Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin

Hoofdstuk 6

Niet Oordelen Maar Doen

[AUDIO]

"Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt."

Het pogen de zaligheid te verdienen door zijn eigen werken, leidt de mens er onvermijdelijk toe, menselijke inzettingen op te werpen als schans tegen de zonde. Immers, wanneer zij zien, dat zij er niet in slagen de wet te houden, zullen zij voorschriften en verordeningen zelf bedenken om daaraan te kunnen gehoorzamen. Dit alles doet de gedachten afkeren van God naar het eigen ik. Zijn liefde in het hart sterft, en daarmede gaat ook de liefde voor hun medemensen ten onder. Een stelsel van menselijke verzinsels, met zijn menigvuldige inzettingen, zal de pleiters daarvoor ertoe brengen allen te veroordelen, die te kort schieten aan de voorgeschreven menselijke maatstaf. De atmosfeer van zelfzuchtige en bekrompen kritiek verstikt de edele, milde gevoelens, en maakt dat de mensen egocentrische rechters en bekrompen spionnen worden.

De Farizeeën behoorden tot deze klasse. Zij kwamen na hun gods-dienstoefeningen naar buiten, niet nederig, doordat ze hun eigen zwakheid beseften, niet dankbaar voor de grote voorrechten, die God hun gegeven had. Zij kwamen naar buiten vervuld van geestelijke trots, en hun hoofdgedachte was: "Ikzelf, mijn gevoelens, mijn kennis, mijn handelwijze." Hun eigen verrichtingen werden de maatstaf, waarnaar zij anderen oordeelden. Zij trokken het kleed van hun eigen waardigheid aan, en bestegen de rechterstoel, om te kritiseren en te veroordelen.

Het volk deelde rijkelijk mee in deze geest, zij drongen binnen op het terrein van het geweten, en oordeelden elkander in zaken, die slechts de ziel en God aangingen. Met betrekking tot deze geest en dit gebruik zeide Jezus: "Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt." Dat wil zeggen, gebruik niet uzelf als maat staf. Maak niet uw meningen, uw inzichten betreffende uw plicht, uw Schriftverklaringen tot een criterium voor anderen, en veroordeel hen niet in uw hart omdat zij uw ideaal niet bereiken. Lever geen kritiek op anderen, gissend naar hun motieven, en een oordeel over hen vellend.

"Velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, Die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen, en de beraadslagingen der harten openbaar zal maken." 1 Cor. 4:5. Wij kunnen het hart niet lezen. Daar wijzelf gebreken hebben, hebben wij niet de bevoegdheid over anderen te oordelen. Sterfelijke mensen kunnen slechts oordelen naar de uiterlijke schijn. Slechts aan Hem, die de geheime bron van onze daden kent, en die teder en ontfermend handelt, is het gegeven over het lot van iedere ziel te be-slissen.

"Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen." Rom. 2 : 1. Zo verklaren zij, die anderen veroordelen of kritiseren, zichzelf schuldig; immers, zij doen dezelfde dingen. Door anderen te veroordelen, brengen zij een vonnis over zichzelf, en God verklaart, dat dit vonnis rechtvaardig is. Hij neemt hun eigen uitspraak tegen henzelf aan.

"Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder?"

Zelfs de zin, "gij, die oordeelt, doet dezelfde dingen," geeft niet volkomen de omvang weer van hem, die zich aanmatigt zijn broeder te kritiseren en te veroordelen. Jezus zeide: "Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij.niet?"

Zijn woorden beschrijven iemand, die snel de fouten in anderen opmerkt. Wanneer hij meent, dat hij een gebrek in het karakter of in het leven heeft ontdekt, is hij buitengewoon ijverig om daarop te wijzen; maar Jezus verklaart, dat juist de karaktertrek die ontwikkeld wordt door dit onchristelijke werk, in vergelijking met de fout waarop kritiek geleverd wordt, gelijk is aan een balk in verhouding tot een splinter. Het is iemands eigen gebrek aan verdraagzaamheid en liefde, dat hem ertoe brengt van een atoom een wereld te maken. Zij die nooit de verslagenheid van een volkomen overgave aan Christus ervaren hebben, maken in hun leven niet de verzachtende invloed van de liefde van de Heiland openbaar. Zij geven een verkeerde voorstelling van de zachtmoedige, hoffelijke geest van het evangelie, en wonden kostbare zielen, waarvoor Jezus gestorven is. Volgens de beeldspraak die onze Heiland gebruikt, is hij die toegeeft aan een veroordelende geest schuldig aan een grotere zonde dan de persoon die door hem beschuldigd wordt; want niet alleen begaat hij dezelfde zonde, maar hij voegt daar nog zelfgenoegzaamheid en een kritische geest aan toe.

Christus is de enige ware karaktermaatstaf, en hij die zichzelf als maatstaf voor anderen stelt, plaatst zichzelf in de plaats van Christus. En aangezien de Vader "het gehele oordeel aan de Zoon gegeven" heeft (Joh. 5 : 22), eigent een ieder, die zich aanmatigt de motieven van anderen te oordelen, zich wederrechterlijk het recht van de Zoon van God toe. Deze zogenaamde rechters en critici stellen zichzelf aan de zijde van de antichrist, "die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om zich te laten zien, dat hij een god is." 2 Thess. 2 : 4. De zonde die tot de meest ongelukkige gevolgen leidt, is de koude, kritischniet-vergevende geest die het farizeïsme karakteriseert. Wanneer de godsdienstige ervaring van liefde ontledigd is, is Jezus niet aanwezig; het zonlicht van Zijn tegenwoordigheid is niet daar. Geen drukke werkzaamheden of ijver zonder Christus kunnen in dit gebrek voorzien. Er is wellicht een wonderlijke scherpzinnigheid om de fouten van anderen te ontdekken, maar tot een ieder die aan deze geest toegeeft, zegt Christus: "Huichelaar, doe eerst de balk uit uw oog weg, dan zult gij scherp kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder weg te doen." Hij die schuldig is aan kwaad, zal het eerst kwaad vermoeden. Door een ander te veroordelen tracht hij het kwaad van zijn eigen hart te verbergen of te verontschuldigen. Door de zonde hebben de mensen kennis van het kwaad gekregen; zodra het eerste mensenpaar gezondigd had, be gonnen zij elkander te beschuldigen; en dat zal de menselijke natuur onvermijdelijk doen, wanneer de mens niet door de genade van Christus geremd wordt.

Wanneer mensen toegeven aan deze beschuldigende geest, stellen zij zich niet tevreden met het wijzen op datgene, wat zij zien als een gebrek in hun broeder. Indien zachtere middelen falen om hem te laten doen, wat zij menen dat hij behoort te doen, zullen zij hun toevlucht nemen tot dwang. Zover het in hun macht is, zullen zij mensen dwingen om zich te schikken naar hun ideeën van wat goed is. Dit is wat de Joden deden in de dagen van Christus, en wat de kerk sinds die tijd steeds heeft gedaan, wanneer zij de genade van Christus verloren heeft. Toen zij bemerkte dat zij zelf de macht der liefde miste, heeft zij de hand uitgestrekt naar de sterke arm van de staat om haar leerstellingen kracht bij de zetten en haar bevelen te doen uitvoeren. Hier is het geheim van alle godsdienstige wetten die ooit zijn uitgevaardigd, en het geheim van alle vervolging, vanaf de dagen van Abel tot in onze tijd. Christus drijft de mensen niet tot Zich, maar trekt hen. De enige dwang, die Hij gebruikt, is de drang van de liefde. Wanneer de kerk begint te zoeken naar de steun van wereldse macht, blijkt daaruit, dat zij de kracht van Christus mist -- de drang van goddelijke liefde.

Maar de moeilijkheid ligt bij de leden van de kerk persoonlijk, en daar moet ook de genezing tot stand worden gebracht. Jezus gebiedt de beschuldiger om eerst de balk uit zijn eigen oog weg te doen, zijn kritische geest af te leggen, zijn eigen zonde te belijden en te laten, voordat hij tracht anderen te verbeteren.

Want "er is geen goede boom, die slechte vrucht voortbrengt, noch ook een slechte boom, die goede vrucht voortbrengt." Luc. 6 :43. Deze beschuldigende geest, waaraan gij toegeeft, is de slechte vrucht, die aantoont dat de boom slecht is. Het is nutteloos, zichzelf in te metselen in zelfrechtigheid. Wat u nodig hebt is een verandering van hart. U moet die ervaring doormaken voordat u geschikt bent om anderen te verbeteren; "want uit de overvloed des harten spreekt de mond." Matth. 12 : 34.

Wanneer er in het leven van een ziel een crisis komt, en u poogt raad of vermaning te geven, zullen uw woorden slechts zoveel gewicht aan invloed ten goede hebben, als van uw eigen voorbeeld en geest uit gaat. U moet goedzijnvoordat u goed kunt doen. U kunt geen invloed uitoefenen waardoor anderen veranderd zullen worden, voordat uw eigen hart vernederd en beproefd is en zacht is gemaakt door de genade van Christus. Wanneer deze verandering in u bewerkt is, zal het voor u even natuurlijk zijn om ten zegen van anderen te leven, als het voor de rozeknop is om een geurige bloem te geven, of voor de wijnstok om zijn purperen trossen te schenken. Indien Christus de "hoop der heerlijkheid" in u is, zult u geen lust hebben anderen gade te slaan, om fouten aan het licht te brengen. Inplaats van te trachten te beschuldigen en te veroordelen, zal het uw doel zijn te helpen, te zegenen en te behouden. Wanneer u optreedt tegen hen, die dwalen, zult u acht slaan op de vermaning: Ziet "op uzelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen." Gal. 6 : 1. U zult terugdenken aan de vele keren, dat u gedwaald hebt, en hoe moeilijk het was om de goede weg te vinden, wanneer u die eenmaal verlaten had. U zult uw broeder niet in groter duisternis duwen, maar met een hart vol mededogen zult u hem spreken over het gevaar, waarin hij zich bevindt.

Hij die dikwijls op het kruis van Golgotha ziet, en daarbij bedenkt dat zijn zonden de Heiland daar brachten, zal nooit trachten om de mate waarin hijzelf schuldig is te vergelijken met de schuld van anderen. Hij zal niet op de rechterstoel gaan zitten om een beschuldiging in te brengen tegen een ander. Er kan geen geest van kritiek of zelfverheerlijking zijn bij hen die wandelen in de schaduw van het kruis van Golgotha.

Pas wanneer gij gevoelt, dat ge uw eigenwaarde zoudt kunnen opofferen, en zelfs uw leven zoudt kunnen afleggen om een dwalende broeder te redden, hebt u de balk uit uw eigen oog weggedaan, zodat u gereed bent om uw broeder te helpen. Dan kunt u hem benaderen en zijn hart raken. Niemand is ooit van een verkeerde houding afgebracht door veroordeling en verwijten; maar velen zijn op deze wijze van Christus weggedreven, en zijn ertoe gebracht hun harten te sluiten voor hun overtuiging. Een tedere geest, een zachtmoedig, innemend gedrag, kan de dwalende behou den, en een menigte zonden verbergen. De openbaring van Christus in ons eigen karakter zal een hervormende kracht hebben over allen met wie u in aanraking komt. Laat Christus dagelijks in u openbaar worden, en Hij zal door u de scheppende kracht van Zijn woord openbaren -- een zachte overredende, maar toch machtige invloed om andere zielen te herscheppen tot de schoonheid van de Here onze God.

"Geeft het heilige niet aan de honden."

Jezus doelt hier op een klasse van mensen, die geen verlangen hebben, te ontkomen aan de slavernij der zonde. Door toe te geven aan het verdorvene en slechte, is hun natuur zo laag geworden, dat zij zich vastklemmen aan het kwaad, en er niet van gescheiden willen worden. De dienstknechten van Christus moeten zich niet laten hinderen door hen die het evangelie tot een zaak van spot en twist maken. Maar de Heiland ging nooit aan één ziel voorbij, hoe diep die ook in de zonde gezonken was, wanneer hij gewillig was de kostbare waarheden des hemels aan te nemen. Voor tollenaars en zondaars waren Zijn woorden het begin van een nieuw leven. Maria Magdalena, bij wie Hij zeven duivelen had uitgeworpen, was de laatste die bij het graf van de Heiland stond, en de eerste die Hij begroette op de morgen van Zijn opstanding. Het was Saulus van Tarsen, een van de meest vastbesloten vijanden van het evangelie, die werd tot Paulus, de toegewijde dienaar van Christus. Onder een schijn van haat en verachting, zelfs onder misdaad en ontaarding, kan een ziel verborgen zijn die de genade van Christus zal redden, om als edelgesteente te schitteren in de kroon van de Verlosser.

"Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.

Om geen gelegenheid te geven aan ongeloof, verkeerd begrip, of een verkeerde verklaring van Zijn woorden, herhaalt de Here de belofte tot drie maal toe. Hij verlangt, dat zij die God zoeken, geloven zullen in Hem, Die in staat is tot alle dingen. Daarom voegt Hij eraan toe: "Want een ieder die bidt, die ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, die zal opengedaan worden." De Here geeft geen bepaalde voorwaarden, behalve dat u moet hongeren naar Zijn barmhartigheid, Zijn raad moet verlangen en naar Zijn liefde moet dorsten. "Bidt." Het vragen maakt duidelijk, dat u uw behoefte gevoelt; en wanneer u in het geloof vraagt, zult u ontvangen. De Here heeft dit plechtig beloofd in Zijn woord, en dat kan niet falen. Indien u met waar berouw komt, behoeft u niet het gevoel te hebben, dat u aanmatigend bent, wanneer u vraagt om datgene, wat de Here beloofd heeft. Wanneer u vraagt om de zegeningen die u nodig hebt, opdat u uw karakter kunt vervolmaken naar het beeld van Christus, verzekert de Here u, dat uw bede naar de belofte verhoord zal worden. Het feit, dat u voelt en weet, dat u een zondaar bent, is een voldoende reden te vragen om Zijn genade en ontferming. De voorwaarde, waarop u tot God moogt komen is niet dat u heilig moet zijn, maar dat u gaarne door Hem gereinigd wordt van alle zonde en gezuiverd van alle ongerechtigheid. De grond waarop wij nu en altijd mogen pleiten is onze grote nood, onze volkomen hulpeloze toestand, die Hem en Zijn verlossende kracht tot een behoefte maken.

"Zoekt." Verlang niet alleen Zijn zegen, maar Hemzelf. "Gewen u toch aan Hem, opdat gij vrede hebt." Job 22 : 21. Zoekt en gij zult vinden. God zoekt u, en het verlangen dat u gevoelt om tot Hem te komen, is slechts het trekken van Zijn Geest. Geef u over aan dat trekken. Christus pleit voor de zaak van de verzochten, de dwalenden, en de ongelovigen. Hij zoekt hen op te heffen tot gemeenschap met Hem zelf. "Indien gij Hem zoekt, zal Hij Zich door u laten vinden." 1 Kron. 28 : 9.

"Klopt." Wij komen tot God op een bijzondere uitnodiging, en Hij wacht om ons welkom te heten in de zaal waar Hij ons ontvangt. De eerste discipelen die Jezus volgden waren niet tevreden met een haastig gesprek met Hem langs de weg; zij zeiden: "Rabbi -- ... waar houdt Gij verblijf? ... Zij kwamen dan en zagen waar Hij verblijf hield en bleven die dag bij Hem." Joh. 1 : 39, 40. Zo kunnen ook wij worden binnengelaten in de innigste vertrouwelijkheid en gemeenschap met God. "Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten gezeten is, vernacht in de schaduw des Almachtigen." Ps. 91 : 1. Laten zij, die de zegen Gods begeren, kloppen en wachten voor de deur der genade, met vaste zekerheid, zeggende: Want Gij, Here, hebt gezegd: Een ieder die bidt, ontvangt, en die zoekt, vindt en wie klopt, die zal worden opengedaan.

Jezus keek naar de mensen die bijeengekomen waren om Zijn woorden te horen en verlangde ernstig, dat de grote schare de genade en liefdevolle zachtmoedigheid van God op hun juiste waarde zou schatten. Als een illustratie van hun behoefte en van Gods gewilligheid om te vergeven, schildert Hij voor hun ogen het beeld van een hongerig kind, dat zijn aardse ouders om brood vraagt. "Of welk mens onder u," zeide Hij, "zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?" Hij doet een beroep op de tedere, natuurlijke genegenheid van een ouder voor zijn kind, en zegt dan: "Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden." Geen mens met een vaderhart zou zich afwenden van zijn zoon wanneer die hongerig is en om brood vraagt. Zouden zij denken dat hij in staat zou zijn zijn kind te bespotten, hem te kwellen door zijn verwachtingen op te wekken om hem slechts teleur te stellen? Zou hij hem beloven, dat hij goed voedzaam brood zou geven, en hem dan een steen geven? En zou iemand God onteren door te menen, dat Hij geen gehoor zou geven aan de smeekbeden van Zijn kinderen?

Indien dan gij, die menselijk en slecht zijt "goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader uit de hemel de Heilige Geest geven aan hen, die Hem daarom bidden?" Luc. 11 : 13. De Heilige Geest, Zijn Vertegenwoordiger, is de grootste van alle gaven. Alle "goede dingen" zijn hierin vervat. De Schepper Zelf kan ons niets groters, niets beters geven. Wanneer wij de Here smeken om medelijden te hebben met ons in onze nood, en ons te leiden door Zijn Heilige Geest, zal Hij Zich nooit van ons gebed afkeren. Het is zelfs mogelijk, dat een ouder zich afwendt van zijn hongerig kind, maar God kan nooit de kreet van het noodlijdende, verlangende hart onbeantwoord laten. Met welk een heerlijke tederheid heeft Hij Zijn liefde beschreven! Voor hen die in donkere dagen het gevoel hebben dat God geen acht op hen slaat, luidt de boodschap van het Vaderhart aldus: "Sion zegt: De Here heeft mij verlaten en de Here heeft mij vergeten. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet. Zie, Ik heb u in Mijn handpalmen gegrift." Jes. 49 : 14-16.

Iedere belofte in het Woord van God geeft ons het onderwerp, waarvoor wij moeten bidden, en stelt ons het plechtige woord van Jehova voor ogen als onze zekerheid. Welke geestelijke zegening wij ook van node hebben, het is ons voorrecht daarop aanspraak te maken door Jezus. Wij kunnen, met de eenvoud van een kind, aan de Here vertellen wat wij nodig hebben. Wij kunnen Hem onze tijdelijke noden vertellen, en Hem vragen om brood en kleding evenzeer als om het brood des levens en het kleed van de gerechtigheid van Christus. Uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen be-hoeft, en u wordt uitgenodigd om Hem daarom te vragen. Door de naam van Jezus wordt iedere gunst ontvangen. God zal die naam eren, en zal voorzien in uw behoeften uit de rijkdom van Zijn mildheid.

Maar vergeet niet, dat u door tot God te gaan als tot uw Vader, u uw positie ten opzichte van Hem als kind erkent. U vertrouwt niet alleen op Zijn goedheid, maar geeft u in alle dingen over aan Zijn wil, wetende dat Zijn liefde onveranderlijk is. U geeft uzelf om Zijn werk te doen. Aan de mensen, die Hij geboden had, eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken, gaf Jezus de belofte: "Bidt, en gij zult ontvangen."

De gaven van Hem, Die alle macht bezit in hemel en op aarde, zijn weggelegd voor de kinderen van God. Gaven, zo kostbaar, dat ze tot ons komen door het kostbare offer van het bloed van de Verlosser; gaven die het diepste verlangen van het hart zullen bevredigen; gaven die eeuwig blijven bestaan, zullen ontvangen en genoten worden door allen die tot God komen als kinderkens. Maak Gods beloften u eigen, pleit daar op voor Zijn aangezicht als op Zijn eigen woorden, en gij zult de volheid der vreugde ontvangen.

"Alles nu wat gij wilt, dat de mensen u doen, doet gij hun ook aldus."

Met de verzekering van Gods liefde jegens ons, verbindt Jezus liefde jegens elkander, als één alomvattend beginsel, dat alle verhoudingen van de menselijke maatschappij dekt.

De Joden hadden zich zorgen gemaakt over wat ze zouden ontvangen; de last van hun ongerustheid was, zich te verzekeren van datgene, aan macht, eerbied en dienstbetoon, waarop zij recht meenden te hebben. Maar Christus leert ons, dat onze zorg niet moet zijn: Hoeveel moeten wij ontvangen? maar: Hoeveel kunnen wij geven? De maatstaf van onze verplichting jegens anderen vinden we in datgene wat wij beschouwen als hun verplichting jegens ons.

Wanneer u met anderen omgaat, stel dan uzelf in hun plaats. Dring door in hun gevoelens, hun moeilijkheden, hun teleurstellingen, hun vreugden en hun smarten. Vereenzelvig uzelf met hen, en doe dan aan hen zoals u, wanneer u van plaats zou moeten ruilen, zou willen dat zij aan u zouden doen. Dit is de ware regel van eerlijkheid. Het is een andere wijze van zeggen voor het gebod: "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf." En het is de korte inhoud van de leer van de profeten. Het is een beginsel des hemels, en zal ontwikkeld worden in allen die geschikt zijn voor de heilige gemeenschap daar.

De gulden regel is het beginsel van ware hoffelijkheid, en de zuiverste illustratie daarvan zien wij in het leven en karakter van Jezus. O, welke stralen van tederheid en schoonheid straalden uit het dagelijks leven van onze Heiland! Welk een lieflijkheid vloeide uit Zijn aanwezigheid! Dezelfde geest zal geopenbaard worden in Zijn kinderen. Zij, bij wie Christus woont, zullen omgeven zijn door een goddelijke sfeer. Hun witte klederen van reinheid zullen geuren van de reuk uit de tuin des Heren. Hun gelaat zal licht weerstralen van het Zijne, en het pad verlichten voor struikelende, vermoeide voeten.

Geen mens die het ware ideaal voor ogen heeft van wat een karakter volkomen maakt, zal falen de tederheid en het medegevoel van Christus te openbaren. De invloed der genade zal het hart verzachten, de gevoelens louteren en zuiveren, en een hemelse kiesheid en gevoel voor verhoudingen geven.

Maar de gulden regel heeft nog een diepere betekenis. Een ieder, die tot rentmeester gemaakt is over de menigvuldige genade Gods, wordt opgeroepen om deze genade mee te delen aan zielen die in onwetendheid en duisternis zijn, evenals hij, indien hij in hun plaats was, zou willen, dat zij die genade aan hem zouden mededelen. De apostel Paulus zegt: "Van Grieken en niet-Grieken, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar." Rom. 1 : 14. Alles wat u geweten hebt over de liefde van God, alles wat gij hebt ontvangen aan rijke gaven van Zijn genade, meer dan de meest onwetende en verdorven ziel op aarde, bent u die ziel schuldig, om deze gaven aan hem mee te delen.

Zo is het ook met de gaven en zegeningen in dit leven; wat u ook bezit boven uw medemensen, maakt u tot een schuldenaar in dat opzicht, jegens allen die minder begunstigd zijn. Indien wij rijkdommen bezitten, of zelfs de goede dingen in het leven, dan staan wij onder de zeer grote verplichting voor de lijdende zieken te zorgen, voor de weduwe en de wees, zoals wij zouden verlangen dat ze voor ons zouden zorgen indien wij in hun omstandigheden waren en zij in de onze.

Tussen de regels van de gulden regel door leren wij dezelfde waarheid die elders in de bergrede geleerd werd, n.l.: "Met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden." Datgene wat wij anderen aandoen, of het nu goed of kwaad is, zal zeker op ons eigen hoofd terugkomen, als zegen of als vloek. Wat wij ook geven, wij zullen het terug ontvangen. De aardse zegeningen, die wij aan anderen mededelen, kunnen en zullen dikwijls op dezelfde wijze worden terug betaald. Wat wij geven komt, in tijden van nood, dikwijls viervoudig tot ons terug. Maar daarenboven worden alle gaven terugbetaald, reeds in dit leven, door een grotere stroom van Zijn liefde, die de som is van alle heerlijkheid en schatten des hemels. En kwaad dat anderen wordt aangedaan, keert ook weer op ons eigen hoofd terug. Een ieder die de vrijheid heeft genomen om te veroordelen of te ontmoedigen, zal in zijn eigen ervaringen geleid worden over de weg, die hij anderen heeft doen gaan; hij zal voelen wat zij geleden hebben door zijn gebrek aan medeleven en tederheid. Het is de liefde Gods jegens ons die dit heeft verordineerd. Hij wil ons ertoe brengen, een afschuw te hebben van onze eigen hardheid des harten, en onze harten open te stellen zodat Jezus erin kan wonen. En zo komt uit het kwade het goede voort, en wat een vloek scheen te zijn wordt een zegen.

De maatstaf van de gulden regel is de ware maatstaf van het Christendom; alles wat daaraan ontbreekt is bedrog. Een godsdienst, die de mensen ertoe leidt een lage dunk te hebben van menselijke wezens, waaraan Christus zoveel waarde heeft gehecht, dat Hij Zichzelf voor hen gegeven heeft, een godsdienst die ons ertoe zou brengen ons niet meer te bekommeren om menselijke noden, lijden of rechten, is een valse godsdienst. Door de aan-spraken van de armen, de noodlijdenden en de zondaars gering te achten, bewijzen wij dat wij verraders van Christus zijn. Juist omdat mensen de naam van Christus aannemen, terwijl zij in hun leven Zijn karakter verloochenen, heeft het Christendom zo weinig kracht in de wereld. De naam des Heren wordt gelasterd om deze dingen.

Van de kerk der apostelen uit die glorievolle dagen toen de heerlijkheid van de verrezen Christus over hen lichtte, staat geschreven: "Ook niet één van hen zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk." "Er was ook niet één behoeftig onder hen." "En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen." "En voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten, en zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk. En de Here voegde dagelijks toe aan de kring die behouden werden." Hand. 4 :32, 34, 33; 2 :46, 47. Doorzoek hemel en aarde, en geen waarheid wordt met meer kracht geopenbaard, dan die openbaar gemaakt wordt in de werken der barmhartigheid aan hen, die medeleven en hulp nodig hebben. Dit is de waarheid die in Jezus is. Wanneer zij, die de naam van Christus belijden, de beginselen van de gulden regel in praktijk zullen brengen, zal dezelfde kracht het evangelie ondersteunen als. in de tijden der apostelen.

"Eng is de poort en smal de weg, die ten leven leidt."

In de tijd van Christus leefden de mensen in Palestina in ommuurde steden, die meestal gelegen waren op heuvels of op bergen. De poorten, die gesloten werden bij zonsondergang, bereikte men langs steile, rotsachtige wegen, en de reiziger, die aan het einde van de dag naar huis trok, moest zich dikwijls in haast langs zijn weg spoeden en de moeilijke bestijging maken, om vóór de nacht viel de poort te bereiken. Hij die bleef dralen werd buitengesloten.

De smalle, steile weg die leidde naar huis en rust gaf Jezus een sprekend beeld van de weg van de Christen. Het pad, dat Ik voor u bestemd heb, zegt Hij, is smal; de poort is moeilijk binnen te gaan; want de gulden regel sluit alle trots en zelfzucht uit. Er bestaat inderdaad een bredere weg; maar het einde daarvan is de ondergang. Indien ge het pad van het geestelijk leven beklimt, moet u voortdurend stijgen, want het is een weg die naar boven leidt. U moet met de minderheid meegaan, want de meerderheid zal het pad kiezen dat naar beneden leidt.

Het gehele mensdom kan langs de weg naar de dood gaan, met al hun wereldsgezindheid, al hun zelfzucht, al hun trots, oneerlijkheid en zedelijk verval. Er is ruimte voor de mening en de leerstellingen van alle mensen, ruimte om toe te geven aan zijn neigingen, om datgene te doen wat zijn eigenliefde hem ingeeft. Om het pad in te slaan dat ten verderve leidt, behoeft u niet naar de weg te zoeken; want de poort is wijd, en de weg is breed, en uw voeten vinden vanzelf de weg naar het pad dat ten dode leidt.

Maar de weg naar het leven is smal, en de toegang nauw. Indien u u vastklemt aan een zonde waarin u gemakkelijk vervalt, zult u bemerken, dat de weg te smal is, zodat u er niet kunt binnen gaan. Uw eigen wegen, uw eigen wil, uw slechte gewoonten en gebruiken moet u opgeven indien u op de weg des Heren wilt blijven. Hij, die Christus wil dienen, kan niet de inzichten van de wereld volgen, of voldoen aan de maatstaf van de wereld. Het pad des hemels is te smal voor voornamen en rijken zich daar in alle statie te laten rijden, te smal voor het spel van egocentrische eerzucht, te steil en te ruw om beklommen te worden door mensen die op hun gemak gesteld zijn. Inspanning, geduld, zelfopoffering, verwijten, armoede en de tegenstand der zondaars, waren het deel van Christus, en dat moet ook ons deel zijn, indien wij ooit het Paradijs Gods zullen binnengaan.

Concludeert daaruit echter niet, dat de weg naar boven de moeilijke weg is, en de weg naar beneden de gemakkelijke. Overal langs de weg die naar de dood leidt vindt men moeiten en zorgen, er zijn smarten en teleurstellingen, er zijn waarschuwingen om niet verder te gaan. Gods liefde heeft het moeilijk gemaakt voor de achtelozen en weerbarstigen om zichzelf te vernietigen. Het is waar, dat het pad van satan schijnbaar aantrekkelijk gemaakt wordt, maar het is alles bedrog; op de weg van het kwaad vindt men bitter berouw en verterende bezorgdheid. Wij denken wellicht, dat het aangenaam is, trots en wereldse eerzucht te koesteren; maar het einde is ellende en smart. Zelfzuchtige plannen vleien misschien met schone beloften, en geven hoop op vermaak; maar wij zullen bemerken, dat ons geluk vergiftigd is, en dat ons leven verbitterd wordt door verwachtingen die onszelf tot middelpunt hebben. Op de weg die naar beneden leidt is de toegang wellicht vrolijk versierd met bloemen, maar op het pad vindt men doornen. De lichte hoop, die de ingang bestraalt, verdwijnt in de duisternis der wanhoop; en de ziel die dat pad volgt, daalt af in de schaduwen van de eindeloze nacht.

"De weg der trouwelozen is onbegaanbaar," maar de wegen der wijsheid "zijn lieflijke wegen, al haar paden zijn vrede." Spr. 13 : 15; 3 : 17. Iedere daad van gehoorzaamheid aan Christus, iedere daad van zelfverloochening om Zijnentwille, iedere beproeving die goed doorstaan wordt, iedere overwinning die behaald wordt op de verzoeking, is een stap voorwaarts op de weg naar de heerlijkheid van de uiteindelijke overwinning. Indien wij Christus als onze Gids aannemen, zal Hij ons veilig leiden. De ergste zondaar behoeft de weg niet kwijt te raken. Geen mens, die bevend zoekt, behoeft af te dwalen van zijn wandel in het reine en heilige licht. Hoewel het pad zo smal is, zo heilig, dat de zonde daarop niet kan worden toegelaten, staat het nochtans open voor allen, en niet één twijfelende, bevende ziel behoeft te zeggen: "God bekommert Zich niet om mij."

De weg is dan wel ruw en steil, rechts en links kunnen valstrikken zijn, wij kunnen te kampen hebben met moeiten op onze reis; wanneer wij vermoeid zijn en naar rust verlangen kan het zijn, dat wij verder moeten zwoegen, wanneer wij zwak zijn kan het gebeuren dat wij moeten strijden, wanneer wij ontmoedigd zijn moeten wij blijven hopen, maar met Christus als onze Gids, zullen wij zeker uiteindelijk de haven waarnaar wij verlangd hebben bereiken. Christus zelf is vóór ons de ruwe weg gegaan, en Hij heeft het pad geëffend voor onze voeten.

En langs de gehele steile weg die tot het eeuwige leven leidt zijn bronnen van vreugde om de vermoeiden te verkwikken. Zij die wandelen in de wegen der wijsheid hebben, zelfs in de vervolging, grote vreugde; want Hij, Die hun ziel liefheeft, gaat onzichtbaar naast hen. Bij iedere stap naar boven gevoelen zij duidelijker de aanraking van Zijn hand; bij iedere schrede vallen helderder stralen van heerlijkheid van de Ongeziene op hun pad; en hun lofliederen, die steeds hoger opklinken, stijgen omhoog en mengen zich met de liederen van de engelen voor de troon. "Het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot aan de volle dag." Spr. 4:18.

"Strijdt om in te gaan door de enge poort " (Luc. 13:24).

De reiziger die zich verlaat had, en die zich haastte om de stadspoort voor zonsondergang te bereiken, kon zich onderweg niet laten ophouden door attracties langs de weg. Zijn gehele aandacht was gericht op het éne doel, de poort binnen te gaan. Hetzelfde najagen van ons doel, zei Jezus, moet gevonden worden in het leven van de Christen. Ik heb u de karakterheerlijkheid geopenbaard, die de ware heerlijkheid van Mijn koninkrijk is. Het belooft u geen aardse macht; nochtans is het uw grootste verlangen en uw volledige inspanning waard. Ik doe geen beroep op u om in het grote wereldrijk naar de macht te streven, maar concludeer daaruit niet, dat er geen strijd gestreden moet worden, geen overwinningen moeten worden behaald. Ik gebied u te strijden, te worstelen om Mijn geestelijk koninkrijk binnen te gaan.

Het Christelijk leven is een strijd en een opmars. Maar de overwinning die behaald moet worden, wordt niet behaald door menselijke kracht. Het slagveld is het gebied van het hart. De strijd die wij moeten leveren -- de grootste strijd die ooit werd geleverd door de mens -- is de overgave van het eigen-ik aan de wil van God, het overgeven van het hart aan de oppermacht der liefde. De oude natuur, die geboren is uit bloed en uit de wil van het vlees, kan het koninkrijk Gods niet beërven. De erfelijke neigingen, de vroegere gewoonten moeten worden opgegeven.

Wie besluit het koninkrijk binnen te gaan, zal bemerken dat alle machten en hartstochten van de niet-wedergeboren natuur, gesteund door de krachten van het rijk der duisternis, zich tegen hem in slagorde hebben opgesteld. Zelfzucht en trots zullen het opnemen tegen alles, waaruit zou blijken dat ze zondig zijn. Wij kunnen uit onszelf niet de boze begeerten en gewoonten over-winnen die strijden om de overhand te krijgen. Wij kunnen niet de machtige vijand overwinnen die ons als slaven gevangen houdt. God alleen kan ons de overwinning schenken. Hij wil, dat wij meester zullen zijn over onszelf, over onze eigen wil en wegen. Maar Hij kan niet in ons werken zonder onze toestemming en medewerking. De goddelijke Geest werkt door de vermogens en krachten die aan de mens gegeven zijn. Onze krachten moeten samenwerken met God.

De overwinning zal niet behaald worden zonder veel, ernstig gebed, zonder dat wij onszelf bij iedere schrede vernederen. Onze wil zal niet gedwongen worden samen te werken met de goddelijke krachten, maar hij moet vrijwillig onderworpen worden. Indien het mogelijk zou zijn de invloed van de Geest van God met honderdvoudige kracht op u te doen inwerken, dan zou u dat nog niet tot een Christen maken, tot een geschikte onderdaan voor de hemel. De vesting van Satan zou niet verbroken worden. De wil moet aan de zijde van Gods wil geplaatst worden. U bent niet in staat, uit uzelf, om uw bedoelingen en verlangens en neigingen ondergeschikt te maken aan de wil van God; maar indien gij "gewillig zijt om gewillig gemaakt te worden," zal God het werk voor u tot stand brengen, "zodat wij de redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, slechten, elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus." 2 Cor. 10 : 5. Dan zult gij "uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt." Phil. 2 : 12, 13. Maar velen die aangetrokken worden door de schoonheid van Christus en door de heerlijkheid des hemels, deinzen terug voor de voorwaarden waarop dit alles hun eigendom kan worden.

Er zijn vele mensen op de brede weg die niet volkomen tevreden zijn over het pad waarop zij wandelen. Zij verlangen los te breken uit de slavernij der zonde, en in eigen kracht proberen zij de strijd aan te binden tegen hun zondige praktijken. Zij kijken in de richting van het smalle pad en de enge poort; maar zelfzuchtige genoegens, liefde voor de wereld, trots, en onheilige eerzucht werpen een hindernis op tussen hen en de Heiland. Om hun eigen wil en datgene wat zij naar eigen verkiezing liefhebben of najagen te verzaken, moeten zij een offer brengen waarvoor zij aarzelen, versagen en zich afwenden. Velen "zoeken in te gaan, en zullen het niet kunnen." Zij verlangen het goede, zij doen een poging om het te bereiken; maar zij verkiezen het niet; zij hebben geen vastomlijnd doel, dat zij willen bereiken ten koste van alles.

De enige hoop voor ons wanneer we willen overwinnen is onze wil te verenigen met de wil van God, en met Hem samen te werken, uur na uur, dag na dag. We kunnen niet ons eigen-ik behouden en nochtans het koninkrijk Gods binnengaan. Indien wij ooit de heiligheid bereiken, zal dat zijn door zelfverloochening en door het aannemen van de geest van Christus. Trots en zelf genoegzaamheid moeten gekruisigd worden. Zijn wij gewillig de prijs te betalen die ons gevraagd wordt? Zijn we gewillig, onze eigen wil in volmaakte overeenstemming met de wil van God te laten brengen? Pas wanneer wij dat willen, kan de hervormende genade van God over ons geopenbaard worden.

De strijd die wij moeten voeren is "de goede strijd des geloofs." "Hiervoor span ik mij ook in," zei de apostel Paulus, "onder zware strijd, naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht." Col. 1 : 29. In de grote crisis van zijn leven zonderde Jakob zich af om te bidden. Hij was vervuld van één allesoverheersend doel, -- te trachten een ander karakter te krijgen. Maar terwijl hij God smeekte, legde een vijand, naar hij meende, de hand op hem, en de gehele nacht worstelde hij voor zijn leven. Maar het doel van zijn ziel werd niet veranderd door het gevaar voor zijn leven zelf. Toen zijn kracht bijna uitgeput was, zond de Engel Zijn goddelijke kracht uit, en op Zijn aanraking wist Jacob, met wie hij gestreden had. Gewond en hulpeloos viel hij aan de borst van de Heiland, smekend om Zijn zegen. Hij wilde niet afgewezen worden, noch ophouden te bidden, en Christus willigde het verzoek in van deze hulpeloze, berouwvolle ziel, naar Zijn belofte: "Tenzij men Mijn bescherming aangrijpt, met Mij vrede maakt, vrede met Mij maakt." Jes. 27 : 5. Jacob pleitte met vastbesloten geest: "Ik laat u niet gaan, tenzij Gij mij zegent." Gen. 32 : 26. Deze geest van volharding werd hem ingegeven door Hem Die geworsteld had met de patriarch. Hij was het, Die hem de overwinning schonk, en zijn naam van Jacob veranderde in Israël, zeggende: "Gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht." Gen. 32 : 28. Datgene waarom Jacob tevergeefs had geworsteld in eigen kracht, won hij door zelfovergave en een standvastig geloof. "Dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof." 1 Joh. 5 : 4.

"Wacht u voor de valse profeten."

Leraars der leugen zullen opstaan om u af te trekken van het smalle pad en de enge poort. Wacht u voor hen; hoewel zij gehuld zijn in schaapsklederen, zijn zij van binnen verscheurende wolven.

Jezus geeft ons de toetssteen, waarmede wij de valse leraars kunnen onderscheiden van de ware. "Aan hun vruchten zult gij hen kennen," zegt Hij. "Men leest toch geen druiven van doornen, of vijgen van distels?"

Ons wordt niet gezegd, dat wij hen moeten beoordelen naar hun schone redevoeringen en naar hun verheven belijdenissen. Zij moeten beoordeeld worden naar het Woord Gods. "Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad." Jes. 8 : 20 "Houd maar op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren, als gij toch afwijkt van verstandige woorden." Spr. 19 : 27. Welke boodschap brengen deze leraars? Brengt deze u tot eerbied en vrees voor God? Brengt die u ertoe, uw liefde voor Hem openbaar te maken door gehoorzaamheid aan Zijn geboden? Indien mensen niet het belang van de zedenwet gevoelen, indien zij Gods geboden lichtvaardig bezien, indien zij een van de minste van Zijn geboden verbreken en alzo de mensen leren, dan zullen zij niet geacht worden in het koninkrijk des hemels. Wij kunnen dan weten dat hun aanspraken ongegrond zijn. Zij doen hetzelfde werk, dat zijn oorsprong vindt in de vorst der duisternis, de vijand van God.

Niet allen die Zijn naam belijden en Zijn vaandel dragen behoren Christus toe. Velen die in Mijn naam geleerd hebben, zei Jezus, zullen tenslotte te licht bevonden worden. "Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd en in Uw naam boze geesten uitgedreven en in Uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wette-loosheid."

Er zijn mensen, die menen dat zij gelijk hebben, wanneer zij ongelijk hebben. Terwijl zij beweren dat Christus hun Here is, en belijden vele goede werken te doen in Zijn naam, zijn zij werkers der wetteloosheid. "Woorden van liefde zijn in hun mond, maar hun hart gaat uit naar hun woekerwinst." Hij die Gods Woord aan hen verklaart, is voor hen "als een liefdeslied, schoon van klank, passend bij snarenspel. Zij horen uw woorden, maar doen er geenszins naar." Ez. 33 : 31, 32.

Alleen maar belijden een discipel te zijn heeft geen waarde. Het geloof in Christus dat de ziel behoudt is niet datgene, wat velen heden voorgeven dat het is. "Geloof, geloof," zeggen zij, "en u behoeft de wet niet te houden." Maar een geloof dat niet tot gehoorzaamheid leidt is een leugen. De apostel Johannes zegt: "Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet." 1 Joh. 2 : 4. Laat niemand de gedachte koesteren, dat speciale voorzienigheden of wonderlijke openbaringen het bewijs zullen zijn van de oprechtheid van hun werk of van de ideeën die zij voorstaan. Wanneer mensen lichtvaardig zullen spreken over het Woord van God en hun indrukken, gevoelens en oefeningen zullen stellen boven de goddelijke maatstaf, kunnen wij weten dat zij geen licht in zich hebben.

Gehoorzaamheid is de toets van het discipelschap. Het is het houden van de geboden dat de oprechtheid van onze belijdenis der liefde bewijst. Wanneer de leer die wij aannemen de zonde in ons hart doodt, de ziel reinigt van bezoedeling en vruchten van heiligheid draagt, mogen wij weten, dat het de waarheid Gods is. Wanneer welwillendheid, zachtmoedigheid, een warm hart en medegevoel in ons leven geopenbaard worden, wanneer de vreugde van het doen van het goede in ons hart woont, wanneer wij Christus verhogen en niet onszelf, mogen wij weten, dat ons geloof het goede geloof is. "Hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: Indien wij Zijn geboden bewaren." 1 Joh. 2:3.

"Het hield niet, want het was op de rots gegrondvest."

De mensen waren diep onder de indruk van de woorden van Jezus. De goddelijke schoonheid van de beginselen der waarheid trok hen aan; en de plechtige waarschuwingen van Christus hadden in hun oren geklonken als de stem van de harten-doorzoekende God. Zijn woorden waren doorgedrongen tot de wortel van hun vroegere ideeën en inzichten; Zijn leer te gehoorzamen zou een verandering noodzakelijk maken in al hun gewoonten van denken en doen. Het zou hen in botsing brengen met hun godsdienstleraars, want het zou de omverwerping met zich meebrengen van het gehele bouwwerk dat geslachten van rabbi's hadden opgezet. Daarom waren slechts weinigen bereid Zijn woorden aan te nemen als leidraad voor hun leven, hoewel zij weerklank vonden in de harten der mensen.

Jezus besloot Zijn bergrede met een illustratie, die op schokkende wijze het belang naar voren bracht van het in praktijk brengen van de woorden die Hij gesproken had. Onder de scharen, die zich rond de Heiland verdrongen, waren vele mensen die hun leven hadden doorgebracht rond het meer van Galilea. Terwijl zij daar op de helling van de berg zaten en luisterden naar de woorden van Jezus, konden zij de dalen en ravijnen zien, waardoor de bergstroompjes hun weg naar de zee zochten. In de zomer verdwenen deze stromen dikwijls geheel, en bleef er slechts een droge, stoffige bedding over. Maar wanneer de winterstormen losbarstten over de heuvels werden de rivieren woeste, kolkende stromen, die soms de dalen bedekten en alles met zich meesleurden in hun tomeloze vaart. Dikwijls gebeurde het dan, dat de hutten die door de boerenmensen op de grasvlakte waren neergezet, en die schijnbaar buiten gevaar waren, weggevaagd werden. Maar hoog in de bergen werden de huizen gebouwd op de rots. In sommige delen van het land bevonden zich huizen, die geheel in de rots waren uitgehouwen, en vele daarvan hadden duizenden jaren lang de stormen doorstaan. Deze huizen werden gebouwd met zware arbeid en moeite. Zij waren niet gemakkelijk te bereiken, en hun ligging leek minder uitnodigend dan de grasrijke vlakte. Maar zij waren op de rots gegrondvest; en wind en overstroming en storm sloegen er tevergeefs tegenaan.

Gelijk deze mensen die hun huizen op de rots bouwen, zei Jezus, is hij die de woorden die Ik tot u gesproken heb zal aannemen, en die zal maken tot basis voor zijn karakter en leven. Eeuwen tevoren had de profeet Jesaja geschreven: "Het woord van onze God houdt voor eeuwig stand;" en Petrus citeerde, lang nadat de bergrede gehouden was, deze woorden van Jesaja en voegde eraan toe: "Dit nu is het woord, dat u als evangelie verkondigd is." Jes. 40:8; 1 Petr. 1 : 25. Het Woord van God is het enig blijvende dat onze wereld kent. Het is de vaste grondslag. "De hemel en de aarde zullen voorbijgaan," zei Jezus, "naar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan." Matth. 24 : 35.

De grote beginselen van de wet, van het karakter Gods, worden belichaamd door de woorden van Christus op de berg. Een ieder die daarop bouwt, bouwt op Christus, de Rots der Eeuwen. Door het Woord aan te nemen, nemen we Christus aan. En alleen zij, die op deze wijze Zijn woorden aannemen, bouwen op Hem. "Want een ander fundament dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen." 1 Cor. 3:11. "Er is ook onder de hemel geen andere naam de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden." Hand. 4 : 12. Christus, het Woord, de openbaring van God, -- de openbaring van Zijn karakter, Zijn wet, Zijn liefde, Zijn leven, -- is de enige grondslag waarop wij een karakter kunnen bouwen dat stand zal houden.

Wij bouwen op Christus door Zijn Woord te gehoorzamen. Nier hij die slechts de gerechtigheid aangenaam vindt, is rechtvaardig, maar hij die de gerechtigheid doet. Heiligheid is geen betovering; het is het gevolg van een volkomen overgave aan God; het is het doen van de wil van onze hemelse Vader. Toen de kinderen Israels gelegerd waren aan de grens van het beloofde land, was het hun niet genoeg, Kanaan te kennen, of liederen over Kanaan te zingen.

Dit alleen kon hen niet in het bezit brengen van de wijngaarden en olijfgaarden van het goede land. Zij konden het slechts naar waarheid het hunne maken door het te bezetten, door aan de voorwaarden te voldoen, door een levend geloof in God te beoefenen, door Zijn beloften op zichzelf van toepassing te brengen, terwijl zij gehoorzaamden aan Zijn. onderricht.

Godsdienst bestaat uit het doen van de woorden van Christus; niet te doen om Gods gunst te verdienen, maar omdat wij, volkomen onverdiend, de gave van Zijn liefde hebben ontvangen. Christus schenkt het behoud der mensen niet op een belijdenis alleen, maar op een geloof, dat geopenbaard wordt door werken der gerechtigheid. Doen en niet alleen zeggen wordt verwacht van de volgelingen van Christus. Door daden wordt het karakter gebouwd. "Allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods." Rom. 8 : 14. Niet zij wier harten zijn aangeraakt door de Geest, niet zij die zich nu en dan aan de kracht daarvan overgeven, maar zij die door de Geest geleid worden, zijn zonen Gods. Wilt u een volgeling van Christus worden, maar weet u niet hoe u moet beginnen? Bent u in de duisternis en weet u niet hoe u het licht moet vinden? Volg het licht dat u hebt. Stel uw hart erop om datgene te gehoorzamen wat u weet van het Woord van God. Zijn kracht, Zijn leven woont in Zijn Woord. Wanneer u het Woord in het geloof aanneemt, zal het u kracht geven om te gehoorzamen. Wanneer u acht wilt slaan op het licht dat u hebt, zal een groter licht komen. U bouwt dan op Gods Woord, en uw karakter zal worden opgebouwd naar het beeld van het karakter van Christus.

Christus, de ware fundering, is een levende steen; Zijn leven wordt geschonken aan allen die op Hem bouwen. "Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis." "In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here." 1 Petr. 2:5; Ef. 2 : 21. De stenen worden één met het fundament, want een gemeenschappelijk leven woont daarin. Geen storm kan het bouwwerk omver werpen, want alles wat het goddelijk leven deelachtig wordt, overleeft het andere.

Maar ieder bouwwerk, dat wordt opgetrokken op een andere grondslag dan het Woord van God, zal instorten. Hij, die evenals de Joden in de dagen van Christus, bouwt op het fundament van menselijke ideeën en inzichten, van vormen en ceremoniën die de mensen hebben uitgedacht, of op enig werk dat hij kan doen onafhankelijk van de genade van Christus, richt het bouwwerk van zijn karakter op drijfzand op. De woedende stormen der verzoeking zullen het zandig fundament wegzwepen, en het huis achterlatensals een wrak op de kusten des tijds.

"Daarom, zo zegt de Here:... Ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen." Jes. 28 : 16, 17.

Maar nu nog pleit genade voor de zondaar. "Zowaar Ik leef, luidt het woord des Heren Here, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven?" Ez. 33 : 11. De stem die heden spreekt tot de zondaar die nog geen berouw toont is de stem van Hem Die met pijn in het hart uitriep, toen Hij Zijn geliefde stad zag liggen: "Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten." Luc. 13 : 34, 35. In Jeruzalem zag Jezus een symbool van de wereld die Zijn genade had verworpen en veracht. Hij weende, o koppig hart, voor u! Zelfs toen de tranen van Jezus op de berg gestort werden, had Jeruzalem zich nog kunnen bekeren, en aan haar noodlot kunnen ontkomen. Voor een korte tijd wachtte de Gave des hemels nog om door haar aangenomen te worden. Zo, o hart, spreekt ook tot u Christus nog op liefdevolle toon: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij."

"Nu is het de tijd des welbehagens, zie nu is het de dag des heils." Openb. 3 : 20; 2 Cor. 6 : 2.

Gij die uw hoop op uzelf gesteld hebt, gij bouwt op zand. Maar het is nog niet te laat om te ontkomen aan de ondergang die u wacht. Vlucht, vóór de storm losbreekt, naar de veilige grond. "Zo zegt de Here: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet." "Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer." Jes. 28 : 16; 45:22. "Vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn heilrijke rechterhand." "Gij zult noch beschaamd staan noch te schande worden in alle eeuwigheid." Jes. 41 : 10; 45 : 17.