werd gezegd dat zijn zending was om de aarde te verlichten met zijn heerlikheid, en de mens te waarschuwen voor de komende toorn Gods. Scharen van mensen namen het licht aan. Sommigen onder dezen schenen zeer ernstig, terwijl anderen blijde en verrukt waren. Allen, die het licht ontvingen, hieven hun aangezichten op naar de hemel, en verheerlikten God. Ofschoon het alien bescheen, kwamen sommigen slechts onder de invloed ervan, maar nanren het niet van harte aan Velen werden met grote toorn vervuld. Predikanten en leken sloten zich aan bij de slechte mensen, en weerstonden volhardend het licht dat van de machtige engel uitging. Maar alien, die het aannamen, onttrokken zich aan de wereld, en sloten zich nauw aaneen. EG 294 1 Satan en zijn engelen waren druk bezig met te trachten, de aandacht van zo velen als mogelik was van het licht af te trekken. Het gezelschap dat het licht verwierp, werd in duisternis gelaten. Ik zag de engel Gods met de grootste belangstelling de mensen, die beleden Zijn volk te zijn, gadeslaan, om op te schrijven hoedanig het karakter was, dat zij ontwikkelden, terwijl de boodschap van hemelse oorsprong hun gegeven werd. En toen zeer velen, die voorgaven liefde tot Jezus te hebben, zich spottend en schimpend en met haat van de hemelse boodschap afkeerden, stelde een engel met een perkament in de hand het schandelike rapport te boek. De gehele hemel was vervuld met verontwaardiging, dat Jezus op die wijze door Zijn belijdende volgelingen beledigd werd. EG 294 2 Ik zag de teleurstelling van de gelovigen, toen zij hun Heer niet op de verwachte tijd zagen komen. Het was Gods plan geweest om de toekomst verborgen te houden, en Zijn volk tot een punt van beslissing te leiden. Zonder het prediken van een bepaalde tijd voor de komst van Christus zou het werk, dat God van plan was te doen, niet volbracht zijn geworden. Satan leidde er velen toe, dat zij de grote gebeurtenissen in verband met het oordeel en het eind van de genadetijd ver in de toekomst stelden. Het was nodig dat de mensen er toe geleid zouden worden om ernstig te trachten naar een voorbereiding in de tegenwoordige tijd. EG 295 1 Toen de tijd voorbij gegaan was, verbonden degenen, die het licht van de engel niet volkomen hadden aangenomen, zich met hen, die de boodschap verachtten, en keerden zich tegen de teleurgestelden en bespotten hen. Het voorbijgaan van de bepaalde tijd had hen op de proef gesteld en getoetst, en zeer velen waren in weegschalen gewogen en te licht bevonden. Zij beweerden luid dat zij christenen waren, en bleven toch in iedere biezonderheid in gebreke van Christus te volgen. Satan verlustigde zich over de toestand van hen, die voorgaven volgelingen van Jezus te zijn. Hij hield hen in zijn valstrik. Hij leidde er de meerderheid van hen toe om het nauwe pad te verlaten, en zij trachtten om langs een andere weg in de hemel op te klimmen. Engelen zagen dat de reinen en heiligen zich mengden met de zondaren in Zion, en met schijnheiligen, die de wereld liefhadden. Zij hadden de wacht gehouden over de ware discipelen van Jezus; maar de slechten oefenden invloed uit over de heiligen. Hun, wier hart met een innige begeerte in hen brandde om Jezus te zien, werden door hen, die voorgaven hun broederen te zijn, verboden om over Zijn komst te spreken. Engelen beschouwden het toneel, en hadden medegevoel met de overgeblevenen, die de verschijning van hun Heer liefhadden. EG 296 1 Een andere machtige engel kreeg bevel om naar de aarde af te dalen. Jezus gaf hem een geschrift in zijn hand, en toen hij op de aarde kwam, riep hij: "Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon!" Toen zag ik de teleurgestelden wederom hun ogen naar de hemel opslaan, met geloof en hoop uitziende naar de verschijning des Heren. Velen schenen in een toestand van stompheid te verkeren, alsof zij in slaap waren; toch kon ik de sporen van diepe droefheid op hun aangezichten zien. De teleurgestelden leerden uit de Schriften dat zij in de tijd van vertoeven verkeerden, en dat zij met geduld de vervulling van het gezicht moesten verbeiden. Hetzelfde getuigenis, dab er hen toe geleid had om in 1843 naar de komst des Heren uit te zien, bracht er hen toe om Hem in 1844 te verwachten. Toch zag ik dat de meesten niet die geestdrift hadden, welke hun geloof in het jaar 1843 kenmerkte. Hun teleurstelling had hun geloof verflauwd. EG 296 2 Toen het volk Gods deel nam aan het geroep van de tweede engel, merkte het hemelheir met de grootste belangstelling op, welke uitwerking de boodschap hebben zou. Zij zagen er velen, die de naam van christenen droegen, zich met spot tegen de teleurgestelden keren en hen uitlachen. Toen de woorden over spottende lippen kwamen: "Gij zijt nog al niet opgevaren!" schreef een engel die op. De engel sprak: "Zij bespotten God." Ik werd teruggewezen op een dergelijke zonde, die in de oude tijd begaan was. Elija was opgenomen in de hemel, en zijn mantel was op Eliza gevallen. Toen volgden goddeloze jongens, die van hun ouders geleerd hadden om de man Gods te verachten, Eliza, en riepen spottend: "Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!" Door aldus Zijn diensfknecht te bespotten, bespotten zij God, en ontvingen hun straf op datzelfde ogenblik. Op gelijke wijze zullen zij, die de gedachte, dat de heiligen zouden opvaren, bespot en gehoond hebben, door Gods toorn worden bezocht, en Hij zal hen doen gevoelen dat het geen lichte zaak is, de gek te scheren met hun Maker. EG 297 1 Jezus gaf bevel aan andere engelen om snel te vliegen en het kwijnende geloof van Zijn volk weer op te wekken en te sterken, en hen voor te bereiden om de boodschap van de tweede engel te verstaan, zowel als de balangrijke gebeurtenis, welke spoedig in de hemel plaats zou hebben. Ik zag deze engelen grote kracht en veel licht ontvangen van Jezus, en snel naar de aarde vliegen om hun opdracht te vervullen en de tweede engel in zijn werk bij te staan. Een groot licht bescheen Gods volk, toen de engelen riepen: "Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!" Toen zag ik die teleurgestelden opstaan, en in overeenstemming met de tweede engel aankondigen: "Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!" Het licht, dat van de engelen uitging, drong overal door de duisternis heen. Satan en zijn engelen trachtten te verhinderen dat dit licht zich verspreidde, en de uitwerking hebben zou, waarvoor het bedoeld was. Zij twistten met de engelen des hemels, zeggende, dat God de mensen bedrogen had, en dat zij met al hun licht en kracht de wereid toch niet zouden kunnen laten geloven, dat Christus aan het komen was. Maar niettegenstaande Satan hun de weg trachtte af te sluiten, en de aandacht van de mensen van bet licht af te trekken, zetten Gods engelen hun werk voort. EG 297 2 Zij, die het licht ontvingen, schenen zeer gelukkig te zijn. Zij zagen vastberaden op naar de hemel, en verlangden naar de verschijning van Jezus. Sommigen weenden en baden in grote benauwdheid. Hun ogen schenen zij op zichzelven gericht te houden, en zij durfden niet omhoog zien. Ben licht uit de hemel deelde de duisternis voor hen, en hun ogen, die zij op zichzelven gericht gehouden hadden, werden opwaarts gericht, terwijl iedere gelaatstrek hun dankbaarheid en blijdschap uitdrukte. Jezus en het gehele engeleheir zag met goedkeuring neder op de getrouwe, wachtende kinderen Gods. EG 298 1 Zij, die het licht van de boodschap van de eerste engel verwierpen en tegenstonden, verloren het licht van de tweede engel, en konden geen voordeel trekken uit de kracht en de heerlikheid, die zich paarden aan de boodschap: "Ziet, de Bruidegom komt!" Jezus keerde zich met een strenge blik van hen af; want zij hadden Hem beledigd en verworpen. Zij, die de boodschap hadden aangenomen, waren in een wolk van heerlikheid gehuld. Zij vreesden zeer om God te beledigen, en wachtten en waakten en baden om Zijn wil te leren kennen. Ik zag Satan en zijn engelen trachten om dit Goddelik licht te verduisteren voor Gods volk; maar zo lang de wachtenden dit licht op prijs stelden, en hun ogen van de aarde afkeerden en tot Jezus ophieven, had Satan de macht niet om hun de heerlike stralen ervan te ontroven. De boodschap, die uit de hemel gegeven werd, maakte Satan en zijn engelen woedend, en leidde degenen die voorgaven Jezus lief te hebben, maar Zijn komst verwierpen, er toe om de getrouwe, getrouwende gelovigen te bespotten en uit te lachen. Doch een engel tekende iedere belediging, iedere smadende behandeling, iedere onrechtvaardigheid aan, die de kinderen Gods te verduren hadden van degenen, die voorgaven hun broeders en zusters in het geloof te zijn. EG 299 1 Velen hieven hun stemmen en riepen: "Ziet, de Bruidegom komt!" en verlieten hun broeders en zusters, die niet geloofden in de verschijning van Jezus, en die hen niet wilden toelaten om te spreken over Zijn wederkomst. Ik zag Jezus Zijn aangezicht afkeren van degenen, die Zijn komst verwierpen en verachtten; en toen gaf Hij Zijn engelen last om Zijn volk uit te leiden uit het midden van de onreinen, opdat zij niet verontreinigd zouden worden. Zij, die gehoorzaam waren aan de boodschap, stonden tezamen, vrij en verenigd. Een heilig licht bescheen hen. Zij keerden zich van de wereld weg, offerden hun aardse belangen op, gaven hun aardse schatten weg, en richtten hun verlangende blik op de hemel, verwachtende hun geliefde Verlosser te zien. Een heilig licht straalde uit van hun aangezicht, getuigende van de vrede en de blijdschap, die daar binnen heersten. Jezus gaf Zijn engelen last om hen te gaan versterken, want het uur van hun beproeving naderde. Ik zag, dat die wachtende gelovigen nog niet zo zwaar op de proef gesteld waren, als zij moesten worden. Zij waren niet vrij van dwaling. En ik zag de barmhartigheid en goedheid van God, daarin dat Hij een waarschuwing zond aan de mensen op aarde, alsmede herhaalde boodschappen om hen te leiden tot een ijverig doorzoeken van hun hart, en onderzoek van de Schriften, opdat zij zichzelven mochten ontdoen van de dwalingen, die hun overgeleverd waren door de heidenen en pausgezinden. Door middel van deze boodschappen heeft God Zijn volk uitgeleid naar de plaats, waar Hij met meer kracht voor hen werken kan, en waar zij al Zijn geboden kunnen houden. ------------------------HOOFDSTUK 27: HET HEILIGDOM EG 300 1 MIJ werd de bittere teleurstelling van God volk getoond, toen zij Jezus niet op de verwachte tijd zagen. Zij begrepen niet, waarom hun Heiland niet kwam; want zij konden geen bewijs er voor zien,dat de profetiese tijd niet geeindigd was. De engel sprak: "Is Gods in gebreke gebleven? Pleeft God Zijn beloften niet vervuld? Neen; Hij heeft al wat Hij beloofde vervuld. Jezus isopgestaan en heeft de deur van de heilige plaats in het hemelse heiligdom gesloten en een deur naar het heilige der heili-gen geopend, en is daar binnen gegaan om het heiligdom te reinigen. Allen, die geduldig wachten, zullen de verborgenheid verstaan. De mens heeft gedwaald; maar er is geen fout begaan aan Gods kant. Al wat God beloofd heeft, is volbracht; maar de mens heeft zich vergist door te geloven dat de aarde het heiligdom was, dat aan het einde van de profetiese tijdperken gereinigd worden zou. Het is de verwachting van de mens, niet de belofte van God, die niet vervuld is geworden." EG 300 2 Jezus zond Zijn engelen om de aandacht van Zijn teleurgestelde kinderen te vestigen op het heilige der heiligen, waarheen Hij gegaan was om het heiligdom te reinigen en een speciale verzoening te doen voor Israel. Jezus sprak tot de engelen dat alien, die Hem vinden zouden, het werk zouden verstaan, dat Hij moest verrichten. Ik zag dat, terwijl Jezus in het heilige der heiligen was, Zijn huwelik met het Nieuwe Jeruzalem gesloten zou worden, en nadat Zijn werk in het heilige der heiligen volbracht zou zijn, zou Hij met koninklike macht naar de aarde nederdalen, en de geliefden tot Zich nemen, die geduldig op Zijn wederkomst gewacht hadden. EG 301 1 Mij werd getoond wat in de hemel had plaats gehad aan het einde van de profetiese tijdperken, in 1844. Toen Jezus de bediening in de heilige plaats geeindigd, en de deur van dat vertrek gesloten had, kwam er grote duisternis over degenen, die de boodschappen van Zijn komst gehoord en verworpen hadden, en zij verloren Hem uit het gezicht. Jezus bekleedde Zich toen met kostbare klederen. Rondom de onderzoom van Zijn kleed was een schelletje en een granaatappel, een schelletje en een granaatappel. Een borstlap van kunstig werk hing van Zijn schouders af. Wanneer Hij Zich bewoog, sehitterde die gelijk diamanten, letters vergrotende, die er uitzagen als namen, die op de borstlap geschreven of gegraveerd waren. Op Zijn hoofd was iets, dat op een kroon geleek. Toen Hij al Zijn klederen aan had, omringden de engelen Hem, en in een vurige wagen reed Hij tot in het binnenste van het voorhangsel. EG 301 2 Toen werd mij gelast om te letten op de twee vertrekken van het hemelse heiligdom. Het voorhangsel, of de deur, werd open gedaan, en ik kon binnengaan. In het eerste vertrek zag ik de kandelaar met de zeven lampen, de tafel van de toonbroden, het wierookaltaar, en het wierookvat. Al wat in dit vertrek stond, scheen van het zuiverste goud te zijn, en weerkaatste bet beeld van Hem, die de plaats was binnengegaan. Het voorhangsel, dat de twee vertrekken van elkaar scheidde, was van verschillende kleuren en stof, met een prachtige rand, waarin figuren in goud gewerkt waren, die engelen voorstelden. Het voorhangsel werd opgeheven, en ik zag in het tweede vertrek. Daar zag ik een ark, welke leek of hij van het fijnste goud gemaakt was. Bij wijze van een rand langs het bovendeel van de ark was een allerprachtigst stuk werk, kronen voorstellende. In de ark waren stenen tafelen, waarop de tien geboden stonden. EG 302 1 Twee liefllike cherubim, een aan ieder einde van de ark, stonden met hun vleugels erover uitgestrekt, en raakten elkander aan boven het hoofd van Jezus, toen Hij vóór het verzoendeksel stond. Hun aangezich en waren naar elkander gekeerd, en zij zagen op de ark neder, het gehele engeleheir voorstellende, met belangstelling op de wet van God neerziende. Tussen de cherubim was een gouden wderookvat, en wanneer de gebeden van de heiligen, in het geloof opgezonden, tot Jezus, opkwamen en Hij ze Zijn Yader aanbood, steeg er een welriekende wolk uit de wierook op, die er uitzag als rook met de prachtigste kleuren. Boven de plaats, waar Jezus voor de ark stond, was een uitermate schitterende heerlikheid, waar ik niet naar zien kon; het geleek op de troon van God. Terwijl de wierook tot de Vader opsteeg, ging de uitermate grote heerlikheid van de troon naar Jezus uit, en werd van Hem verspreid over degenen, wier gebeden opstegen als welriekende wierock. Een rijke overvloed van licht scheen on Jezus neer, en overschaduwde het verzoendeksel, en de glans der heerlikheid vervulde de tempel. Ik kon het gezicht van die alles te boven gaande glans niet lang verdragen. Geen woorden kunnen het toneel beschrijven. Ik was overweldigd en keerde mij weg van de majesteit en heerlikheid ervan. EG 302 2 Mij werd ook een heiligdom op de aarde getoond, met twee vertrekken. Het geleek op dat in de hemel, en mij werd gezegd, dat het een afbeeding van het hemelse was. Al wat in het eerste vertrek van het aardse heiligdom stond, was gelijk aan dat in het eerste vertrek van het hemelse Het voorhangsel werd opgeheven, en ik hlikte in het heilige der heiligen, en zag dat al, wat daarin was, hetzelfde was als in het heilige der heiligen van het hemelse heiligdom. De priester deed dienst in heide vertrekken van het aardse. Hij ging dageliks in het eerste vertrek, maar trad het heilige der heiligen eenmaal in het jaar hinnen, om het te reinigen van de zonden, die daarheen overgehracht waren. Ik zag dat Jezus dienst deed in beide vertrekken van het hemelse heiligdom. De priesters gingen het aardse binnen met het bloed van een dier voor een zondoffer. Christus was het hemelse heiligdom ingegian door het offer van Zijn eigen bloed. De aardse priesters werden weggenomen door de dood, derhalve konden zij niet lang bestaan; maar Jezus was een priester tot in alle eeuwigheid. Door middel van de slachtoffers en offeranden, die in het aardse heiligdom gebracht werden, moesten de kinderen Israels zich de verdiensten toeeigenen van een Heiland, die te komen stond. En in de wijsheid Gods werden de biezonderheden van dit werk aan ons geopenbaard, opdat wij erop terugziende, het werk van Jezus in het hemelse heiligdom zouden kunnon verstaan. EG 303 1 Toen Jezus op Golgotha stierf, riep Hij uit, "Het is volbracht," en het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van hoven tot beneden. Dit was om aan te tonen, dat de bediening van het aardse heiligdom voor goed geëindigd was, en dat God niet langer de priesters in hun aardse tempel zou ontmoeten, om hun offeranden aan te nemen. Het bloed van Jezus, dat door Hemzelf in het hemelse heiligdom geofferd zou worden, was toen vergoten. Evenals de priester het heilige der heiligen eenmaal in het jaar binnenging om het aardse heiligdom te reinigen, zo is Jezus het heilige der heiligen van het hemelse heiligdom ingegaan, aan het einde van de 2300 dagen van Daniel 8, in 1844, om een uiteindelike verzoening te doen voor al degenen, die door Zijn tussenkomst gebaat konden worden, en om op die wijze het heiligdom te reinigen. ------------------------HOOFDSTUK 28: DE BOODSCHAP VAN DE DERDE ENGEL EG 304 1 TOEN de bediening van Jezus in de heilige plaats geëindigd was, en Hij het Heilige der heiligen binnenging, en voor de ark, waarin de wet van God is, stond, zond Hij een andere machtige engel naar de wereld met een derde boodschap. De engel ontving een perkament in de hand, en toen hij in macht en heerlikheid op de aarde nederdaalde, kondigde hij een zeer ernstige waarschuwing aan, vergezeld van de vreselikste bedreiging, welke immer aan de mens gegeven is. Deze boodschap was bedoeld om Gods kinderen op hun hoede te stellen, door hun de tijd van verzoeking en zielsangst, welke voor hen lag, te tonen. De engel sprak: "Zij zullen persoonlik in strijd komen met het beest en zijn beeld. Hun enige hoop op het eeuwige leven is, standvastig te blijven. Al staat hun leven op het spel, zij moeten toch aan de waarheid vasthouden." De derde engel eindigde zijn boodschap op de volgende wijze: "Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij, die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus." Toen hij deze woorden herhaalde, wees hij op het hemelse heiligdom. De aandacht van al degenen die deze boodschap aannemen, wordt op het heilige der heiligen gericht, waar Jezus voor de ark staat, voor de laatste maal intredende voor al degenen, die nog ontvankelik zijn voor genade, en voor hen, die onwetend de wet van God overtreden hebben. Deze verzoening wordt gedaan voor de rechtvaardige doden, zowel als voor de rechtvaardige levenden. Hij sluit alien in, die in Christus gelovende zijn gestorven, maar die, doordien zij het licht op Gods geboden niet hebben ontvangen, onwetend gezondigd hebben door de vcorschriften ervan te overtreden. EG 305 1 Nadat Jezus de deur van het heilige der heiligen geopend had, werd het licht van de Sabbat gezien, en werd Gods volk op de proef gesteld, evenals de kinderen van Israel in de oude tijd op de proef werden gesteld, om te zien of zij Gods wet houden zouden. Ik zag de derde engel omhoog wijzen, en de teleurgestelde gelovigen de weg tot het heilige der heiligen in het hemelse heiligdom tonen. Wanneer zij door het geloof het heilige der heiligen ingaan, vinden zij Jezus, en krijgen opnieuw hoop, en worden wederom blijde. Ik zag hen terugblikken, en het verleden overgaan, van de tijd waarin de wederkomst van Jezus werd aangekondigd tot hun bevinding, toen de tijd voorbijging in 1844. Zij zagen de verklaring van hun teleurstelling, en blijdschap en zekerheid vervulden hen wederom De derde engel heeft licht geschonken over het verleden, het tegenwoordige en de toekomst, en zij weten dat God hen inderdaad geleid heeft door Zijn geheimzinnige voorzienig'heid. EG 305 2 Er werd mij getoond dat de overgeblevenen Jezus in het heilige der heiligen volgden, en de ark met het verzoendeksel aanschouwden, en geboeid waren door de schoonheid ervan. Toen lichtte Jezus het deksel van de ark op, en ziet! de stenen tafelen, met de tien geboden erop geschreven. Zij peinzen over de levende woorden, maar schrikken bevend terug, wanneer zij het vierde gebod tussen de tien heilige voorschriften zien, en dat daarop een helderder licht schijnt dan op de andere negen, en het omgeven is van een stralekrans van heerlikheid. Zij vinden daar niets, waaruit zij leren kunnen dat de Sabbat afgeschaft is, of in de eerste dag van de week veranderd. Het gebod leest zich zoals het door de stem van God in plechtige en schrikwekkende grootsheid op de berg gesproken werd, terwijl de bliksemstralen door de lucht schoten, en de donderslagen dreunden; het is hetzelfde gebod, dat door Zijn eigen vinger op de stenen tafelen geschreven werd: "Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des Heren uws Gods." Zij staan verbaasd als zij de zorg zien die aan de tien geboden besteed is. Zij zien ze dicht bij Jehova geplaatst, overschaduwd en beschermd door Zijn heiligheid. Zij zien, dat zij het vierde gebod van de dekaloog met voeten getreden, en een dag gehouden hebben, die door heidenen en Rooms Katholieken ingesteld is, in plaats van de dag, door Jehova geheiligd. Zij verootmoedigen zich voor God, en treuren over hun bedreven overtredingeo. EG 306 1 Ik zag het reukwerk in het wierookvat roken, toen Jezus hun belijdenis en gebeden aan Zijn Yader opofferde. En toen het omhoog steeg, rustte er een helder licht op Jezus en het verzoendeksel; en de ernstige, biddende gelovigen, die verontrust waren omdat zij gezien hadden, dat zij Gods wet overtreden hadden, ontvingen een zegen, en hun aangezichten blonken van hoop en blijdschap. Zij sloten zich bij de derde engel aan in zijn werk, en hieven hun stemmen op om de plechtige waarschuwing te geven. Maar weinigen namen die in het eerst aan; toch gingen de getrouwe gelovigen met geestdrift voort met de verkondiging van de bood-schap. Toen zag ik velen de boodschap van de derde engel aannemen, en hun stemmen voegen bij hen, die het eerst de waarschuwing gegeven hadden, en zij prezen God door Zijn geheiligde rustdag te houden. EG 307 1 Velen, die de derde boodschap aannamen, hadden geen ondervinding gehad van de twee voorgaande bood-schappen. Satan verstond dit, en zijn boze oog was op hen, om hen te doen vallen; maar de derde engel wees hen op het heilige der heiligen, en degenen, die ondervinding gehad hadden van de voorgaande boodschappen, wezen hun de weg naar het hemelse heiligdom. Velen zagen de volmaakte keten der waarheid in de boodschappen van de engelen, en namen ze met blijdschap in hun volgorde aan, en volgden Jezus in het geloof tot in het hemelse heiligdom. Deze boodschappen werden mij voorgesteld als zijnde een anker voor Gods volk. Zij, die ze verstaan en aannemen, zullen bewaard worden van door de vele drogredenen van Satan verleid te worden. EG 307 2 Na de grote teleurstelling in 1844 waren Satan en zijn engelen druk bezig om valstrikken te leggen, om daardoor het geloof van de kerk te schokken. Hij werkte op het verstand van personen, die ondervinding van de boodschappen gehad hadden, en die een schijn van ootmoedigheid bezaten. Sommigen wezen op de toekomst voor de vervulling van de eerste en de tweede boodschap, terwijl anderen ver in het verleden wezen, verklarende, dat de vervulling ervan daar lag. Dezen kregen invloed over de verstanden van hen, die weinig ondervinding hadden, en brachten hun geloof aan het wankelen. Sommigen onderzochten de Bijbel om een eigen geloof op te bouwen, onafhankelik van de kerk. Satan verlustigde zich in dit alles; want hij wist dat hij over hen, die het anker loslieten, invloed kon uitoefenen door verschillende dwalingen, en dat hij ze kon omvoeren met alle wind der leer. Yelen, die voorgangers geweest waren onder de eerste en tweede boodschap, spraken ze nu tegen, en er bestond verdeeldheid en verwarring in de kerk. EG 308 1 Mijn aandacht werd toen op William Miller gevestigd. Hij zag er verslagen uit, en ging gebukt onder de onrust en droefheid, die hij voor zijn mensen gevoelde. Het gezelschap, dat in 1844 een geweest was, en elkander had liefgehad, verloor nu zijn liefde, werkte elkander tegen, en verviel tot een toestand van koudheid en afvalligheid. Toen hij dit zag, verteerde de droafheid zijn krachten. Ik zag dat de leiders hun oog op hem hadden, vrezende dat hij de boodschap van de derde engel en de geboden Gods zou aannemen. En wanneer hij overhelde naar het licht uit de hemel, beraamden deze mannen het een of ander plan om zijn aandacht af te trekken. Menselike invloed werd uitgeoefend om hem in duisternis te houden, en hem zijn invloed te doen gebruiken onder degenen die de waarheid weerstonden. Eindelik verbief William Miller zijn stem tegen het licht uit de hemel. Hij nam de boodschap niet aan, welke zijn teleurstelling volkomen verklaard, en licht en heeidikheid geworpen zou hebben over het verleden, waardoor zijn uitgeputte krachten weer vernieuwd, en zijn hoop verlevendigd geworden zou zijn, en hem ertoe geleid hebben zou om God te verheerliken. Hij steunde op menselike wijsheid, in plaats van op de Goddelike; maar daar hij gebroken was door zware arbeid in de zaak van zijn Meester en door ouderdom, was hij niet zozeer aansprakelik als zij, die hem van de waarheid afhielden. Zij zijn verantwoordelik; de zonde rust op hen. EG 309 1 Indien William Miller het licht van de derde hoodschap had kunnen inzien, zouden veel dingen, die hem duister en verborgen schenen, verklaard zijn geworden. Maar zijn broederen gaven voor, dat zij hem zo innig liefhadden en zoveel belang in hem stelden, dat hij meende zich niet van hen te kunnen losscheuren. Zijn hart helde over naar de waarheid en dan zag hij op zijn broederen; zij weerstonden de waarheid. Kon hij zich losmaken van degenen, die bij hem gestaan hadden in de verkondiging van de komst van Jezus? Hij dacht.dat zij hem toch zeker niet op een verkeerde weg zouden leiden. EG 309 2 God deed hem vallen onder de macht van Satan, de heerscbappij van de dood, en verborg hem in het graf voor degenen, die hem onophoudelik van de waarheid trachtten af te trekken. Mozes beging een fout, toen hij op het punt stond van het beloofde land binnen te gaan. Zo zag ik, dat William Miller een fout beging, toen hij binnen kort het hemelse Kanaän binnen zou gaan, door toe te laten dat zijn invloed de waarheid tegenwerkte. Anderen brachten hem ertoe om zulks te doen; anderen moeten er rekenschap van geven. Maar engelen waken over het kostbare stof van deze dienstknecht Gods, en hij zal tevoorschijn treden bij het slaan van de laatste bazuin. ------------------------HOOFDSTUK 29: EEN VASTE STANDPLAATS EG 310 1 Ik zag een gezelschap dat goed bewaakt en vastberaden stond, en niet wilde luisteren naar degenen die het gevestigde geloof van de kerk wensten te doen wankelen. God zag met welgevallen op hen neder. Mij werden drie stappen getoond,--de boodschappen van de eerste, de tweeds en de derde engel. Mijn begeleidende engel sprak: "Wee hem, die een blokje van de boodschappen zal bewegen, of een speld eruit trekken. Het ware verst and van deze boodschappen is van het grootste belang. De lotsbestemming van zielen hangt af van de wijze, waarop zij worden aangenomen." Ik werd wederom door deze boodschappen heengeleid en zag tegen welk een hoge prijs Gods volk hun bevindingen gekocht had. Zij hadden die verkregen door middel van veel lijden en zware strijd. God had hen van stap tot stap voortgeleid, totdat Hij ze geplaatst had op een vaste, onbewegelike standplaats. Ik zag hoe personen die standplaats naderden en het fondament onderzochten. Sommigen zetten er onmiddellik met blijdschap de voet op. Anderen begonnen aanmerking te maken over het fondament. Zij wilden verbeteringen gemaakt hebben; dan zou de standplaats volmaakter en zouden de mensen veel gelukkiger zijn. Sommigen stapten van hun standplaats af om het fondament te gaan onderzoeken, en beweerden dat het verkeerd gelegd was geworden. Maar ik zag dat bijna alien vastberaden op hun standplaats stonden, degenen, die er van af gestapt waren, vermanende om hun klachten te staken, daar God de Bouwmeester was, en zij tegen Hem streden. Zij verhaalden het wonderbare werk dat God gedaan had, waardoor zij naar deze vaste standplaats geleid waren geworden, en als één man hieven zij hun ogen op naar de hemel, en verheerlikten God met luider stem. Dit had invloed op enigen van degenen, die de standplaats verlaten hadden, en ootmoedig stapten zij er weder op. EG 311 1 Ik werd terugverwezen naar de verkondiging van de eerste komst van Christus. Johannes werd gezonden in de geest en de kracht van Elija om de weg voor Jezus te bereiden. Zij, die het getuigenis van Johannes verwierpen, trokken geen nut uit hetgeen Jezus leerde. Hun weerstaan van de boodschap, die Zijn komst voorspelde, plaatste hen daar, waar zij niet gemakkelik het zeer sterke getuigenis, dat Hij de Messias was, konden aannemen. Satan dreef ben, die de boodschap van Johannes verwierpen, aan, om nog verder te gaan, en Christus te verwerpen en te kruisigen. Door zulks te doen, plaatsten zij zich, waar zij de zegen niet konden ontvangen op de Pinksterdag, die hun de weg naar het hemelse heiligdom gewezen zou hebben. Het scheuren van het voorhangsel van de tempel toonde aan, dat de Joodse offeranden en instellingen niet langer aangenomen zouden worden. Het grote Offer was gebracht en aangenomen geworden, en de Heilige Geest, welke op de Pinksterdag nederdaalde, trok de aandacht van de discipelen af van het aardse heiligdom en vestigde die op het hemelse, waar Jezus ingegaan was met Zijn eigen bloed, om over Zijn discipelen het heil, verkregen door de verzoening, welke Hij volbracht had, uit te storten. EG 312 1 Maar de Joden werden in volslagen duisternis gelaten. Zij verloren al het licht, dat zij over het verlossingsplan hadden kunnen hebben, en vertrouwden nog op hun nutteloze brandofferen en offeranden. Het hemelse heiligdom had de plaats van het aardse ingenomen, maar zij begrepen niets van de verandering. Derhalve konden zij geen voordeel trekken uit het middelaarswerk van Christus in de heilige plaats. EG 312 1 Velen zien met afschuw neer op hetgeen de Joden deden door Christus te verwerpen en te kruisigen; en wanneer zij hat verhaal van Zijn schandelike mishandeling lezen, denken zij dat zij Hem liefhebben, en Hem niet zouden hebben verloochend, gelijk Petrus deed, of gekruisigd, gelijk de Joden deden. Maar God, Die in het hart van een iegelik ziet, heeft die liefde tot Jezus, welke zij voorgeven te voelen, op de proef gesteld. Da gehele hemel zag met de diepste helangstelling toe om te zien, wat de ontvangst van de boodschap van de eerste engel zou zijn. Maar velen, die voorgaven Jezus lief te hebben, en die tranen stortten, als zij het verhaal van het kruis lazen, spotten over de goede tijding van Zijn komst. In plaats van de boodschap met blijdschap aan te nemen, verklaarden zij dat het een dwaling was. Zij haatten degenen, die Zijn verschijning liefhadden, en zetten hen uit de kerken. Zij, die de eerste boodschap verwierpen, konden geen nub trekken uit de tweede; ook werden zij niet gebaat door het middernachtelik garoep, dat hen had moeten voorbereiden om met Jezus door het geloof het heilige der heiligen van het hemelse heiligdom binnen te gaan. Door de twee eerste boodschappen te verwerpen, hadden zij hun verstand zo zeer verduisterd, dat zij geen licht konden zien in de boodschap van de derde engel, die de weg tot het heilige der heiligen aantoont. Ik zag dat, evenals de Joden Jezus kruisigden, de naam-kerken deze boodschappen gekruisigd hadden, en dat zij derhalve de weg niet kennen, die tot het heilige der heiligen voert, en geen nut kunnen trekken uit de tussenkomst van Jezus aldaar. Evenals de Joden, die hun vergeefse brandofferen offerden, offeren zij hun vergeefse gebeden op, en zenden die op naar het vertrek, dat Jezus verlaten heeft; en Satan neemt, verheugd over de dwaling, een godsdienstig karakter aan, en vestigt de aandacht van deze belijdende christenen op zichzelven, en werkt met zijn macht, zijn tekenen en wonderen der leugen, om hen in zijn valstrik te verstrikken. Sommigen misleidt hij op éne wijze, en anderen op een andere wijze. Hij heeft verschillende dwalingen, berekend om verschillende harten te treffen. Sommigen zien met afschuw op de ene dwaling, terwijl zij begerig een andere aan nemen. Satan verleidt sommigen door middel van het Spiritisme. Ook komt hij als een engel des lichts, en spreidt zijn invloed over het land door middel van valse hervormingen. De kerken zijn verrukt hierover, en menen dat God op wonderdadige wijze voor hen werkt, terwijl het het werk van een andere geest is. De opwinding zal uitstorven en de wereid en de kerk in een ergere toestand laten, dan waarin ze tevoren verkeerden. EG 313 1 Ik zag dat God oprechte kinderen heeft onder de naamAdventisten en de gevallen kerken, en voordat de plagen uitgestort worden, zullen predikanten en leden opgeroepen worden om deze kerken te verlaten, on zullen zij de waarheid met blijdschap aannemen. Satan weet dit; en voordat de luide kreet van de derde engel gehoord wordt, zal hij een opwinding doen ontstaan in deze godsdienstige lichamen, ten einde degenen, die de waarheid verworpen hebben te doen geloven, dat God met hen is. Hij hoopt de oprechten te misleiden, en hen te doen denken, dat God nog voor de kerken werkt. Maar het licht zal schijnen, en alien, die oprecht zijn, zullen de gevallen kerken verlaten, en vastberaden staan met het overblijfsel. ------------------------HOOFDSTUK 30: SPIRITISME EG 314 1 De dwaling van het kloppen werd mij voorgesteld, en ik zag dat Satan macht heeft om de gestaltenis van vormen voor ons te doen verschijnen, die voorgeven onze familiebetrekkingen of vrienden te wezen, welke in Jezus ontslapen zijn. Zij zullen het doen voorkomen, alsof deze vrienden wezenlik tegenwoordig waren; de woorden, die zij spraken, terwijl zij hier waren, en dezelfde toon van stem, die zij in hun leven hadden, zal ons oor treffen. Dit is alles om de wereld te misleiden, en hen te verstrikken in het geloof aan deze dwaling. EG 314 2 Ik zag dat de heiligen de tegenwoordige waarheid degelik moeten leren verstaan, en dat zij verplicht zullen zijn die uit de Schrift te handhaven. Zij moeten de staat van de doden verstaan; want de geesten van duivelen zullen hun nog verschijnen, Voorgevende geliefde familiebetrekkingen en vrienden te zijn, en die zullen onschriftuurlike leerstellingen aan hen voorstellen. Zij zullen alles doen wat in hun macht staat om medegevoel op te wekken, en wondertekenen voor hen doen, om te bevestigen wat zij zeggen. Gods volk moet klaar staan om deze geesten te weerstaan met de waarheid uit de Bijbel, dat de doden niet met al weten, en dat zij, die verschijnen, de geesten van duivelen zijn. EG 315 1 Wij moeten het fondament van onze hoop degelik onderzoeken, want we zullen er een reden voor moeten geven uit de Schriften. Deze dwaling zal zich verspreiden, en wij zullen er van aangezicht tot aangezicht tegen moeten strijden; en tenzij wij er klaar voor zijn, zullen wij er in verstrikt raken, en er door overwonnen worden. Maar indien wij van onze kant doen wat wij kunnen om klaar te zijn voor de strijd, die ons juist tevoren staat, zal God Zijn deel doen, en zal Zijn almachtige arm ons beschermen. Hij zou eerder iedere engel uit de heerlikheid afzenden om een ommuring om trouwe zielen te maken, dan hen te laten misleiden en aftrekken door de wonderen der leugen van Satan. EG 315 2 Ik zag de snelheid, waarmede deze dwaling zich verspreidt. Een spoortrein werd mij getoond, die met bliksemsnelheid voortging. De engel zei mij, dat ik nauwkeurig moest opletten. Ik richtte mijn ogen op de trein. Het scheen alsof de gehele wereld in de trein zat. Toen toonde hij mij de kondukteur, die een statige, welgevormde persoon scheen te zijn, tot wie al de passagiers opzagen, en die ze eerbiedigden. Ik wist niet wat er van te denken, en vroeg mijn begeleidende engel, wie hij was. Hij zei, "Dat is Satan. Hij is de kondukteur in de gedaante van een engel des lichts. Hij heeft de wereld gevangen genomen. Zij zijn overgegeven aan een kracht der dwaling, dat zij een leugen zouden geloven, opdat zij veroordeeld mogen worden. Deze man, de volgende in rang onder hem, is de drijver, en nog andere van zijn werktuigen worden in verschillende hoedanigheden gebruikt, naardat hij ze nodig heeft, en ze reizen alien met bliksemsnelheid naar het verderf." EG 316 1 Ik vroeg de engel of er niemand achter was gebleven. Hij zei mij, dat ik in de tegenovergestelde richting kijken moest, en daar zag ik een klein gezelschan, reizende langs een smal pad. Allen schenen nauw verenigd te zijn, aaneen gebonden door de waarheid. Dit klein gezelschap zag er afgetobd uit, alsof zij door grote beproevingen en strijd heengegaan waren. En het scheen alsof de zon juist opgegaan was van achter een wolk en hun aangezichten bescheen, waardoor zij er zegevierend uitzagen, alsof hun overwinningen bijna behaald waren. EG 316 2 Ik zag dat de heer de wereid in de gelegenheid gesteld heeft om de valstrik te ontdekken. Dit ene ding is voor de christen bewijs genoeg, als er niets anders duidelik is: namelik, dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen het kostelike en het vuile. Thomas Paine, wiens lichaam nu tot stof vergaan is, en die aan het einde van de duizend jaren, bij de tweede opstanding, opgeroepen zal worden om zijn loon te ontvangen en de tweede dood te ondergaan, wordt door Satan voorgesteld als in de hemel, en aldaar hoog verheven zijnde. Satan heeft hem op de aarde gebruikt zolang hij maar kon, en zet nu hetzelfde werk nog voort door voor te wenden, dat Thomas Paine zo zeer verheven is en in de hemel geëerd wordt; gelijk hij de mensen hier geleerd heeft, wil Satan het doen voorkomen, dat hij in de hemel leert. Er zijn sommigen die met afschuw zien op zijn leven en dood, en zijn verdorven leerstellingen, terwijl hij leefde; maar die tans gewillig zijn om door hem geleerd te worden,--een van de snoodste en slechtste onder de mensen, iemand, die God en Zijn wet verachtte. EG 317 1 Hij, due de vader der leugen is, verblindt en misleidt de wereld door zijn engelen uit te zenden om voor de apostelen te spreken, en het te doen schijnen, alsof zij tegenspreken, wat zij door de ingeving van de Heilige Geest geschreven hebben, toen zij op aarde waren. Deze leugenachtige engelen laten de apostelen hun eigen leer verguizen, en verklaren dat die vervalst is. Op die wijze schept Satan er genot in om belijdende christenen, en de gehele wereld, in onzekerheid te brengen aangaande het woord van God. Dat heilige Boek snijdt dwars door zijn spoor, en werkt zijn plannen tegen; daarom doet hij hen twijfelen aan de Goddelike oorsprong ervan. Dan stelt hij hun de ongelovige Thomas Paine voor, alsof die de hemel binnengegaan was, toen hij stierf, en nu met de heilige apostelen, die hij op aarde haatte, bezig zou zijn om de wereld te leren. EG 317 2 Satan geeft aan elk van zijn engelen een zekere rol te spelen. Hij dringt er bij alien op aan om geslepen, listig en sluw te zijn. Hij geeft sommigen van hen last om het part van de apostelen te spelen, en in hun naam te spreken, terwijl anderen de rol moeten vervullen van ongelovige en goddeloze mensen, die God vloekende gestorven zijn, maar die nu zeer godsdienstig schijnen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de heiligste onder de apostelen en de snoodste ongelovige. Beiden moeten zij hetzelfde leren. Het doet er niet toe, wie Satan laat spreken, indien zijn doel slechts bereikt wordt. Hij was hier op aarde zo nauw met Paine verbonden, hem in zijn werk helpende, dat het hem gemakkelik is, om tot zelfs de woorden te kennen, die Pain gebruikte, zowel als het handschrift na te maken van de man, die hem zo trouw diende, en die zijn plannen zo goed uitvoerde. Satan dikteerde veel van Paine's geschriften, en het valt hem nu gemakkelik om door middel van zijn engelen gevoelens uit te drukken en het te doen schijnen, dat zij van Thomas Paine komen. Dit is het meesterstuk van Satan. Al zijn leringen, die voorgewend worden te komen van de apostelen, heiligen, en goddelozen, die gestorven zijn, komen direkt van zijn sataniese majesteit. EG 318 1 Het feit, dat Satan beweert, dat de man, die hij zo zeer liefgehad heeft, en die God zo volkomen haatte, nu met de heilige apostelen en engelen in de heerlikheid is, behoorde genoeg te zijn om de sluier weg te nemen van aller ogen, en aan een iegelik het duistere, geheimzinnige werk van Satan bloot te leggen. Hij zegt toch eigenlik aan de wereld en aan de ongelovigen: Het doet er niet toe, hoe slecht gij zijt; het doet er niet toe, of gij gelooft of niet gelooft in God of de Bijbel; leef zoals het u behaagt, de hemel is uw tehuis;--want alien weten, dat indien Thomas Paine in de hemel is, en dat nog wel zo verheven, zij er zonder twijfel ook komen zullen. Deze dwaling is zo opvallend, dat allen die zien kunnen, in-dien zij het willen. Satan doet nu door middel van personen gelijk Thomas Paine, al wat hij getracht heeft te doen sedert zijn val. Hij neemt door zijn macht en wonderen der leugen het fondament van de hoop van de christen weg, en verduistert de zon, die hem licht moet geven op het nauwe pad, dat naar de hemel voert. Hij doet de wereld geloven dat de Bijbel niet ingegeven is, dat hij Diet beter is dan een boek met verhalen; terwijl hij iets aanbiedt dab de plaats ervan kan innemen: namelik, openbaringen van geesten. EG 319 1 Hier is een kanaal, dat geheel en al aan hem toegewijd is, en onder zijn beheer staat; en hij kan de wereid doen geloven wat hij wil. Het boek dat hem en zijn volgelingen moet oordelen, stelt hij in de schaduw, juist waar hij wil dat bet zijn zal. De Heiland der wereid stelt hij voor als niet meer zijnde dan een gewoon mens; en evenals de Romeinse wacht, die het graf van Jezus bewaakte, het leugenachtige gerucht verspreidde, dab de hogepriesters en de oudsten hun in de mond legden, zo zullen de arme, misleide volgelingen van deze voorgewende openbaringen van geesten, herhalen en trachten voor te stellen, dat er niets wonderdadigs is in de geboorte, de dood en de opstanding van onze Heiland. Na Jezus op de achtergrond geplaatst te hebben, vestigen zij de aandacht van de wereid op zichzelven, en op hun tekenen en wonderen der leugen, welke, zo zeggen zij, de werken van Christus ver te boven gaan. Op die wijze wordt de wereid in de valstrik gevangen, en in een gevoel van veiligheid gesust, zodat hun vreselik bedrog niet te ontdekken zal zijn, totdat de zeven laatste plagen uitgegoten worden. Satan lacht, wanneer hij zijn plan zo goed ziet gelukken, en de gehele wereid in de valstrik ziet lopen. ------------------------HOOFDSTUK 31: GELDGIERIGHEID EG 320 1 Ik zag dat Satan zijn engelen last gaf om zijn strikken voornamelik voor diegenen te spannen, die naar de wederkomst van Christus uitzien, en al de geboden van God houden. Satan zei tot zijn engelen dat de kerken sliepen. Hij zou met grote kracht en wonderen der leugen werken, en dan kon hij ze in zijn macht houden. "Maar," sprak hij, "wij haten de sekte van de Sabbathouders; zij werken voortdurend tegen ons, en nemen onze onderdanen van ons weg, om de gehate wet van God te houden. Gaat heen, en maakt de bezitters van landen en geld dronken van zorg. Indien gij er hen toe kunt bewegen om het hart op die dingen te zetten, dan zullen wij hen nog krijgen. Zij mogen belijden wat zij willen, zorgt slechts dat zij meer geven om geld dan om het sukses van het koninkrijk van Christus of de verspreiding van de waarheden, welke wij haten. Stelt hun de wereld in het aantrekkelikste licht voor, opdat zij die mogen liefhebben en verafgoden. Wij moeten in onze gelederen al de middelen houden, waar wij beslag op kunnen leggen. Hoe meer middelen de volgelingen van Christus aan Zijn dienst wijden, des te meer zullen zij ons koninkrijk schade aandoen, door onze onderdanen weg te nemen. Wanneer zij bijeenkomsten houden in verschillende plaatsen, dan verkeren wij in gevaar. Weest dus zeer waakzaam. Waar het mogelik is, veroorzaakt daar stoornis en verwarring. Doodt de liefde die zij tot elkander hebben. Stelt hun predikers teleur en ontmoedigt hen, want wij haten hen. Stelt degenen, die middelen hebben, iedere schoonschijnende verontschuldiging voor, opdat zij ze niet uitdelen. Beheerst de geldzaken indien gij kunt, en drijft hun predikers tot gebrek en nood. Dat zal hun moed en ijver doen verzwakken. Bestrijdt iedere duim gronds. Maakt geldgierigheid en liefde voor de sehatten van de aarde de heersende kenmerken van hun karakter. Zo lang deze karaktertrekken de overhand hebben, worden de zaligheid en de genade verdrongen. Omringt hen met allerlei vermakelikheden, en zij zullen ongetwijfeld de onzen worden. En niet slechts zullen wij zeker zijn van hen, maar hun hatelike invloed zal niet uitgeoefend worden om er anderen door naar de hemel te leiden. Wanneer iemand zal trachten iets te geven, brengt hem dan in een stemming die hem met tegenzin doet geven, opdat het weinig zij." EG 321 1 Ik zag, dat Satan zijn plannen goed uitvoert. Wanneer de dienstknechten van God vergaderingen beleggen, is Satan met zijn engelen op de plek om het werk te hinderen. Hij doet voortdurend allerlei gedachten in de hoofden van Gods volk opkomen. Hij leidt sommigen op de ene manier, anderen op een andere, en trekt immer partij van slechte karaktertrekken in de broeders en zusters, hun natuurlike zondige neigingen opwekkende en levendig houdende. Indien zij geneigd zijn tot zelfzucht en geldgierigheid, plaatst Satan zich aan hun zijde, en tracht met al de macht, welke hij bezit, om er hen toe te krijgen, aan hun lievelingszonden toe te geven. De genade Gods en het licht der waarheid mogen hun geldgierige, zelfzuchtige gevoelens een tijdlang verdrijven, maar tenzij zij een volkomen overwinning behalen, sluipt Satan binnen, wanneer zij met onder de invloed van de reddende macht zijn, en doet ieder edel, mild beginsel opdrogen, zodat zij menen dat er te veel van hen gevraagd wordt. Zij worden moede van wel te doen, en vergeten het grote offer, hetwelk Jezus gebracht heeft om hen te verlossen uit de macht van Satan en hun hopeloze ellende. EG 322 1 Satan trok partij van de geldgierige, zelfzuchtige aanleg van Judas, en bracht hem ertoe om te murmureren, toen Maria de kostbare zalf over Jezus uitgoot. Judas achtte dit een grote verkwisting, en verklaarde dat de zalf verkocht, en dan aan de armen gegeven had kunnen worden. Hij gaf niets om de armen, maar beschouwde de milde gift aan Jezus als verkwisting. Judas stelde zijn Heer juist genoeg op prijs om Hem te verkopen voor enige zilverlingen. Ik zag dat er sommigen onder degenen, die voorgeven op hun Heer te wachten, aan Judas gelijk zijn. Satan beheerst hen, maar zij weten het niet. God kan het kleinste bewijs van zelfzucht Of geldgierigheid niet goedkeuren, en Hij heeft een afschuw van de gebeden en vermaningen van degenen, die aan deze slechte karaktertrekken toegeven. Daar Satan ziet dat zijn tijd kort is, brengt hij er de mensen toe om meer en meer zelfzuchtig en geldgierig te worden, en verlustigt zich erin, wanneer hij ziet dat zij met zichzelven tevreden, gesloten en gierig, hebzuchtig en zelfzuchtig zijn. Indien de ogen van dezulken geopend konden worden, dan zouden zij Satan in helse triomf zien, zich over hen verlustigende, en lachende over degenen, die zijn raadgevingen opgevolgd hebben en in zijn valstrik gelopen zijn. EG 322 2 Satan en zijn engelen merken al de lage en hebzuchtige daden van deze mensen op, en stellen ze aan Jezus en Zijn heilige engelen voor, terwijl zij verwijtend zeggen: "Dat zijn de volgelingen van Christus! Zij maken zich klaar om naar de hemel opgenomen te worden!" Satan vergelijkt hun handelwijze met schriftuurplaatsen, welke deze duidelik afkeuren, en dan hoont hij de engelen in de hemel, zeggende: "Dat zijn volgelingen van Christas en Zijn woord! Dat zijn de vruchten van Christus' offerande en verlossing!" Engelen keren zich met afkeer weg van het toneel. God eist van de kant van Zijn volk, dat zij voortdurend werken zullen; en wanneer zij vertragen in goed te doen, wordt Hij zat van hen. Ik zag dat de geringste openbaring van zelfzucht van de kant van zijn belijdend volk, voor wie Jezus Zijn eigen kostbaar leven niet heeft gespaard, Hem groteliks mishaagt. Iedere zelfzuchtige, hebzuchtige mens zal uit de gelederen uitvallen. Gelijk Judas, die zijn Heer verkocht, zullen zij goede beginselen en een edele, grootmoedige aanleg voor een weinig van het gewin der aarde verkopen. Al dezulken zullen uit het midden van Gods volk weggedaan worden. Zij, die de hemel begeren, moeten met al de geestdrift, die zij hebben, de begingselen des hemels aanmoedigen. In plaats van op te drogen door zelfzucht, moeten hun zielen steeds toenemen in weldadigheid. Van iedere gelegenheid moet gebruik gemaakt worden om een ander goed te doen, en alzo de beginselen des hemels te bevorderen. Jezus werd aan mij voorgesteld als het volmaakte voorbeeld. Zijn leven was zonder zelfzuchtige belangen, maar kenmerkte zich immer door liefderijke welwillendheid. ------------------------HOOFDSTUK 32: DE SCHUDDING EG 324 1 Ik zag sommigen met sterk geloof en in zielsangst uitroepen, pleitende met God. Hun aangezichten waren bleek, en droegen de tekenen van grote angst, die van hun innerlike strijd getuigde. Hun aangezichten drukten vastberadenheid en grote ernst uit; grote droppels zweet vielen van hun voorhoofden. Nu en dan klaarde hun gelaat op door het teken van Gods welgevallen, en dan kwam er wederom dezelfde plechtige, ernstige, angstige trek op. EG 324 2 Boze engelen verdrongen zich om hen heen en brachten duisternis over hen om Jezus aan hun blik te onttrekken, opdat hun ogen gericht zouden worden op de duisternis rondom hen, en zij er toe geleid mochten worden om God te wantrouwen, en tegen Hem te murmureren. Hun enige veiligheid lag daarin, dat zij hun ogen opwaarts gericht hielden. Engelen Gods hielden de wacht over Zijn volk, en terwijl de giftige atmosfeer van boze engelen zich om die angstige zielen heen sloot, bewogen de engelen uit de hemel voortdurend hun vleugels over hen om de dichte duisternis te verdrijven. EG 324 3 Terwijl de biddenden hun erngstige kreten bleven uiten, viel er nu en dan een straal van licht, van Jezus uitgaande, op hen, om hun harten te bemoedigen en hun aangezichten te verlichten. Sommigen, zag ik, namen geen deel aan dit werk van worstelen en pleiten. Zij schenen onverschillig en zorgeloos te zijn. Zij verzetten zich niet tegen de duisternis rondom hen, en deze overdekte hen als een zware wolk. De engelen Gods verlieten dezen, en gingen de ernstige, biddende mensen helpen. Ik zag engelen Gods zich spoeden tot hulp van al degenen, die met al hun macht worstelden om de boze engelen te weerstaan, en die zichzelven trachtten te helpen door volhardend tot God te roepen. Maar Zijn engelen verlieten degenen, die geen poging deden om zichzelven te helpen, en ik verloor hen uit het gezicht. EG 325 1 Ik vroeg de betekenis van de schudding, die ik gezien had, en mij werd getoond, dat die veroorzaakt zou worden door het rondborstige getuigenis, dat uitgelokt wordt door de raad van de Waarachtige Getuige, aan de Laodicensen gegeven. Dit zal zijn uitwerking hebben op het hart van degene, die het aanneemt, en zal er hem toe brengen om de standaard omhoog te heffen, en de naakte waarheid te spreken. Sommigen zullen dit direkte getuigenis niet kunnen verdragen. Zij zullen er zich tegen verzetten, en dit zal een schudding onder Gods volk veroorzaken. EG 325 2 Ik zag dat er niet half genoeg aandacht geschonken was aan het getuigenis van de Waarachtige Getuige. Het plechtige getuigenis, waar het lot van de kerk van afhangt, is licht geacht geworden, indien niet geheel veronachtzaamd. Dit getuigenis moet diep berouw werken; alien, die het waarlik aannemen, zullen er gehoorzaam aan zijn, en gelouterd worden. EG 325 3 De engel sprak, "Luistert!" Spoedig hoorde ik een stem aan veel muziekinstrumenten gelijk, die volmaakte, lieflike en welluidende muziek deden horen. Het overtrof alle muziek welke ik immer gehoord had, en scheen vol te zijn van goedertierenheid, mededogen en verheven, heilige blijdschap. Het deed mijn gehele lichaam trillen. De engel sprak, "Ziet!" Mijn aandacht werd toen gevestigd op het gezelschap, dat ik gezien had, dat krachtig geschud werd. Mij werden degenen getoond, die ik had zien wenen en bidden in zielsangst. Het gezelschap wachthoudende engelen rondom hen was verdubbeld geworden, en zij waren van het hoofd tot de voeten in een wapenrusting gekleed. Zij bewogen zich in volmaakte orde, gelijk een afdeling soldaten. Hun aangezichten getuigden van de zware kamp, welke zij gestreden hadden, de wanhopige strijd, waar zij door gegaan waren. Toch blonken hun gelaatstrekken, welke de tekenen van zware inwendige smart droegen, van het licht en de heerlikheid des hemels. Zij hadden de overwinning behaald, en dit wekte in hen de innigste dankbaarheid, en heilige, gewijde blijdschap op. EG 326 1 Het getal van dit gezelschap was kleiner geworden. Sommigen waren uitgeschud geworden en bleven achter. De zorgelozen en onverschilligen, die zich niet voegden bij hen, die overwinning en zaligheid genoeg op prijs stelden om er volhardend voor te pleiten en te worstelen, ontvingen die niet, en werden in duisternis achtergelaten, en hun plaatsen onmiddellik ingenomen door anderen, die de waarheid aannamen en zich in de gelederen schaarden. Boze engelen verdrongen zich nog om hen heen, maar konden geen macht over hen uitoefenen. EG 326 2 Ik hoorde degenen, die met de wapenrusting bekleed waren, de waarheid met grote kracht, verkondigen. Het had uitwerking. Velen waren gebonden geweest; sommige vrouwen door hum mans, en kinderen door hun ouders. De oprechten, die verhinderd waren geworden van de waarheid le horen, namen die nu begerig aan. Alle vrees voor hun familiebetrekkingen was verdwenen, en alleen de waarheid scheen hun verheven toe. Zij hadden gehongeid en gedorst naar waarheid; hij was hun liever en kostbaarder dan het leven. Ik vroeg wat deze grote verandering teweeg had bebracht. Een engel antwoordde: "Het is de spade regen; dit is de verkoeling van het aangezicht des Heren, de luide kreet van de derde engel." EG 326 3 Er was grote kracht bij deze uitverkorenen. De engel sprak "Ziet!" Mijn aandacht werd gevestigd op de goddelozen, of ongelovigen. Zij waren alien bedrijvig. De ijver en de macht, die bij Gods volk aangetroffen werden, hadden hen wakker geschud en woedend gemaakt. Verwaring, verrwarring heerste aan alle kanten. Ik zag dat er maatvegelen genomen werden tegen het gezelschap, dat het licht on de kracht van God had De duisternis werddichter rondom hen heen; toch hleven zij standvastig, Gode welbehaaglik, en op Hem vertrouwende. Ik zag dat zij verslagen stonden; toen hoorde ik hen ernstig tot God loepen. Dag en nacht hielden zij niet op met roepen: "Uw wil, O God, geschiede! Indien het Uw naam verheerliken kan, geef dan uitkomst aan Uw volk! Verlos ons van de heidenen rondom ons. Zij hebben besloten ons ter dood te brengen; maar Uw arm kan verlossing schenken." Dit zijn al de woorden, die ik mij herinneren kan. Allen schenen een diep besef van hun onwaardigheid te hebben, en toonden volkomen onder werping aan de wil van God; en toch was elkeen onder hen, zonder onderscheid, gelijk Jakob, ernstig aan het pleiten en worstelen om verlossing. EG 327 1 Spoedig nadat zij hun ernstig geroep begonnen waren, verlangden de engelen, uit medegevoel, om tot hen te gaan en hen te verlossen. Maar een grote, bevelvoerende engel liet hun dit niet toe. Hij sprak: "Gods wil is nog niet volbracht. Zij moeten de beker drinken. Zij moeten met de doop gedoopt worden." EG 327 2 Weldra hoorde ik de stem van God, die de hemelen en de aarde deed schudden. Er was een grote aardbeving. Aan alle kanten stortten er gebouwen in. Toen hoorde ik een triomfkreet, luid, welluidend, en helder. Ik keek naar het gezelschap, dat kort tevoren in zulk een verlegenheid en gebondenheid verkeerde. Hun gevanenschap was afgewend. Een heerlik licht bescheen hen. Hoe schoon zagen zij er uit! Alle tekenen van zorg en vermoeidheid waren verdwenen, en gezondheid en schoonheid was op ieder gelaat te zien. Hun, vijanden, de heidenen rondom hen, vielen als doden neer; zij konden het licht niet verdragen, dat op de verloste heiligen afscheen. Dit licht en die heerlikheid bleef op hen, totdat Jezus in de wolken des hemels gezien, en het getrouwe en zwaar beproefde gezelschap veranderd werd in een punt des tijds, in een ogenblik, van heerlikheid tot heerlikheid. En de graven werden geopend, en de heiligen traden tevoorschijn, hekleed met onsterflikheid, uitroepende: "Overwinning over de dood en het graf;" en tezamen met de levende heiligen werden zij opgenomen om hun. Heer in de lucht te ontmoeten, terwijl iedere onsterfiike tong voile, welluidende kreten van heerlikheid en overwinning uitte. ------------------------HOOFDSTUK 33: DE ZONDEN VAN BABYLON EG 328 1 Ik zag dat sedert de tweede engel de val van de kerken aangekondigd had, deze meer en meer verdorven geworden waren. Zij dragen de naam van Christus' volgelingen te zijn, en toch is het onmogelik om ze te onderscheiden van de wereld. Predikanten nemen hun teksten uit het woord van God, maar preken zachte dingen. Het natuurlike hart gevoelt niets daartegen. Het zijn alleen de geest en de kracht van de waarheid, en de verlossing van Christus, die het vleselik hart haat. Er is niets in de populaire evangeliebediening, waardoor de toorn van Satan wordt opgewekt, en waarvoor de zondaar beeft, of die de vreselike werkelikheid van een spoedig te komen staand oordeel voor het hart en geweten openlegt. Goddeloze mensen hebben gewoonlik gaarne een vorm van vroomheid zonder ware goddelikheid, en willen zulk een godsdienst helpen en steunen. EG 328 2 De engel sprak: "Niets minder dan de gehele wapenrusting der gerechtigheid kan een mens in staat stellen om de machten der duisternis te overwinnen, en de over-winning over hen te behouden. Satan heeft volkomen bezit genomen van de kerken als een geheel. Er wordt gesproken over wat mensen zeggen en doen, in plaats van over de duidelike, scherpe waarheden van het woord Gods. De geest en de vriendschap van de wereld zijn vijandig tegen God. Wanneer de waarheid in zijn eenvoudig'heid en kracht, gelijk die in Jezus is, tegenover de geest van de wereld gesteld wordt, wekt die onmiddellik de geest van vervolging op. Zeer velen, die voorgeven christenen te zijn, kennen God niet. Het natuurlike hart is niet veranderd geworden, en het bedenken des vleses blijft vijandschap tegen God. Zij zijn de getrouwe dienstknechten van Satan, niettegenstaande zij een andere naam hebben aangenomen." EG 329 1 Ik zag dat sedert Jezus de heilige plaats van het hemelse heiligdom verlaten had, en door het tweede voorhangsel was binnengegaan, de kerken gevuld zijn geworden van alleonrein en hatelik gevogelte. Ik zag grote ongerechtigheid en slechtheid in de kerken; toch geven de leden voor, dat zij christenen zijn. Hun belijdenis, hun gebeden, en hun vermaningen zijn een afschuw in Gods oog. De engel sprak: "God wil hun vergaderingen niet rieken. Zelfzucht, oplichterij en bedrog worden door ben gepleegd zonder dat hun geweten hen bestraft. En over al hun boze karaktertrekken werpen zij de mantel van de godsdienst." Mij werd de hoogmoed van de naam-kerken getoond. God leeft niet in hun gedachten; hun vleselik hart denkt slechts aan zichzelf; zij versieren hun arme sterflike lichamen, en beschouwen zichzelven dan met voldoening en genoegen. Jezus en de engelen zien in toorn op hen neer. De engel sprak: "Hun zonden en hun hoogmoed reiken tot aan de hemel. Hun deel is bereid. Recht en gerechtigheid hebben lang gesluimerd, maar zullen spoedig ontwaken. Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heer." De vreselike bedreigingen van de derde engel zullen verwezenlikt worden, en al de goddelozen zullen moeten drinken van de toorn Gods. Een ontelbare menigte van boze engelen verspreiden zich over het ganse land, en vullen de kerken. Deze werktuigen van Satan zien met genot neer op de godsdienstige lichamen; want de mantel van de godsdienst bedekt de grootste misdaden en ongerechtigheid. EG 329 2 De ganse hemel beschouwt met verontwaardiging menselike wezens, het maaksel van God, die door hun medemensen tot de laagste diepte van ontaarding gebracht, en op gelijke trap geplaatst zijn met de redeloze schepping. Belijdende volgelingen van die lieve Heiland, Wiens medegevoel immer gaande gemaakt werd bij het zien van de ellende der mensen, doen van harte mede aan deze grote en gruwelike zonde, en handelen in slaven en zielen van mensen. Menselike zielsangst wordt van plaats tot plaats vervoerd, en gekocht en verkocht. Engelen hebben het alles te boek gesteld; het is in het boek opgeschreven. De tranen van de vrome slaven en slavinnen, van vaders, moeders, kinderen, broeders en zusters, worden alle in een fles in de hemel bewaard. Gcd zal Zijn toorn nog slechts een weinig langer in houden. Zijn toorn brandt tegen dit volk, en voornamelik tegen de godsdienstige lichamen, die in deze vreselike handel toegestemd, en er zelf deel aan genomen hebben. Vele belijdende volgelingen van de zachtmoedige en nederige Jezus zien met gevoelloze onverschilligheid neer op zulk een onrechtvaardigheid, zulk een onderdrukking, zulk lijden. En velen onder hen kunnen zelf, met gruwelike voldoening, dit lijden veroorzaken; en toch durven zij God te dienen. Het is ernstige spotternij; Satan verlustigt zich erin, en verwijt Jezus en Zijn engelen zulke inkonsekwentie, en zegt, met helse triomf: "Zodanigen zijn de volgelingen van Christus!" EG 330 1 Deze belijdende Christenen lezen over het lijden van de martelaren, en de tranen lopen hun over de wangen. Zij verwonderen er zich over, dat de mensen ooit zo verhard zijn geweest, dat zij zulke wreedheden konden plegen aan hun medemensen. En toch houden degenen, die zo denken en spreken, menselike wezens tegelijkertijd in slavernij gebonden. En dit is niet alles; zij verbreken de banden der natuur, en onderdrukken hun medemensen op wrede wijze. Zij kunnen de onmenselikste foltering toepassen met dezelfde meedogenloze wreedheid, welke door pausgezinden en heidenen tegenover de volgelingen van Christus aan de dag werd gelegd. De engel sprak: Het zal voor de heidenen en de pausgezinden verdrageliker zijn in de dag van de voltrekking van Gods oordeel, dan voor zulke mensen. Het geroep van de verdrukten is tot in de hemel opgeklommen, en de engelen staan verbaasd bij het zien van het oneindige, onuithoudbare lijden, dat de mens, geformeerd naar het beeld van zijn Maker, zijn medemens doet ondergaan. De engel sprak: "De namen van de verdrukkers zijn in bloed geschreven, met strepen erdoor, en gedrenkt met folterende, brandende lijdenstranen. Gods toorn zal niet gestild worden, voordat Hij dit land van licht de droesem van de beker Zijner grimmigheid heeft doen drinken; totdat Hij Babylon dubbel vergolden heeft. Vergeldt haar, gelijk zij uiieden vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel naar haar werken; in de drinkbeker, waarin zij geschonken heeft, schenkt haar dubbel." EG 331 1 Ik zag, dat de meester van de slaaf verantwoording zal moeten doen voor de ziel van zijn slaaf, die hij in onwetendheid gehcuden heeft; en de zonden van de slaaf zullen op de meester bezocht worden. God kan de slaaf, die in onwetendheid en laagheid gehouden is, en niets van God of de Bijbel afweet, die niets vreest dan de zweep van zijn meester, en een lagere plaats inneemt dan het dier, niet in de hemel opnemen. Maar Hij doet het beste voor hem, dat een medelijdende God kan doen. Hij laat hem worden alsof hij nooit geweest was; terwijl de meester de zeven laatste plagen moet doorgaan, en dan in de tweede opstanding moet opkomen, en de tweede vreselike dood ondergaan. Dan zal Gods rechtvaardigheid bevredigd zijn. ------------------------HOOFDSTUK 34: DE LUIDE KREET EG 331 2 Ik zag engelen heen en weer snellen in de hemel, zag hen nederdalen naar de aarde, en wederom opstijgen naar de hemel, voorbereidselen makende voor het plaats hebben van de ene of andere belangrijke gebeurtenis. Toen zag ik een andere machtige engel, die last kreeg om naar de aarde af te dalen, en zijn stem te vosgen bij die van de derde engel, en kracht en nadruk aan diens boodschap bij te zetten. Er werd aan de engel grote macht en heerlikheid verleend, en toen hij afdaalde, werd de aarde verlicht door zijn heerlikheid. Het licht, dat deze engel met zich voerde, drong overal door, en hij riep krachtiglik met een grote stem, zeggende: "Babylon is gevallen, is gevallen, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelik gevogelte." De boodschap van de val van Babylon, gelijk die gegeven werd door de tweede engel, wordt herbaald, met de verdere aanduiding van het bederf, dat sedert 1844 in de kerken is ingeslopen. Het werk van deze engel komt op de rechte tijd om zich te voegen bij het laatste grote werk van de boodschap van de derde engel, terwijl die tot een luide kreet aangroeit. En op die wijze wordt Gods volk bereid om te bestaan in de ure der verzoeking, die zij spoedig zullen ondergaan. Ik zag dat er een groot licht over hen scheen, en zij sloten zich bij elkander aan om onbevreesd de boodschap van de derde engel teverkondigen. EG 332 1 Er werden engelen gezonden om de machtige engel uit de hemel te helpen; en ik hoorde stemmen, die overal schenen te weerklinken: "Gaat uit van haar, mijn volk! opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt; want haar zonden zijn de een op de andere gevolgd tot de hemel toe, en God is aan haar ongerechtigheden gedachtig geworden." Deze boodschap schijnt een toevoeging aan de derde boodschap te zijn en er mede samen te gaan, gelijk het middernachtelik geroep samenging met de boodschap van de tweede engel in het jaar 1844. De heerlikheid Gods rustte op de geduldige wachtende heiligen, en zij gaven de laatste plechtige waarschuwing onbevreesd, de val van Babylon verkondigende, en Gcds volk oproepende om uit te gaan van haar, opdat zij aan het vreselike lot, dat haar treffen zou, zouden ontkomen. EG 333 1 Het licht, dat de wachtenden bescheen, drong overal door; en diegenen in de kerken, die enig licht hadden, en die de drie boodschappen niet gehoord en verworpen hadden, gehoorzaamden de roepstem, en verlieten de gevallen kerken. Velen onder hen waren tot jaren des onder scheids gekomen, sedert deze boodschappen gegeven waren, en het licht scheen op hen neer, en hun werd vergund om te kiezen tussen leven en dood. Sommigen kozen het leven, en namen hun standplaats in onder degenen, die uitzagen naar hun Heer, en al Zijn geboden hielden. De derde boodschap moest zijn werk doen; alien moesten er door getoetst worden, en de geliefden uit de godsdienstige lichamen uitgeroepen worden. Een drijvende kracht bewoog de oprechten, terwijl de openbaring van de kracht Gods vrees en een weerhoudende invloed deed komen over hun ongelovige familiebetrekkingen en vrienden, zodat zij degenen, die de werking van Gods Geest in zich gevoelden, niet durfden te binderen, en ook geen macht hadden om zulks te doen. De laatste oproeping werd zelfs tot de arme slaven gebracht, en de vromen onder hen zongen vreugdeliederen van verrukking, dat zij het vooruitzicht hadden op een gelukkige verlossing. Hun meesters konden hen niet weerhouden; vrees en verbaasdheid deed hen zwijgen. Machtige wonderen werden gewrocht, de kranken werden genezen, en tekenen en wonderen volgden de gelovigen. God was in het werk, en iedere heilige volgde, zonder de gevolgen te vrezen, de overtuiging van zijn eigen geweten, en sloot zich aan bij degenen, die al de geboden Gods hielden; en met kracht verkondigden zij de derde boddschap. Ik zag dat deze boodschap zal eindigen met een macht en kracht, die het middernachtelik geroep verre te boven gaat. EG 333 2 Dienstknechten Gods, aangedaan met kracht uit den hoge, en met hun aangezichten verlicht, en blinkende van heilige toewijding, gingen uit om de boodschap uit de hemel te verkondigen. Zielen, die door al de verschillende godsdienstige lichamen verspreid waren, gaven gehoor aan de roepstem, en de geliefden werden met spoed uit de gedoemde kerken verzameld, gelijk Lot haastig uit Sodom gedreven werd, voordat de stad werd verwoest. Gods volk werd gesterkt door de uitermate grote heerlikheid, die overvloedig op hen rustte, en hen voorbereidde om het uur van verzoeking te kunnen verduren. Ik hoorde overal de.stem als van een grote schare, zeggnde: "Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij, die, de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus." ------------------------HOOFDSTUK 35: DE BOODSCHAP VAN DE DERDE ENGEL GEEINDIGD EG 334 1 Ik werd gewezen op de tijd, wanneer de boodschap van de derde engel eindigde. De kracht Gods rustte op Zijn volk; zij hadden hun werk volbracht, en waren bereid voor het zware uur, dat voor hen lag. Zij hadden de spade regen, of de verkoeling van het aangezicht des Heren ontvangen, en het levende getuigenis werd wederom gehoord. De laatste grote waarschuwing was overal verkondigd, en de bewoners der aarde, die de boodschap niet wilden aannemen, waren er door opgezet en vertoornd. EG 334 2 Ik zag engelen haastig door de hemel heen en weer snellen. Een engel met een schrijvers-inktkoker aan zijn lenden keerde van de aarde terug, en meldde Jezus dat zijn werk volbracht was, en dat de heiligen geteld en verzegeld waren. Toen zag ik Jezus, die dienst verricht had voor de ark, waarin de tien geboded zijn, het wierookvat wegwerpen. Hij hief Zijn handen omhoog, en sprak met luider stem, "Het is volbracht." En het ganse engeleheir legde hun kronen af, toen Jezus de plechtige verklaring uitsprak: "Die onrechtdoet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog rechtvaardig worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde." EG 335 1 Ieder geval was ten leven of ten dode beslist geworden. Terwijl Jezus in het heiligdom Zijn bediening verricht had, was het oordeel over de rechtvaardige doden voortgezet, en daarna over de rechtvaardige levenden. Christus had Zijn koninkrijk ontvangen, nadat Hij verzoening gedaan had voor Zijn volk, en hun zonden had uitgewist. Het getal van de onderdanen van het koninkrijk was vol. De bruiloft van het Lam had plaats g'ehad. En het rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel werd gegeven aan Jezus en degenen, die de zaligheid beërven, en Jezus zou heersen als Koning der koningen, en Heer der heren. EG 335 2 Toen Jezus uit het heilige der heiligen trad, hoorde ik het luiden van de schelletjes aan Zijn kleed; en toen Hij het verliet, bedekte een wolk van duisternis de bewoners der aarde. Er stond toen geen middelaar meer tussen de schuldige mens en een beledigde God. Terwijl Jezus tussen God en de schuldige mens gestaan had, was het volk weerhouden geworden; maar toen Hij Zijn plaats tussen de mens en de Vader verliet, werd deze band weggenomen, en had Satan hen, die tot het einde toe geen berouw toonden, volkomen in zijn macht. Het was onmogelik, dat de plagen uitgeg'oten werden, terwijl Jezus nog dienst deed in het heiligdom; maar toen Zijn werk daar volbracht was, en Zijn tussenkomst aan een eind kwam, was er niets dat de toorn Gods kon terughouden, en verwoed brak hij los over het onbeschermde hoofd van de schuldige zondaar, die de verlossing mingeacht en de bestraffing gehaat had. In die vreselike tijd, na het eindigen van Jezus' werk als Middelaar, leefden de heiligen voor het aan gezicht van een heilige God zonder voorspraak. Ieder geval was beslist, iedere heilige geteld. Jezus vertoefde een ogenblik in het voorste vertrek van het hemelse heiligdom, en de zonden, die beleden geworden waren, terwijl Hij in het heilige der heiligen was, werden op Satan gelegd, die de oorsprong der zonde is, en die hun straf moet dragen. EG 336 1 Toen zag ik Jezus Zijn priesterlik kleed afleggen, en Zich bekleden met Zijn meest koninklike klederen. Op Zijn hoofd waren veel kronen, een kroon in een kroon. Omringd van het engeleheir verliet hij de hemel. De plagen waren op de, bewoners der aarde gevallen. Sommigen lasterden God en vloekten Hem. Anderen snelden op Gods volk toe, en smeekten, dat zij ook mochten leren, op welke wijze zij aan Zijn oordeel ontkomen konden. Maar de heiligen hadden niets voor hen. De laatste traan ten behoeve van zondaren was vergoten, het laatste, worstelende gebed was tot God opgezonden geworden, de laatste last was gedragen, de laatste waarschuwing gegeven. De lieflike stem der genade zou hen niet langer uitnodigen. Toen de heiligen, en de ganse hemel, belang gesteld hadden in hun zaligheid, hadden zij er voor zichzelven geen belang in getoond. Het leven en de dood was hun voorgesteld geworden. Velen begeerden het leven, maar deden geen moeite om het te verkrijgen. Zij verkozen het leven niet, en nu was er geen verzoenend bloed om de schuldige te reinigen, geen barmhartige Heiland om voor hen te pleiten, en uit te roepen: "Spaar, spaar de zondaar nog een weinig." De ganse hemel had met Jezus ingestemd, toen zij de vreselike woorden hoorden: "Het is volbracht. Het is geëindigd." Het verlossingsplan was volbracht, maar weinigen hadden verkozen om het aan te nemen. En toen de lieflike stem van de genade niet langer gehoord werd, maakten vrees en afgrijzen zich van de goddelozen meester. Met vreselike klaarheid hoorden zij de woorden, "Te laat! te laat!" EG 336 2 Zij, die Gods woord niet op prijs hadden gesteld, trokken rond, reisden van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten, om Gods woord te zoeken. De engel sprak: "Zij zullen het niet vinden. Er is een honger in het land; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des Heren. Wat zouden zij niet geven voor één woord van goedkeuring uit Gods mond! maar neen, zij moeten blijven hongeren en dorsten. Dag na dag hebben zij de verlossing versmaad, en aardse schatten en aards genot hoger gesteld dan enige hemelse schat of beweegreden. Zij hebben Jezus verworpen en Zijn heiligen veracht. De vuilen moeten eeuwigdurend vuil hlijven." Velen onder de goddelozen waren zeer verbitterd door de smarten, die zij als gevolg van de plagen ondergingen. Het was een toneel van vreselik lijden. De ouders maakten hun kinderen bittere verwijtingen, en kinderen hun ouders, broeders hun zusters, en zusters hun broeders. Luide, klagelike kreten werden aan alle kanten vernomen: "Gij zijt het, die mij verhinderd hebt de waarheid aan te nemen, welke mij gered zou hebben uit dit vreselike uur." De mensen wendden zich in bittere haat tot hun predikanten, en verweten hun, zeggende: "Gij hebt ons niet gewaarschuwd. Gij hebt ons gezegd, dat de ganse wereid bekeerd zou worden, en hebt geroepen, Vrede, vrede, om ieder anstig gevoel, dat opgewekt werd, te stillen. Gij hebt ons niets gezegd over dit uur; en hebt verklaard dat degenen, die ons waarschuwden, dwepers en boze mensen waren, die ons in het ongeluk zouden storten." Maar ik zag dat de predikanten niet ontkwamen aan de toorn van God. Hun lijden was tienmaal zwaarder dan dat van hun leden. ------------------------HOOFDSTUK 36: DE TIJD DER BENAUWDHEID EG 337 1 Ik zag de heiligen de steden en dorpen verlaten, en gezelschappen vormen, en op de meest afgelegen plaatsen leven. Engelen verschaften hun voedsel en water, terwijl de goddelozen honger en dorst leden. Toen zag ik de voornamen van de aarde tezamen raad nemen, en Satan en zijn engeen waren zeer bezig rondom hen. Ik zag een geschrift, afschriften waarvan over de verschillende delen van het land verspreid werden, en waarin last gegeven werd, dat, tenzij de heiligen hun eigenaardig geloof wilden verzaken, de Sabbat opgeven, en de eerste dag van de week houden, het de mensen na een zekere tijd vrij zou staan om hen te doden. Maar in dit uur van beproeving waren de heiligen kalm en bedaard, vertrouwende op God, en zich verlatende op Zijn belofte, dat hun uitkomst gegeven zou worden. Op sommige plaatsen liepen de goddelozen op de heiligen toe om hen te doden, voor dat de tijd gekomen was, waarop het bevelschrift last gaf, dat zij gedood zouden worden; maar engelen in de gedaante van krijgslieden streden voor hen. Satan verlangde om het voorrecht te hebben, de heiligen van de Allerhoogste uit te roeien; maar Jezus gaf Zijn engelen last om over hen te waken. God zou verheerlikt worden door een verbond te maken met degenen die Zijn wet gehouden hadden, ten aanschouwen van de heidenen rondom hen; en Jezus zou verheerlikt worden door het naar de hemel opnemen, zonder dat zij de dood gesmaakt hadden, van de getrouwen, die Hem zo lang verwacht hadden. EG 338 1 Spoedig zag ik de heiligen grote zielsangst lijden. Zij schenen omringd te zijn van de goddeloze bewoners van de aarde. Alle schijn was tegen hen. Sommigen begonnen te vrezen dat God hen ten slotte verlaten had, om hen door de goddelozen te laten doden. Maar indien hun ogen geopend hadden kunnen worden, zouden zij zichzolven hebben kunnen zien, omringd van de engelen Gods. Daarna verscheen de menigte der verwoede goddelozen, en vervolgens een schare van boze engelen die de goddelozen aanspoorden om de heiligen om te brengen. Maar voordat zij tot Gods volk konden naderen, moesten de goddelozen eerst dit gezelschap van machtige, heilige engelen voorbij. Dit was ommogelik. Da engelen Gods bewerkten het, dat zij achteruit gingen, en noodzaakten de boze engelen, die zich om hen verdrongen, om terug te trekken. EG 339 1 Het was een tijd van vreselike, ontzettende zielsangst voor de heiligen. Dag en nacht riepen zij tot God om uitkomst. Ogenschijnlik bestond er geen mogelikheid, dat zij zouden ontkomen. De goddelozen waren al begonnen zegevierend uit te roepen: "Waarom verlost uw God u niet uit onze handen? Waarom staat gij niet op, en redt uw leven?" Maar de heiligen sloegen geen acht op hen. Gelijk Jakob worstelden zij met God. De engelen verlangen hen te verlossen, maar zij moesten een weinig langer wachten; Gods volk moest de beker drinken, en met de doop gedoopt worden. De engelen gingen, getrouw aan hetgeen hun was toevertrouwd, voort met de wacht te houden. God wilde niet toelaten dat zijn naam te schande zou worden voor de heidenen. De tijd was bijna aangebroken, waarin Hij Zijn grote kracht openbaren, en Zijn heiligen op heerlike wijze verlossen zou. Voor de eer van Zijn naam zou Hij een iegelik van degenen verlossen, die geduldig op Hem hadden gewacht, en wier namen geschreven stonden in het boek. EG 339 2 Ik werd teruggewezen naar de getrouwe Noach. Toen de regen viel en de vloed kwam, waren Noach en zijn gezin in de ark gegaan, en God had achter hen toegesloten. Noach had de bewoners van de wereld voor de zondvloed trouw ge waarschuwd, ofschoon zij hem bespot en beschimpt hadden. Ee toen het water over de aarde kwam, en de een na de anderverdronk, zagen zij die ark, waar zij zo zeer de spot mede hadden gedreven, veilig op het water drijven, en de trouwe Noach en zijn gezin erin gered worden. Zo zag ik, dat het volk van God, dat de wereld getrouw gewaarschuwd had voor Zijn komende toorn, evenzeer zou verlost worden. God wilde de goddelozen niet toelaten om degenen, die verwachtten levend naar de hemel opgenomen te worden, en die zich niet voor het dekreet van het beest buigen, of zijn merkteken ontvangen wilden, te doden. Ik zag, dat indien het de goddelozen toegelaten werd om de heiligen om te brengen, Satan en zijn ganse boze heir, en alien die God haten, tevreden gesteld zouden zijn. En o, welk een triomf zou het wezen voor zijn sataniese majesteit om in de laatste kamp macht te hebben over degenen, die zulk een lange tijd gewacht hadden om Hem, die zij liefhadden, te aanschouwen! Zij, die gespot hebben over de gedachte, dat de heiligen zullen opvaren, zullen getuigen zijn van de zorg, welke God bewijst aan Zijn kinderen, en zullen hun heerlike verlossing aanschouwen. EG 340 1 Toen de heiligen de steden en dorpen verlieten, werden zij achtervolgd door de goddelozen, die hen zochten te doden. Maar de zwaarden, welke opgeheven werden om Gods volk te doden, vielen machteloos neder, of het strohalmen waren. Engelen Gods beschutten de heiligen. Terwijl zij dag en nacht om uitkomst riepen, kwam hun geroep op tot de Heer. ------------------------HOOFDSTUK 37: VERLOSSING VAN DE HEILIGEN EG 340 2 GOD verkoos om Zijn volk om middernacht te ver lessen. Terwijl de goddelozen rondom hen aan het spotten waren, verscheen plotseling de zon, in zijn voile kracht schijnende, en de maan stond stil. De goddelozen blikten met verbazing op dit toneel, terwijl de heiligen met stille vreugde de tekenen van hun verlossing beschouwden. Tekenen en wonderen volgden elkander snel op. Alles scheen uit zijn natuurlike loop gekeerd te zijn. De stromen hielden op te vloeien. Donkere, zware wolken kwamen op, en stootten tegen elkander. Maar er was één heldere plek van voortdurende glorie, waaruit Gods stem klonk, gelijk de stem van vele wateren, die de hemel en de aarde deed schudden. Er was een machtige aardbeving. De graven werden geopend, en degenen, die in het geloof gestorven waren, tijdens de verkondiging van de boodschap van de derde engel, en de Sabbat gehouden hadden, kwamen verheerlikt uit hun bed van stof tevoorschijn om het verbond des vredes aan te horen, dat God zou sluiten met hen, die Zijn wet gehouden hadden. EG 341 1 Het hemelgewelf opende en sloot zich weder, en was in beweging. De bergen beefden, gelijk een riet in de wind, en wierpen puntige rotsblokken overal heen uit. De zee kookte als een pot, en wierp stenen op het land. En toen God de dag en het uur van Jezus' komst aankondigde, en het eeuwig verbond aan Zijn volk gaf, sprak Hij één zinsnede, en zweeg dan, en de woorden weergalmden over de aarde. Het Israel Gods stond met de ogen opwaarts gericht, luisterende naar de woorden, die uit de mond van Jehova kwamen, en over de aarde dreunden als de zwaarste donderslagen. Het was ontzettend plechtig. En bij het eind van iedere zin riepen de heiligen, "Glorie! Halleluja!" Hun aangezichten werden verlicht door de heerlikheid van God; en zij glinsterden van de heerlikheid, gelijk het aangezicht van Mozes, toen hij van de berg Sinaï kwam. De goddelozen konden hen niet aanzien van wege die heerlikheid. En toen de nimmereindigende zegen uitgesproken werd over degenen, die God geëerd hadden door Zijn Sabbat heilig te houden, ging er een luide kreet op van over-winning over het beest en over zijn beeld. EG 341 2 Toen begon het jubeljaar, wanneer het land zou rusten. Ik zag de vrome slaaf in triomf en zegepraal opstaan, en de ketenen, die hem gebonden hielden, afschudden, terwijl zijn goddeloze meester ontsteld was, en niet wist wat te doen; want de goddelozen konden de woorden van de stem Gods niet verstaan. EG 341 3 Weldra verscheen de grote witte wolk, waarop de Zoon des mensen gezeten was. Toen hij zich het eerst vertoonde, was deze wolk zeer klein. De engel zei dat dit het teken van de Zoon des mensen was. Toen hij dichter bij de aarde kwam, konden wij de uitermate grote heerlikheid en majesteit van Jezus zien, rijdende opdat Hij overwonne. Een gevolg van heilige engelen, met blinkende, glinsterende kronen op het hoofd, begeleidde Hem. Geen taal kan de heerlikheid van het toneel beschrijven. De levende wolk van majesteit en onovertroffen heerlikheid kwam nog naderbij, en wij konden duidelik de liefiike persoon van Jezus zien. Hij droeg geen doornekroon, maar een kroon van glorie rustte op Zijn heilig voorhoofd. Op Zijn klederen en op Zijn dij was een naam geschreven: Koning der koningen, en Heer der heren. Zi|n aangezicht was schitterend als de middagzon; Zijn ogen waren gelijk een vlam vuurs, en Zijn voeten waren blinkend koper gelijk. Zijn stem klonk gelijk vele muziekinstrumenten. De aarde beefde vóór Hem, de hemel week weg, als een boek, dat toegerold wordt, en alle bergen en eilanden bewogen uit hun plaatsen. "En de koningen der aarde, en de groten en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten en alle vrijeu, verborgen zich in de spelonken en in de steenrotsen der bergen; en zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, die op de troon zit, en van de toorn des Lams. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?" Zij, die korte tijd tevoren Gods getrouwe kinderen van de aarde hadden willen uitroeien, waren er nu getuigen van, dat de heerlikheid Gods op hen rustte. En temidden van hun verschrikking hoorden zij de stemmen der heiligen in blijde juichtonen, zeggende: "Ziet, deze is onze God, wdj hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken." De aarde werd machtig geschokt, toen de stem van de Zoon Gods de slapende heiligen opriep om tevoorschijn te treden. Zij gaven aan de roepstem gehoor, en stonden op bekleed met heerlike onstertlikheid, roepende: "Overwinning, overwinning over dood en graf! O dood, waar is uw prikkel? O, graf, waar is uw overwinning?" Toen verhieven de levende en de verrezen heiligen hun stemmen tot een lange, geestvervoerende triomfkreet. Deze lichamen, die in het graf gedaald waren met de merktekenen van ziekte en dood, verrezen met onsterflike gezondheid en kracht. De levende heiligen werden in een punt des tijds, in een ogenblik, samen opgenomen met degenen, die verrezen waren, en tezamen ontmoetten zij hun Heer in de lucht. O, welk een heerlike ontmoeting! Vrienden, die de dood gescheiden had, werden wederom verenigd, om nimmermeer gescheiden te worden. Aan de beide zijden van de wolkewagen waren vleugels, en levende wielen eronder. En toen de wagen opvoer, riepen de wielen, "Heilig!" en de vleugels riepen, terwijl zij zich bewogen, "Heilig!" en het gevolg van heilige engelen rondom de wolk riep: "Heilig, heilig, heilig, Here God Almachtig!" En de heiligen in de wolk riepen: "Glorie! Halleluja!" En de wagen steeg opwaarts naar de heilige stad. Voordat zij de stad binnengingen, werden de heiligen zodanig geplaatst, dat zij een volkomen vierkant vormden, met Jezus in het midden. Hij was meer dan een hoofd groter dan al de heiligen en de engelen. Zijn majesteitsvolle gestalte en zijn lieflik aangezicht konden door al degenen, die in het vierkant waren, gezien worden. ------------------------HOOFDSTUK 38: HET LOON VAN DE HEILIGEN EG 343 1 Toen zag ik een zeer groot aantal engelen prachtige kronen uit de stad brengen,-- een kroon voor iedere heilige, met zijn naam erop geschreven. Toen Jezus om de kronen riep, boden engelen ze Hem aan, en met Zijn eigen rechterhand plaatste de lieflike Jezus de kronen op de hoofden van de heiligen. Op dezelfde wijze brachten de engelen de harpen, en Jezus gaf die insgelijks aan de heiligen. De bevelvoerende engelen gaven eerst de noot aan, en toen verhief iedere stem zich in een dankbaar en blij loflied, en iedere hand liet de vingers vaardig over de snaren van de harp glijden, en deed welluidende muziek horen in voile en volmaakte tonen. EG 343 2 Toen zag ik Jezus het gezelschap der verlosten naar de poort van de stad leiden. Hi j legde de hand aan de poort en deed hem openzwaaien op zijn hlinkende scharnieren, en nodigde de volken, die de waarheid bewaard hadden, uit om binnen te gaan. In de stad was alles, waar het oog zich aan vergasten kan. De rijkste heerlikheid aanschouwden zij overal. Toen zag Jezus op Zijn verloste heiligen neer: hun aangezichten blonken van glorie; en terwijl Hij Zijn liefhebbende ogen op hen sloeg, sprak Hij met Zijn voile, muzikale stem: "Ik zie de arbeid Mijner ziel, en ben verzadigd. Deze rijke glorie is de awe om er eeuwig van te genieten. Uw lijden is over. De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn." Ik zag het heir der verlosten zich buigen en hun glinsterende kronen voor de voeten van Jezus werpen, en toen Zijn lieflike hand hen ophief, raakten zij hun gouden harpen aan, en vulde de ganse hemel zich met hun heerlike muziek en liederen aan het Lam. EG 344 1 Toen zag ik Jezus Zijn volk naar.de boom des levens leiden, en wederom hoorde ik Zijn lieflike stem, voller van toon dan enige muziek, die ooit door menselik oor is opgevangen, zeggende: "De bladeren des booms zijn tot genezing der heidenen. Bet alien ervan." Aan de boom des levens hingen prachtige vruchten, waar van de heiligen vrij mochten eten. In de stad was een uitermate heerlike troon, waaruit een zuivere rivier van water des levens, helder als kristai, vloeide. Aan iedere kant van deze rivier was de boom des levens, en op de oevers van de rivier waren andere prachtige bomen, welke vruchten droegen, die goed waren tot spijze. EG 344 2 Woorden zijn geheel en al te zwak om te trachten er een beschrijving van de hemel in te geven. Terwijl het toneel zich aan mij voordoet, zit ik in stomme verbazing neer. Weggevoerd door de allesovertreffende pracht en uitermate grote heerlikheid, leg ik de pen neder, en roep uit: "O, welk een liefde! welk een wonderbare liefde! De verhevenste taal schiet tekort om de heerlikheid des hemels of de onvergelijkelike diepte van de liefde van een Heiland te schilderen. ------------------------HOOFDSTUK 39: DE AARDE WOEST GELATEN EG 345 1 Mijn aandacht werd wederom op de aarde gericht. De goddelozen waren uitgeroeid, en hun dode lichamen lagen op de oppervlakte der aarde. De bewoners van de aarde waren bezocht geworden door Gods toorn in de zeven laatste plagen, die hen hun tongen deed kauwen van pijn, en God lasteren. De valse herders waren de biezondere voorwerpen van Jehova"s toorn geweest. Hun ogen waren in hun kassen verteerd en hun tongen in hun monden, terwijl zij op hun voeten stonden. Nadat de heiligen door de stem van God waren verlost geworden, koelde de menigte der goddelozen hun woede onder elkander. De aarde scheen overstroomd te zijn van bloed, en dode lichamen lagen van het ene eind ervan tot het andere. EG 345 2 De aarde zag eruit als een woeste wildernis. Steden en dorpen, die door de aardbeving waren ingestort, lagen in puinhopen. De bergen waren uit hun plaats bewogen, en hadden grote gaten achtergelaten. Ruwe rotsblokken, die door de zee opgeworpen, of van de aarde zelf losgescheurd waren, lagen overal over de oppervlakte van de aarde verspreid. Grote bomen waren ontworteld, en lagen over de grond. Hier moet duizend jaren lang de woonplaats zijn van Satan en zijn boze engelen. Hier zal hij gevangen zijn, en ronddwalen over de ongelijke oppervlakte van de aarde, om het gevolg van zijn opstand tegen Gods wet te aanschouwen. Duizend jaren lang kan hij genieten van de vruchten van de vloek, waar hij de oorzaak van geweest is. Tot da aarde alleen beperkt, zal hij het voorrecht niet hebben om naar andere planeten te gaan, om degenen, die niet gevallen zijn, te verzoeken en te hinderen. Gedurende deze tijd lijdt Satan ontzettend. Sedert zijn val heeft hij zijn boze karaktertrekken voortdurend vrij spel kunnen laten. Maar dan is hij beroofd van zijn macht, en wordt overgelaten om de rol, die hij sedert zijn val gespeeld heeft, te overdenken, en om met schrik en beven uit te zien naar de vreselike toekomst, wanneer hij moet lijden voor al het kwaad dat hij gedaan heeft, en gestraft worden voor al de zonden, die hij heeft veroorzaakt. EG 346 1 Ik hoorde de triomfkreten van de engelen en van de verloste heiligen, klinkende gelijk tien duizend muziekinstrumenten, omdat zij niet langer door Satan gehinderd en verzocht zouden worden, en omdat de bewoners van andere werelden verlost waren van zijn tegenwoordigheid en van zijn verleiding. EG 346 2 Toen zag ik tronen, en Jezus en de verloste heiligen zaten daar op; en de heiligen heersten als koningen en priesters voor God. Christus met Zijn volk oordeelde de goddeloze doden, hun daden toetsend aan het wetboek, het woord van God; en ieder geval beslissend naar hetgeen zij in het lichaam gedaan hebben. Zij bepaalden voor de goddelozen wat zij moesten lijden, overeenkomstig hetgeen zij gedaan hadden; en het werd tegenover hun namen geschreven in het boek des doods. Ook Satan en zijn engelen werden door Jezus en de heiligen geoordeeld. Satans straf zal veel zwaarder zijn dan die van degenen, welken hij verleid heeft. Zijn lijden zal zoveel zwaarder zijn dan het hunne, dat het er niet mede vergeleken kan worden. Nadat alien, die hij verleid heeft, omgekomen zijn, moet Satan nog veel langer voortleven en lijden. EG 346 3 Nadat het oordeel over de goddeloze doden geeindigd was, aan het einde van de duizend jaren, verliet Jezus de stad, en de heiligen en een gevolg van het engeleheir volgden Hem. Jezus daalde neder op een grote berg, welke, zodra Zijn voeten die aanraakten, zich in tweeen spleet, en een grote vallei vormde. Toen zagen wij opwaarts en aanschouwden de grote en prachtige stad, met twaalf fondamenten en twaalf poorten, drie aan iedere zijde, en een engel bij een iedere poort. Wij riepen uit: "De stad! de grote stad! hij komt neder van God uit de hemel!" En de stad kwam neder in al zijn pracht en verblindende schoonheid, en rustte op de grote vlakte, welke Jezus er voor bereid had. ------------------------HOOFDSTUK 40: DE TWEEDE OPSTANDING EG 347 1 Toen verlieten Jezus en het ganse gevolg van heilige engelen, en al de verloste heiligen de stad. De engelen omringden hun Aanvoerder, en begeleidden Hem op Zijn weg, en het gevolg van verloste heiligen volgde. Toen riep Jezus in vreselike, ontzettende majesteit de goddeloze doden op om tevoorschijn te treden; en zij kwamen op met dezelfde zwakke, ziekelike lichamen, waarmede zij in het graf gegaan waren. Welk een schouwspel, wat een toneel! Bij de eerste opstanding komen alien te-voorschijn in onsterflike bloei; maar bij de tweede zijn de merktekenen van de vloek zichtbaar op allen. De koningen en de edelen der aarde, de gemenen en lagen, de geleerden en ongeleerden, komen alien tezamen tevoorschijn. Allen aanschouwen de Zoon des mensen; en diezelfde mensen, die Hem verachtten en bespotten, die de doornekroon op Zijn heilig voorhoofd plaatsten, en Hem sloegen met de rietstok, aanschouwen Hem in al Zijn koninklike majesteit. Zij, die op Hem spuwden, toen Hij verhoord werd, keren zich nu weg van Zijn doordringende blik, en van de heerlikheid van Zijn aangezicht. Zij, die de nagelen door Zijn handen en voeten gedreven hebben, aanschouwen tans de merktekenen van Zijn kruisiging. Zij, die Zijn zijde met de speer doorstoken hebben, zien de tekenen van hun wreedheid in Zijn lichaam. En zij weten, dat Hij dezelfde is, die zij gekruisigd en in Zijn doodstrijd bespot hebben. En dan stijgt er een lange, aanhoudende klaagtoon van zielsangst op, wanneer zij vluchten om zich te verbergen van het aangezicht van de Koning der koningen en Heer der heren. EG 347 2 Allen trachten zich te verbergen in de rotsen, om zich te beschutten voor de vreselike heerlikheid van Hem, Die zij eens verachtten. En overweldigd en gemarteld door Zijn majesteit en uitermate grote heerlikheid, heff'en zij eenparig alien tezamen hun stemmen op, en roepen met vreselike duidelikheid uit: "Gezegend is Hij, Die komt in de naam des Heren!" EG 348 1 Dan gaan Jezus en de heilige engelen, begeleid door al de heiligen, weder naar de stad terug, en de bittere klachten en klaagtonen van de verdoemde goddelozen vervullen de lucht. Toen zag ik dat Satan zijn werk opnieuw begon. Hij ging onder zijn onderdanen rond, en maakte de zwakken en onmachtigen sterk, en zei hun, dat hij en zijn engelen machtig waren. Hij wees op de ontelbare miljoenen, die opgewekt waren. Zij waren machtige krijgslieden en koningen, bedreven in het oorlogvoeren, en die koninkrijken veroverd hadden. En daar waren machtige reuzen en moedige mannen, die nimmer een slag hadden verloren. Daar was de trotse, eerzuchtige Napoleon, wiens nadering koninkrijken had doen sidderen. Daar stonden mannen van hoge statuur en waardige houding, die in de slag gevallen waren, terwijl zij dorstten naar overwinning. Terwijl zij uit hun graven opkomen, nemen zij de draad van hun gedachten weder op, waar die afgebroken is geworden door de dood. Zij hebben hetzelfde verlangen om te overwinnen, dat hen beheerste, toen zij vielen. Satan houdt raad met zijn engelen, en dan met die koningen en overwinnaars en machtige mannen. Daarna laat hij zijn blik gaan over het ontzaglike leger, en zegt hun dat het gezelschap in de stad klein en zwak is, en dat zij in staat zijn om op te gaan en die te nemen, de inwoners ervan uit te werpen, en zelven bezit te nemen van de rijkdom en heerlikheid ervan. EG 348 2 Het gelukt Satan om hen te misleiden, en alien beginnen zich onmiddellik klaar te maken voor de slag. Er zijn veel bedreven mannen bij dat ontzaglike leger, en zij maken allerlei soorten van wapenen. Dan trekt de menigte op, met Satan aan hun hoofd. Koningen en krijgslieden volgen dicht achter Satan aan, en de menigte volgt hen in afdelingen. Iedere afdeling heeft zijn aanvoerder, en er heerst orde, als zij over de ruwe oppervlakte der aarde optrekken naar de heilige stad. Jezus sluit de poorten van de stad, en dit ontzaglike leger omsingelt deze, en stelt zich in slagorde, in afwachting van een hevige strijd. EG 349 1 Jezus en het ganse engeleheir en al de heiligen, met de glinsterende kronen op hun hoofden klimmen bovenop de muur van de stad. Jezus spreekt met majesteit, zeggende: "Aanschouwt, gij zondaren, het loon der rechtvaardigen! En aanschouwt, Mijn verlosten, het loon van de goddelozen!" De ontzaglike menigte ziet het glorierijke gezelschap op de muren van de stad. En wanneer zij de pracht van hun glinsterende kronen aanschouwen, en hun aangezichten zien, blinkend van heerlikheid, en die het beeld van Jezus weerkaatsen, en dan de onovertreffelike heerlikheid en majesteit van de Koning der koningen en de Heer der heren aanschouwen, begeeft hun de moed. Een besef van de schatten en de glorie, die zij verloren hebben, komt over hen, en zij verstaan dat de bezoldiging der zonde de dood is. Zij zien het heilige, gelukkige gezelschap, dat zij veracht hebben, bekleed met heerlikheid, eer, onsterflikheid en het eeuwige leven, terwijl zij buiten de stad gesloten zijn met alles wat laag en verachtelik is. ------------------------HOOFDSTUK 41: DE TWEEDE DOOD EG 349 2 Satan spoedt zich tot in het midden van zijn volgelingen, en tracht de menigte aan te zetten om te handelen. Maar vuur van God uit de hemel regent op hen, en de grote mannen, en de machtigen, de edelen, de armen en de ellendigen, worden alien tezamen verteerd. Ik zag dat sommigen snel vernietigd werden, terwijl anderen langer leden. Zij werden gestraft naar hetgeen zij in het lichaam gedaan hadden. Bij sommigen duurde het vele dagen, voordat zij verteerd waren, en juist zolang als er een deel van hen nog niet verteerd was, zo lang behielden zij al het gevoel van hun lijden. De engel sprak: "De worm des levens zal niet sterven; hun vuur zal niet uitgeblust worden, zo lang er nog het kleinste deeltje overblijft, waar zij op azen of zich mee voeden kunnen!" EG 350 1 Satan en zijn engelen leden lang. Satan droeg niet slechts de last en de straf van zijn eigen zonden, maar ook van de zonden van het heir der verlosten, die op hem gelegd waren geworden; want hij moest evenzeer lijden voor het verderf van de zielen, waar hij de oorzaak van was. Toen zag ik, dat Satan en het ganse heir der goddelozen verteerd was, en de rechtvaardigheid Gods bevredigd was; en het ganse engeleheir, en al de verloste heiligen, spraken met luider stem, "Amen!" EG 350 2 De engel sprak: "Satan is de wortel, zijn kinderen zijn de takken. Zij zijn nu verteerd met wortel en tak. Zij zijn een eeuwigdurende dood gestorven. Zij zullen nimmer opstaan, en God zal een rein heelal hebben." Toen keek ik en zag, dat het vuur, hetwelk de goddelozen verteerde, het vuil verbrandde, en de aarde louterde. En wederom keek ik, en zag de aarde gelouterd. Er was geen enkel bewijs van de vloek meer over. De gebroken, ongelijke oppervlakte van de aarde zag er nu uit als een gelijke, uitgestrekte vlakte. Gods ganse heelal was rein, en de grote strijd voor eeuwig aan een eind. Waar wij heen zagen, al waar het oog op rustte, was prachtig en heilig. En het ganse heir der verlosten, ouden en jongen, groten en klein, wierpen hun glinsterende kronen aan de voeten van hun Verlosser, knielde in aanbidding voor Hem neder, en aanbad Hem, die tot in alle eeuwigheid leeft. De prachtige nieuwe aarde, met al zijn heerlikheid, was de eeuwige erfenis der heiligen. Het rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel, werd toen gegeven aan het volk van de heiligen der hoge plaatsen, en zij zullen het bezitten tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwigheden.