------------------------Gezin en Gezondheid GG ii 1 Voorwoord GG 9 1 Hoofdstuk 1--Richtlijnen voor een betere levenswijze GG 14 1 Hoofdstuk 2--Het erfdeel van het ge GG 21 1 Hoofdstuk 3--Het geheim van een gelukkig huwelijk GG 27 1 Hoofdstuk 4--Een voorbeeld voor een hedendaagse woninginrichting GG 32 1 Hoofdstuk 5--De problemen van demoeder GG 40 1 Hoofdstuk 6--Begrip voor het kind GG 47 1 Hoofdstuk 7--De zedelijke krachten van het gezin GG 52 1 Hoofdstuk 8--Opvoeding begint in het gezin GG 61 1 Hoofdstuk 9--Wat zal het kind lezen? GG 69 1 Hoofdstuk 10--Gezondheid begint in het gezin GG 76 1 Hoofdstuk 11--De voeding van het gezin GG 87 1 Hoofdstuk 12--Het kiezen van het beste voedsel GG 94 1 Hoofdstuk 13--Een uitgebalanceerd diëet GG 100 1 Hoofdstuk 14--De kleding voor het gezin GG 107 1 Hoofdstuk 15--Prikkelende en verdovende middelen GG 117 1 Hoofdstuk 16--Alcohol en het moderne leven GG 126 1 Hoofdstuk 17--Drankzucht kan genezen worden GG 138 1 Hoofdstuk 18--De weg tot de gezondheid GG 142 1 Hoofdstuk 19--Eenvoudige geneesmiddelen GG 150 1 Hoofdstuk 20--De verpleging in het gezin GG 153 1 Hoofdstuk 21--Lichaam en geest GG 167 1 Hoofdstuk 22--Zegeningen van het buitenleven GG 171 1 Hoofdstuk 23--De macht van het gebed GG 179 1 Hoofdstuk 24--Een Dienaar der mensheid GG 188 1 Hoofdstuk 25--De zorg voor zieken en nooddruftigen GG 203 1 Hoofdstuk 26--Met de natuur en met God GG 208 1 Hoofdstuk 27--Daden des geloofs GG 220 1 Hoofdstuk 28--Genezing der ziel GG 233 1 Hoofdstuk 29--Tot de dienst geroepen GG 244 1 Hoofdstuk 30--Kunnen we God kennen? GG 261 1 Hoofdstuk 31--Het zoeken naar waarheid GG 267 1 Hoofdstuk 32--Het onvergelijkelijke Boek GG 276 1 Hoofdstuk 33--Een bestendig, godsdienstig leven GG 286 1 Hoofdstuk 34--De omgang met anderen GG 295 1 Hoofdstuk 35--De hoogste ervaring ------------------------Voorwoord GG ii 1 Uw weg door het leven legt u maar éénmaal af. De jaren, die u mogelijk zijn toebedeeld, zijn betrekkelijk maar weinige. Hoe kunt u daarvan het meeste profijt trekken? Welke zegeningen houden ze voor u in? En wel de allerbelangrijkste vraag: Welke invloed oefent u uit op het leven van anderen? GG ii 2 Tot de rijkste schatten van het leven behoren onder andere gezondheid, een gelukkig gezin, goede vrienden en vrede des harten. Dit alles kan uw bezit zijn, ongeacht uw plaats in het leven of financiële omstandigheden. Gij hebt de sleutel daartoe in uw eigen hand. GG ii 3 Wilt gij het meeste voordeel hebben van uw levenswandel, dan moet u zich instellen op bepaalde en noodzakelijke beginselen. Alleen uw daden en uw levenshouding zullen de graad van het geluk bepalen, dat u kunt genieten. GG ii 4 Dit boek is van de hand van een schrijfster, die bekend is geworden door haar vele geestverheffende geschriften. GG ii 5 Zij getuigt hierin niet alleen van een grote ervaring op practisch gebied, maar eveneens van een rijk en zeldzaam inzicht in de diepere aangelegenheden van het leven. De levensvragen, hierin naar voren gebracht, zijn tot zegen geworden van millioenen mensen, die deze door middel van Ellen G. White hebben ontvangen, hetzij vanaf het podium op openbare vergaderingen in tal van landen, of door middel van haar boeken, welke in de voornaamste talen der wereld zijn verschenen. Haar boodschap komt nu tot u in deze Nederlandse uitgave. GG ii 6 De verschillende hoofdstukken van dit boek zijn gekozen uit het grotere en veel gelezen werk: "The Ministry of Healing". GG iii 1 Met enkele weinige uitzonderingen zijn de hoofdstukken in hun geheel opgenomen. GG iii 2 Hier en daar zijn in de behandelde onderwerpen enkele kleine veranderingen aangebracht, waarmede het doel van deze uitgave beter is gediend. GG iii 3 Dat de vitale waarheden, welke dit boek bevat, zijn lezers mogen leiden tot een rijker en meer triomferend leven, is de oprechte wens van DE UITGEVERS. ------------------------Hoofdstuk 1--Richtlijnen voor een betere levenswijze GG 9 1 opvoeding in de beginselen der gezondheid is heden ten dage meer nodig dan ooit tevoren. Niettegenstaande de wonderlijke vooruitgang op het gebied van de geriefelijkheden des levens, ook wat betreft de gezondheidsdienst en de behandeling van ziekten, is het verval van lichamelijke kracht en uithoudingsvermogen alarmerend. Dit vraagt de aandacht van allen, die hart hebben voor het welzijn van hun medemensen. GG 9 2 Onze gekunstelde, opgeschroefde beschaving bereidt de weg voor euvels, die verderfelijk zijn voor gezonde beginselen.Gewoonten en vormen zijn in strijd met de natuur. De praktijken die daaruit ontstaan, het toegeven aan lusten, tasten voortdurend de lichamelijke en verstandelijke krachten aan, en leggen de mensheid een ondragelijke last op. Onmatigheid en misdaad, ziekte en ellende, zijn aan de orde van de dag. GG 9 3 Velen overtreden de gezondheidswetten onbewust en derhalve moet men hen daarop wijzen. Maar de meesten weten beter dan zij doen. Hun moet het belang onder ogen gebracht worden, dat zij hun kennis ook moeten gebruiken voor een betere levenswijze. GG 9 4 In het algemeen wordt te weinig aandacht geschonken aan het behoud van een goede gezondheid. Het is toch veel beter ziekte te voorkomen dan de behandeling te kennen, wanneer deze zich voor mocht doen. GG 9 5 Het is de plicht van iedereen, voor zijn eigen bestwil en die der mensheid, zich op de hoogte te stellen van de wetten des levens en die nauwgezet te gehoorzamen. Allen moeten bekend worden met het meest wonderlijke van alle organismen, het menselijk lichaam. Zij moeten begrip hebben van de functie's der verschillende organen, en hoe deze op elkander zijn aangewezen voor een gezonde functionnering van het geheel. Zij moeten de invloed bestuderen van de geest op het lichaam, en van het lichaam op de geest, alsmede de wetten, waaronder GG 10 1 Zuivere lucht, zonlicht, matigheid, rust, lichaamsoefening, zekere kennis bezitten van natuurgeneeswijzen en hoe die toe zij staan. GG 10 2 een juist diëet, het gebruik van water, vertrouwen in goddelijke kracht, ziedaar de ware geneesmiddelen. Een ieder moet een te passen. Het is nodig zowel de beginselen te verstaan inzake ziekenverpleging, als in de praktijk die kennis op de juiste wijze toe te passen. GG 10 3 Het gebruik van natuurlijke geneesmiddelen vereist bepaalde zorg en moeite, die menigeen zich niet wil getroosten. Het genezingsen opbouwproces van de natuur geschiedt geleidelijk, en voor de ongeduldige vaak al te langzaam. GG 10 4 Het opgeven van nadelige gewoonten vraagt een offer. Maar ten slotte zal men ervaren, dat de natuur, indien niet aan banden gelegd, haar werk verstandig en goed doet. Zij, die volhouden te gehoorzamen aan haar wetten, zullen de vruchten in gezondheid van lichaam en geest oogsten. GG 10 5 We kunnen er niet genoeg aan herinnerd worden, dat gezondheid niet van het toeval afhangt. Dat is een gevolg van gehoorzaamheid aan de wet. Dit wordt erkend door hen, die deelnemen aan athletische spelen of buitengewone prestaties van het lichaam moeten verlangen. Deze mensen onderwerpen zich aan de zorgvuldigste voorbereiding. Zij stellen zich onder ijzeren tucht en ondergaan een nauwgezette training. Elke physieke gewoonte wordt aan een vaste regel getoetst. Zij weten, dat nalatigheid, uitspatting of zorgeloosheid, die een orgaan of lichaamsfunctie verzwakt of aantast, een nederlaag tengevolge zou hebben. GG 10 6 Van hoeveel meer belang is zo'n nauwgezetheid om een overwinning te behalen in de strijd des levens. Het zijn geen spiegelgevechten, waarin we betrokken zijn. We nemen deel aan een strijd, waar het eeuwig wel of wee vanaf hangt. We staan tegenover onzichtbare vijanden. Boze engelen streven naar de heerschappij over ieder menselijk schepsel. GG 10 7 Wat de gezondheid benadeelt, vermindert niet alleen de lichaamskracht, maar zal ook de geestelijke en zedelijke krachten verzwakken. Het zich overgeven aan een of andere ongezonde gewoonte, maakt het iemand moeilijker om goed en kwaad van elkander te onderscheiden en dientengevolge zal men het kwaad moeilijker kunnen weerstaan. Het vergroot het gevaar te falen en ten onder te gaan. GG 11 1 "Die in de loopbaan lopen, lopen allen wel, maar één ontvangt de prijs." In de strijd, waarin wij betrokken zijn, kunnen allen winnen, die zich de tucht willen opleggen om aan de juiste beginselen te gehoorzamen. De praktijk van deze beginselen in de levensdetails, wordt maar al te vaak als van geen belang beschouwd -- een te onbeduidende aangelegenheid -- om daaraan aandacht te schenken. Maar gezien hetgeen er op het spel staat, is niets, waarmede we te doen hebben, van belang ontbloot. Elke daad werpt haar gewicht in de schaal, die zal overslaan naar ‘s levens overwinning of ondergang. De Bijbel vraagt ons: "Loopt dan zó, dat gij die behaalt" (N. Vert.) (1 Cor. 9 : 24). GG 11 2 Bij onze eerste ouders had een onmatig verlangen het verlies van het Paradijs ten gevolge. Matigheid in alle dingen heeft meer te doen met onze terugkeer tot de Hof van Eden, dan men zich bewust is. GG 11 3 Wijzende op de zelfverloochening, op de onthouding, waaraan de mededingers in de oude Griekse spelen zich onderwierpen, schrijft de apostel Paulus: "Een iegelijk, die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Deze dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. Ik loop dan alzó, niet als op het onzekere; ik kamp alzó, niet als de lucht slaande; maar ik bedwing mijn lichaam,en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde" (1 Cor. 9 : 25--27). GG 11 4 De vooruitgang in de hervorming berust op een duidelijke erkenning van de grondwaarheid. Waar enerzijds het gevaar schuilt in een begrensde philosophie of een versteende, koude orthodoxy, is er anderzijds groot gevaar in een zorgeloos liberalisme. Het fundament van een blijvende hervorming is de wet van God. Wij moeten in duidelijke, klare lijnen aantonen hoe nodig het is deze wet te gehoorzamen. Haar beginselen moeten de mensen worden voorgehouden. Als God zelve, zijn deze eeuwigdurend en onverander lijk. GG 11 5 Eén van de meest betreurenswaardige gevolgen van de oorspronkelijke afval, was het verlies van ‘s mensen macht om zich zelve te beheersen. Alleen wanneer deze macht opnieuw is verkregen, kan er sprake zijn van een wezenlijke vooruitgang. GG 11 6 Het lichaam is het enige middel, waardoor de geest en de ziel zich kunnen ontwikkelen voor de karaktervorming. Het is om die reden, dat de vijand der zielen zijn aanvallen direct richt op het verzwakken en ontaarden van de lichaamskrachten. Zijn succes hier betekent de overgave van het gehele wezen aan het kwade. De neigingen van ons lichamelijk wezen, tenzij dit onder het beheer komt van een hogere macht, zullen zeer zeker ondergang en dood ten gevolge hebben. GG 12 1 Het lichaam moet onder bedwang gebracht worden. De hogere machten van het schepsel moeten overheersen. De lusten moeten beheerst worden door de wil, die op zichzelve weder onder controle van God moet staan. De koninklijke macht der rede, geheiligd door de Goddelijke genade, moet in ons leven de scepter zwaaien. GG 12 2 De eisen Gods moeten geworteld zijn in het geweten. Mannen en vrouwen moeten gewezen worden op de plicht der zelfbeheersing, op de behoefte aan reinheid, op verlossing uit de kluisters van ontaarde begeerten en bezoedelende gewoonten. In hun harten moet het feit gegrift worden, dat al hun krachten van geest en lichaam gaven Gods zijn, en dat deze in de best mogelijke conditie moeten bewaard blijven voor Zijn dienst. GG 12 3 In die rituële dienst van het verleden, die het Evangelie symbolisch voorstelde, mocht geen gebrekkig offer op ‘s Heeren altaar gebracht worden. Het offer, dat Christus symboliseerde, moest vlekkeloos zijn. Het woord van God wijst hierop ter illustratie, hoe Zijn kinderen moeten zijn -- "heilig en onberispelijk", "een levende offerande", "Gode welbehagelijk" (Efeze 5 : 27; Romeinen 12 : 1). GG 12 4 Zonder de Goddelijke kracht kan geen oprechte hervorming tot stand komen. Menselijke obstakels tegen de natuurlijke en aangekweekte neigingen zijn wat de zandbank is in de stroom. De verzoekingen, die ons besluipen van binnen en van buiten uit kunnen we alleen dan weerstaan, wanneer het leven van Christus een bezielende kracht in ons leven wordt. GG 12 5 Christus kwam naar deze wereld en Zijn leven was gefundeerd op Gods wet, opdat de mens een volmaakte heerschappij zou bezitten over de natuurlijke begeerten, die een verderf zijn voor de ziel. Het is de Heelmeester van lichaam en ziel, Die de overwinning geeft over de teugelloze driften. Hij heeft elke voorziening getroffen, opdat de mens een volmaakt karakter zou bezitten. GG 11 1 Wanneer iemand zich aan Christus overgeeft, dan wordt de geest gesteld onder de beheersing van de wet; maar het is de koninklijke wet, die vrijheid brengt aan iedere gevangene. Wanneer de mens één wordt met Christus, is hij vrij gemaakt. Onderwerping aan de wil van God betekent herstel der volmaakte menselijke natuur. GG 11 2 Gehoorzaamheid aan God is de invrijheidstelling uit de slavernij der zonde, de bevrijding van menselijke driften en neigingen. De mens mag daar staan als overwinnaar over zichzelve, als overwinnaar van zijn persoonlijke afwijkingen, overwinnaar over overheden en machten; over "de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw" en over "de geestelijke boosheden in de lucht" (Efeze 6 : 12). GG 11 3 Nergens is zulk onderricht meer nodig en nergens zal dit rijker vruchten afwerpen dan in het gezin. Ouders hebben te doen met de ware grondslagen van gewoonte en karakter. Deze gezondheidshervorming moet beginnen met hun de principes van Gods wet voor te houden, waar deze de lichamelijke zowel als de morele gezondheid voorstaan. Zij laat zien dat gehoorzaamheid aan Gods woord de enige beveiliging is tegen de afwijkingen, die de wereld naar de afgrond voeren. Plaats de verantwoordelijkheid van ouders in een helder licht, niet enkel voor hun eigen bestwil, maar ook om dat der kinderen. GG 11 4 Zij geven aan hun kinderen òf een voorbeeld van gehoorzaamheid, òf van overtreding. Door hun voorbeeld en leer wordt het lot van hun gezin bepaald. De kinderen zullen zijn wat hun ouders van hen maken. GG 11 5 Wanneer ouders er toe gebracht konden worden de resultaten van hun werkzaamheid na te gaan, en konden zien hoe, door hun voorbeeld en leer, zij de macht der zonde of de macht der gerechtigheid bestendigen en vermeerderen, dan zou spoedig een verandering plaats vinden. Velen zouden traditie en gewoonte loslaten om de Goddelijke beginselen des levens aan te nemen. ------------------------Hoofdstuk 2--Het erfdeel van het ge GG 14 1 De maatschappij is samengesteld uit gezinnen, en zij is wat de gezinshoofden ervan maken. Uit het hart "zijn de uitgangen des levens" (Spreuken 4 : 23); en het hart van de samenleving, van de kerk, en van de natie is het huisgezin. De welvaart van de maatschappij, het succes van de kerk, de bloei van het volk, hangt af van de gezinsinvloeden. GG 14 2 De belangrijkheid en de mogelijkheden van het gezinsleven vindt men uitgebeeld in het leven van Jezus. Hij, die van de hemel kwam om voor ons een Leraar en een Voorbeeld te zijn, verkeerde dertig jaren als lid in het huisgezin te Nazareth. Wat deze jaren betreft is het Bijbelverhaal zeer kort. Geen machtige wonderen vroegen de aandacht der menigten. Er waren geen drommen mensen om Hem te volgen en naar Zijn woorden te luisteren. En toch vervulde Hij gedurende al die jaren Zijn goddelijke opdracht. Hij leefde gelijk één onzer als lid van het gezin, onderwierp Zich aan de gezinstucht, deed daarin Zijn taak en hielp de lasten meedragen. Onder het beschermende dak van een nederig huis, delende in de ervaringen van ons gemeenschappelijk lot, "nam Hij toe in wijsheid en in grootte, en in genade bij God en de mensen" (Lukas 2 : 52). GG 14 3 De eerste jaren van de Heiland zijn méér voor de jeugd dan alleen een voorbeeld. Zij houden een les in en moesten voor ieder ouder een bemoediging zijn. De gezinskring en het terrein, waarop voor de naasten de plichten worden vervuld, vormen als ‘t ware het eerste oefenterrein voor diegenen, die willen werken voor de verheffing van hun medemensen. Er is geen belangrijker arbeidsveld dan dat, wat gegeven wordt aan de stichters en bewakers van het gezin. Geen werk, toevertrouwd aan menselijke wezens, houdt groter en vèrreikender gevolgen in dan het werk van vaders en moeders. GG 14 4 Het is door de jeugd en door de kinderen van deze tijd, dat de toekomst van de maatschappij wordt bepaald, en wat deze jeugd en deze kinderen zullen zijn, hangt af van het gezin. Aan het ontbreken van een juiste gezinsopvoeding kunnen grotendeels ziekten, ellende en misdaad, die een vloek zijn voor het mensdom, worden toegeschreven. Indien het gezinsleven zuiver en waarachtig was, indien de kinderen, die het ouderlijk huis verlaten, voorbereid waren om de verantwoordelijkheden des levens te aanvaarden, wat zou dan een verandering in de wereld gezien worden! GG 15 1 Tal van pogingen worden in het werk gesteld, tijd en geld en arbeid worden bijna onbeperkt ten koste gelegd aan ondernemingen en inrichtingen om de slachtoffers van verkeerde gewoonten te herscholen. En zelfs die pogingen zijn ontoereikend om aan de grote nood te beantwoorden. GG 15 2 En toch hoe gering is het resultaat! Hoe weinigen zijn er maar, die wederom op het rechte pad worden geleid! GG 15 3 Velen, heel velen verlangen vurig naar een beter leven, maar wat hun ontbreekt is de moed en de vastheid van wil om met de macht der gewoonte te breken. Zij schrikken terug voor de moeiten en de strijd en het gevraagde offer, en hun leven blijft een wrak tot ondergang gedoemd. Zo worden zelfs mensen met het helderste verstand, mensen van verheven gedachten en edele inborst, die door hun aanleg en opvoeding geroepen zouden zijn belangrijke vertrouwenspositie's en verantwoordelijkheid te aanvaarden, de prooi van een verwording, en zijn verloren zowel voor dit leven als voor het toekomende. GG 15 4 Hoe bitter en zwaar is voor hen, die een nieuw leven willen beginnen, de strijd om hun mens-zijn terug te winnen! En gedurende geheel hun leven, met een gebroken lichaam, een zwakke wil, een benadeeld intellect, en geringe zielekracht, oogsten velen de vruchten van hun verkeerde praktijken. Hoeveel meer zou bereikt kunnen worden wanneer het kwaad in de wortel was aangetast! GG 15 5 Dit werk nu, rust grotendeels op de ouders. In de gedane pogingen om aan die steeds groeiende onmatigheid en andere euvels, die als een kanker het lichaam der samenleving aanvreten, paal en perk te stellen, zou, wanneer meer aandacht was geschonken om de ouders te onderrichten hoe zij de gewoonten en het karakter van hun kinderen moeten vormen, honderdmaal meer bereikt zijn. Het ligt in hun vermogen om een gewoonte, die op zo verschrikkelijke wijze een kracht ten kwade is, tot een kracht ten goede te maken. Zij kunnen zich bepalen bij de stroom vlak bij zijn bron, en zij hebben het in handen om deze in de juiste bedding te leiden. GG 16 1 Ouders zijn in de gelegenheid om voor hun kinderen het fundament te leggen voor een gezond, gelukkig leven. Zij kunnen hen het ouderlijk huis uit laten gaan met de zedelijke grondbeginselen om aan de verleidingen weerstand te bieden, bezield met moed en kracht om met succes de strijd aan te gaan met ‘s levens problemen. Zij kunnen hun het doel voor ogen houden en de kracht ontwikkelen om hun leven te stellen ter ere Gods en tot een zegen voor de wereld. Zij kunnen voor hun voeten rechte wegen maken, door zonneschijn en schaduw, naar de gelukzalige hoogten hierboven. GG 16 2 De taak van het gezin strekt zich uit buiten zijn eigen leden. Het christelijke gezin moet een aanschouwelijke les zijn, die de verhevenheid van de ware levensbeginselen laat zien. Zo'n voorbeeld zal een kracht ten goede zijn in de wereld. Veel krachtiger dan een preek, die van de kansel verkondigd wordt, is de invloed van een goed huisgezin op het menselijke hart en leven. GG 16 3 Wanneer jonge mensen zo'n ouderlijk huis verlaten, zijn de geleerde lessen anderen ten voorbeeld. Edeler levensbeginselen worden in andere gezinnen uitgedragen, en een verheffende invloed doortrekt de gemeenschap. GG 16 4 Er zijn zo vele anderen, voor wie wij onze gezinnen tot een zegen kunnen doen zijn. Onze maatschappelijke gedragingen moeten niet beheerst worden door de richtlijnen van wereldse gewoonten, maar door de Geest van Christus en de leer van Zijn woord. GG 16 5 "Wanneer gij een middagmaal of avondmaal zult houden," zegt Christus, "zo roep niet uw vrienden, noch uw broeders, noch uw magen, noch uw rijke geburen; opdat ook dezelve u niet te enigertijd wedernoden, en u vergelding geschiede. Maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen en blinden; en gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben, om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen" (Lukas 14 : 12--14). GG 16 6 Dit zijn gasten, wier ontvangst u geen zware last zal opleggen. Gij behoeft u voor dezulken geen uitzonderlijke kosten te getroosten. Alle uiterlijk vertoon kan daarbij vermeden worden. De warmte van een welkom, dat uit uw hart komt, een hoekje aan uw haard, een plaats aan uw tafel te midden van het gezin, het voorrecht van het delen in de zegen van uw gebed, zal voor velen van dezen zijn als een lichtstraal uit de hemel. GG 17 1 Onze sympathieën moeten uitgaan buiten de grenzen van het eigen-ik en buiten de omheining der gezinsmuren. Er zijn zulke kostelijke gelegenheden voor hen, die hun gezin willen maken tot een zegen voor anderen. Van maatschappelijke invloed gaat een wonderlijke kracht uit. Zo wij willen, kunnen we die invloed toepassen als een middel om hen om ons heen te helpen. GG 17 2 Onze gezinnen moeten een toevluchtsoord zijn voor de aan de verleiding blootstaande jeugd. Zo velen staan er op de tweesprong des levens. Elke invloed, elke indruk bepaalt de keuze, die hun lot bestiert zowel voor hier als hierna. GG 17 3 Het boze lokt hen. De plaatsen van vermaak, daartoe gebruikt, zijn aantrekkelijk en staan in een stralend licht. Een ieder, die komen wil, wordt daar hartelijk welkom geheten. Overal om ons heen zijn jonge mensen, die geen thuis hebben, en er zijn ook velen, van wier ouderlijk huis geen helpende, verheffende kracht uitgaat; zo glijdt de jeugd steeds meer naar de diepte. Zij gaan hun ondergang tegemoet in de schaduw van onze eigen deuren. GG 17 4 Deze jonge mensen hebben een hand nodig, die zich vol medeleven naar hen uitstrekt. Een vriendelijk, eenvoudig woord, kleine attentie's, onopvallend bewezen, zullen de duistere wolken der verleiding wegvagen, die de ziel omsluieren. De ware uitdrukking van een door God geïnspireerd medeleven bezit de kracht om de deuren der harten te openen, die de welriekende geur van christelijke woorden en de eenvoudige, zielvolle beroering van de geest der christelijke liefde zo nodig hebben. Indien we een belangstelling voor de jeugd willen tonen, de jonge mensen in onze gezinnen willen ontvangen en hen willen omringen met bemoedigende, hulpvaardige invloeden, zullen er velen zijn, die de goede rechte weg zullen gaan bewandelen. GG 17 5 Onze tijd hier is kort We kunnen door deze wereld maar éénmaal gaan; wanneer we dit doen, laat ons dan van het leven het beste maken. Het werk waartoe we geroepen zijn, vraagt geen welstand of goede positie, of grote bekwaamheid. Het vereist een vriendelijke, zelfopofferende geest en een omlijnd doel. Een lamp, al is deze ook klein, kan, wanneer zij steeds blijft branden, dienen om andere lampen aan te steken. Onze invloedssfeer kan eng en begrensd lijken, onze bekwaamheid maar klein, onze gelegenheden weinig, onze talenten beperkt; en toch liggen binnen ons bereik wonderlijke mogelijkheden door een trouw gebruik van de kansen door middel van onze eigen gezinnen. GG 18 1 Wanneer we onze harten en onze huizen willen openstellen voor de goddelijke levensbeginselen, dan zullen we kanalen worden, waardoor stromen van leven-gevende kracht gaan. Uit onze gezinnen zullen ontspringen wateren der genezing, die leven, schoonheid en vruchtbaarheid brengen, waar nu dorheid en schraalheid heersen. ------------------------Hoofdstuk 3--Het geheim van een gelukkig huwelijk GG 21 1 Hij, die Eva tot echtgenote aan Adam gaf, verrichtte Zijn eerste wonder op een huwelijksfeest. In de feestzaal, waar vrienden en verwanten blijde bijeen waren, begon Christus Zijn openbare dienst. Zo bekrachtigde Hij het huwelijk en erkende het als een instelling, waartoe Hij Zelve het initiatief had genomen. Hij bepaalde dat mannen en vrouwen verenigd zouden zijn in een heilige verbintenis, om gezinnen te vormen, wier leden, met ere gekroond, erkend zouden worden als leden van het gezin in de hemelse hoven. GG 21 2 Christus onderscheidde de huwelijksverbintenis door deze ook als een zinnebeeld te stellen van het verbond tussen Hem en Zijn verlosten. Hij Zelve is de Bruidegom; de bruid is de gemeente, van wie Hij als Zijn uitverkorene zegt: "Geheel zijt gij schoon, Mijn vriendin, en er is geen gebrek aan u" (Hooglied 4:7). GG 21 3 Christus "heeft de Gemeente liefgehad en Zichzelven voor haar overgegeven... opdat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Alzo zijn de mannen schuldig hun eigen vrouwen hef te hebben" (Efeze 5 : 25--28). GG 21 4 De gezinsband is de nauwste, de tederste en de heiligste van alle verbintenissen op aarde. Deze was bedoeld als een zegen voor de mensheid. En hij is een zegen waar de huwelijksverbintenis treedt in de sfeer van het verstand, in de vreze Gods, erkennende al haar verantwoordelijkheden. GG 21 5 Zij, die in het huwelijk willen treden, moeten zich er vooraf van bewust zijn wat het karakter en de invloed zal zijn van het gezin, dat zij gaan stichten. Worden zij ouders, dan wordt hun een heilige plicht opgelegd. In hun handen ligt grotendeels het welzijn van hun kinderen in deze wereld en hun geluk in de komende wereld. In vele opzichten zijn zij aansprakelijk voor de physieke en zedelijke vorming van de kleinen. En het karakter van het gezin hangt ten nauwste samen met de toestand der maatschappij; het gewicht van elke gezinsinvloed telt mee ten goede of ten kwade. GG 22 1 De keuze van een levensgezel of gezellin moet van die aard zijn, dat ze het beste waarborgt wat betreft het lichamelijke, verstandelijke en geestelijke welzijn van de ouders en van de kinderen, zódanig, dat ze zowel de ouders als de kinderen een zegen doet zijn voor hun medemensen, en zij hun Schepper verheerlijken. GG 22 2 Alvorens de verantwoordelijkheden te aanvaarden, welke het huwelijk oplegt, moeten jonge mannen en vrouwen zo'n ervaring hebben op het practische levensgebied, dat zij daardoor voorbereid worden op hun plichten en lasten. Vroege huwelijken moeten niet aangemoedigd worden. Een verbintenis, zo belangrijk als het huwelijk en zo vèrreikend in haar gevolgen, moet niet haastig worden aangegaan zonder voldoende voorbereiding en vóór de geestelijke en lichamelijke krachten goed ontwikkeld zijn. GG 22 3 Het kan mogelijk zijn, dat de partijen geen welstand bezitten, maar wat zij wèl moeten bezitten is de veel grotere zegen van een goede gezondheid. En in het algemeen moet er geen te groot leeftijdsverschil zijn. Een overtreding van deze regel kan de gezondheid van de jongere ten kwade beinvloeden. En vaak worden de kinderen beroofd van lichamelijke en geestelijke kracht. Zij kunnen van een in leeftijd gevorderd ouder niet de verzorging en de omgang ontvangen, waar toch hun jong leven om vraagt, en de dood kan hun de vader of de moeder ontrukken op een tijd, dat liefde en leiding het meeste nodig zijn. GG 22 4 Het is alleen in Christus, dat een huwelijksverbintenis veilig kan worden aangegaan. De menselijke liefde moet nauw verweven zijn met de Goddelijke liefde. Alleen waar Christus regeert, kunnen diepe, ware, onzelfzuchtige gevoelens ontstaan. GG 22 5 De liefde is een kostbare gave, welke wij van Jezus ontvangen. Zuivere en heilige toegenegenheid is niet een gevoel, maar een beginsel. Zij, die gedreven worden door een ware liefde, zijn noch onredelijk, noch blind. Geleid door de Heilige Geest, hebben zij God lief boven alles, en hun naaste als zichzelve. GG 22 6 Laten zij, die over een huwelijk denken, elk sentiment afwegen en elke karakterlijn nagaan bij degene, aan wie zij hun levenslot willen verbinden. Laat elke schrede in de richting van het huwelijksverbond gekenmerkt worden door zedigheid, eenvoud, oprechtheid en door een doelbewust streven Gode te behagen en te verheerlijken. Het huwelijk beinvloedt het latere leven zowel in deze wereld als voor de komende. Een oprecht Christen zal geen plannen maken, waaraan God Zijn goedkeuring niet kan hechten. GG 23 1 Indien gij gezegend zijt met Godvrezende ouders, zoekt dan raad bij hen. Legt hun uw verwachtingen en plannen bloot, leer de lessen, die zij in hun leven hebben opgedaan, en gij zult u menig moeilijk probleem besparen. Bovenal, maak Christus tot uw Raadgever. Bestudeer Zijn woord onder gebed. GG 23 2 Laat een jonge vrouw onder zulke leiding als levensgezel alleen diegene aannemen, die zuivere, mannelijke karaktereigenschappen bezit, die vlijtig, werkzaam en eerlijk is, iemand die God vreest en liefheeft. Laat een jonge man als vrouw zoeken, iemand die in staat is haar deel van ‘s levens lasten te dragen, iemand, wier invloed een veredelende uitwerking op hem zal hebben, en die hem in haar liefde gelukkig zal maken. GG 23 3 "Een verstandige vrouw is van de Heere". "Het hart van haar man vertrouwt op haar... zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens." "Zij doet haar mond open met wijsheid, en op haar tong is de leer der goeddadigheid. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. Haar kinderen staan op en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende: Vele dochteren hebben deugdelijk gehandeld, maar gij gaat die allen te boven." Hij, die zo'n vrouw gekregen heeft, "heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van de Heere" (Spreuken 19 :14; 31 :11, 12, 26--29; 18 : 22). GG 23 4 Hoe nauwgezet en met wijs beleid het huwelijk ook is aangegaan, zo zijn toch maar weinig paren verbonden in de ware zin van het woord, wanneer de huwelijksplechtigheid is voltrokken. De wezenlijke verbintenis van de twee partijen in het huwelijk, is het werk van de komende jaren. GG 23 5 Wanneer het jong gehuwde paar het leven leert kennen met zijn zorgen en problemen, dan vliedt de romantiek, die de verbeelding zo gaarne verbindt met het huwelijk. Man en vrouw leren elkanders karakter zo kennen, als niet mogelijk was tijdens hun verlovingstijd. Dit is de meest kritieke periode in hun ervaring. Het geluk en het nut van geheel hun toekomstig leven hangen af van het kiezen van de juiste koers. Vaak ontdekken zij bij elkander onverwachte zwakheden en gebreken. Laat men toch proberen eerder de goede eigenschappen te ontdekken dan de slechte. Het is zo vaak onze eigen houding, de atmosfeer, die ons omringt, die de doorslag geeft in hetgeen wij in een ander opmerken. GG 24 1 Zo velen zijn er, die de liefdesbetuiging als een zwakheid zien, en zij nemen een gereserveerdheid in acht, die anderen afstoot. Deze geest dooft de sympathie. Wanneer de sociale en gevoelige impulsen worden teruggedrongen, dan verschrompelen deze, en het hart verkilt en vereenzaamt. Wij moeten ons hoeden in deze fout te vallen. Laat niet het hart van iemand, die met u verbonden is, versterven door gebrek aan vriendelijkheid en medeleven. GG 24 2 Al doen zich ook moeilijkheden, problemen en ontmoedigingen in het leven voor, laat dan noch man, noch vrouw zich aan de gedachte overgeven, dat hun huwelijk een vergissing of een teleurstelling is. Neemt u voor om wederkerig voor elkander alles te zijn wat maar mogelijk is. Gaat door met de vroegere attentie's. Bemoedigt elkander in de strijd des levens in elk opzicht. Benaarstigt u het geluk van de ander te bevorderen. Laat er wederzijdse liefde zijn, een wederzijds verdragen. Dan zal het huwelijk, in plaats van het einde der liefde, als ‘t ware juist het begin der liefde zijn. De warmte van de trouwe vriendschap, de liefde, die de harten samensmelt, is een voorsmaak van de vreugde des hemels. GG 24 3 Rondom elk gezin is een heilige cirkel, die niet doorbroken mag worden. Binnen die cirkel mag niemand anders treden. Laat noch de man, noch de vrouw toestaan, dat een ander in het vertrouwen gaat delen, dat uitsluitend tussen hen bestaat. GG 24 4 Laat ieder eerder liefde geven, dan liefde verlangen. Cultiveer de goede hoedanigheden in uzelven, en talm niet om in elkander de goede kanten van het karakter te erkennen. Te weten, dat men gewaardeerd wordt, is een wonderlijke voldoening en aansporing. Medeleven en eerbied bemoedigen het streven naar de volmaaktheid, en de liefde op zichzelve groeit, wanneer zij een prikkel is voor hogere doelstellingen. GG 24 5 Noch de man, noch de vrouw mag zijn of haar persoonlijkheid laten opgaan in die van de andere. Een ieder staat in een persoonlijke verhouding tot God. Aan Hem moet de vraag gesteld worden: "Wat is goed?" "Wat is verkeerd?" "Hoe kan ik ‘t best mijn levensdoel vervullen?" Laat de rijkdom van een innerlijk gevoelen Hem toestromen, die Zijn leven voor u gaf. Geef Christus in alle aangelegenheden de eerste, de laatste, en de beste plaats. Wanneer uw liefde voor Hem zich verdiept en sterker wordt, zal uw liefde voor ieder ander gezuiverd en verstevigd worden. GG 25 1 De geest, die Christus ons openbaart, is de geest, die man en vrouw elkander moeten openbaren. "Gelijkerwijs Christus ons liefgehad heeft," "zo wandelt in de liefde." "Gelijk de Gemeente aan Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen aan haar eigene mannen in alles. Gij mannen, hebt uw eigene vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven" (Efeze 5 : 2, 24, 25). GG 25 2 Noch de man, noch de vrouw zal proberen macht over de ander uit te oefenen. Dwingt elkander niet naar uw pijpen te dansen. Gij kunt dit niet doen zonder gevaar de liefde van uw wederhelft te verliezen. Weest vriendelijk, geduldig, verdraagzaam, bedachtzaam en hoffelijk. Door de genade Gods zult gij er in slagen elkander gelukkig te maken, zoals gij ook in uw huwelijksgelofte hebt beloofd. GG 25 3 Maar bedenkt, dat het geluk niet daarin ligt, dat gij uzelven in uw eigen kringetje opsluit, tevreden dat gij al uw gevoelsuitingen elkander kunt bewijzen. Grijpt elke gelegenheid aan om tot het geluk bij te dragen van diegenen om u heen. Gedenkt, dat ware blijdschap alleen gevonden kan worden in onzelfzuchtig dienen. GG 25 4 Verdraagzaamheid en onzelfzuchtigheid kenmerken de woorden en daden van allen die het nieuwe leven in Christus leven. Wanneer gij u als doel stelt Zijn leven te leven, trachtende het eigen-ik en de zelfzucht te overwinnen en de noden van anderen te gedenken, zult gij overwinning na overwinning behalen. Dan zal uw invloed een zegen zijn voor de wereld. GG 25 5 Mannen en vrouwen kunnen het ideaal, dat God hun stelt, bereiken, wanneer zij Christus als hun Helper kiezen. Waartoe menselijke wijsheid niet in staat is, dat zal Zijn genade verrichten voor diegenen, die zich aan Hem in liefdevol vertrouwen overgeven. Zijn voorzienigheid kan de harten verbinden met banden, die van hemelse oorsprong zijn. Liefde zal niet enkel bestaan in het elkander toevoegen van zachte, vleiende woorden. De hemelse weefgetouwen weven met schering en inslag fijner, maar toch sterker, dan geweven kan worden op de weefgetouwen hier op aarde. Het product is geen machinaal weefsel, maar van een duurzame kwaliteit, die onverslijtbaar is. De harten zullen aaneengeklonken worden door de gouden banden van een liefde, die eeuwig blijft. ------------------------Hoofdstuk 4--Een voorbeeld voor een hedendaagse woninginrichting GG 27 1 Het Evangelie is een wonderlijke vereenvoudiger van ‘s levens problemen. Zou men zijn leer ter harte nemen, dan zou menige moeilijkheid worden opgelost, en menige fout zou ons bespaard blijven. Het leert ons de dingen naar hun juiste waarde te schatten en de beste krachten te geven aan de dingen van de grootste waarde -- dat wat blijvend is. Deze les is nodig voor hen, op wie de taak rust om een tehuis te gaan stichten. Zij moeten er voor waken dat ze zich niet van het hoogste doel laten afbrengen. Laten zij er aan denken, dat het tehuis hier op aarde een symbool moet zijn van het hemelse tehuis. Het leven is een leerschool, waarin ouders en kinderen steeds vorderingen moeten maken om te komen op de hogere school in de woningen Gods. Laat dit doel de richtlijn zijn bij het zoeken of inrichten van een woning. Laat u niet beheersen door het verlangen naar rijkdom, of door de voorschriften van de mode of maatschappelijke gewoonten. GG 27 2 Schenkt uw aandacht aan wat het meeste neigt naar eenvoud, reinheid, gezondheid en reëele waarde. GG 27 3 Over de gehele wereld worden de steden broeinesten van ondeugd. Aan alle kanten hoort en ziet men daar het kwaad. Overal vindt men de plaatsen van vermaak en verstrooiing. Corruptie en misdaad nemen voortdurend toe. Elke dag geschieden er geweldpleging, diefstallen, moorden, zelfmoorden, en niet te noemen misdaden. GG 27 4 Het leven in de grote steden is gekunsteld en opgesmukt. Het intense streven om geld te verdienen, de draaikolk van allerhande vermaken, de dorst naar uiterlijk vertoon, de weelde en verkwisting, zijn alle oorzaak dat het gros van de mensen zich niet meer bepaalt bij het ware levensdoel. Ze openen de deur voor tal van ondeugden. Op de jeugd oefenen ze een onweerstaanbare macht uit. GG 28 1 Eén van de meest spitsvondige en gevaarlijke verleidingen, die de kinderen en jonge mensen in de steden beloert, is de zucht naar vermaak. Vrije dagen zijn er niet zo weinig; sport en spel trekken duizenden, en in de draaikolk van vermaak en genoegens worden velen weggezogen van de ernstige levensplichten. Geld, dat voor betere doeleinden bespaard had kunnen worden, wordt weggesmeten aan alle mogelijke amusement. GG 28 2 Door de invloed van de verenigingen en de bemoeiingen van arbeidersbonden en stakingen, worden de levenstoestanden in de stad steeds moeilijker. Zware moeilijkheden staan ons te wachten, en vele gezinnen zullen genoodzaakt zijn de grote steden te verlaten. GG 28 3 De physische geaardheid van de steden vormt vaak een gevaar voor de gezondheid. De aanhoudende kans met ziekte in contact te komen, het overheersen van bedorven lucht, onrein water, bedorven voedsel, de dichtbevolkte, donkere, ongezonde kazernewoningen, behoren tot de vele gebreken, die men daar ervaart. GG 28 4 Het was niet Gods bedoeling, dat de mensen zich zo zouden opeenhopen, dat daaruit steden zouden ontstaan, opgepropt in volkswijken en huurkazernes. In den beginne plaatste Hij onze eerste ouders in een woning midden in de vrije natuur, wat een lust was voor oog en oor. Zijn verlangen is, dat wij ons ook heden daarin zullen verblijden. Hoe nauwer we in harmonie komen met Gods oorspronkelijk plan, des te beter zullen we in staat zijn de gezondheid van lichaam, geest en ziel te verkrijgen en te behouden. GG 28 5 Een kostbaar ingerichte woning, met bewerkelijke meubelen, opschik, weelde en allerhande gemakken, zijn niet de voorwaarden, die vereist worden voor een gelukkig, nuttig leven. Jezus kwam naar deze aarde om het grootste werk te doen, dat ooit onder mensen was verricht. Hij kwam als Gods gezant om ons te laten zien hoe we leven moeten om de beste levensresultaten te verkrijgen. GG 28 6 Wat waren de omstandigheden, waaronder de oneindige Vader Zijn Zoon stelde? Een afgelegen huis in de heuvelen van Galilea; een huishouden, in stand gehouden door eerlijke, zichzelf respecterende handenarbeid; een eenvoudig leven; dagelijkse strijd met problemen en ontberingen, zelfopoffering, spaarzaamheid en een geduldig, vreugdevol dienen, het studie-uurtje dicht bij Zijn moeder, beide verdiept in de geopende Boekrol der Schriften; de vredige dageraad of schemeravond in het groene dal; de heilige sfeer der natuur; het bestuderen van de schepping en de voorzienigheid; en de zielegemeenschap met God -- dat waren de omstandigheden en gelegenheden in Jezus' vroege jaren. GG 29 1 En zo is het ook gesteld met de grote meerderheid van de beste en edelste mannen uit alle eeuwen. Leest de geschiedenis van Abraham, Jacob en Jozef, van Mozes, David en Eliza. Bestudeert de levensgeschiedenis van mannen uit later tijden, die op de meest waardige wijze vertrouwenspositie's hebben bekleed en verantwoordelijkheid hebben gedragen, mannen, wier invloed van zoveel waarde is geweest voor de verheffing der wereld. GG 29 2 Hoe velen van dezen hebben hun opvoeding gehad in nederige woningen op het land. Weelde kenden ze niet. Zij verkwistten hun jeugd niet aan vermaak en genoegens. Velen hadden te kampen met armoede en ontbering. Zij leerden reeds vroeg hun handen uit de mouwen te steken en hun arbeid in de vrije natuur verleende kracht en elasticiteit aan al hun vermogens. GG 29 3 Gedwongen reeds vroeg op eigen wieken te drijven, leerden zij moeilijkheden te overwinnen en obstakels uit de weg te ruimen, en zo verkregen zij moed en volharding. Zij leerden de lessen van zelfvertrouwen en zelfbeheersing. Grotendeels beschut tegen besmetting door het kwaad, stelden zij natuurlijke genoegens en de omgang met goede vrienden op prijs. Zij waren eenvoudig in hun levensgebruiken en matig en beheerst in hun gewoonten. Zij waren beginselvast en groeiden op tot zuivere, krachtige naturen. Werden zij tot hun levenstaak geroepen, dan brachten ze mee een lichamelijke en geestelijke kracht, een gezond verstand, bekwaamheid om iets te ontwerpen en uit te voeren, standvastigheid om het kwade te weerstaan, waardoor zij een positieve macht voor ‘s werelds bestwil werden. GG 29 4 Beter dan enig aards bezit, dat u uw kinderen kunt nalaten, zal de gave zijn van een gezond lichaam, een gezond verstand en een edel karakter. Zij, die begrijpen wat het ware levenssucces omvat, zullen verstandig zijn. In de keuze en inrichting van een woning zullen zij zich laten leiden door de beste levensinzichten. GG 29 5 In plaats van te gaan wonen waar enkel de werken van mensen te zien zijn, waar het gezicht en het gehoor meestal gesuggereerd worden door gedachten der boosheid, waar lawaai en drukte vermoeidheid en onrust veroorzaken, kunt u zich beter daar installeren waar de werken van Gods hand te zien zijn. Vind de rust des harten in de schoonheid en stilte en vrede der natuur. Laat uw ogen dwalen over de groene weiden, de bossen en de heuvelen. GG 30 1 Zie op naar de blauwe hemel, waar de lucht niet bezwangerd is door de rook en de stof der steden, en adem daar de krachtgevende lucht des hemels in. Ga daarheen, waar, ver van de verleiding en verstrooiing van het stadsleven, gij met uw kinderen kunt uitgaan om hen te laten zien hoe zij door God beleerd kunnen worden door Zijn werken en zij opgevoed worden tot een onkreukbaar, nuttig leven. GG 30 2 Onze gekunstelde gewoonten beroven ons van vele zegeningen en van een zuivere blijdschap en beletten ons om het beste van ons leven te maken. GG 30 3 Bewerkelijke en kostbare meubelen zijn niet enkel een geldverspilling, maar ze ontnemen ons ook wat duizendmaal waardevoller is. Ze brengen in de huizen een zware last aan tijd, aan arbeid en zorgen. GG 30 4 Wat zijn de omstandigheden in vele gezinnen, zelfs waar men rekening moet houden met beperkte inkomsten en waar het werk van de huishouding hoofdzakelijk op de moeder rust? De huisen zitkamer zijn gemeubileerd op een wijze, die de middelen der bewoners te boven gaat en voor hun gerief niet geschikt is. Daar zijn dure vloerkleden, bewerkelijke, sierlijke meubelen en kostbare gordijnen. Tafels, schoorsteenmantels, kortom elk plaatsje, dat maar beschikbaar is, staan vol ornamenten en de wanden hangen zó vol met schilderijen, dat het vermoeiend is voor de ogen. En wat een werk vereist dat niet om alles in orde en stofvrij te houden! Dit werk en de andere opgeschroefde gewoonten van het gezin om toch maar met de mode mee te gaan, vormen voor de huisvrouw een drukkende last. GG 30 5 In menig gezin heeft de vrouw en moeder geen tijd om te lezen, om zich op de hoogte te houden, geen tijd om zich bezig te houden met het groeiend verstand van haar kinderen. Er is geen tijd of plaats voor de liefdevolle Heiland, om een trouw Vriend des huizes te zijn. Ongemerkt wordt zij de sloof van het gezin; al haar tijd en kracht en belangstelling worden in beslag genomen door dingen, die vergankelijk zijn. Te laat komt ze tot de ontdekking dat ze een vreemdelinge geworden is in haar eigen gezin. De kostelijke gelegenheden, waarin ze zich eens bevond, om haar geliefden op te voeden tot een hoger leven, zijn ongebruikt voor altijd voorbij gegaan. GG 31 1 Laten zij, die een huis gaan inrichten, besluiten om dat verstandig te doen. Uw hoofddoel moet zijn er een prettige woning van te maken. Richt uw huis zó in, dat het de arbeid verlicht, en de gezondheid en comfort bevordert. Houd er rekening mede om daar de gasten te ontvangen, van wie Christus ons gevraagd heeft om te verwelkomen en van wie Hij zegt: "Voor zoveel gij dat één van deze Mijne minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan" (Mattheus 25 : 40). GG 31 2 Meubileer uw woning met smaakvolle, eenvoudige voorwerpen, die gemakkelijk hanteerbaar zijn en eenvoudig stofvrij zijn te houden, en die bij een mogelijke verhuizing weinig kosten met zich brengen. Door smaakvol te werk te gaan, kunt u een eenvoudig ingericht huis prettig en gezellig maken, wanneer daar liefde en tevredenheid heersen. GG 31 3 God bemint alles wat schoon is. Hij heeft de aarde en de hemelen met schoonheid bekleed, en met de blijdschap eens Vaders aanschouwt Hij de vreugde Zijner kinderen in de dingen, die Hij gemaakt heeft. GG 31 4 Bijna alle bewoners van het land, hoe arm ze ook zijn, konden bij hun huis een grasveldje, een heester of wat geurige bloemen hebben. En meer dan alle opsmuk in de woning, zal dit bijdragen tot het geluk van het gezin. GG 31 5 Daarvan zal in de huiselijke kring een verzachtende, veredelende invloed uitgaan, waardoor de liefde voor de natuur groeit en de leden van het gezin dichter tot elkander en dichter tot God komen. ------------------------Hoofdstuk 5--De problemen van demoeder GG 32 1 Wat de ouders zijn, bepaalt, voor een groot gedeelte, wat de kinderen zullen worden. De lichamelijke conditie der ouders, hun geaardheid en begeerten, hun geestelijke en zedelijke neigingen worden min of meer in hun kinderen teruggevonden. GG 32 2 Hoe verhevener de beginselen, des te hoger zullen de verstandelijke en geestelijke talenten zijn, en hoe beter de physieke krachten der ouders ontwikkeld zijn, des te beter zullen ze hun kinderen toerusten voor het leven. Door het beste wat in hen is, te cultiveren, zullen de ouders een invloed uitoefenen tot bestwil van de maatschappij en tot verheffing van toekomstige generaties. GG 32 3 Vaders en moeders moeten begrip hebben voor hun verantwoordelijkheid. De wereld is voor de jonge mensen vol valstrikken. Ontelbaar velen worden aangetrokken door een leven van zelfzuchtige en zinnelijke genoegens. Zij zijn niet in staat de verborgen gevaren of het gevaarlijke eindpunt te onderscheiden van het pad, dat voor hen de weg tot het geluk is. Door het toegeven aan begeerte en hartstocht,verspillen zij hun energie en millioenen gaan verloren voor deze wereld en de komende. Ouders moesten er aan denken, dat hun kinderen deze verleidingen op hun weg zullen ontmoeten. Reeds vóór de geboorte van het kind moet de voorbereiding beginnen, die het in staat zal stellen de strijd tegen het kwaad met succes te voeren. GG 32 4 In bijzondere mate rust de verantwoordelijkheid op de moeder. Zij, door wier levensbloed het kind wordt gevoed en zijn physiek gestel wordt opgebouwd, oefent daarop ook verstandelijke en geestelijke invloeden uit, welke mede helpen geest en karakter te vormen. Het was Jochébed, de Hebreeuwse moeder, die, sterk in het geloof, "het gebod des konings niet vrezende", Mozes, de bevrijder van Israël, het leven schonk (Hebreën 11:23). Het was Hanna, de vrouw van gebed, zelfopoffering en goddelijke inspiratie, die Samuël het leven gaf, het door God onderwezen kind, de onkreukbare rechter, de stichter van Israëls heilige scholen. Het was Elisabeth, de bloeden geestverwante van Maria van Nazareth, die de moeder was van de wegbereider van de Heiland. GG 33 1 De nauwgezetheid, waarmede de moeder over haar gewoonten moet waken, wordt in de Schriften geleerd. Toen de Heere Simson wilde verwekken tot een bevrijder van Israël, verscheen "de Engel des Heeren" aan de moeder met bijzondere instructies aangaande haar gewoonten alsmede wat betrof de behandeling van haar kind. "Zo wacht u toch nu," zeide hij, "en drink geen wijn noch sterke drank, en eet niets onreins" (Richteren 13 :13, 14). GG 33 2 Het effect van de invloeden van vóór de geboorte, wordt door vele ouders als van weinig gewicht beschouwd, maar de hemel deelt dat inzicht niet. De boodschap, gezonden door een engel Gods, en op de meest plechtige wijze tweemaal gegeven, laat zien, dat dit onze nauwgezette aandacht waard is. GG 33 3 In de woorden, gesproken tot de Hebreeuwse moeder, spreekt God tot alle moeders in elk tijdperk. "Van alles," zeide de engel, "wat ik tot de vrouw gezegd heb, zal zij zich wachten." Het welzijn van het kind zal beinvloed worden door de gewoonten van de moeder. Haar lusten en begeerten moeten beheerst worden door een beginsel. Er is iets dat zij moet schuwen, iets dat zij moet tegengaan, wil zij Gods bedoeling met haar, om haar een kind te schenken, nakomen. Is zij, vóór de geboorte van het kind, vol eigenliefde, is zij zelfzuchtig, ongeduldig en veeleisend, dan zullen deze trekken in de geaardheid van het kind worden teruggevonden. Op deze wijze hebben vele kinderen bijna onoverwinnelijke neigingen als een geboorterecht meegekregen. GG 33 4 Maar indien de moeder met onwrikbare trouw aan de juiste beginselen vasthoudt, indien zij matig en vol zelfverloochening is, wanneer zij vriendelijk, goed geaard en onzelfzuchtig is, zal zij op haar kind deze zelfde kostelijke karaktertrekken overbrengen. Zeer nadrukkelijk was het bevel inzake het verbod voor de moeder om alcohol te drinken. Elke druppel sterke drank, die zij drinkt om aan haar begeerte te voldoen, vormt een gevaar voor de lichamelijke, verstandelijke en zedelijke gezondheid van haar kind, en is een directe zonde tegen haar Schepper. GG 34 1 Vele raadgevers dringen er op aan, dat elke wens van de moeder ingewilligd wordt; dat, zo zij een of ander voedsel, ook al is dat schadelijk, verlangt, haar lust moet bevredigd worden. Zo'n raad is verkeerd en nadehg. Wat nuttig en nodig is voor het gestel van de vrouw, mag in geen geval verwaarloosd worden. Twee levens hangen van haar af en aan haar wensen moet met zorg worden tegemoet gekomen, terwijl zij moet krijgen wat ze nodig heeft. Maar in deze tijd moet zij bovenal, wat betreft diëet en op elk ander gebied, vermijden, wat de physieke en geestelijke krachten vermindert. Door het gebod van God Zelve is zij onder de ernstigste verplichting gesteld, om zelfbeheersing te beoefenen. GG 34 2 Aan de krachten van de moeder moeten de meest liefdevolle zorgen besteed worden. In plaats van haar kostbare krachten te geven aan uitputtende arbeid, moeten haar zorgen en lasten verlicht worden. Vaak is de echtgenoot en vader onbekend met de physieke wetten, terwijl hij die toch in verband met het welzijn van zijn gezin, moet kennen. Opgaande in de strijd om het bestaan, of in zijn streven om maar geld te verdienen, soms terneergedrukt door moeiten en zwarigheden, laat hij op de vrouw en moeder lasten rusten, die in de meest kritieke periode haar krachten te boven gaan, waardoor zwakte en ziekte ontstaan. GG 34 3 Menig echtgenoot en vader kan een goede les leren uit de nauwgezette zorgen van een trouwe herder. Wanneer er bij Jacob op aangedrongen wordt om een spoedige en moeilijke reis te ondernemen, zegt hij: GG 34 4 "... weet, dat deze kinderen teder zijn, en dat ik zogende schapen en koeien bij mij heb; indien men deze maar één dag afdrijft, zo zal de gehele kudde sterven." "Ik zal mij op mijn gemak als leidsman voegen naar de gang van het werk, hetwelk voor mijn aangezicht is, en naar de gang dezer kinderen" (Genesis 33 :13, 14). GG 34 5 Laat de echtgenoot en vader op de moeizame levensweg "zich zachtkens voegen naar de gang" van de zijnen, zodat deze in staat zijn de reis te volgen. Laat hij, te midden van ‘s werelds wroeten naar rijkdom en macht, leren zijn gang te vertragen ten einde degene die geroepen is aan zijn zijde te wandelen, te kunnen helpen en ondersteunen. GG 34 6 De moeder moet zorgen dat er een blijde, zonnige, tevreden invloed van haar uitgaat Elke poging in deze richting zal overvloedig beloond worden zowel in het lichamelijke welzijn als in het zedelijk karakter van de kinderen. Een blijmoedige geest zal het geluk van haar gezin bevorderen en in zeer grote mate haar eigen gezondheid ten goede komen. GG 35 1 Laat de man zijn vrouw helpen door zijn medeleven en bestendige toegenegenheid. Indien hij wenst dat zij zich jong en opgewekt gevoelt, zodat ze een zonnetje in het gezin zal zijn, laat hij dan helpen haar lasten te dragen. Zijn vriendelijkheid en liefdevolle bejegening zullen haar een bemoediging zijn in het huwelijksleven en het geluk, dat hij verspreidt, zal vrede en blijdschap brengen in zijn eigen hart. GG 35 2 De echtgenoot en vader, die stuurs, zelfzuchtig en heerszuchtig is, is niet alleen zelve ongelukkig, maar hij legt een druk op alle huisgenoten. Hij zal de gevolgen oogsten, wanneer hij ziet hoe neerslachtig en bedrukt zijn vrouw wordt, terwijl zijn kinderen zijn ondraaglijk humeur gaan overnemen. GG 35 3 Indien de moeder beroofd wordt van de hulp en handreiking, die ze moest krijgen, indien ze genoodzaakt is haar krachten uit te putten door te veel arbeid of door drukkende zorgen, zullen de vitale kracht, de veerkrachtige geest en het prettige humeur de kinderen onthouden worden, welke zij toch van de moeder hadden kunnen erven. Hoeveel beter zal het dan toch zijn, om het leven voor moeder zonnig en opgewekt te maken, haar te bewaren voor moeizame arbeid, neerdrukkende zorgen en gebrek, zodat de kinderen een grote lichaamsen zielsgesteldheid krijgen, en zij in staat zijn door eigen energie zich door het leven te slaan. GG 35 4 Verheven is de roeping en zwaar de verantwoordelijkheid, die gelegd wordt op de schouders van vaders en moeders, waar zij toch voor hun kinderen de plaats van God innemen. Hun karakter, hun dagelijks leven, hun opvoedingsmethoden, moeten de kleinen als ‘t ware Zijn woorden verklaren. Hun invloed zal het vertrouwen van het kind in de beloften des Heeren winnen of afstoten. GG 35 5 Gelukkig zijn de ouders, wier leven een juiste weerkaatsing is van het Goddelijke, zodat de beloften en geboden Gods in het kind dankbaarheid en eerbied opwekken; wier tederheid, gerechtigheid en geduld het kind een beeld geven van de liefde en gerechtigheid en lankmoedigheid Gods; en die, door het kind te leren hen hef te hebben, te vertrouwen en te gehoorzamen, hem daardoor leren om zijn Vader in de hemel hef te hebben, te vertrouwen en te gehoorzamen. Ouders, die een kind zo'n gave schenken, hebben hem begiftigd met een schat, kostbaarder dan de rijkdom van al de eeuwen -- een schat, die duurzaam is als de eeuwigheid. GG 36 1 In de kinderen, aan haar zorgen toevertrouwd, heeft iedere moeder een heilige taak, haar door God opgelegd. "Neem deze zoon, deze dochter," zegt Hij, "voed dit kind voor Mij op; geef het een karakter, gepolijst als een diamant, opdat het in alle eeuwigheid mag schitteren in de hemelse hoven des Heeren." GG 36 2 Het werk van de moeder lijkt haar vaak een onbelangrijke taak. Het is een arbeid, die maar zelden wordt gewaardeerd. Anderen weten maar weinig van haar vele zorgen en lasten- Haar dagen worden in beslag genomen door een aaneenschakeling van kleine bezigheden, die alle vragen om lijdzaamheid, zelfbeheersing, takt, wijsheid, en opofferende liefde; en toch kan ze er niet prat op gaan, dat ze nu iets groots heeft verricht Ze heeft er alleen voor gezorgd, dat het huishouden zijn geregelde gang heeft; vaak vermoeid en bezwaard, moest ze er steeds aan denken de kinderen een vriendelijk woord te zeggen, hen gezellig bezig te houden en hun voetjes te leiden op het rechte pad. Toch heeft ze het gevoel, dat ze niets heeft gedaan. Maar dat is niet zo. GG 36 3 Hemelse engelen waken over de afgetobde moeder, en nemen nota van de lasten, waaronder zij elke dag gebukt gaat. Haar naam zal misschien niet in de wereld bekend zijn, maar deze is geschreven in het boek des levens des Lams. GG 36 4 Er is een God in de hemel, en het licht en de heerlijkheid van Zijn troon schijnen op de trouwe moeder, wanneer ze bezig is haar kinderen op te voeden, opdat deze de invloeden van het kwaad kunnen weerstaan. Er bestaat geen werk, dat in belangrijkheid het hare evenaart. Zij brengt niet, evenals de schilder, schone kleurrijke vormen op het linnen, en evenmin, als de beeldhouwer, schept ze uit marmer een beeld. Ook brengt ze geen verheven gedachten, gelijk de schrijver, in een machtig proza, noch brengt ze, zoals de componist, haar gevoelens over in een melodie. GG 36 5 Haar taak is, om, met de hulp van God, in een menselijke ziel de gelijkenis te ontwikkelen van het goddelijke. GG 39 1 De moeder, die dit erkent, zal haar kansen beschouwen als de meest kostbare. Met alle ernst zal zij er naar streven, aan de hand van haar eigen karakter en door haar opvoedingsmethoden, haar kinderen het hoogste ideaal voor ogen te stellen. Oprecht, geduldig en moedig zal ze haar best doen haar eigen talenten te vermeerderen, opdat zij op de juiste wijze de beste verstandelijke krachten kan toepassen bij de opvoeding van haar kinderen. In alle oprechtheid zal zij zich bij elke schrede afvragen: "Wat heeft God gezegd?" IJverig zal ze Zijn Woord bestuderen. Zij zal haar ogen gericht houden op Christus, zodat haar persoonlijke dagelijkse ervaring in de beslommering van zorgen en plichten een juiste weerkaatsing is van het ene, waarachtige Leven. ------------------------Hoofdstuk 6--Begrip voor het kind GG 40 1 Niet alleen de gewoonten van de moeder, maar ook de opvoeding van het kind, waren vervat in de aanwijzingen van de engel voor de Hebreeuwse ouders. Het was niet voldoende dat Simson, het kind dat eenmaal Israël moest bevrijden, een goede erfelijke gave zou ontvangen bij zijn geboorte. Deze moest gevolgd worden door een zorgvuldige opvoeding. Vanaf zijn prille jaren moest hem matigheid geleerd worden. GG 40 2 Overeenkomstige aanwijzingen werden ook gegeven ten aanzien van Johannes de Doper. Reeds vóór de geboorte van het kind, ontving de vader de volgende boodschap uit de hemel: GG 40 3 "U zal blijdschap en verheuging zijn, en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. Want hij zal groot zijn voor de Heere; noch wijn, noch sterke drank zal hij drinken, en hij zal met de Heilige Geest vervuld worden" (Lukas 1 : 14, 15). GG 40 4 Aan de hand van de hemelse verslagen aangaande mannen van karakter, verklaarde de Heiland dat er niet één groter was dan Johannes de Doper. Het hem opgedragen werk vroeg niet alleen lichamelijke energie en volharding, maar ook de beste eigenschappen van geest en ziel. Zo belangrijk was de juiste physieke opvoeding als voorbereiding tot deze taak, dat de hoogst geplaatste engel des hemels met nadere gegevens gezonden werd naar de ouders van het kind. GG 40 5 De aanwijzingen, gegeven aangaande de Hebreeuwse kinderen, leren ons, dat niets wat het lichamelijke welzijn van het kind beinvloedt, verwaarloosd mag worden. Niets is onbelangrijk. Elke invloed op de gezondheid van het lichaam, heeft zijn uitwerking op de geest en het karakter. GG 40 6 Te veel waarde kan niet gehecht worden aan de opvoeding van het kind tijdens de eerste jaren. De lessen die geleerd, de gewoonten die aangenomen worden gedurende de jaren der kindsheid en jeugd, hebben meer te doen met de karaktervor ming en de levensrichting dan alle onderricht en opvoeding in de latere jaren. GG 41 1 Ouders moeten dit wel bedenken. Zij moeten begrip hebben van de beginselen, die ten grondslag liggen aan de verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij moeten in staat zijn hen op te leiden in een lichamelijke, geestelijke en zedelijke gezondheid. Ouders moeten de wetten der natuur bestuderen. Zij moeten bekend worden met het organisme van het menselijk lichaam. Zij moeten de werkingen kennen van de verschillende organen, en hoe deze tot elkaar in verhouding staan en op elkaar zijn ingesteld. Zij moeten de verhouding bestuderen van de geestelijke tot de lichamelijke krachten en de voorwaarden, die vereist zijn voor de gezonde werking van elk. Het aanvaarden van de verantwoordelijkheden van het ouderschap zonder zo'n voorbereiding, is een zonde. GG 41 2 Veel te weinig aandacht wordt geschonken aan de oorzaken, die ten grondslag liggen aan de sterfte, de ziekte en ontaarding, die heden bestaan zelfs in de meest beschaafde en begunstigde landen. Met het menselijk geslacht gaat het bergafwaarts. Meer dan een derde sterft in de kindsheid; onder de mannen en vrouwen die de volwassen leeftijd bereiken, lijden de meesten aan ziekten in een of andere vorm en maar weinigen bereiken de grens van het menselijk leven. GG 41 3 De meeste van de kwalen, die ellende en ondergang voor de mensheid betekenen, zouden voorkomen kunnen worden, en de macht om daartegen op te treden berust grotendeels bij de ouders. Het is geen "verborgen voorzienigheid" die de kleine kinderen wegrukt door de dood. God wil hun dood niet. Hij schenkt ze de ouders om hen op te voeden tot bruikbare mensen in deze wereld, en voor de hemel in het hiernamaals. GG 41 4 Zouden vaders en moeders alles doen wat zij konden om hun kinderen een goed erfdeel mee te geven om dan door een juist ingrijpen verkeerde hoedanigheden van hun geboorte te verhelpen, wat zou dan de wereld een verandering ten goede ondergaan! GG 41 5 Hoe rustiger en eenvoudiger het leven van een kind is, des te beter zal het zich lichamelijk en geestelijk ontwikkelen. Te allen tijde moet de moeder haar best doen om rustig, kalm en beheerst te blijven. Vele kleintjes zijn zeer gevoelig voor nerveuze opwinding, en de zachte, beheerste manier van de moeder zal een kalmerende invloed uitoefenen, die het kind bijzonder ten goede komt. GG 42 1 Baby's hebben warmte nodig, maar een ernstige fout wordt vaak begaan door ze in oververhitte kamers te houden, waar ze verstoken zijn van de toevoer van frisse lucht. GG 42 2 De gewoonte om het gezicht van het kind te bedekken terwijl het slaapt, is nadelig, aangezien dat de vrije ademhaling belet. GG 42 3 De baby moet bewaard blijven voor elke invloed, die het gestel zou kunnen verzwakken of aantasten. De meest uitzonderlijke zorg moet er aan besteed worden om alles van het kind proper en rein te houden. Hoewel het noodzakelijk kan zijn de kleinen te bewaren voor plotselinge of te grote temperatuurverschillen, moet men er toch voor zorgen, dat, slapende of wakende, overdag of ‘s nachts, zij een zuivere, versterkende lucht inademen. GG 42 4 Bij het maken van de kleertjes voor de baby, zal men eerder streven naar gemak en gezondheid, dan naar de mode, of het verlangen om de bewondering op te wekken. De moeder moet geen tijd spenderen aan het maken van alle mogelijke borduurseltjes op de kleren der kleine, waardoor zij zich onnodige arbeid oplegt ten koste van haar eigen gezondheid en die van haar kind. Zij moet niet over haar naaiwerk gebogen zitten ten nadele van haar ogen en zenuwen, op een tijd, dat ze juist rust en prettige afleiding nodig heeft. Zij moet zich haar verplichting bewust zijn om haar krachten te sparen, opdat zij aan de eisen zal kunnen voldoen, die haar straks gesteld worden. GG 42 5 Indien het kledingstuk van het kind warmte, bescherming en gemak combineert, zal één van de hoofdoorzaken tot geprikkeldheid en rusteloosheid zijn weggenomen. De kleine zal zich prettiger gevoelen en de moeder zal ervaren, dat de verzorging van haar kind niet te veel van haar krachten en tijd vergt. GG 42 6 Knellende banden of doeken hinderen de werking van hart en longen, en moeten vermeden worden. Geen enkel lichaamsdeel mag te eniger tijd last hebben van de kleding, doordat deze een of ander orgaan drukt of de vrijheid van beweging belemmert. De kleding van de kinderen moet los genoeg zitten, dat ze de vrije, volle ademhaling niet belet, en moet zó gemaakt zijn, dat ze niet op de schouders drukt. GG 42 7 In sommige landen heerst nog de gewoonte om de schouders, armen en benen van kleine kinderen bloot te laten. Deze gewoonte kan niet ernstig genoeg gelaakt worden. Aangezien de ledematen het verst verwijderd zijn van het centrum van de bloedsomloop, vragen ze groter en betere bescherming dan de andere delen van het lichaam. De aderen, die het bloed geleiden naar de verste delen, zijn groot, en voorzien in een voldoende hoeveelheid bloed voor de verwarming en de voeding. Maar wanneer de ledematen onbeschermd gelaten worden of niet voldoende bekleed, dan trekken de grote en kleine aderen zich samen, de gevoelige lichaamsdelen worden koud en de bloedsomloop wordt gehinderd. GG 43 1 Bij opgroeiende kinderen hebben al de krachten der natuur elk voordeel nodig opdat ze het beendergestel kunnen vervolmaken. Wanneer de armen en benen onvoldoende beschermd zijn, kunnen kinderen, en vooral meisjes, niet naar buiten gaan of het weer moet zacht zijn. Zo moeten ze, uit vrees voor de koude, binnenshuis blijven. Zijn de kinderen goed gekleed, dan zullen zij zonder bezwaar, zomer en winter, hun spelletjes buiten in de vrije lucht kunnen spelen. GG 43 2 Moeders die gaarne willen dat hun kinderen krachtig en gezond zullen worden, zullen ze op de juiste wijze kleden, en hen aanmoedigen om bij redelijk weer veel in de buitenlucht te verkeren. Het mag dan kracht vereisen om te breken met de sleur der gewoonten, en de kinderen te kleden en op te voeden naar de eisen der gezondheid, maar de resultaten zullen de pogingen grotelijks belonen. GG 43 3 Het beste voedsel voor de baby is het voedsel waarin de natuur voorziet. Dit moet de kleine niet nodeloos onthouden worden. Het is een harteloos iets van een moeder om, ter wille van het gemak en de gewone genoegens, zich af te schuiven van de tedere roeping om haar baby zelf te voeden. GG 43 4 De moeder, die haar kind door een ander laat voeden, moet wel bedenken wat de gevolgen kunnen zijn. Min of meer brengt de voedster haar eigen aard en temperament over op de zuigeling. GG 43 5 Aan de belangrijkheid van het opvoeden der kinderen tot de juiste diëetgewoonten, kan moeilijk te veel waarde worden gehecht. De kleinen moeten leren, dat zij eten om te leven, en niet leven om te eten. De opvoeding moet beginnen wanneer de kleine in moeders armen ligt. Het kind moet gevoed worden met geregelde tussenpozen, en minder vaak naar mate het ouder wordt. Men moet het kind geen zoetigheden geven, of voedsel voor oudere personen, dat het niet kan verteren. Zorg en regelmaat in de voeding der kleinen, zullen niet alleen de gezondheid bevorderen, en zo bijdragen tot een hef humeur, maar daardoor zal ook de grond gelegd worden voor gewoonten, die hun ten zegen zullen zijn in de latere jaren. GG 44 1 Wanneer de kinderen de baby-jaren achter zich hebben, moet nog grote zorg besteed worden aan hun opvoeding wat betreft smaak en eetlust. Vaak wordt hun toegestaan te eten wat ze willen en wanneer ze willen, zonder rekening te houden met de gezondheid. GG 44 2 Moeiten en geld, zo vaak verkwist aan ongezonde lekkernijen, doen bij de jongeren de gedachte ontstaan, dat het hoogste levensdoel, en dat wat het grootste geluk inhoudt, daarin bestaat, dat men aan de begeerte, aan de eetlust kan toegeven. Het resultaat van zo'n opvoeding is gulzigheid, dan komt ziekte, welke zo vaak bestreden wordt met gif bevattende geneesmiddelen. GG 44 3 Ouders moeten leiding geven in de begeerten van hun kinderen, en moeten het gebruik van ongezond voedsel niet toestaan. Maar in het streven om het diëet te regelen, moeten we voorzichtig zijn niet de fout te maken om de kinderen te laten eten wat onsmakelijk is, of hen meer te laten eten dan nodig is. Kinderen hebben rechten, ze hebben voorkeur, en wanneer die voorkeur redelijk is, moet ze gerespecteerd worden. GG 44 4 Aan de legelmaat in het eten moet bijzonder aandacht geschonken worden. Niets moet tussen de maaltijden gegeten worden, geen zoetigheid, geen noten, vruchten, of wat voor voedsel ook. Onregelmatigheden in het eten vernietigen de gezonde werking van de verteringsorganen, hetgeen de gezondheid en het humeur nadelig beinvloedt. En wanneer de kinderen aan tafel komen hebben ze geen trek in gezonde spijzen; hun begeerte gaat uit naar hetgeen niet goed voor hen is. GG 44 5 Moeders, die toegeven aan het verlangen van haar kinderen ten koste van de gezondheid en goed gehumeurdheid, zaaien het zaad van de boze, dat zal ontkiemen en vrucht dragen. De zelfbevrediging groeit met de wasdom van de kleinen, en zowel de geestelijke als de lichamelijke kracht vallen daaraan ten offer. Moeders, die zó te werk gaan, oogsten met bitterheid het zaad, dat ze gezaaid hebben. Zij zien hun kinderen opgroeien, onbekwaam naar geest en karakter om een goede, nuttige plaats te bekleden in de maatschappij of in het gezin. GG 45 1 De geestelijke zowel als de verstandelijke en lichamelijke krachten lijden onder de invloed van ongezond voedsel. Het geweten stompt af en het in zich opnemen van goede indrukken wordt belet. GG 45 2 Terwijl de kinderen geleerd wordt hun lusten te beheersen, en alleen dat te eten wat goed is voor de gezondheid, moet men hun tevens duidelijk maken, dat zij zich alleen dat ontzeggen, wat schadelijk voor hen is. Zij geven nadelige dingen op voor iets dat beter voor hen is. Dek de tafel aantrekkelijk en smaakvol en plaats daarop dan de goede voortbrengselen, die God zo overvloedig heeft geschonken. GG 45 3 Laat de maaltijd een prettige, aangename tijd zijn. En wanneer we de gaven Gods genieten, laat ons dan de Gever met een blij hart dank zeggen. GG 45 4 In vele gevallen kan de ziekte van de kinderen toegeschreven worden aan fouten in de huishouding. Onregelmatigheden in het eten, onvoldoende kleding in de kille avond, gebrek aan flinke bezigheid om het bloed in een gezonde circulatie te houden, of gebrek aan luchtverversing om het bloed zuiver te houden, kunnen de oorzaak van het ongemak zijn. Laten de ouders de oorzaken van de ziekte naspeuren om dan zo spoedig mogelijk in de verkeerde toestanden verbetering aan te brengen. GG 45 5 Alle ouders kunnen, zo ze willen, veel leren aangaande de verzorging en voorkoming, en zelfs de behandeling van de ziekte. Vooral de moeder behoort te weten wat ze doen moet tijdens de gewone ziektegevallen in haar gezin. Ze moet weten hoe ze met haar ziek kind moet omgaan. Haar liefde en inzicht zullen haar in staat stellen het kind te helpen, wat aan de handen van een vreemde niet zo goed is toevertrouwd. GG 45 6 Ouders moeten vroeg proberen bij hun kinderen belangstelling te wekken voor de studie van de physiologie, de natuur van het lichaam, en moeten hun de eenvoudige beginselen daarvan leren. Leer hun hoe ze het best de lichamelijke, verstandelijke en geestelijke krachten kunnen bewaren, en hoe zij hun gaven gebruiken moeten, opdat zij in het leven elkander ten zegen zijn en God verheerlijken. Deze kennis is van onschatbare waarde voor de jeugd. Een opvoeding in de aangelegenheden van het leven en de gezondheid is voor hen belangrijker, dan een kennis van de vele vakken die op de scholen onderwezen worden. GG 46 1 Ouders moeten meer voor hun kinderen en minder voor de samenleving leven. Bestudeer alles wat met de gezondheid verband houdt en maak van uw kennis een practisch gebruik. Leer uw kinderen de wet van oorzaak en gevolg na te gaan. Leer hun, dat, wanneer ze gezondheid en geluk verlangen, zij de wetten der natuur moeten gehoorzamen. Al ziet u dan niet direct de gewenste verbetering, wees dan niet ontmoedigd, maar ga rustig en volhardend met uw werk door. GG 46 2 Leer uw kinderen vanaf de wieg om zelfverloochening en zelfbeheersing in practijk te brengen. Leer hun te genieten van de schoonheid der natuur en, door een nuttig gebruik, systematisch alle krachten van lichaam en geest te oefenen. Breng ze zo groot, dat ze een gezonde lichaamsgesteldheid, een goed karakter, een zonnig temperament en een zacht humeur hebben. Grif in hun teer verstand de waarheid, dat het niet Gods bedoeling is dat we leven voor tijdelijke genoegens maar voor ons eeuwig welzijn. Leer hun, dat het toegeven aan verleiding zwak en zondig is; die te weerstaan is echter karaktervol en mannelijk. GG 46 3 Deze lessen zullen zijn als zaad, gestrooid in een vruchtbare grond, en zij zullen vruchten dragen, die uw harten zullen verblijden. GG 46 4 Maar boven alles, laten de ouders hun kinderen omringen met een atmosfeer van standvastigheid, medeleven en liefde. Een huis waar de liefde woont, en waar deze tot uiting komt in blikken, woorden en daden, is een plaats waar de engelen zo gaarne vertoeven. GG 46 5 Ouders, laat de zonneschijn der liefde, opgewektheid, en gelukkige tevredenheid uw eigen harten binnenstromen, en laat haar zoete, verwarmende invloed uw huis doortrekken. Openbaar een vriendelijke, vergevingsgezinde geest; en moedig dat ook aan bij uw kinderen, door alle goede gaven te cultiveren, die het huiselijke leven zullen veraangenamen. De aldus geschapen atmosfeer zal voor de kinderen zijn wat lucht en zonneschijn betekenen voor de plantenwereld; zij zal de gezondheid en kracht van geest en lichaam bevorderen. ------------------------Hoofdstuk 7--De zedelijke krachten van het gezin GG 47 1 Het ouderlijke huis moet voor de kinderen de meest aantrekkelijke plaats ter wereld zijn, en de aanwezigheid van de moeder moet daarin de grootste attractie vormen. Kinderen hebben een gevoelige, naar liefde hunkerende natuur. Zij vinden gauw iets prettig en voelen zich gauw ongelukkig. Door zachte tucht, met liefdevolle woorden en daden kunnen de moeders haar kinderen aan zich binden. GG 47 2 Jonge kinderen houden van gezelschap en zelden kunnen ze zich alleen vermaken. Ze verlangen naar medeleven en tederheid. Ze denken dat wat hen verblijdt, moeder ook zal behagen; en het ligt in hun natuurlijke aard om met al hun kleine vreugden en verdriet naar haar toe te gaan. De moeder moet hun gevoelige hartjes niet verwonden door die aangelegenheden onverschillig te behandelen, die, hoewel voor haar beuzelachtig, toch voor hen van het grootste belang zijn. Haar sympathie en medeleven zijn kostbaar. Een goedkeurend knikje, een woord van bemoediging of raadgeving, zullen gelijk zonneschijn in hun hart vallen, waardoor vaak de gehele dag goed gemaakt wordt. GG 47 3 Inplaats de kinderen van haar weg te zenden, opdat ze niet verveeld wordt door hun drukte of gestoord door hun kleine wensen, moet de moeder een aardig spelletje of een lichte bezigheid bedenken om de actieve handen en gedachten bezig te houden. GG 47 4 Door zich in te leven in hun gevoelens en leiding te geven aan hun werk en spel, zal de moeder het vertrouwen van haar kinderen winnen, en des te beter kan zij verkeerde gewoonten verbeteren en wijzen op uitbarstingen van zelfzucht en drift. Een woord van waarschuwing of berisping, te rechter tijd gesproken, zal van grote waarde zijn. Door geduldige, waakzame liefde kan ze de gedachten van de kinderen in de juiste richting leiden en goede karaktereigenschappen bij hen ontwikkelen. GG 48 1 Moeders moeten er voor waken dat ze hun kinderen niet zó opvoeden, dat ze afhankelijk en zelfzuchtig worden. Breng hun nooit de gedachte bij, dat zij het middelpunt zijn en dat alles om hen alleen moet draaien. Sommige ouders besteden veel tijd en aandacht om hun kinderen bezig te houden, maar kinderen moeten zó opgevoed worden, dat ze zichzelven bezig houden en hun eigen vindingskracht en handigheid oefenen. Zo zullen ze leren met eenvoudige genoegens tevreden te zijn. Ze moeten leren hun kleine teleurstellingen en beproevingen dapper te dragen. In plaats van aandacht te schenken aan beuzelachtige ongevalletjes, die met pijn gepaard gaan, moet men hun gedachten afleiden en hun leren over deze kleine verdrietelijkheden heen te stappen. Probeer wegen te vinden, langs welke de kinderen kunnen leren om aan anderen te denken. GG 48 2 Maar laat de kinderen niet verwaarlozen. Gebukt onder zorgen voelen de moeders soms dat ze er niet rustig de tijd kunnen afnemen om haar kleinen te onderwijzen en hun liefde en sympathie te geven. Maar zij moeten er aan denken dat wanneer de kinderen in hun ouders en in hun ouderlijk huis niet dat vinden, wat hun verlangen naar sympathie en prettige omgang bevredigt, zij naar andere bronnen zullen uitzien, waar èn hun geest èn hun karakter gevaar lopen. GG 48 3 Door gebrek aan tijd en in beslag genomen door andere dingen, weigert menige moeder haar kinderen een onschuldig genoegen, terwijl haastige vingers en vermoeide ogen bezig zijn met een werkje, dat enkel ter versiering dient, met iets, dat op zijn best alleen dient om de ijdelheid en verkwisting in hun jonge harten op te wekken. Wanneer de kinderen bijna zijn opgegroeid tot mannen en vrouwen, dragen deze lessen de vrucht van hovaardij en geestelijke minderwaardigheid. De moeder heeft dan verdriet over de fouten der kinderen, maar is zich niet bewust, dat ze de vrucht oogst van het zaad, dat zij zelve heeft uitgestrooid. GG 48 4 Sommige moeders zijn niet altijd constant in de behandeling van haar kinderen. Soms geven zij in alles toe tot hun eigen nadeel, en dan weigeren ze een of ander onschuldig genoegen, dat het kinderlijke hart zo gelukkig zou maken. Dit doende zijn ze geen navolgers van Christus; Hij hield van de kinderen; Hij begreep hun gevoelens, en leefde met hen mee in al hun genoegens en hun beproevingen. GG 49 1 De echtgenoot en vader is het hoofd van het gezin. De vrouw verwacht van hem liefde en sympathie alsmede hulp in de opvoeding van de kinderen, en dit is juist. De kinderen behoren hem zowel als haar toe en hij heeft evenveel belang bij hun welvaren. De kinderen verwachten van de vader bijstand en leiding; hij moet een juist begrip hebben van het leven en van de invloeden en omgang waaraan zijn gezin blootstaat; boven alles moet hij zich instellen op de liefde Gods en op het onderwijzen van Zijn Woord, zodat hij zijn kinderen op het rechte pad kan leiden. GG 49 2 De vader is degene, die de wetten stelt in de huishouding; en, evenals Abraham, moet hij de wet van God tot het richtsnoer van zijn huis maken. God zeide van Abraham: "Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen" (Genesis 18 : 19). Dan zou er geen zondige verwaarlozing zijn om het kwade te weerstaan, geen zwakke, dwaze, egoïstische voorkeur; geen verzaken van zijn gezinsplichten door het toegeven aan verkeerde neigingen. Abraham stelde zich niet enkel tevreden met het geven van de juiste richtlijnen, maar hij stond er op om de autoriteit te handhaven van goede, rechtvaardige wetten. Om ons te leiden heeft God voorschriften gegeven. Men moet niet toelaten dat kinderen afdwalen van het veilige pad, dat uitgestippeld wordt door Gods Woord, op wegen, die aan beide kanten en op alle punten voor het gevaar openstaan. Vriendelijk, maar met vaste hand, volhardend en onder gebed, moeten hun verkeerde verlangens worden ingetoomd en aan hun slechte neigingen paal en perk gesteld. GG 49 3 De vader moet in zijn gezin de krachtiger deugden aankweken-- energie, onkreukbaarheid, eerlijkheid, moed, geduld, ijver en practische bruikbaarheid. En wat hij van zijn kinderen verlangt, moet hij zelf in praktijk brengen, door persoonlijk het mannelijk toonbeeld te zijn van deze deugden. GG 49 4 Maar, vaders, ontmoedigt uw kinderen niet. Laat uw genegenheid gepaard gaan met autoriteit, vriendelijkheid en medeleven met een strak houden der teugels. Stelt enkele van uw vrije uren ter beschikking van uw kinderen, wordt met hen vertrouwd; toont belangstelling voor hun werk en hun spel, en wint hun vertrouwen. Kweekt de vriendschap met hen aan, en dat vooral met uw zoons. Op deze wijze zult gij een sterke invloed ten goede op hen uitoefenen. GG 50 1 De vader moet zijn deel bijdragen om het gezin gelukkig te maken. Hoe groot zijn zorgen en zijn problemen in het werk ook zijn, zo mogen zij toch het gezin niet overschaduwen; hij zal in zijn gezin komen met prettige woorden en de lach op zijn gelaat. GG 50 2 In zekere zin is de vader de priester van zijn huis en legt hij op het gezinsaltaar het morgenen avondoffer. Maar de vrouw en kinderen zullen zich ook in het gebed verenigen en hun stemmen mengen in het danklied. Laat de vader in de morgen, vóór hij het huis voor zijn dagelijkse arbeid verlaat, de kinderen om zich heen vergaderen, en, voor God geknield, hen aanbevelen in de zorgen van de hemelse Vader. En wanneer dan de dagelijkse plichten weer zijn verricht, laat het gezin zich dan in een dankgebed verenigen, en een danklied tot God opzenden als erkenning van de Goddelijke zorg gedurende de dag. GG 50 3 Vaders en moeders, hoe druk gij het ook hebt, verzuimt niet uw gezin te vergaderen rondom Gods altaar. Bidt, dat heilige engelen over uw huis mogen waken. Denkt er aan, dat uw dierbare kinderen bloot staan aan verleidingen. Jong en oud komen dagelijks ergernissen op hun weg tegen. Zij, die in hun leven geduld, liefde, opgewektheid aan de dag willen leggen, moeten bidden. Alleen door constante hulp van God te ontvangen, kunnen we de overwinning op ons zelven behalen. GG 50 4 Het gezin moet een plaats zijn, waar opgewektheid, vriendelijke omgang en liefde verblijven; en waar deze deugden aanwezig zijn, zullen geluk en vrede heersen. Moeilijkheden mogen komen, maar die behoren nu eenmaal tot het lot der mensheid. GG 50 5 Laat geduld, dankbaarheid en liefde de zonneschijn in het hart brengen, al zijn de dagen ook somber en donker. In zulke gezinnen verblijven de engelen Gods. GG 50 6 Laten de man en de vrouw oog hebben voor het wederzijdse geluk, en nooit verzuimen de kleine attentie's en vriendelijke daden te bewijzen, die het leven zo prettig en aangenaam maken. Tussen man en vrouw moet een volmaakt vertrouwen heersen. Gezamenlijk moeten zij hun verantwoordelijkheden nagaan. Gezamenlijk moeten zij werken voor het hoogste goed van hun kinderen. Nooit moeten ze in tegenwoordigheid van de kinderen op elkanders plannen kritiek uitoefenen of het oordeel van de ander in twijfel trekken. GG 50 7 Laat de vrouw er op passen dat ze het werk van de man voor de kinderen niet moeilijker maakt. Laat de man de taak van de vrouw verlichten door haar bij te staan met wijze raad en liefdevolle bemoediging. GG 51 1 Geen afscheiding van kilheid en terughoudendheid mag oprijzen tussen ouders en kinderen. Laten de ouders bekend worden met hun kinderen, proberen hun wensen en neigingen te verstaan, zich in hun gevoelens inwerken, en uit hun hart halen wat er in zit. GG 51 2 Ouders, laat uw kinderen zien, dat gij hen liefhebt, en alles wilt doen wat in uw vermogen is om hun geluk te bevorderen. Indien gij zó doet, zal het breidelen van hun verlangens veel meer effect hebben op hun jong verstand. Heerst over uw kinderen met tederheid en zachtheid, er aan denkende, dat "hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is" (Mattheus 18:10). Indien gij van de engelen wenst, dat zij voor uw kinderen het werk doen, dat God hun heeft opgedragen, werkt dan met hen samen door uw deel bij te dragen. GG 51 3 Groot gebracht onder de wijze en liefdevolle leiding van een goed ouderhuis, zullen kinderen geen verlangens koesteren om hun omgang en genoegens buitenshuis te zoeken. Het kwade zal hen niet aantrekken. De geest, die in het gezin heerst, zal hun karakter vormen; zij zullen gewoonten en beginselen aannemen, die een sterke verdediging vormen tegen de verleiding, wanneer zij eenmaal de beschutting van het ouderlijk huis zullen verlaten om hun plaats in de wereld in te nemen. GG 51 4 Kinderen zowel als ouders hebben belangrijke plichten in het gezin. Zij moeten leren dat zij een deel van het gezin uitmaken. Zij worden gevoed en gekleed, bemind en verzorgd; en zij moeten die goede gaven beantwoorden door hun deel te dragen van de huiselijke lasten, en alle mogelijke geluk te bevorderen in de gezinskring, waarvan zij lid zijn. GG 51 5 Kinderen komen soms in de verleiding om boos te worden wanneer hun iets verboden wordt, maar in het latere leven zullen ze hun ouders zegenen voor de trouwe zorgen en strikte waakzaamheid, die hen beschermden en leidden in hun jaren van onervarenheid. ------------------------Hoofdstuk 8--Opvoeding begint in het gezin GG 52 1 Onze kinderen staan, als ‘t ware, op de tweesprong. Aan alle kanten trachten de verlokkingen des levens hen af te brengen van de weg, die gesteld is voor het overblijfsel des Heeren. Of hun leven tot een zegen of tot een vloek zal zijn, hangt af van de keuze die zij maken. Overvloeiende van energie, hunkerend om de nog sluimerende talenten te gebruiken, moeten ze voor hun bruisend leven een afvoerkanaal vinden. En hun daden zullen zijn ten goede of ten kwade. GG 52 2 Gods Woord belemmert die activiteit niet, maar leidt ze op de goede weg. God vraagt de jeugd niet om wat minder actief te zijn. De karakterelementen, die een man werkelijk doen slagen en die zijn naam geëerd maken onder de mensen -- het onweerstaanbaar verlangen naar iets beters, de onverzettelijke wil, de strenge naarstigheid, het onvermoeide volharden -- mogen niet verwaarloosd worden. Door de genade Gods moeten deze geleid worden tot het bereiken van idealen, die zoveel hoger zijn dan de enkel zelfzuchtige en wereldse belangen, als de hemelen hoger zijn dan de aarde. GG 52 3 Op ons, als ouders en als Christenen, ligt de taak, om onze kinderen de juiste leiding te geven. Zij moeten nauwgezet, verstandig en liefdevol geleid worden op de wegen der christelijke opvoeding. Wij staan onder een heilig verbond met God om onze kinderen op te voeden voor Zijn dienst. Om hen met die invloeden te omringen, die hen er toe zullen brengen een leven te kiezen, ten dienst bereid en hun de opvoeding te geven, die daarvoor nodig is, is wel onze eerste plicht. GG 52 4 "Alzo lief heeft God ... dat Hij gegeven heeft," -- dat Hij "gaf Zijn eniggeboren Zoon", "opdat wij niet zouden verderven, maar het eeuwige leven zouden hebben." "Alzo heeft Christus ons ook liefgehad en heeft Zichzelven voor ons overgegeven" (Johannes 3 :16; Efeze 5:2). Indien wij liefhebben, zullen we geven. "Niet om gediend te worden, maar om te dienen" (Mattheus 20 : 28), is de grote les, die wij zelf moeten leren en ook aan anderen moeten onderrichten. GG 53 1 Laat de jeugd bezield worden met de gedachte, dat zij zichzelven niet zijn. Zij behoren Christus toe. Zij zijn door Zijn bloed gekocht en worden door Zijn liefde opgeëist. Zij leven omdat Hij hen bewaart door Zijn macht. Hun tijd, hun kracht, hun talenten komen Hem toe, om voor Hem ontwikkeld, gepolijst en gebruikt te worden. GG 53 2 Na de engelen zijn de mensen, naar Gods beeld geschapen, de edelsten uit Zijn gehele schepping. Het is Gods verlangen dat zij tot de hoogste graad zullen opwassen, die Hij hun gesteld heeft, en dat zij zich de krachten, die Hij hun gegeven heeft, zullen ten nutte maken. GG 53 3 Het leven is een heilige verborgenheid. Het is de openbaring van God Zelve, de bron van alle leven. Kostbaar zijn zijn kansen, en men moet er ernstig naar streven, daarvan gebruik te maken. Eenmaal verloren, komen ze nooit meer terug. GG 53 4 Vóór ons plaatst God de eeuwigheid met haar verheven werkelijkheden, en Hij gunt ons een blik op onsterfelijke, onverderfelijke dingen. Hij biedt ons een waardevolle, veredelende waarheid, opdat wij voorwaarts mogen gaan op een veilige, zekere weg, strevende naar een doel, dat het vlijtige gebruik van onze talenten meer dan waard is. GG 53 5 God schouwt in het nietige zaadje, dat Hijzelf gemaakt heeft, en ziet daarin opgesloten de schone bloem, de groenende heester, of de boom met zijn lommerrijk bladerendak. Zo ziet Hij ook de mogelijkheden van elk menselijk schepsel. Wij zijn hier voor een doel. God heeft ons Zijn plan voor ons leven geopenbaard en het is Zijn verlangen dat we daarin de hoogste graad van ontwikkeling zullen bereiken. GG 53 6 Het is Zijn verlangen dat we aanhoudend opwassen in heiligheid, in geluk, in bruikbaarheid. Allen hebben talenten, die zij moeten leren zien als heilige schenkingen, die gewaardeerd moeten worden als gaven des Heeren om op de juiste wijze te gebruiken. Hij verlangt van de jonge mensen, dat ze elke kracht van hun wezen cultiveren en dat zij elk vermogen practisch zullen beoefenen. Hij verlangt van hen, dat ze vreugde zullen scheppen in alles wat nuttig en kostbaar is in dit leven, om goed te zijn en goed te doen en zodoende een hemelse schat te vergaren voor het toekomstige leven. GG 54 1 Het moet hun ambitie zijn zich toe te leggen op alle dingen, die onzelfzuchtig, verheven en edel zijn. Laten zij op Christus zien als het voorbeeld, waarnaar zij gevormd moeten worden. Het heilige streven, dat Hij in Zijn leven openbaarde, moeten zij ter harte nemen -- een streven om de wereld beter te maken, omdat zij daarin een voorbeeld geweest zijn. Dat is het werk, waartoe zij geroepen zijn. GG 54 2 Een veelomvattende opvoeding is nodig -- een opvoeding, die van ouders en onderwijzers een nadenken en bemoeienissen vraagt, welke het onderricht in de gewone leervakken helemaal niet eist. Er is iets meer nodig dan enkel het aankweken van het verstand. Opvoeding is niet volmaakt, tenzij het lichaam, de geest en het hart evenzeer daarin betrokken worden. Het karakter moet aan een juiste, gedisciplineerde vorming onderworpen wor-den, wil het de hoogste graad van ontwikkeling bereiken. Al de vermogens van geest en lichaam moeten ontwikkeld en op de juiste wijze geleid worden. GG 54 3 Een ware opvoeding omvat het gehele wezen. Zij leert het juiste gebruik te maken van het eigen leven. Zij stelt ons in staat het beste gebruik te maken van verstand, kracht en spieren, van lichaam, geest en hart. De vermogens van het verstand moeten, als de hogere machten, over het lichaam heersen. De natuurlijke begeerten en lusten moeten beheerst worden door het geweten en de geestelijke eigenschappen. Christus staat aan het hoofd der mensheid en het is Zijn doel ons in Zijn dienst, te leiden op de hoge, heilige wegen der reinheid. Door de wonderlijke werking van Zijn genade, moeten wij in Hem volmaakt worden. GG 54 4 Jezus ontving Zijn opvoeding in het ouderlijk huis. Zijn moeder was onder de mensen de eerste, die Hem onderwees. Van haar lippen en uit de boekrollen der profeten werd Hij onderricht in de hemelse dingen. Hij behoorde tot een eenvoudig gezin, en trouw en opgewekt droeg Hij zijn deel in de huiselijke beslommeringen. Hij, Die de aanvoerder des hemels was geweest, was een gewillige hulp, een liefdevolle, gehoorzame Zoon. Hij leerde een vak en met Zijn eigen handen werkte Hij met Jozef in de timmermanswerkplaats. In de kleding van een gewoon werkman liep Hij door de straten van het stadje, op weg naar of komende van Zijn nederig handwerk. GG 54 5 De mensen van die tijd waardeerden de dingen naar uiterlijk vertoon. Waar de godsdienst in kracht was achteruitgegaan, was deze in pracht en praal toegenomen. De opvoeders van die tijd zochten eerbied af te dwingen door pralerige opschik. Met dit alles stond het leven van Jezus in een scherp contrast. Zijn leven demonstreerde de waardeloosheid van al die dingen, die de mensen beschouwden als de grootste noodzakelijkheden des levens. De scholen van Zijn tijd, waar hetgeen weinig waarde had, werd verheerlijkt, en het verhevene als niets werd geacht, bezocht Hij niet. Zijn opvoeding werd verkregen uit de door de hemel aangewezen bronnen, uit de natuur, en uit de ervaringen des levens-- Gods leerboeken vol rijke lessen voor allen, wier hart en ziel daarnaar uitgaan. GG 57 1 "Het Kindeken wies op en werd gesterkt in de geest, en vervuld met wijsheid, en de genade Gods was over Hem." GG 57 2 Zo voorbereid aanvaardde Hij Zijn taak, en op elk moment van Zijn contact met de mensen, oefende Hij op hen een invloed ten goede uit, een hervormende kracht, zoals de wereld nog nooit had meegemaakt. GG 57 3 Het ouderlijk huis is de eerste school voor het kind en juist daar moet de grond gelegd worden voor een nuttig leven. De beginselen daarvan moeten niet enkel theoretisch geleerd worden. Zij moeten aan de gehele levensopvoeding vorm geven. GG 57 4 Al heel vroeg moet het kind de les van hulpvaardigheid geleerd worden. Zodra lichaamskracht en verstandelijke kracht voldoende ontwikkeld zijn, moet men het in het gezin enkele werkjes opdragen. Hij moet aangemoedigd worden vader en moeder een handje te helpen, zich te beheersen en zich te verloochenen, het geluk en gerief van anderen aan het zijne te laten voorgaan, opletten, of hij zijn broers, zusters en vriendjes ter wille kan zijn en dan moet hij leren tegenover de ouders, de zieken en de ongelukkigen vriendelijk te zijn. GG 57 5 Hoe meer het ouderlijk huis doortrokken is van de geest van het ware dienen, des te beter zal deze ook inwerken op het leven van de kinderen. Zij zullen de vreugde ondervinden, die gelegen is in het dienen van anderen. GG 57 6 De opvoeding in het gezin moet aangevuld worden door het werk op de school. De ontwikkeling van het gehele wezen, lichamelijk, verstandelijk en geestelijk en het onderricht in dienen en zelfverloochening, moeten voortdurend voor ogen gehouden worden. GG 58 1 Boven elk ander middel, heeft het dienen ter wille van Christus in die kleine aangelegenheden van het leven-van-elke-dag, de kracht om het karakter te vormen en het leven te leiden op de wegen der onzelfzuchtigheid. En het is de taak van de ouders en van de onderwijzer deze geest te doen ontwaken, aan te moedigen en leiding te geven. Geen belangrijker werk kon op hun schouders gelegd worden. De geest om te dienen is de geest van de hemel, en aan elke poging om die te ontwikkelen en aan te moedigen, zullen engelen hun medewerking verlenen. GG 58 2 Zo'n opvoeding moet gebaseerd zijn op het Woord van God. Hierin alleen vindt men de volheid dezer beginselen terug. De Bijbel moet tot het fundament gemaakt worden van alle studie en onderricht. De kennis, die noodzakelijk is, is een kennis van God en van Hem, Die Hij gezonden heeft. GG 58 3 Ieder kind en iedere jeugdige persoon moet een kennis bezitten van zichzelve. Hij moet begrip hebben van de physieke woonstede, die God hem gegeven heeft, alsmede van de wetten, door welke deze in gezonde staat wordt gehouden. Allen moeten als ‘t ware geworteld zijn in de algemene gronden van de opvoeding. En dan moeten ze opgeleid worden op practisch gebied, waardoor ze opgroeien tot mannen en vrouwen, wier handen niet verkeerd staan, die opgewassen zijn tegen de plichten van het alledaagse leven. Daaraan moet toegevoegd worden een opleiding en practische ervaring op de verschillende gebieden van het zendingswezen. GG 58 4 Laat de jeugd vooruitgaan in het verkrijgen van kennis, zo grondig en zo ver als maar in haar vermogen is. Laat het studieterrein van de jonge mensen zo groot zijn, als hun krachten kunnen omspannen. En wanneer zij leren, laten ze dan ook hun kennis uitdelen. Juist op deze wijze zullen hun vermogens kracht verkrijgen en onder discipline gesteld worden. Het is het gebruik dat zij van hun kennis maken, dat de waarde van hun opvoeding bepaalt. Wordt een lange tijd aan studie besteed, zonder uit te delen wat verkregen is, dan is dat vaak voor een goede ontwikkeling meer een beletsel dan een hulp. Zowel in het ouderlijk huis als op school, moet de leerling nagaan, hoe te studeren en hoe de verkregen kennis kan uitgedeeld worden. Wat zijn roeping ook moge zijn, zijn leven lang zal hij een leerling en een leraar blijven. Zo zal hij voortdurend opwassen, terwijl hij op God zijn vertrouwen stelt, zich vastklemmende aan Hem, Die oneindig is in wijsheid, Die de eeuwen lang verborgen geheimen kan openbaren, Die de moeilijkste problemen kan oplossen voor hen, die in Hem geloven. GG 59 1 Het Woord van God legt groot gewicht op de invloed der samenleving, zelfs op mannen en vrouwen. Hoeveel groter is zijn kracht op de ontwikkeling van verstand en karakter van kinderen en jonge mensen. Het gezelschap waarin zij verkeren, de beginselen, die zij aannemen, de gewoonten, die zij vormen, zullen het lot bepalen van hun bruikbaarheid hier, en van hun toekomstig, eeuwig belang. GG 59 2 Het is een verschrikkelijk feit, dat ook vrees moest brengen in de harten der ouders, dat op zo vele scholen en instituten, die de jonge mensen bezoeken voor hun verstandelijke ontwikkeling en discipline, invloeden heersen, die het karakter misvormen, het verstand afleiden van ‘s levens ware bedoelingen, en de moraal aantasten. Door contact met de ongodsdienstigen, de liefhebbers van wereldse genoegens en het corrupte, verliezen zo vele, zo heel vele jonge mensen de eenvoud en reinheid, het geloof in God, en de geest van zelfopoffering, die door christelijke vaders en moeders zijn aangekweekt en verzorgd door nauwlettend onderricht en ernstig gebed. GG 59 3 Velen, die naar school gaan met het doel zich daar klaar te maken voor een of ander terrein van onzelfzuchtig dienen, raken daar verdiept in wereldse aangelegenheden. Er ontstaat een ambitie om zich op school te onderscheiden, en eer en positie in de wereld te verkrijgen. Het doel, waarmede ze de school bezochten, wordt uit het oog verloren, en het leven wordt aan zelfzuchtige, wereldse doeleinden gewijd En vaak worden gewoonten aangenomen, die het leven vernietigen zowel voor deze wereld als voor de toekomende. GG 59 4 Als regel behoren mannen en vrouwen met zuivere ideeën, onzelfzuchtige bedoelingen, edele aspiratie's, tot degenen, bij wie deze karakteristieke eigenschappen ontwikkeld werden door hun omgang in de vroege jaren. In al Zijn bemoeiingen met Israël, bracht God hun de belangrijkheid onder het oog om over de omgang van hun kinderen te waken. Al de schikkingen in het burgerlijke, godsdienstige en maatschappelijke leven waren gemaakt met het doel de kinderen te bewaren voor verkeerde omgang, en hen, vanaf hun prille jaren, vertrouwd te maken met de voorschriften en beginselen van de wet Gods. De aanschouwelijke les, die ze ontvingen bij de geboorte der natie, was van een aard, die diep op aller harten moest inwerken. Alvorens de laatste verschrikkelijke plaag over de Egyptenaren kwam door de dood van hun eerstgeborenen, beval God Zijn volk om hun kinderen te verzamelen in hun eigen huizen. De deurpost van elk huis werd met bloed gemerkt, en binnen de bescherming, die door dit teken werd verzekerd, moesten allen blijven. Zo moeten heden ten dage ouders, die God vrezen en liefhebben, hun kinderen bewaren onder "het zegel van het verbond", binnen de bescherming van die heilige invloeden, die mogelijk zijn geworden door het verlossende bloed van Christus. GG 60 1 Allen die er naar streven om in harmonie met Gods opvoedingsplan te werken, zullen Zijn ondersteunende genade, Zijn voortdurende aanwezigheid, Zijn beschermende macht ervaren. Tot een ieder zegt Hij: "Wees sterk en heb goede moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de Heere, uw God, is met u alom, waar gij heengaat." "Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten" (Jozua 1:9, 5). GG 60 2 "Gelijk de regen en de sneeuw van de hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde, en maakt dat ze voortbrenge en uitspruite, en zaad geve de zaaier, en brood de eter; Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn; Het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende. Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede voortgeleid worden; De bergen en heuvelen zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen. Voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan; En het zal de Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden." GG 60 3 (Jesaja 55 :10--13) GG 60 4 In de gehele wereld verkeert de maatschappij in een chaos en een grondige, ingrijpende verandering is nodig. De opvoeding, aan de jeugd gegeven, moet de gehele opbouw der samenleving een nieuwe vorm geven. ------------------------Hoofdstuk 9--Wat zal het kind lezen? GG 61 1 De scheppende geest van de wereld die in het boze ligt, is altijd bezig om de woorden Gods achter te houden en de opinie's van mensen op de voorgrond te plaatsen. Het is zijn bedoeling, dat wij de stem van God niet zullen horen, waar deze zegt: "Dit is de weg, wandelt in dezelve" (Jesaja 30 : 21). Door ontaarde opvoedkundige beginselen doet hij al zijn best om het licht des hemels te verduisteren. GG 61 2 Philosophische, speculatieve beschouwingen en wetenschappelijk onderzoek, waarin God niet wordt erkend, maken twijfelaars bij duizenden. Op de scholen van heden worden de zienswijzen, die geleerde mannen hebben getrokken uit hun wetenschappelijke onderzoekingen, nauwgezet onderwezen en ten volle verklaard, terwijl daaruit toch duidelijk de indruk ontstaat, dat wanneer deze geleerden het bij het rechte eind hebben, de Bijbel onwaar moet zijn. Tot scepticisme, tot twijfel voelt het menselijke verstand zich altijd aangetrokken. Jonge mensen zien daarin een vermogen, dat de verbeelding boeit, en zij worden misleid. Satan triomfeert. Hij koestert elk zaadje van twijfel, dat gestrooid is in de jonge harten. Hij laat het opgroeien en vrucht dragen, en in een overvloedige oogst wordt het ongeloof binnengehaald. GG 61 3 Juist omdat het menselijke hart zo geneigd is naar het kwade, is het zo gevaarlijk om het zaad van de twijfel in het jonge verstand te zaaien. Wat ook het geloof in God verzwakt, berooft de ziel van de macht om de verleiding te weerstaan. Het neemt de enige wezenlijke beveiliging tegen de zonde weg. Wij hebben scholen nodig, waar de jeugd geleerd wordt, dat ware grootheid bestaat in het verheerlijken van God, door in het dagelijkse leven Zijn karakter te openbaren. Wij moeten God leren kennen uit Zijn Woord en Zijn werken, opdat ons leven aan Zijn bedoelingen mag beantwoorden. GG 62 1 Om een opvoeding te verkrijgen, achten velen het nodig om de boeken van ongelovige schrijvers te bestuderen, omdat deze werken vele schitterende gedachten inhouden. Maar wie was de bron van deze schitterende gedachten? Dat was God, en God alleen. Hij is de bron van alle licht. Waarom zouden we dan al die dwalingen doorworstelen in de boeken van ongelovigen terwille van enkele intellectuele waarheden, wanneer de volledige waarheid tot onze beschikking staat? GG 62 2 Hoe komt het, dat mannen, die vijandig staan tegenover het Godsbestuur, in het bezit zijn geraakt van de wijsheid, die zij somtijds verkondigen? Satan zelve werd opgevoed in de hemelse hoven, en hij bezit een kennis zowel van het goede als van het kwade. Hij mengt het kostelijke met het ondeugdelijke, en dat verschaft hem de kracht om te misleiden. Maar omdat Satan zich nu gestoken heeft in glanzende, hemelse kleren, zullen wij hem daarom ontvangen als een engel des lichts? De verleider heeft zijn trawanten, opgeleid volgens zijn methoden, geïnspireerd door zijn geest, en gesteld in zijn werk. Zullen we met dezulken samenwerken? Zullen we de werken van zijn vertegenwoordigers aannemen als noodzakelijk voor het verkrijgen van een opvoeding? GG 62 3 Zouden de tijd en de inspanning, die nu besteed worden om zich de schitterende gedachten der ongelovigen eigen te maken, gegeven worden om de kostbare schatten van het Woord Gods te bestuderen, dan zouden duizenden, die nu in duisternis en in de schaduwen des doods verkeren, zich verheugen in de heerlijkheid van het Licht des levens. GG 62 4 Wanneer ik de bibliotheken gevuld zie met zware en zwaarwichtige werken over geschiedenis en theologie, dan denk ik, waarom geld uitgegeven voor iets dat geen brood is? Het zesde hoofdstuk van het Johannes-Evangelie heeft ons meer te zeggen dan in zulke werken gevonden kan worden. Christus zegt: "Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten." "Ik ben dat levende Brood, dat uit de hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven." "Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven." "De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven" (Johannes 6 : 35, 51, 47, 63). GG 62 5 Er bestaat een studie der geschiedenis, die men niet moet veroordelen. De heilige geschiedenis behoorde tot één van de vakken op de scholen der profeten. In het verhaal van Zijn bemoeienissen met de volken kan men de hand des Heeren bespeuren. Zo moeten wij ook heden onze aandacht schenken aan de bemoeienissen Gods met de volken der aarde. Wij moeten in de geschiedenis de vervulling der profetie nagaan, de werken der Voorzienigheid bestuderen in de grote Hervormingsbewegingen en begrip hebben van de groei der gebeurtenissen in het toerusten der volken voor het laatste conflict in de grote strijd. GG 63 1 Zo'n studie zal de horizon van het leven verwijden en verhelderen. Dat zal ons helpen een en ander te begrijpen van zijn verbondenheid en zijn verhoudingen, hoe wonderlijk wij op elkander zijn ingesteld in de grote broederschap van de samenleving en van de volken, en hoezeer de verdrukking en het verval van een lid een verlies betekent voor allen. GG 63 2 Maar de geschiedenis, die men doorgaans bestudeert, houdt zich bezig met de grote daden van de mens, zijn overwinningen in de strijd, zijn successen in het verkrijgen van macht en aanzien. Maar Gods hand in de aangelegenheden der mensen wordt niet meer gezien. Er zijn maar weinigen, die in de opkomst en val der volken de lijn nagaan, die naar Zijn doel loopt. GG 63 3 Vele van de populaire uitgaven van deze tijd staan vol met sensationele verhalen, die de jeugd opvoeden in goddeloosheid en hen brengen op de weg des verderfs. Nog kinderen zijnde, zijn ze reeds oud in de kennis van de misdaad. Door de verhalen, die ze lezen, worden ze aangezet tot het kwaad. De daden, die hun geschilderd worden, gaan ze in hun verbeelding nadoen en hun eerzucht wordt opgewekt om te zien hoe ze het kwade kunnen doen zonder de straf op te lopen. GG 63 4 Voor het ontvankelijke verstand van kinderen en jonge mensen zijn de fictieve beelden van de toekomstige maatschappelijke ontwikkeling, gelijk werkelijkheden. Wanneer revolutie's worden voorspeld en gewezen wordt op krachten, die de barrières van wet en orde zullen neerhalen, komt menigeen onder de ban van de geest dezer voorstellingen. Zij worden opgezweept tot het bedrijven van misdaden, misschien nog erger dan die door de sensatie-schrijvers werden uitgebeeld. Door zulke invloeden wordt de maatschappij meer en meer gedemoraliseerd. Het zaad van wetteloosheid wordt rijkelijk uitgestrooid. Niemand moet zich dan verwonderen, dat een oogst van misdaden daarvan het resultaat is. GG 64 1 Romans, frivole, prikkelende verhalen zijn, in nauwelijks mindere mate, een vloek voor de lezer. GG 64 2 De schrijver mag dan de bedoeling hebben, dat de inhoud de geest opbouwt, en hij mag door zijn werk religieuse gedachten laten lopen, maar vaak dienen deze om de dwaasheid en de voosheid te bedekken, die daaronder liggen. GG 64 3 De wereld is overvol van boeken, die verlokkende dwalingen inhouden. De jeugd ontvangt als waarheid wat de Bijbel bestempelt als leugen, en zij aanvaarden de misleiding, wat de ondergang van hun ziel betekent. GG 64 4 Er zijn romans, die geschreven werden met het doel een waarheid naar voren te brengen, of een of ander groot kwaad aan het licht te brengen. Van sommige dezer boeken is iets goeds uitgegaan. Nochtans hebben ze ook onnoembaar veel kwaad gedaan. Zij bevatten uitspraken en hoogdravende gedeelten, die de verbeelding prikkelen en een gedachtengang doen ontstaan, die, vooral voor de jeugd, vol gevaar is. Zulke lectuur verhindert de goede ontwikkeling van verstand en geest. Zij neemt de belangstelling voor de Bijbel weg. De gedachten bepalen zich bijna niet meer bij de hemelse aangelegenheden. Wanneer de geest zich verdiept in de geschilderde tonelen der onreinheid, worden lusten opgewekt, en het einde is de zonde. GG 64 5 Zelfs verdichtsel, dat geen onreine gedachten suggereert, maar dat de bedoeling heeft goede beginselen te propageren, is nadelig. Het moedigt de gewoonte aan om haastig, oppervlakkig te lezen, waarbij het alleen om het verhaal gaat. Op den duur vernietigt dat de macht tot een gezonde gedachtengang. Het maakt de ziel ongeschikt om de grote problemen, die van de plicht en van de levensbestemming, te beschouwen. GG 64 6 Door de liefde voor louter amusement aan te kweken, ontstaat door het lezen van romans een afkeer van de practische levensplichten. Door de zinnenprikkelende, opwindende kracht, die daarvan uitgaat, ontstaat eveneens soms een ziekte zowel van lichaam als geest. Menig ellendig, verwaarloosd gezin, menigeen die voor zijn leven invalide blijft, menig verpleegde in een krankzinnigengesticht, is dat geworden door de gewoonte om romans te lezen. GG 64 7 Vaak is voorgesteld, om de jeugd af te houden van die waardeloze prikkellectuur, dat wij hun een verdichtsel van beter gehalte moeten voorzetten. Dit staat gelijk met de dronkaard te willen genezen, door hem, inplaats van jenever of brandewijn, zachtere verdovingsmiddelen te geven, zoals wijn, bier of appelwijn. Het gebruik daarvan zou de begeerte naar krachtiger stimulansen versterken. GG 65 1 De enige beveiliging voor de dronkaard en voor de matige drinker, is geheelonthouding. En voor de liefhebber van romans geldt dezelfde regel. Alleen in de geheelonthouding ligt de veiligheid besloten. GG 65 2 In de opvoeding van jongere en opgroeiende kinderen nemen sprookjes, fabels en verdichtsels een grote plaats in. Boeken van dergelijk gehalte worden gebruikt op de scholen, en men vindt ze ook in vele gezinnen. Hoe kunnen christelijke ouders hun kinderen toestaan boeken met zovele leugens te lezen? Wanneer de kinderen de betekenis van de verhalen vragen, die zo lijnrecht ingaan tegen de leer van hun ouders, moet het antwoord luiden dat ze niet waar zijn; maar dit neemt de slechte resultaten van het lezen dier boeken niet weg. De gedachten, die in deze boeken ontwikkeld worden, misleiden de kinderen. Daardoor ontstaan verkeerde levensinzichten, en daaruit wordt een verlangen naar het onwezenlijke geboren en aangekweekt. GG 65 3 Het veelvuldige gebruik van zulke boeken in deze tijd is een van de listige bedenkselen van Satan. Het is zijn streven het verstand van jong en oud af te leiden van het belangrijke werk der karaktervorming. Het is zijn bedoeling dat onze kinderen, zowel de jongere als de oudere, meegesleurd zullen worden door de ziele-vernietigende misleidingen, waarmede hij de wereld overvoert. Daarom probeert hij hun geest af te leiden van het Woord Gods en hen aldus te beletten een kennis te verkrijgen van die waarheden, die hun veiligheid zouden betekenen. GG 65 4 Nooit moeten boeken, die een verdraaiing van de waarheid inhouden, in de handen van kinderen of jonge mensen geplaatst worden. Laten onze kinderen, in de groei van hun opvoeding, zich geen ideeën eigen maken, die zich later zullen openbaren als het zaad der zonde. Indien zij, met een rijp verstand, zich niet met zulke boeken zouden inlaten, dan zouden ze op veiliger grond staan, en hun voorbeeld en invloed ten goede zouden het veel minder moeilijk maken, de jeugd te bewaren tegen de verleiding. GG 65 5 Wij hebben een overvloed van datgene wat waarachtig, wat Goddelijk is. Zij, die naar kennis dorsten, moeten niet naar verontreinigde bronnen gaan. De Heere zegt: GG 66 1 Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen, En stel uw hart tot Mijn wetenschap ... Opdat uw vertrouwen op de Heere zij Maak Ik u die heden bekend; gij ook, maak ze bekend. Ik u niet heerlijke dingen geschreven Van allerlei raad en wetenschap, van de redenen der waarheid; Opdat gij redenen der waarheid antwoorden moogt dengenen, die u zenden?" (Spreuken 22 :17--21) GG 66 2 "Hij heeft een getuigenis opgericht in Jacob En een wet gesteld in Israël, Die Hij onze vaderen geboden heeft, Dat zij ze hunne kinderen zouden bekend maken; Opdat het navolgende geslacht die weten zou, De kinderen, die geboren zouden worden, En vertellen ze hun kinderen; Dat zij hun hoop op God zouden stellen." (Psalm 78:5--7) GG 66 3 "De zegen des Heeren, die maakt rijk; En Hij voegt er geen smart bij." (Spreuken 10 : 22) GG 66 4 Zo bracht ook Christus de beginselen der waarheid in het Evangelie naar voren. In Zijn onderricht mogen we drinken van de zuivere stromen, die vloeien uit de troon van God. Christus zou de mensen met een kennis hebben kunnen bedelen, die alle vorige onthullingen zou te boven gegaan zijn, en die elke andere ontdekking op de achtergrond zou geschoven hebben. Hij zou verborgenheid na verborgenheid ontsluierd kunnen hebben, en zou op deze wonderlijke openbaringen de actieve, ernstige gedachten van achtereenvolgende geslachten hebben kunnen richten tot op het einde des tijds. Maar Hij wilde geen moment verloren laten gaan van het onderrichten van de wetenschap der zaligheid. Zijn tijd, Zijn vermogens en Zijn leven werden gewaardeerd en alleen gebruikt als middelen om de zielen der mensen voor de zaligheid te redden. Hij was gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was en Hij wilde Zich niet van Zijn doel laten afbrengen. Niets stond Hij toe, dat Hem zou kunnen afleiden. GG 67 1 Christus schonk alleen die kennis, welke nuttig kon aangewend worden. Zijn onderrichting van de mensen was ingesteld op de behoeften van hun eigen toestand in het practische leven. Kwamen ze tot Hem met allerlei nieuwsgierige vragen, dan bevredigde Hij hun verlangens niet. Maar steeds maakte Hij van die gelegenheden gebruik om hen te wijzen op de diepere ernst des levens. Aan hen, die verlangend waren te plukken van de boom der kennis, bood Hij de vrucht van de boom des levens. GG 67 2 Elke toegangsweg vonden zij afgesloten, behalve de weg die tot God leidt. Elke bron was verzegeld, uitgezonderd de bron van het eeuwige leven. GG 67 3 Onze Heiland moedigde niemand aan om de rabbinale scholen van Zijn tijd te bezoeken, uit hoofde hun verstand niet bedorven zou worden door het steeds herhaalde "Zij zeggen" of "Men heeft beweerd". Waarom zouden wij dan de onzekere woorden van mensen als een verheven wijsheid aannemen, wanneer een grotere, een zekerder wijsheid tot onze beschikking staat? GG 67 4 Dat wat ik aanschouwd heb van de eeuwige dingen, en dat wat ik gezien heb van de zwakheden der mensheid, heeft op mijn geest een diepe indruk achter gelaten en mijn levenstaak beïnvloed. Ik zie hoegenaamd niets waarom men de lof van de mens zou moeten zingen. Ik zie geen reden waarom de zienswijzen van wereldwijze mannen en van zogenaamd grote mannen vertrouwd en verheerlijkt moeten worden. Hoe kunnen zij, die ontbloot zijn van hemels licht, juiste ideeën hebben van Gods plannen en wegen? Of zij verloochenen Hem allen en ontkennen Zijn bestaan, of zij beperken Zijn macht door hun eigen begrensde begrippen. Laten we als leraar toch Hem kiezen, die de hemelen en aarde geschapen heeft, de sterren in hun orde aan het uitspansel plaatste, en de zon en de maan stelde om haar werk te doen. GG 67 5 Het is goed, dat de jonge mensen aanvoelen, dat ze tot de hoogste ontwikkeling moeten komen van hun verstandelijke vermogens. Wij willen geen paal en perk stellen aan de opvoeding, waaraan God geen grenzen gesteld heeft. Maar al onze kundigheden hebben geen waarde, tenzij ze gebruikt worden tot verheerlijking van God en ten bate der mensheid. GG 68 1 Het is niet goed het verstand te belasten met studie's die zware inspanning vereisen, maar die niet toegepast worden in de praktijk van het leven. Zo'n opvoeding betekent voor de leerling een verlies. Want deze studie's verminderen de lust voor de studie's, die hem tot een nuttig mens zouden stempelen en hem bekwaam zouden maken zijn verantwoordelijkheden te dragen. Een practische opleiding is veel meer waard dan enkel theorie. Het is niet voldoende kennis te bezitten. Wij moeten bekwaam zijn die kennis in de praktijk te gebruiken. GG 68 2 De tijd, middelen en studie, die zovelen spenderen aan een betrekkelijk nutteloze opvoeding, konden beter besteed worden aan het verkrijgen van een opvoeding, die van hen bruikbare mannen en vrouwen zou maken, geschikt om ‘s levens verantwoordelijkheden te aanvaarden. Zo'n opvoeding zou van de grootste waarde zijn. GG 68 3 Wat we nodig hebben is kennis, die geest en ziel zal versterken, die van ons betere mannen en vrouwen maakt. De opvoeding van het hart is veel belangrijker dan enkel boekengeleerdheid. Het is goed, zelfs nodig, kennis te bezitten van de wereld, waarin we leven, maar wanneer we de eeuwigheid wegcijferen, maken we een fout, die we nooit geheel te boven zullen komen. GG 68 4 Een leerling mag al zijn krachten inspannen om kennis te verkrijgen, maar zo hij geen kennis bezit van God, zo hij de wetten, die zijn wezen beheersen, niet gehoorzaamt, staat hij aan zelfvernietiging bloot. Door verkeerde gewoonten krijgt hij een minderwaardigheidsgevoel; hij verliest zijn zelfbeheersing. Hij krijgt geen helder inzicht in datgene, waarbij hij zo nauw betrokken is. Hij is roekeloos en onverstandig in zijn behandeling van geest en lichaam. Door zijn verzuim om de juiste beginselen aan te kweken, is hij tot de ondergang gedoemd zowel voor deze wereld als voor de toekomende. GG 68 5 Zouden de jonge mensen hun eigen zwakheid kennen, dan zouden ze in God hun kracht vinden. Zou hun streven zijn om door God beleerd te worden, dan zouden ze wijs worden in Zijn wijsheid, en hun leven zou rijk zijn aan zegeningen voor de wereld. Maar indien ze hun verstand zouden wijden enkel aan wereldse, speculatieve studie, waardoor zij zichzelven van God afscheiden, dan zullen ze alles verliezen wat het leven verrijkt. ------------------------Hoofdstuk 10--Gezondheid begint in het gezin GG 69 1 De kennis, dat de mens een tempel Gods moet zijn, een woonstede voor de openbaring van Zijn heerlijkheid, moest de grootste aansporing zijn voor de verzorging en ontwikkeling van onze lichaamskrachten. Vreselijk en wonderlijk heeft de Schepper het menselijk gestel gemaakt, en Hij verlangt van ons, dat we dat bestuderen, zijn behoeften kennen, en ons deel zullen doen om het te bewaren voor schade en onreinheden. GG 69 2 Om een goede gezondheid te bezitten, moeten we goed bloed hebben, want het bloed is de stroom des levens. Het herstelt wat verbruikt is, en voedt het lichaam. Wanneer de juiste voedingsstoffen worden toegevoegd en wanneer het gereinigd en vitaal gemaakt wordt door contact met de zuivere lucht, brengt het leven en kracht aan elk deel van het gestel. Hoe volmaakter de bloedsomloop is, des te beter zal dit werk gedaan worden. GG 69 3 Bij elke hartslag moet het bloed vlug en makkelijk zijn weg vinden naar alle delen van het lichaam. De circulatie moet niet gehinderd worden door nauwe kleren of banden of door onvoldoende bekleding van de ledematen. Wat de circulatie belemmert, stuwt het bloed terug naar de vitale organen, waardoor congestie ontstaat. Hoofdpijn, hoesten, hartklopping of slechte spijsvertering is vaak het resultaat. GG 69 4 Om goed bloed te hebben, moeten we een juiste ademhaling toepassen. Een algeheel, diep inademen van zuivere lucht, dat de longen met zuurstof vult, zuivert het bloed. Het geeft daaraan een heldere kleur, en zendt het, als een levengevende stroom, naar elk deel van het lichaam. Een goede ademhaling kalmeert de zenuwen, ze bevordert de eetlust en veroorzaakt een betere spijsvertering, en ze geeft een gezonde, verkwikkende slaap. GG 69 5 De longen moeten de grootst mogelijke vrijheid genieten. Haar capaciteit wordt ontwikkeld door een vrije werking. Dat vermindert, wanneer ze te weinig ruimte hebben of gedrukt worden; vandaar de kwade gevolgen wanneer men bij zijn werk voorovergebogen zit, vooral dus bij zittend werk. In deze houding kan men onmogelijk diep ademhalen. Ondiep ademhalen wordt spoedig een gewoonte en de longen verliezen haar kracht om zich uit te zetten. Dezelfde uitwerking wordt ook verkregen wanneer men zich te veel inrijgt. Dan wordt niet voldoende ruimte gegeven aan de onderste delen van de borst, en de buikspieren, die moeten dienen om bij de ademhaling te helpen, kunnen zich niet geheel vrij bewegen, waardoor de longen in haar werking belemmerd worden. GG 70 1 Zo wordt een onvoldoende hoeveelheid zuurstof ontvangen. Het bloed loopt traag. De verbruikte, giftige stof, die afgezet moet worden door de uitademing van de longen, wordt opgehouden en het bloed wordt onzuiver. Niet enkel de longen, maar ook de maag, lever en hersenen worden er door aangedaan. De huid wordt vaalbleek, de spijsvertering wordt belemmerd, het verstand werkt niet helder, de gedachten zijn verward, de geest wordt somber, het gehele gestel komt onder een druk en is niet actief, en wordt vatbaar voor ziekte. GG 70 2 De longen scheiden aanhoudend onzuiverheden af en moeten voortdurend van frisse lucht worden voorzien. Onzuivere lucht belemmert de noodzakelijke toevoer van zuurstof en het bloed gaat naar de hersenen en andere organen zonder voldoende kracht te bezitten. Vandaar de noodzakelijkheid van algehele ventilatie. Het wonen in gesloten, slecht geventileerde kamers, waar de lucht muf en bedorven is, verzwakt het gehele gestel. Het wordt bovenal gevoelig voor de invloed van koude, en door even daaraan bloot te staan, kan ziekte ontstaan. Vele vrouwen worden zwak en bleek omdat ze zoveel binnenshuis blijven. Zij ademen steeds en steeds dezelfde lucht in, totdat deze bezwangerd is met gifstof, die afgescheiden wordt door de longen en de poriën en zo komen onzuiverheden opnieuw in het bloed terecht. GG 70 3 Bij de constructie van bouwwerken, hetzij voor openbare diensten of bedoeld als woningen, moet gezorgd worden voor een goede ventilatie en veel zonlicht. Bij kerken en schoolvertrekken is dit nog wel eens een verzuim. Het verwaarlozen van een goede luchtverversing is vaak oorzaak van de doezeligheid en slaperigheid, die het effect van zo menige preek teniet doen, en die het werk van de onderwijzer zo zwaar en vruchteloos maken. GG 71 1 Zoveel mogelijk moeten alle nieuw te bouwen woningen gezet worden op hoge, goed gedraineerde grond. Zo krijgt men een goed droog huis, en wordt het ziektegevaar door vocht en ongezonde uitdamping voorkomen. Aan dit geval wordt doorgaans te weinig aandacht besteed. Een voortdurende ziekelijke gezondheid, ernstige ziekten, en menig sterfgeval, zijn het gevolg van de malaria verspreidende uitwaseming van laaggelegen, slecht gedraineerde gronden. GG 71 2 Bij de bouw van huizen is het vooral nodig te zorgen voor een goede luchtverversing en volop zonlicht. Laat er in elke kamer van het huis een goede luchtstroming en overvloed van licht zijn. Slaapkamers moeten zó zijn ingericht, dat er dag en nacht luchttoevoer is. Geen kamer is geschikt om als slaapkamer gebruikt te worden, tenzij elke dag lucht en zonneschijn er kunnen binnenkomen. In de meeste landen is het nodig dat de slaapkamers voorzien zijn van een stookgelegenheid, zodat ze bij koud en vochtig weer voldoende verwarmd kunnen worden. GG 71 3 Aan de logeerkamer moet evenveel zorg besteed worden als aan de kamers voor het dagelijks gebruik. Evenals in de andere slaapkamers moet er volop frisse lucht en zon in kunnen komen en er moet een stookgelegenheid zijn om de vocht weg te nemen, waarvan kamers, die niet geregeld gebruikt worden, nog wel eens last hebben. Wie in een kamer slaapt, waar geen zonlicht komt of een bed gebruikt, dat niet voldoende gedroogd en gelucht is, doet dat met gevaar van zijn gezondheid en vaak van zijn leven. GG 71 4 Bij de bouw van een huis, houden velen rekening met hun planten en bloemen. De serre of het venster, waarvoor de planten staan, is warm en zonnig, want zonder warmte, lucht, en zonneschijn zouden de planten niet gedijen. Wanneer deze voorwaarden noodzakelijk zijn voor het leven van planten, hoeveel meer noodzakelijk zijn deze dan voor onze eigen gezondheid, en die van de gezinsleden en de gasten? GG 72 5 Indien we onze huizen tot een verblijfplaats willen maken van gezondheid en geluk, dan moeten we een plaats kiezen ver boven de vochtige grond en de mist van de lage landen; een terrein waar de leven-gevende krachten des hemels vrij in de woning kunnen komen. Doe het zonder zware gordijnen, open de ramen en de blinden, laat geen klimop, hoe mooi ook, de vensters overschaduwen en laat geen bomen zo dicht om het huis staan, dat ze het zonlicht onderscheppen. Het zonlicht mag misschien de gordijnen en vloerkleden doen verkleuren en de platen aan de wand doen verbleken, maar het zal een blos van gezondheid toveren op de wangen van de kinderen. GG 72 1 Zij, die de verzorging van bejaarden op zich genomen hebben, moeten er aan denken, dat deze vooral warmte en comfortabele kamers nodig hebben. De kracht neemt af, naarmate de jaren vermeerderen en er blijft minder vitaliteit over om de ongezonde invloeden weerstand te bieden; derhalve de grotere noodzakelijkheid voor bejaarden om volop zonlicht en frisse lucht te hebben. GG 72 2 Nauwgezette reinheid is een eerste vereiste zowel voor de lichamelijke als geestelijke gezondheid. Onreine stoffen worden voortdurend afgezet van uit het lichaam door de huid. Zijn millioenen poriën geraken vlug verstopt, tenzij ze rein gehouden worden door veelvuldig baden, en de onreine stoffen, die door de huid hadden moeten komen, worden een extra last voor de andere afscheidingsorganen. GG 72 3 De meeste personen zouden baat vinden door elke dag ‘s morgens of ‘s avonds, een koud of lauw bad te nemen. In plaats van de mogelijkheid om kou te vatten, te vergroten, versterkt een goed genomen bad tegen de koude, omdat het de bloedcirculatie bevordert; het bloed wordt naar de oppervlakte gebracht en het stroomt gemakkelijker en regelmatiger. Geest en lichaam worden gelijkelijk versterkt. De spieren worden leniger en het verstand werkt beter. Het bad kalmeert de zenuwen. Het baden is goed voor de ingewanden, de maag en de lever en geeft daaraan gezondheid en energie en bevordert de spijsvertering. GG 72 4 Het is ook van belang, dat de kleren rein gehouden worden. De gedragen kleren absorberen de verbruikte stoffen, die door de poriën naar buiten komen; worden ze dus niet voldoende verwisseld en gewassen, dan worden de onreinheden opnieuw geabsorbeerd. GG 72 5 Elke vorm van onreinheid kan ziekte ten gevolge hebben. Dood veroorzakende kiemen nemen snel toe in donkere, verwaarloosde hoeken, in verrottend vuil, op schimmelende, vochtige plaatsen. Geen bedorven etensresten of hopen afgevallen bladeren mogen vlak bij het huis liggen, waardoor de lucht bedorven en vergiftigd zou worden. Niets wat onrein of bedorven is, mag binnenshuis geduld worden. In steden, waar de gezondheidsdienst perfect in orde was, is soms epidemische ziekte ontstaan, wat toegeschreven moet worden aan de onachtzame handelwijze van een of andere slordige bewoner. GG 75 1 Volmaakte reinheid, volop zonlicht, nauwgezette aandacht wat betreft de dienst der gezondheid in elk gezin, zijn absoluut nodig om gevrijwaard te zijn tegen ziekte, en het geluk en de kracht van ieder lid van het gezin te bevorderen. ------------------------Hoofdstuk 11--De voeding van het gezin GG 76 1 Onze lichamen worden opgebouwd door het voedsel, dat wij tot ons nemen. Er vindt een voortdurend verbruik plaats van de weefsels van het lichaam en deze slijtage wordt door het voedsel hersteld. Elk orgaan van het lichaam vraagt zijn deel van de voeding. De hersenen moeten haar deel ontvangen; de beenderen, spieren en zenuwen vragen wat hun toekomt. Het is een wonderlijk proces dat voedsel verandert in bloed, en dit bloed gebruikt om de verschillende delen van het lichaam op te bouwen; maar dit proces gaat voortdurend door, en geeft elke zenuw, spier en weefsel leven en kracht. GG 76 2 Die voedselsoorten moeten gekozen worden, welke het best de elementen verschaffen, nodig voor de opbouw van het lichaam. Bij deze keuze is de smaak geen veilige gids. Door verkeerde gewoonten wat het eten betreft, is de begeerte, de eetlust bedorven. Vaak wordt naar voedsel verlangd, dat de gezondheid benadeelt en zwakte in plaats van sterkte veroorzaakt. Door de ingewortelde gewoonten der samenleving worden we niet veilig geleid. Ziekte en lijden, welke overal heersen, moeten grotendeels toegeschreven worden aan algemene dwalingen ten aanzien van het diëet. GG 76 3 Om te weten wat tot het beste voedsel behoort, moeten we Gods oorspronkelijk plan voor het diëet van de mens bestuderen. Hij, die de mens schiep en die wist wat hij nodig had, wees Adam zijn voedsel aan. "Ziet," zeide Hij, "Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven. . . .en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze" (Genesis 1 : 29). Na uit het Paradijs verdreven te zijn om zijn brood te verdienen door de aarde te bewerken onder de vloek der zonde, ontving de mens ook toestemming om van "het kruid des velds" te eten (Genesis 3 : 18). GG 76 4 Granen, vruchten, noten en groenten vormen het diëet, dat onze Schepper voor ons koos. Deze voedselsoorten, toebereid op zo'n eenvoudige, natuurlijke wijze als maar mogelijk is, zijn de meest gezonde en voedende. Zij verschaffen een kracht, een macht om vol te houden, en een scherpte van intellect, die niet verkregen worden door een meer ingewikkeld en stimulerend diëet. GG 77 1 Maar niet alle spijzen, hoewel op zichzelve gezond, beantwoorden gelijkelijk aan onze behoeften onder alle omstandigheden. Men moet zorg besteden aan de keuze van het voedsel. Ons diëet moet zich aanpassen aan het jaargetijde, aan het klimaat waarin wij leven en aan de bezigheid, die wij uitoefenen. Sommige spijzen, die geschikt zijn om in een bepaald seizoen of klimaat te gebruiken, zijn weer ongeschikt voor een ander. Zo zijn er ook verschillende spijzen, die geschikt zijn voor personen met verschillende beroepen. Vaak is voedsel, dat ten gunste is van hen die zware lichaamsarbeid moeten verrichten, niet goed voor hen, die hoofdarbeid moeten doen of zittende bezigheden hebben. God heeft ons een grote verscheidenheid van gezonde voedselsoorten gegeven en een iegelijk moet daaruit datgene kiezen, wat aan de hand van ervaring en gezond oordeel bewezen heeft, het beste te beantwoorden aan zijn eigen behoeften. GG 77 2 De natuur zorgt voor een overvloedige gave van vruchten, noten en granen en elk jaar komen de producten steeds meer onder het bereik van een ieder door meerdere transportmiddelen. Met dit resultaat dat vele artikelen op dit gebied, welke enkele jaren terug nog beschouwd werden als een overdadige weelde, nu betrekkelijk voor een ieder dagelijks ter consumptie gereed liggen. Vooral is dit het geval met gedroogde en ingeblikte vruchten. GG 77 3 Noten en notenpreparaten gaan meer en meer het gebruik van vlees vervangen. Aan noten kunnen ook granen, vruchten en enkele wortelsoorten toegevoegd worden om spijzen te bereiden, die gezond en voedzaam zijn. Men moet er aan denken een niet te grote hoeveelheid noten te gebruiken. Zij, die zich niet lekker gevoelen na het gebruik van notenspijzen, zullen, wanneer ze hiervan last ondervinden, beter doen ze te vermijden. Eveneens moet er aan gedacht worden, dat sommige noten weer niet zo gezond zijn als andere soorten. Amandelen zijn te verkiezen boven aardnoten, maar aardnoten in beperkte hoeveelheden, gebruikt in combinatie met graanspijzen, zijn voed zaam en goed verteerbaar. GG 78 1 Olijven, mits goed klaargemaakt, kunnen evenals noten in de plaats komen van boter en vlees. De olie van de olijf is verre te verkiezen boven dierlijke olie of vet. Ze doet dienst als laxeermiddel. Het gebruik daarvan is heilzaam voor teringachtigen, alsook voor een maag, die van streek is. GG 78 2 Personen, die zich gewend hebben aan zeer prikkelende spijzen, hebben een onnatuurlijke smaak, en zij kunnen niet ineens voedsel genieten, dat veel eenvoudiger is. Het neemt tijd in beslag, alvorens de smaak wederom natuurlijk is en de maag zich hersteld heeft van de gemaakte fout. Maar zij, die volharden in het gebruik van gezonde spijzen, zullen dit, na verloop van tijd, smakelijk vinden. De geur en aroma daarvan zullen gewaardeerd worden, en men zal zulke spijzen met meer smaak nuttigen dan ongezonde lekkernijen kunnen verschaffen. En de maag, in goede conditie, niet van streek noch overbelast, kan volkomen haar werk doen. GG 78 3 Om gezond te blijven, is een voldoende hoeveelheid goed, voedzaam voedsel nodig. Indien we met verstand te werk gaan, kan dat, wat bevorderlijk is voor de gezondheid, in bijna elk land verkregen worden. De verschillende preparaten van rijst, tarwe, koren en haver worden overal heengezonden, wat eveneens het geval is met bonen, erwten en linzen. Deze, met ingevoerde vruchten of die van eigen bodem en de verscheidenheid van groenten, die in elke streek groeien, stellen ons in staat een diëet samen te stellen, dat compleet is zonder het gebruik van vlees. Waar fruit in overvloed groeit, zal men door drogen of inmaken, een flinke wintervoorraad aanleggen. Kleinere vruchten, zoals bessen, kruisbessen, aardbeien, frambozen, en bramen, kunnen heel goed geteeld worden in die plaatsen waar ze weinig gebruikt worden en de teelt verwaarloosd is. GG 78 4 Voor de huishoudelijke inmaak moet men, zo mogelijk, glazen verkiezen boven blikken bussen. Het is vooral nodig dat het fruit voor de inmaak in goede conditie is. Gebruik weinig suiker, en kook de vruchten net lang genoeg, dat ze goed bewaard kunnen blijven. Zó toebereid kunnen ze vers fruit heel goed vervangen. GG 78 5 Waar gedroogde vruchten, zoals rozijnen, pruimen, appels, peren, perziken en abrikozen tegen matige prijzen verkrijgbaar zijn, zal men ervaren, dat deze heel goed als provisievoorraad bewaard kunnen worden, hetgeen men lang niet genoeg doet, en dat ze de beste resultaten zullen hebben voor de kracht en gezondheid van alle klassen van mensen. GG 79 1 Op één maaltijd moet niet een te grote verscheidenheid zijn, want dit is maar aanleiding tot te veel eten, en veroorzaakt een indigestie. GG 79 2 Het is ook niet goed op eenzelfde maaltijd vruchten en groenten te gebruiken. Indien de spijsvertering zwak is, zal dat ongemak veroorzaken voor de werking van het verstand. Het is veel beter op één maaltijd de vruchten en op een andere de groenten te gebruiken. GG 79 3 De maaltijden moeten variatie bieden. Dezelfde schotels, toebereid op dezelfde wijze moeten niet bij ieder maal en dag in dag uit op tafel verschijnen. De maaltijden worden met meer smaak genuttigd en het lichaamsgestel wordt beter gevoed, wanneer in het voedsel variatie wordt gebracht. GG 79 4 Het is verkeerd enkel te eten om de lust te bevredigen, maar toch moet men niet onverschillig zijn inzake de kwaliteit van het voedsel of de manier van bereiding daarvan. Indien de spijzen niet met smaak genoten worden, zal het lichaam er niet zo goed door gevoed worden. Het voedsel moet zorgvuldig gekozen en met verstand en beleid worden klaargemaakt. GG 79 5 Voor de broodbereiding is het fijne, witte meel niet het beste. Het gebruik daarvan is niet gezond, noch economisch. In wittebrood bevinden zich niet de voedzame bestanddelen, die men vindt in het volkorenbrood. En vaak komen daar verstopping en andere ongemakken uit voort. GG 79 6 Het gebruik van dubbelkoolzure soda of bakpoeder bij de broodbereiding is nadelig en onnodig. Soda werkt nadelig op de maag en vergiftigt vaak het gehele gestel. Vele huisvrouwen denken, dat ze geen brood kunnen bakken zonder soda, maar dat is een vergissing. Wanneer ze zich de moeite zouden getroosten om betere methoden te leren, dan zou hun brood veel gezonder en voor een natuurlijke smaak veel aangenamer zijn. GG 79 7 Bij de bereiding van gerezen of gegist brood, moet in plaats van water geen melk gebruikt worden. Het gebruik van melk is duurder en het maakt het brood veel minder gezond. Melkbrood blijft niet zo lang goed na het bakken als dat wat met water is toebereid en het gaat in de maag eerder tot gisting over. GG 79 8 Brood moet licht en zoet zijn. Niet de geringste smaak van zuurheid moet er in geduld worden. De broden moeten klein zijn, en zó goed doorbakken, dat, zoveel mogelijk, de gistkiemen vernietigd zijn. Wanneer pas uit de oven of nog heel vers, is gerezen brood moeilijk verteerbaar. Het moet nooit op tafel komen. Echter geldt dit niet voor ongegist brood. Verse volkoren broden zonder gist of zuurdeeg, en gebakken in een goed verhitte oven, zijn zowel gezond als smakelijk. GG 80 1 Granen, gebruikt voor pap, moeten verscheidene uren koken. Maar zachte of vloeibare spijzen zijn minder gezond dan droge spijzen, welke goed gekauwd moeten worden. Beschuit, of dubbel gebakken brood, is één van de lichtst verteerbare en meest smakelijke voedselsoorten. Men snijdt gewoon gerezen brood in sneden, en droogt deze in een warme oven, tot het laatste spoor van vocht is verdwenen. Dan laat men deze zachtjes bruin worden. Op een droge plaats kan dit brood veel langer bewaard worden dan gewoon brood, en wanneer men het dan vóór het gebruik even opwarmt, dan is het net zo vers als ware het pas gebakken GG 80 2 Doorgaans wordt in de spijzen veel te veel suiker gebruikt. Cakes, puddings, pasteien, jams en geleien veroorzaken indigesties. Vooral nadelig zijn de vla's en puddings, waarin melk, eieren en suiker de voornaamste ingrediënten zijn. Het overvloedig gebruik van melk en suiker tezamen moet vermeden worden. GG 80 3 Wanneer melk gebruikt wordt, moet ze goed gesteriliseerd zijn; neemt men deze voorzorg dan is er minder gevaar, dat uit het gebruik ziekten ontstaan. Boter is minder nadelig wanneer men die gewoon op het brood gebruikt, dan wanneer men er de spijzen mee kookt; maar nog beter is het deze in het geheel niet te gebruiken. Scherpe kaas is nadelig voor de gezondheid. GG 80 4 Karige, slecht gekookte spijzen zijn een bederf voor het bloed door verzwakking van de bloed-makende organen. Daardoor GG 81 0 *Sedert Mevrouw E. G. White deze passage over melk, boter en kaas schreef, zijn er in Nederland en tal van andere landen belangrijke verbeteringen gekomen ter waarborging van de zuiverheid dezer produkten.Het steriliseren en pasteuriseren van melk, en een zorgvuldiger en hygiënischer bereiding van boter en kaas verminderen aanzienlijk het gevaar voor besmetting door bacteriën. De raad om niet al te overvloedig boter te gebruiken, wordt wel degelijk onderschreven door de medische wetenschap. Boter bevat cholesterol. In bescheiden hoeveelheden is dit niet van physiologische betekenis, maar een overmatige hoeveelheid in het diëet draagt bij tot ziekten van het hart en de bloedvaten. geraakt het gestel in de war en wordt ziekte veroorzaakt, waaraan gepaard gaan overprikkelde zenuwen en slechte humeuren. De slachtoffers van slecht koken worden geteld bij duizenden en tienduizenden. Op tal van grafstenen kon vermeld staan: "Gestorven tengevolge van het slechte koken". "Gestorven aan een mishandelde maag." GG 81 1 Het is een heilige plicht voor degenen, die zich aan de kookkunst wijden, te leren, hoe gezonde spijzen moeten toebereid worden. Vele zielen gaan verloren als resultaat daarvan, dat men de kunst om te koken helemaal niet kent. Er is overleg en zorg nodig om goed brood te bakken; maar er is meer religie in een brood dan menigeen denkt. Er zijn maar weinigen, die werkelijk goed kunnen koken. Jonge mensen beschouwen het koken en andere huiselijke plichten als een werk der dienstbaarheid, en daarom hebben vele meisjes die trouwen en de verzorging van een gezin krijgen, maar weinig begrip van de plichten, die op een vrouw en moeder rusten. GG 81 2 Het koken is geen geringe wetenschap, en in de praktijk van het leven is het één van de meest nodige. Het is een wetenschap, die alle vrouwen moesten beoefenen, en ze moest zó onderwezen worden, dat het tot een zegen werd voor de mindere klassen. GG 81 3 Om de spijzen smakelijk te maken en tegelijkertijd eenvoudig en voedzaam, is kundigheid een eis; maar het is mogelijk. GG 81 4 Zij, die koken, moeten weten hoe eenvoudige spijzen op een eenvoudige, gezonde manier te bereiden, zodat deze juist door haar eenvoud, niet alleen smakelijker, maar ook gezonder zijn. GG 81 5 Iedere vrouw, die aan het hoofd van een gezin staat en toch de kunst van gezond koken niet kent, moet zich voornemen dat te leren wat in de eerste plaats nodig is voor het welzijn van haar gezin. In vele plaatsen bestaan goede kookscholen om op dit gebied onderricht te geven. Zij, in wier omgeving zulke inrichtingen niet zijn, moet te rade gaan bij een goede kookster en zich op verbetering van haar kennis toeleggen tot ze werkelijk een meesteres is geworden op het terrein van de kookkunst. GG 81 6 Regelmaat in het eten is van vitaal belang. Er moet een vaste tijd zijn voor elke maaltijd. Laat dan een ieder eten wat het gestel nodig heeft om daarna niets meer te gebruiken tot de volgende maaltijd. Velen gebruiken nog iets, wanneer het lichaam er niet naar vraagt, op ongeregelde tussentijden, of tussen de maaltijden in, omdat hun wilskracht niet sterk genoeg is om hun lust te beteugelen. GG 82 1 Op reis hebben sommigen de gewoonte om aanhoudend iets te gebruiken wat maar binnen hun bereik is. Dit werkt nadelig. Wanneer reizigers op regelmatige tijden voedsel tot zich zouden nemen dat eenvoudig en voedzaam is, zouden ze zich niet zo vermoeid en zo onprettig voelen. GG 82 2 Een andere schadelijke gewoonte is die om iets te gebruiken vlak voor het naar bed gaan. Men heeft deelgenomen aan de gewone maaltijden, maar omdat men een leeg gevoel heeft, eet men nog iets. Door daaraan toe te geven, wordt deze verkeerde praktijk een gewoonte, die zich zó vast roest, dat men onmogelijk kan gaan slapen, zonder iets gebruikt te hebben. Als gevolg van maaltijden in de late avond moet het verteringsproces doorgaan tijdens de uren dat men slaapt. Maar hoewel de maag voortdurend werkt, wordt haar werk toch niet goed verricht. De slaap wordt vaak gestoord door onprettige dromen en bij het opstaan is men niet verkwikt en heeft men doorgaans geen trek in het ontbijt. Wanneer we gaan slapen, moet de maag haar werk gedaan hebben, zodat ze, evenals de andere lichaamsorganen, tot rust kan komen. Vooral voor hen, die zittende bezigheden hebben, zijn late maaltijden al zeer nadelig. De stoornis, die daardoor ontstaat, is vaak het begin van ziekte, welke met de dood eindigt. GG 82 3 In vele gevallen vindt het lege gevoel, waaruit een verlangen naar voedsel ontstaat, zijn oorzaak daarin, dat de verteringsorganen overdag te overbelast zijn geweest. Hebben de verteringsorganen een maaltijd verwerkt, dan moeten ze rust hebben. Minstens moeten vijf of zes uren liggen tussen de maaltijden, en de meesten, die deze regel gaan navolgen, zullen ervaren, dat twee maaltijden per dag beter zijn dan drie. GG 82 4 Spijzen moeten niet erg heet of erg koud genuttigd worden. Wanneer het voedsel koud is, wordt de vitale kracht van de maag gebruikt om dit te verwarmen alvorens het verteringsproces kan beginnen. Om dezelfde oorzaak zijn koude dranken nadelig, terwijl het rijkelijke gebruik van hete dranken een verzwakking veroorzaakt. In feite is het zó, dat hoe meer er bij de maaltijden gedronken wordt, hoe moeilijker het voor het voedsel is om te verteren, want het vloeibare moet zich absorberen alvorens het verteringsproces kan beginnen. Gebruik niet te veel zout, vermijd het gebruik van zure augurkjes of iets dergelijks en gekruide spijzen, eet genoegzaam fruit en het verlangen om bij de maaltijden wat te drinken, zal meestal ophouden. GG 83 1 De spijzen moeten langzaam gegeten en goed gekauwd worden. Dit is nodig opdat het speeksel met het voedsel goed vermengd wordt en de verteringssappen aan het werk kunnen gaan. GG 83 2 Een ander ernstig euvel is het eten op ongelegen tijden, zoals na zware inspanning, wanneer men vermoeid en verhit is. Onmiddellijk na het eten wordt er veel gevergd van de zenuwkrachten, en wanneer geest of lichaam zwaar vermoeid is vlak vóór of vlak na het eten, wordt de spijsvertering gehinderd. Wanneer men opgewonden, beangst of gejaagd is, is het beter niet te eten alvorens men geheel gekalmeerd is. GG 83 3 De maag houdt nauw verband met de hersenen, en wanneer de maag van streek is, wordt de zenuwkracht van de hersenen te hulp geroepen om de verzwakte verteringsorganen bij te staan. Wanneer dit te veelvuldig gebeurd, komt er een zware druk op de hersenen. Wanneer de hersenen voortdurend overbelast zijn, en men heeft te weinig lichaamsbeweging, dan moet zelfs eenvoudig voedsel spaarzaam genuttigd worden. Zet bij de maaltijden alle zorgen en nare gedachten van u af; voel u niet gejaagd, maar eet langzaam en met opgewektheid, uw hart overvloeiende van dankbaarheid tot God voor al Zijn zegeningen. GG 83 4 Velen, die geen vlees eten en zich andere nadelige spijzen ontzeggen, denken, dat, aangezien hun voedsel zo eenvoudig en gezond is, zij hun eetlust meer dan ten volle kunnen bevredigen, en zij eten te veel, soms zelfs te gulzig. Dit is een dwaling. De verteringsorganen moeten niet overbelast worden met een hoeveelheid voedsel, die het lichaam niet kan verwerken. GG 83 5 De gewoonte heeft voorgeschreven dat de spijzen op tafel zullen komen in verschillende gangen. Niet wetende wat daarna komt, kan men voldoende van spijzen gebruiken, die nu juist niet geschikt zijn voor zijn gestel. Wanneer de laatste gang wordt opgediend, loopt men vaak gevaar de grenzen te overschrijden om nog wat van het verleidelijke dessert te nemen, dat ons helemaal niet goed zal bekomen. Wanneer al de bedoelde spijzen voor een maaltijd direct aan het begin op tafel gezet worden, is men in de gelegenheid de beste keuze te doen. GG 83 6 Soms ervaart men de gevolgen van te veel eten direct In andere gevallen heeft men geen hinderlijk gevoel; maar de verteringsorganen verliezen hun vitale kracht en de grond van de lichaamskrachten wordt ondermijnd. GG 84 1 Het teveel aan voedsel maakt het gestel overbelast en veroorzaakt ziekelijke, koortsachtige verschijnselen. Het stuwt een te grote hoeveelheid bloed naar de maag, waardoor handen en voeten te gauw kil worden. Het veroorzaakt een zware druk op de verteringsorganen, en wanneer deze organen hun werk hebben gedaan, ontstaat een gevoel van flauwheid of lusteloosheid. Zij, die voortdurend te veel eten, schrijven dit toe aan het gevoel steeds honger te hebben, maar het wordt veroorzaakt door de overwerkte toestand van de verteringsorganen. Soms ontstaat een verdoving van de hersenen met een lusteloos gevoel voor geestelijke of lichamelijke inspanning. GG 84 2 Deze onplezierige symptomen doen zich voor omdat de natuur haar werk gedaan heeft met een onnodig verbruik van vitale kracht, en door en door vermoeid is. De maag zegt: "Geef mij rust". Maar velen schrijven dat flauwe gevoel toe aan een verlangen naar meer voedsel; inplaats dat ze de maag rust geven, gaan ze die nog meer belasten. Met dit gevolg, dat de verteringsorganen te vermoeid zijn, wanneer ze hun noodzakelijk werk moeten doen. GG 84 3 We moeten voor de Sabbatdag geen groter hoeveelheid of verscheidenheid van spijzen klaar maken dan op andere dagen. Integendeel moet het voedsel eenvoudiger zijn, en men moet minder eten opdat het verstand helder en sterk genoeg zal zijn om de geestelijke dingen op te nemen. Een overladen maag betekent overladen hersenen. Men kan de meest kostbare woorden horen en toch niet verwerken omdat de geest te beneveld is door een verkeerd diëet. Door op de Sabbat teveel te eten, doen velen meer dan ze denken om zich ongeschikt te maken om de zegeningen te ontvangen, die deze geheiligde dag ons schenkt. GG 84 4 Het koken op de Sabbat moet vermeden worden; maar het is daarom niet noodzakelijk koude spijzen te eten. Bij koud weer kan men de spijzen, die de voorafgaande dag bereid zijn, opwarmen. En zijn de spijzen eenvoudig, laat ze toch smakelijk en aantrekkelijk zijn. Vooral in gezinnen waar kinderen zijn, is het goed op Sabbat iets klaar te maken, dat als iets extra's beschouwd wordt, dat het gezin niet elke dag krijgt. GG 84 5 Waar verkeerde gewoonten ten aanzien van het diëet zijn gaan heersen, daar mag men niet wachten met het aanbrengen van hervormingen. Wanneer een slechte spijsvertering het oorzakelijke gevolg is van maagstoring, moet men er nauwlettend voor zorgen om het resterende vermogen van de vitale krachten te beschermen door een overbelasting te vermijden. Al zal de maag na een lange stoornis nooit geheel herstellen, zo zal toch de invoering van een juist diëet verdere verzwakking voorkomen, en menigeen zal toch min of meer weer gezond worden. GG 85 1 Het is niet gemakkelijk leefregels voor te schrijven, die in elk geval zullen voorzien, maar met het aandacht schenken aan de juiste beginselen betreffende het eten, zullen grote hervormingen intreden en de kookster zal zich niet voortdurend het hoofd moeten breken om de eetlust te bevredigen. GG 85 2 Matigheid in het diëet wordt beloond met verstandelijke en zedelijke kracht, terwijl dat tevens meehelpt om de lusten te beheersen. Teveel eten is vooral nadelig voor hen, die traag zijn in temperament; deze moeten juist weinig eten en vooral veel lichaamsbeweging nemen. Er zijn mannen en vrouwen met een uitmuntende natuurlijke bekwaamheid, die niet de helft doen wat zij zouden kunnen, wanneer zij zelfbeheersing zouden oefenen in het beheersen der eetlust. Vele schrijvers en sprekers begaan hier een fout. Na goed gegeten te hebben, beginnen ze met hun zittende bezigheden, hetzij lezen, studeren of schrijven, zonder zich de tijd te gunnen voor lichaamsbeweging. Met dit gevolg, dat de vrije ontwikkeling van gedachten en woorden belemmerd wordt. Zij kunnen niet spreken of schrijven met die kracht en intensiteit, die nodig is om het hart te raken; hun pogingen zijn te mat en vruchteloos. GG 85 3 Zij, die grote verantwoordelijkheden te dragen hebben, bovenal degenen, die moeten waken over geestelijke aangelegenheden, moeten mannen zijn met een zuiver gevoel en helder doorzicht. Meer nog dan anderen moeten ze matig zijn in het eten. Zware en overdadige spijzen moeten op hun tafels niet komen. GG 85 4 Elke dag moeten mannen in vertrouwenspositie's beslissingen nemen, waarvan belangrijke resultaten afhangen. Vaak moeten ze snel kunnen denken, en dit kan alleen met goed gevolg gedaan worden door hen, die een strikte matigheid in acht nemen. Het verstand ontwikkelt zich onder de correcte behandeling van de lichamelijke en geestelijke krachten. Wanneer de inspanning niet te groot is, ontstaat bij elke activiteit nieuwe kracht. Maar vaak wordt het werk van hen, die aan belangrijke plannen hun aandacht moeten schenken en ingrijpende besluiten moeten nemen, ten kwade beinvloed door de resultaten van een verkeerd diëet. Een gestoorde maag heeft een gestoorde, onzekere geestestoestand tengevolge. Vaak komt daaruit voort een zekere geprikkeldheid, norsheid of onrechtvaardigheid. Menig plan, dat een zegen voor de wereld had kunnen zijn, wordt terzijde geschoven; vele onrechtvaardige, zwaar drukkende, zelfs wrede maatregelen zijn uitgevoerd als het resultaat van ziekelijke toestanden, die het uitvloeisel zijn van verkeerde eetgewoonten. GG 86 1 Hierin ligt een suggestie voor allen, die zittend werk of hoofdarbeid verrichten; laten zij, die over voldoende morele moed en zelfbeheersing beschikken dit proberen: Gebruik bij elke maaltijd slechts twee of drie soorten van eenvoudige spijzen, en eet niet meer dan nodig is om de honger te stillen. Neem elke dag flinke lichaamsbeweging, en ziet dan of daaruit geen zegenrijke gevolgen zullen ontstaan. GG 86 2 Krachtige mannen, die zware lichaamsarbeid verrichten, vallen niet onder dezelfde termen wat betreft de kwantiteit en kwaliteit van het voedsel als personen met een zittend leven; maar zelfs zij zouden een betere gezondheid genieten, wanneer ze bij het eten en drinken zelfbeheersing zouden beoefenen. GG 86 3 Sommigen wensen dat een omlijnde leefregel betreffende hun diëet kon voorgeschreven worden. Eten zij te veel, dan hebben ze er spijt van, en zo zijn hun gedachten aanhoudend bepaald bij wat zij eten en drinken. Dit moest niet zo zijn. Men kan een ander geen juist omschreven leefregel voorschrijven. Een ieder moet zijn verstand laten werken en zelfbeheersing beoefenen en moet van een bepaald beginsel uitgaan. GG 86 4 Onze lichamen zijn Christus' gekocht eigendom, en we kunnen daarmede niet naar willekeur doen zoals het ons behaagt. Allen die begrip hebben voor de wetten der gezondheid, moeten zich hun verplichting bewust zijn om deze wetten, die God in hun wezen gelegd heeft, te gehoorzamen. Gehoorzaamheid aan de wetten der gezondheid moet beschouwd worden als een persoonlijke plicht. Wij zelven moeten de gevolgen van wetsovertreding dragen. Wij zijn persoonlijk God verantwoording schuldig wat betreft onze gewoonten en praktijken. Daarom geldt voor ons niet de vraag: "Wat is de praktijk der wereld?", maar: "Hoe zal ik persoonlijk mijn lichaam behandelen, dat God mij als een woning gegeven heeft?" ------------------------Hoofdstuk 12--Het kiezen van het beste voedsel GG 87 1 Het diëet in den beginne aan de mens toegewezen, hield geen dierlijk voedsel in. Eerst pas na de zondvloed, toen al wat groen was, van de aarde was verdwenen, ontving de mens toestemming om vlees te gebruiken. GG 87 2 In het kiezen van het voedsel voor de mens in het Paradijs, het de Heere zien wat het beste diëet was; in de keuze ten aanzien van Israël leerde Hij dezelfde les. Hij leidde de Israëlieten uit Egypte en belastte Zich met hun opvoeding, opdat dit volk Zijn persoonlijk bezit zou zijn. Door hen verlangde Hij de wereld te zegenen en te onderrichten. Hij verschafte hun het voedsel, dat voor dit doel het beste geschikt was, geen vlees, maar manna, "het brood des hemels". Het was alleen ten gevolge van hun ontevredenheid en hun gemor, omdat ze de vleespotten van Egypte ontbeerden, dat hun dierlijk voedsel werd gegeven, en dit nog maar voor een korte tijd. Het gebruik daarvan betekende voor duizenden ziekte en dood. Toch werd de beperking tot een vleesloos diëet nooit van harte geaccepteerd. Het bleef de oorzaak van ontevredenheid en gemor, openlijk of in het verborgen, en het zou niet van blijvende duur zijn. GG 87 3 Bij hun vestiging in Kanaän werd aan de Israëlieten het gebruik van dierlijk voedsel toegestaan, maar onder nauwgezette beperkingen, met de bedoeling om de kwade gevolgen te verminderen. Van de geoorloofde vleesspijzen, was het gebruik van vet en bloed absoluut verboden. GG 87 4 Alleen die dieren mochten tot spijze dienen, welke in goede conditie waren. Geen dier, dat verongelukt was, of dat zijn eigen dood gestorven was, of waaraan het bloed niet zorgvuldig was onttrokken, mocht als voedsel gebruikt worden. GG 87 5 Door af te wijken van het Goddelijke plan ten aanzien van hun diëet, leden de Israëlieten een groot verlies. Zij verlangden een vlees-diëet en zij oogstten daarvan de gevolgen. Zij kwamen niet tot Gods karakter-ideaal, noch beantwoordden ze aan Zijn bedoeling. De Heere "gaf hun hun begeerte, maar Hij zond aan hun zielen een magerheid" (Psalm 106:15). Zij verkozen het aardse boven het geestelijke, en de heilige, meerdere voortreffelijkheid, welke voor hen Zijn doel was, bereikten ze niet. GG 88 1 Zij, die vlees gebruiken, eten slechts granen en groenten uit de tweede hand, want het dier ontvangt uit deze dingen de voeding, welke de groei veroorzaakt. Het leven, dat in de granen en groenten was, gaat over in de gebruiker. Wij ontvangen dat door dierlijk voedsel te eten. Hoeveel beter is het, dat rechtstreeks te krijgen, door het voedsel te eten, dat God voor ons gebruik heeft gegeven! GG 88 2 Vlees was nooit het beste voedsel, maar het gebruik daarvan is nu dubbel verwerpelijk, sinds ziekte bij dieren zo snel is toegenomen. Zij, die vleesspijzen gebruiken, weten betrekkelijk maar weinig wat ze eten. Konden ze de dieren zien in hun omgeving, of de kwaliteit kennen van het vlees, dat ze gebruiken, dan zouden ze er zich met afkeer van af wenden. De mensen eten voortdurend vlees met de kiemen van tuberculose en kanker. Zo verspreiden deze en andere fatale ziekten zich. GG 88 3 De weefsels van het varken wemelen van parasieten. Van het varken zegt God: "Onrein zal het ulieden zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas zult gij niet aanroeren" (Deuteronomium 14:8). Dit gebod werd gegeven omdat varkensvlees als voedsel niet geschikt is. Varkens zijn straatreinigers en daartoe zijn ze alleen nuttig. Nooit, onder geen enkele omstandigheid, mocht hun vlees gegeten worden door menselijke schepselen. Het is onmogelijk dat het vlees van enig levend dier gezond kan zijn, wanneer het in vuilheid zijn natuurlijk element vindt, en wanneer het zich voedt met alles wat verfoeilijk is. GG 88 4 Vaak worden dieren naar de markt gebracht om daar als voedsel te worden verkocht, wanneer ze zó ziek zijn, dat hun eigenaars ze niet langer willen houden. En sommige manieren om ze voor de markt vet te mesten, veroorzaken ziekte. Afgesloten van licht en frisse lucht, ademend in de atmosfeer van vieze stallen, misschien vetgemest met bedorven voedsel, wordt het gehele lichaam al heel gauw besmet met onreine stoffen. GG 88 5 De dieren worden vaak over lange afstanden vervoerd, en wanneer ze op de markt aankomen hebben ze heel wat te lijden gehad. Uit de groene weiden gehaald, een lange weg gaande over stoffige, hete wegen, of opeengedrukt in vieze veewagens, verschrikt en vermoeid, vaak vele uren zonder water of voedsel, worden de arme creaturen naar hun dood gedreven, opdat menselijke wezens zich zouden te goed doen aan hun aas. GG 89 1 Op vele plaatsen wordt de vis zó besmet door de onreine stoffen, waarmede ze zich voeden, dat daaruit ziekte ontstaat. Dit komt vooral voor wanneer vissen in contact komen met het rioolslijk van grote steden. De vissen, die zich voeden met de inhoud van de riolen, kunnen terecht komen in nabij gelegen stromen, en kunnen gevangen worden in fris, zuiver water. Wanneer ze dan als voedsel gebruikt worden, veroorzaken ze bij degenen, die zich het gevaar helemaal niet bewust zijn, ziekte en dood. GG 89 2 De gevolgen van een vleesdiëet mogen dan niet direct zichtbaar zijn, maar dan is dat toch geen bewijs, dat het niet nadelig is. Men kan maar weinigen aan het verstand brengen, dat het door hun gegeten vlees de oorzaak is van de vergiftiging van hun bloed en van hun lijden. Velen sterven aan ziekten, die moeten worden toegeschreven aan het gebruik van vlees, terwijl zij zelven, noch anderen, enig vermoeden hebben gehad van de ware oorzaak. GG 89 3 De zedelijke nadelen van een vleesdiëet zijn niet minder reëel dan de lichamelijke ziekten. Het gebruik van vlees is nadelig voor de gezondheid, en wat op het lichaam van invloed is, beïnvloedt eveneens de geest en de ziel. Denk aan de wreedheid, dieren aangedaan, die voor de consumptie geslacht worden, en welke uitwerking dit heeft op degenen, die dit aandoen en die dit aanschouwen. Hoe vernietigt dat alle gevoel, dat wij toch voor deze schepselen Gods moesten hebben! GG 89 4 Het verstand, dat zo menig stom dier laat zien, benadert zó dicht het menselijk verstand, dat het een mysterie is. De dieren zien en horen en hebben lief en vrezen en lijden. Zij gebruiken hun organen met veel meer zorgvuldigheid dan tal van menselijke wezens de hunne gebruiken. Ze leggen een sympathie en medegevoel aan den dag voor lijdende lotgenoten. Vele dieren tonen een aanhankelijkheid voor hen, die zich met hun verzorging belasten, die soms ver uitgaat boven de aanhankelijkheid, welke door mensen wordt betoond. GG 89 5 Hoe kan er een mens bestaan met een menselijk hart, die altijd zijn vee verzorgd heeft, en die in de dierenogen ziet zo vol vertrouwen en gehechtheid, en die ze aan het mes van de slachter overgeeft zonder zijn innerlijk gevoel geweld aan te doen? Hoe kan hij hun vlees als een lekkernij nuttigen? GG 90 1 Het is verkeerd te veronderstellen dat spierkracht afhankelijk is van het gebruik van dierlijk voedsel. Aan de behoeften van het lichaamsgestel kan beter voldaan worden en men kan een krachtiger gezondheid genieten zonder het gebruik daarvan. De granen, met vruchten, noten en groenten, bevatten al de voedende bestanddelen, welke nodig zijn om goed bloed te maken. Deze elementen worden door een vlees-diëet niet zo goed en zo volledig verkregen. Was het gebruik van vlees absoluut nodig geweest voor de gezondheid en kracht, dan zou dierlijk voedsel begrepen zijn geweest in het diëet, dat de mens in den beginne werd toegewezen. GG 90 2 Wanneer met het gebruik van vlees gebroken wordt, dan ontstaat vaak een gevoel van zwakte, een gebrek aan energie. Velen zien daarin een bewijs, dat het gebruik van vlees noodzakelijk is; maar dat komt omdat dit soort voedsel zo stimulerend is; en omdat daardoor het bloed verhit en de zenuwen geprikkeld worden, wordt het als een gemis gevoeld. Sommigen zullen het even moeilijk vinden om met de gewoonten van vleesgebruik te breken, als het voor een dronkaard is om zijn borrel op te geven; maar van de verandering zullen ze de voordelen plukken. GG 90 3 Wanneer men geen vlees meer gebruikt, moet daarvoor in de plaats komen een verscheidenheid van granen, noten, groenten en vruchten, die zowel voedzaam als smakelijk zijn. Dit is vooral nodig in de gevallen van diegenen, die zwak zijn, of die aanhoudend zware arbeid moeten doen. Onder deze omstandigheden zal de verandering met groter moeilijkheid gepaard gaan, maar ze kan plaats vinden. We moeten echter rekening houden met de omstandigheden van de mensen en de macht van ingeroeste gewoonten, en dan moeten zelfs de goede ideeën niet al te zeer opgedrongen worden. Niemand moet aangezet worden ineens tot de verandering over te gaan. In de plaats van vlees moeten gezonde spijzen komen, die niet duur zijn. Dan hangt in deze aangelegenheid veel af van het koken. Met de nodige zorg en bekwaamheid kunnen schotels klaar gemaakt worden, die zowel voedzaam als smakelijk zijn, en die zullen ook goeddeels de vleesschotels vervangen. GG 93 1 In alle gevallen moet men het geweten opvoeden, de wil versterken, gezonde, goede spijzen op tafel brengen, en dan zal de verandering zich ten goede voltrekken en het verlangen naar vlees zal spoedig ophouden. GG 93 2 Is het niet hoog tijd, dat allen met de gewoonten van het vleesgebruik moesten breken? Hoe kunnen zij, die naar reinheid, veredeling en heiligheid streven, opdat zij de omgang met hemelse engelen zullen smaken, voortgaan met voedsel te gebruiken, dat zo'n nadelige invloed heeft op lichaam en ziel? Hoe kunnen ze het leven van Gods schepselen nemen, enkel en alleen om met het gebruik van het vlees hun tong te strelen? Laten ze liever terugkeren tot de gezonde, smakelijke spijzen, welke de mens in den beginne werden gegeven, en laten ze door hun voorbeeld hun kinderen leren om barmhartig te zijn tegenover de stomme dieren, die God geschapen heeft en onder onze heerschappij heeft gesteld. ------------------------Hoofdstuk 13--Een uitgebalanceerd diëet GG 94 1 Niet allen, die belijden in hervorming op diëetsgebied te geloven, zijn werkelijk hervormers. Bij velen bestaat de hervorming hoofdzakelijk in het zich onthouden van ongezonde spijzen. Zij hebben geen helder begrip van de beginselen der gezondheid, en hun tafels, nog overladen met voor de gezond-heid nadelige lekkernijen, zijn in het geheel geen goed voorbeeld van Christelijke matigheid en bescheidenheid. GG 94 2 Weer anderen, in hun verlangen om een goed voorbeeld te geven, gaan over tot het andere uiterste. Sommigen zijn niet in staat de best geschikte spijzen te verkrijgen, en in plaats van datgene te gebruiken, wat het gebrek het beste zou aanvullen, nuttigen zij een enigszins schraal diëet. Hun voedsel bevat niet de elementen, die nodig zijn om gezond bloed te vormen. Hun gezondheid lijdt, hun energie vermindert, en hun voorbeeld getuigt meer tégen dan vóór het navolgen van diëetshervorming. GG 94 3 Anderen gaan van de veronderstelling uit dat, aangezien gezondheid een eenvoudig diëet verlangt, het er met het kiezen en klaarmaken van de spijzen niet zo erg op aankomt. Sommigen beperken zich tot een zeer mager diëet, waarin niet voldoende verscheidenheid is om aan de behoeften van het gestel te voldoen, en hun gezondheid is niet zo goed. GG 94 4 Zij, die slechts ten dele een begrip hebben van de beginselen der gezondheidshervorming, zijn vaak daarin het meest extreem, niet alleen in het persoonlijke uitleven van hun zienswijzen, maar ook door deze aan hun familie en buren op te dringen. GG 94 5 De uitslag van hun foutieve hervormingen, welke gezien wordt in hun eigen slechte gezondheid, en hun pogingen om hun ideeën aan anderen op te dringen, geeft menigeen een vals denkbeeld van diëetshervorming, waardoor men deze maar helemaal verwerpt. GG 95 1 Zij, die begrip hebben voor de wetten der gezondheid en die getrouw zijn aan een beginsel, zullen de uitersten mijden, zowel in het overmatige als in de beperking. Hun diëet is samengesteld, niet om aan de eetlust te voldoen, maar om het lichaam op te bouwen. Zij proberen elke kracht in de beste conditie te houden, bereid om God en de mens zo goed mogelijk te dienen. De eetlust wordt beheerst door de rede en het verstand. en zij worden beloond door gezondheid van lichaam en geest. Terwijl ze hun zienswijzen niet aanmatigend opdringen aan anderen, is hun voorbeeld een getuigenis ten gunste van juiste beginselen. Deze personen verspreiden alom een invloed ten goede. GG 95 2 Diëetshervorming berust op een gezonde basis. Het onderwerp moet in de breedte en diepte bestudeerd worden, en niemand moet op anderen critiek uitoefenen, omdat hun praktijk niet in alle dingen in overeenstemming is met de zijne. Het is onmogelijk om een onveranderlijke regel voor te schrijven als richtsnoer voor een ieders gewoonten, en niemand moet zichzelve beschouwen als een maatstaf waarnaar allen zich kunnen richten. GG 95 3 Niet allen kunnen hetzelfde voedsel eten. Spijzen, die smakelijk en gezond zijn voor de een, vallen bij een ander niet in de smaak, ja, zijn soms zelfs nadelig. Sommigen kunnen geen melk drinken, terwijl ze anderen goed bekomt. Er zijn mensen, die geen erwten en bonen kunnen verdragen, terwijl ze voor anderen zeer gezond zijn. Zo is het ook met de grovere graanspijzen, voor sommigen zijn ze goed, terwijl anderen er niet tegen kunnen. GG 95 4 Zij, die zich in pas ontgonnen gebieden gaan vestigen of in armelijke streken, waar vruchten en noten schaars zijn, moeten niet gedwongen worden zich het gebruik van melk en eieren te ontzeggen. GG 95 5 Het is inderdaad zó, dat goed doorvoede personen en zij, bij wie de zinnelijke lusten sterk op de voorgrond treden, absoluut geen prikkelende spijzen moeten gebruiken. Vooral in gezinnen, waarvan de kinderen zich overgeven aan zinnelijke gewoonten, moeten geen eieren gebruikt worden. GG 95 6 Maar in het geval van personen, wier bloedvormende organen zwak zijn -- vooral wanneer ander voedsel om in de ontbrekende elementen te voorzien, niet te krijgen is -- moeten melk en eieren niet geheel van het diëet geschrapt worden. Bovenal moet men echter zorgen om melk te krijgen van gezonde koeien en eieren van gezonde kippen, die op de juiste wijze gevoed en verzorgd worden; en de eieren moeten zó gekookt worden, dat ze licht verteerbaar zijn. GG 96 1 De dieëtshervorming moet zich steeds verder ontwikkelen. Naarmate de ziekte onder de dieren zich meer en meer uitbreidt, zal het gebruik van melk en eieren steeds groter nadelen met zich brengen. Men zal trachten in plaats daarvan ander voedsel te nemen, dat gezond is en weinig kosten met zich brengt. De mensen moeten leren om bij het koken zo min mogelijk melk en eieren te gebruiken, terwijl toch hun spijzen smakelijk en gezond zullen zijn. GG 96 2 De praktijk om per dag slechts twee maaltijden te gebruiken, heeft zich als een zegen voor de gezondheid bewezen; toch kan men onder bepaalde omstandigheden een derde maaltijd gebruiken. Wordt deze gebruikt, dan moet hij zeer licht zijn, samengesteld uit gemakkelijk verteerbaar voedsel. Crackers, biskwie of beschuit en vruchten of gezondheidskoffie (van gebrande gerst bereid), zijn voor een avondmaal de beste voedingsmiddelen. GG 96 3 Sommigen hebben een bestendige angst, dat hun voedsel, hoe eenvoudig en gezond ook, toch nadelig voor hun gezondheid zal kunnen zijn. Laat mij hun dit onder het oog brengen: Denk toch niet, dat uw voedsel u kwaad zal berokkenen, denk daar helemaal niet over. Eet volgens uw beste beoordeling, en wanneer u de Heere gevraagd hebt om het voedsel te zegenen tot versterking en instandhouding van uw lichaam, geloof dan dat Hij uw gebed verhoord heeft, en wees verder onbezorgd. GG 96 4 Omdat we, op grond van een beginsel, ons die dingen ontzeggen, die maagstoornis teweeg brengen en de gezondheid benadelen, moeten we toch wel bedenken dat een mager, schraal diëet bloedarmoede zal veroorzaken. Ziektegevallen, die zeer moeilijk te genezen zijn, zullen hiervan het gevolg zijn. Het lichaamsgestel wordt niet voldoende gevoed; en slechte spijsvertering en algehele lichamelijke uitputting zijn de gevolgen. Zij, die zo'n diëet gebruiken, worden daar niet altijd door armoede toe gedwongen, maar zij doen dit uit onwetendheid of onachtzaamheid, of wel het is een gevolg van hun verkeerde hervormingsideeën. GG 97 1 Men verheerlijkt God niet, wanneer het lichaam verwaarloosd of slecht behandeld wordt, en zodoende niet geschikt is voor Zijn dienst. De verzorging van het lichaam door de bereiding van het juiste voedsel, dat smakelijk en versterkend is, is een van de eerste plichten van degene die de huishouding verzorgt. Het is veel beter minder kosten te besteden aan kleren en meubelen, dan te bekrimpen op het nodige voedsel. GG 97 2 Sommige huismoeders bezuinigen op de gezinsmaaltijden, om bezoekers rijkelijk en royaal te ontvangen. Dit is niet verstandig, in de ontvangst van gasten moet meer zuinigheid betracht worden. De behoeften van het gezin hebben voorrang. GG 97 3 Een onverstandig huishoudelijk beheer en gekunstelde gewoonten verhinderen vaak het verlenen van gastvrijheid, waar die juist nodig is en een zegen zou afwerpen. De regelmatige opdiening van spijzen voor onze tafels moet zó zijn, dat men de onverwachte gast kan welkom heten, zonder de huisvrouw met extra lasten te bezwaren. GG 97 4 Allen moesten leren wat men moet eten, en hoe dat te bereiden. Mannen zowel als vrouwen moeten in staat zijn een eenvoudig, voedzaam gezond maal te bereiden. Vaak zullen ze door hun zaken daarheen worden geroepen, waar ze geen gezonde maaltijd kunnen krijgen en in zulke gevallen zal de kennis van het koken hun goed te pas komen. GG 97 5 Schenkt aan uw diëet zorgvuldig aandacht. Bestudeert ook daarin de wet van oorzaak en gevolg. Beoefent zelfbeheersing. Houdt de eetlust, de begeerte onder het beheer der rede. Maakt de maag niet van streek door te veel te eten, maar ontzegt u niet de juiste, smakelijke spijzen, die voor de gezondheid nodig zijn. GG 97 6 De bekrompen ideeën van sommige zogenaamde gezondheidshervormers hebben de zaak van de hygiëne zeer veel kwaad gedaan. Hygiënisten moeten er aan denken, dat diëetshervorming goeddeels beoordeeld zal worden naar de spijzen, die ze op tafel brengen, en inplaats van een richting te volgen waardoor de diëetskwestie in discrediet komt, moeten ze de beginselen zo aantonen, dat oprechten van geest erdoor overtuigd worden. GG 98 1 Er is een grote groep, die elke gezondheidshervorming, hoe redelijk ook, zal tegenstaan, wanneer daardoor de eetlust, de begeerte aan beperking wordt onderworpen. Ze laten zich leiden door de smaak inplaats van door de rede of door de wetten der gezondheid. Door deze groep zullen allen, die met de kracht van de gewoonte breken en propagandisten worden van de hervorming, als dwepers beschouwd worden, hoe consequent en vanzelfsprekend hun weg ook is. Opdat zulke mensen geen grond voor hun critiek zullen hebben, moeten gezondheidshervormers vooral niet willen laten zien, hoe verschillend ze zijn van anderen, maar moeten ze zoveel mogelijk trachten hen nabij te komen zonder hun beginsel prijs te geven. GG 99 1 Wanneer zij die gezondheidshervorming propageren, extreem en fanatiek worden, is het niet te verwonderen, dat velen, die in deze mensen aanhangers van gezondheidsbeginselen zien, de hervorming helemaal verwerpen. Deze fanatici doen door hun handelingen in korte tijd vaak meer kwaad, dan in een geheel leven door een juiste levenswijze ongedaan gemaakt kan worden. GG 99 2 Gezondheidshervorming is gebaseerd op beginselen, die een brede strekking hebben en vèrreikend zijn en die moeten we niet verkleinen door bekrompen ideeën en praktijken. Maar niemand moet zich door tegenstand of bespotting, of door een verlangen om anderen te behagen of te beinvloeden, zich van de goede beginselen laten afbrengen, of deze als een bagatel gaan beschouwen. GG 99 3 Zij, die zich door een beginsel laten leiden, moeten onwrikbaar en standvastig voor het goede opkomen, maar nochtans moeten ze in hun omgang met anderen een ware edelmoedige, Christelijke geest en waarachtige ootmoed aan de dag leggen. ------------------------Hoofdstuk 14--De kleding voor het gezin GG 100 1 De Bijbel leert ingetogenheid ten aanzien van de kleding. "Desgelijks ook, dat de vrouwen in een eerbaar gewaad, met schaamte en matigheid zichzelven versieren" (1 Timotheus 2:9). Dit verbiedt opvallend vertoon in kleren, opzichtige kleuren en kwistige versieringen. Elk bedenksel om de aandacht op de draagster te vestigen of om de bewondering op te wekken, is uitgesloten door de zedige dracht, die Gods woord voorschrijft. GG 100 2 Onze kleding moet niet kostbaar zijn -- niet met "goud, of paarlen of kostbare kleding" (1 Timotheus 2:9). GG 100 3 Geld hebben we van God ter behering. Wij hebben daar niet de vrije beschikking over om de hovaardij en de eerzucht te bevredigen. In de handen van Gods kinderen betekent het voedsel voor de hongerigen en kleding voor de naakten. Het is ter verdediging van de verdrukten, een middel ter ge-zondheid voor de zieken, een middel om het Evangelie te verkondigen aan de armen. Gij kunt geluk brengen in menig hart door een verstandig gebruik te maken van de middelen, die nu worden besteed aan uiterlijk vertoon. Gaat het leven van Christus na. Bestudeert Zijn karakter, en weest deelgenoten met Hem in Zijn zelfverloochening. GG 100 4 In de belijdende Christelijke wereld wordt genoeg uitgegeven aan juwelen en nodeloos dure kleren, om al de hongerigen te voeden en de naakten te kleden. Aan mode en opschik worden de gelden besteed, die een troost hadden kunnen zijn voor de armen en lijdenden. Zij beroven de wereld van de goede boodschap van ‘s Heilands liefde. De zending heeft geldgebrek. Honderden gaan verloren omdat ze het Evangelie van Christus niet kunnen horen. Vlak in onze nabijheid en in verre landen verkeren de heidenen in een verloren toestand omdat ze niet beleerd worden. GG 101 1 Gezien God de aarde overladen heeft met Zijn goedertierenheden en haar schathuizen gevuld heeft met alles wat tot de gemakken des levens behoort, gezien Hij ons zo rijkelijk gegeven heeft een zaligmakende kennis van Zijn waarheid, hoe kunnen we ons dan verontschuldigen, dat we de kreten van weduwen en wezen, van zieken en ellendigen, van de in onwetendheid verkerenden en verlorenen ten hemel laten opstijgen? GG 101 2 Op de dag des Heeren, wanneer we zullen staan voor het aangezicht van Hem, Die Zijn leven gaf voor deze nooddruftigen, welk excuus zullen dan diegenen aanvoeren, die hun tijd en geld spenderen aan overdaad welke God heeft verboden? Zal Christus niet tot dezulken zeggen: GG 101 3 "Ik ben hongerig geweest, En gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken Naakt en gij hebt Mij niet gekleed; [gegeven; Krank en in de gevangenis, En gij hebt Mij niet bezocht," (Mattheus 25 : 42, 43) GG 101 4 Maar onze kleren, hoewel netjes en eenvoudig, moeten van goede kwaliteit zijn, met passende kleuren en doelmatig. Men moet daarbij eerder op duurzaamheid letten dan op uiterlijk vertoon. Ze moeten warm zitten en de juiste bescherming geven. De verstandige vrouw, in "Spreuken" beschreven, "vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele kleren gekleed" (Spreuken 31:21). GG 101 5 Onze kleren moeten zindelijk zijn. Het dragen van onreine kleren is ongezond, en lichaam en ziel worden daardoor besmet. "Gij zijt Gods tempel... zo iemand de tempel Gods schendt, die zal God schenden" (1 Korinthe 3:16, 17). GG 101 6 In alle opzichten moet de kleding gezond zijn. "Bovenal" is het Gods verlangen, dat we "gezond zijn" -- gezond van lichaam en ziel. En voor die gezondheid van lichaam en ziel moeten we Zijn medewerkers zijn. GG 101 7 Zowel het ene als het andere wordt bevorderd door de gezonde kleding. Die moet de gratie, de schoonheid, het kenmerk van natuurlijke eenvoud hebben. GG 101 8 Christus heeft ons gewaarschuwd tegen de hovaardij des levens, maar niet tegen zijn gratie en natuurlijke schoonheid. Hij wees op de bloemen des velds, op de haar reinheid ontvouwende lelie, en zeide, "dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid, niet is bekleed geweest gelijk één van deze" (Mattheus 6 : 29). Aldus, door de voortbrengselen der natuur, geeft Christus een beeld van de zedige gratie, de eenvoud, de reinheid, de harmonie, waardoor onze levenshouding Hem aangenaam zou zijn. GG 102 1 Het is Zijn wens, dat we met het allermooiste gewaad onze ziel bekleden. Geen uiterlijke versiering kan in waarde of kracht vergeleken worden met de "zachtmoedige en stille geest", die voor Hem "zo kostelijk" is (1 Petrus 3:4). GG 102 2 Hoe kostelijk zijn voor hen, die zich ‘s Heilands beginselen tot hun richtsnoer stellen, Zijn woorden der belofte: GG 102 3 "Wat zijt gij bezorgd voor de kleding?" "Indien nu God het gras des velds, dat heden is En morgen in de oven geworpen wordt, alzo bekleedt, Zal Hij u niet veel meer bekleden?.... Daarom zijt niet bezorgd, zeggende.... Waarmede zullen wij ons kleden....? Want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en al deze dingen Zullen u toegeworpen worden." (Matth. 6 : 28, 30--33) GG 102 4 "Het is een bevestigd voornemen. Gij zult allerlei vrede bewaren, Want men heeft op U vertrouwd." (Jesaja 26 : 3) GG 102 5 Wat een contrast vormt dit met de vermoeidheid, de onrust, de narigheid, de leegheid, die het gevolg zijn van modevoorschriften! Hoe tegengesteld aan de beginselen, welke de Schriften noemen, zijn vele klederdrachten, die de mode voorschrijft! GG 102 6 Denkt aan de wijze van kleding, zoals deze één of twee eeuwen terug overheerste, en zo is het zelfs wanneer men enkele tientallen jaren terugblikt. Hoevelen van die klederdrachten zouden, wanneer ze niet volgens de mode waren, als onzedelijk beschouwd worden; hoe ongepast voor een beschaafde, Godvrezende, zich zelve respecterende vrouw. GG 103 1 Het aanbrengen van veranderingen enkel ter wille van de mode, wordt door Gods Woord niet goedgekeurd. De steeds nieuwe ontwerpen in de kleding en de moeilijk aan te brengen, kostbare versieringen verspillen de tijd en het geld van de rijken en leggen de energie van geest en ziel aan banden. Ze leggen een zware last op de middenen lagere klassen. GG 103 2 Velen die ternauwernood hun brood verdienen, en die met eenvoudige modevoorschriften hun eigen kleren zouden kunnen maken, zijn nu gedwongen naar de kleermaker te gaan om maar naar de mode gekleed te zijn. Menig arm meisje ontzegde zich, om een kleedje te dragen naar de laatste stijl, warm ondergoed, en betaalde de straf met haar leven. GG 103 3 Weer anderen afgunstig op het uiterlijk vertoon en de elegance der rijken, zijn met oneerlijkheid en schande op verkeerde wegen terecht gekomen. Menig gezin is van welstand beroofd en menig huisvader heeft zich schuldig gemaakt aan verduisteringen en is bankroet gegaan, alleen door te voldoen aan de buitensporige eisen van vrouw en kinderen. GG 103 4 Menige vrouw, genoodzaakt voor zichzelve en voor haar kinderen de kleren volgens de laatste mode te maken, moet zich aanhoudend afsloven. Menige moeder met overprikkelde zenuwen en bevende vingers, zwoegt tot diep in de nacht om op de kleren van haar kinderen versierselen aan te brengen, die helemaal niet dienstig zijn voor gezondheid, comfort en werkelijke schoonheid. GG 103 5 Ter wille van de mode, offert zij gezondheid en die kalmte van geest op, die zo nodig zijn voor de juiste leiding van haar kinderen. De geestelijke verzorging van verstand en hart wordt verwaarloosd. De ziel verkommert. GG 103 6 De moeder heeft geen tijd om de beginselen der lichamelijke ontwikkeling te bestuderen, opdat ze op de hoogte zou zijn met de verzorging der gezondheid van haar kinderen. Zij heeft geen tijd om zich te bemoeien met hun verstandelijke en geestelijke behoeften, geen tijd om met hen mee te leven in hun kleine teleurstellingen en beproevingen, of aandeel te hebben in hun belangen en plannen. GG 103 7 Bijna zodra de kinderen in de wereld komen, zijn ze onderworpen aan de invloed van de mode. Zij horen meer spreken over kleding dan over hun Heiland. Zij zien hun moeders meer belangstelling schenken aan modeplaten dan aan de Bijbel. Het kledingvraagstuk wordt van meer belang geacht dan de karakterontwikkeling. Ouders en kinderen worden beroofd van dat wat het leven het beste beinvloedt voor deze tijd en eeuwigheid. Ter wille van de mode laten ze zich afleiden om zich voor het komende leven toe te bereiden. GG 104 1 Het was de tegenstander van al het goede, die de bron was van de altijd wisselende modes. Naar niets gaat zozeer zijn verlangen uit als om God te verdrieten en te onteren door de ellende en ondergang van menselijke schepselen te bewerkstelligen. Eén van de middelen waarvan hij zich voor dit doel bedient, is het bedenken van modegrillen, die het lichaam verzwakken, het verstand afstompen en de ziel doen verkommeren. GG 104 2 Vrouwen doen ernstige ziekten op, en haar narigheden moeten grotendeels toegeschreven worden aan haar manier van zich te kleden. Inplaats van haar gezondheid te bewaren voor de zware tijden, die zeer zeker zullen komen, offeren zij aan haar verkeerde gewoonten maar al te vaak niet alleen haar gezondheid op, maar ook haar leven, en laten haar kinderen een droeve erfenis na, bestaande in een ongezond lichaamsgestel, verdorven gewoonten en verkeerde levensbegrippen. GG 104 3 Een gebrek, dat aan de heersende gewoonte moet worden toegeschreven, is de ongelijke verdeling van de klederen, zodat, terwijl sommige lichaamsdelen meer hebben dan vereist wordt, andere onvoldoende bekleed zijn. De voeten en ledematen, als het verste verwijderd van de vitale organen, moeten bijzonder door voldoende kleding tegen de koude beschermd worden. Het is onmogelijk zich gezond te voelen wanneer die ledematen gewoonlijk koud zijn, want wanneer daarin te weinig bloed is. zal er te veel zijn in de andere delen van het lichaam. Volmaakte gezondheid vraagt een volmaakte bloedcirculatie, maar die kan niet verkregen worden wanneer drie of vier maal zoveel kleren gedragen worden op het lichaam, waar de vitale organen zich bevinden, als op de voeten en ledematen. GG 104 4 Massa's vrouwen zijn nerveus en afgetobd, omdat ze zichzelve beroven van de frisse lucht, waardoor zuiver bloed ontstaat, en van de bewegingsvrijheid, die het bloed door de aderen stuwt, waarin leven, gezondheid en energie ligt. Vele vrouwen zijn altijd ziekelijk, terwijl ze toch een goede gezondheid hadden kunnen genieten, en velen zijn gestorven aan t.b.c. of andere ziekten, terwijl ze toch de hun bestemde levensduur hadden kunnen voleinden, wanneer ze zich gekleed hadden volgens de gezondheidsbeginselen en flink beweging hadden genomen in de open lucht. GG 105 1 Om de meest gezonde kleding te verkrijgen, moeten de behoeften van elk lichaamsdeel zorgvuldig bestudeerd worden. Het karakter van het klimaat, de omgeving, de gezondheidstoestand, de leeftijd en de bezigheid -- met dit alles moet rekening worden gehouden. Elk kledingstuk moet gemakkelijk zitten, zodat het de bloedcirculatie niet hindert, noch een vrije, volle, natuurlijke ademhaling belet. Alles moet zó los gedragen worden, dat, wanneer de armen worden omhoog geheven, de kleding mede omhoog gaat. GG 105 2 Vrouwen, die met de gezondheid sukkelen, kunnen veel voor zichzelven doen door verstandige kleding en beweging. Wanneer ze goed gekleed zijn om naar buiten te gaan, kunnen ze beweging nemen in de open lucht, voorzichtig in het begin, maar met steeds meerdere beweging al naar gelang het hun goed bekomt. Wanneer ze dit deden, zouden velen hun gezondheid herkrijgen en leven om haar deel in de taak der wereld te dragen. GG 105 3 Inplaats van al dat getob om met de modegrillen mee te doen, moesten de vrouwen zelve de moed hebben om zich gezond en eenvoudig te kleden. GG 105 4 Inplaats van onder te gaan enkel in de beslommeringen van het huishouden, moest de vrouw en moeder er de tijd vanai nemen om te lezen, om op de hoogte blijven, een levensgezellin van haar man te zijn en nauw contact te houden met het zich ontwikkelende verstand van haar kinderen. Laat ze een verstandig gebruik maken van de kansen, die ze nu krijgt om haar kinderen op te leiden voor het hogere leven. Laat ze de tijd er af nemen om van haar liefdevolle Heiland een dagelijkse Vriend in haar leven te maken. Laat ze de tijd eraf nemen om Zijn Woord te bestuderen, om met de kinderen naar veld en bos te gaan, opdat deze daar God leren kennen door de schoonheid van Zijn werken. GG 105 5 Laat ze goed gehumeurd en opgewekt zijn. Inplaats van altijd over het naaiwerk gebogen te zitten, moet van de avond een prettige tijd gemaakt worden, waarin het gehele gezin bij elkaar is na de dagelijkse plichten. Menige man zou daardoor het gezelschap van zijn gezin verkiezen boven het café of vergaderlokaal. Menige jongen zou van de straat of van de plaats waar de straatkornuiten altijd samenkomen, worden gehouden. Menig meisje zou bewaard blijven voor wufte, lichtzinnige omgang. De invloed van het gezin zou voor ouders en kinderen datgene zijn wat in de bedoeling Gods lag, een levenslange zegen. ------------------------Hoofdstuk 15--Prikkelende en verdovende middelen GG 107 1 Tot de groep van prikkelende en verdovende middelen be-hoort een grote verscheidenheid van artikelen, die, hoewel als voedsel of drank gebruikt, de maag irriteren, het bloed vergiftigen, en de zenuwen prikkelen. Het gebruik daarvan is een positief kwaad. Mannen zoeken het genot van stimulansen omdat, voor een tijdje, de gevolgen aangenaam zijn. Maar er heeft altijd een reactie plaats. Het gebruik van onnatuurlijke, prikkelende middelen leidt altijd tot excessen, en het is een actief middel voor lichamelijke degeneratie en verval. GG 107 2 Hoe minder opwekkend in deze gejaagde tijd het voedsel is, hoe beter. Specerijen zijn naar hun aard schadelijk. Mosterd, peper, specerijen, alles wat met zuur is ingemaakt en al dergelijke dingen, irriteren de maag en maken het bloed verhit en onzuiver. De ontstoken toestand van de maag van een dronkaard wordt vaak afgebeeld om het effect van alcoholische dranken te laten zien. Een overeenkomstige ontstoken toestand ontstaat door het gebruik van prikkelende kruiden. Al heel spoedig bevredigt gewoon voedsel de eetlust niet meer. Het gestel voelt een gemis, een verlangen naar iets meer stimulerends. GG 107 3 Thee heeft een stimulerend effect en veroorzaakt, tot op zekere hoogte, een opwekking. De uitwerking van koffie en vele andere populaire dranken, is dienovereenkomstig. Het heeft direct een opbeurend effect. De zenuwen van de maag worden geprikkeld; deze brengen de prikkeling over op de hersenen en deze op hun beurt veroorzaken een versnelde werking van het hart en een energie van korte duur van het gehele gestel. Vermoeidheid is vergeten, de kracht schijnt zich te vermeerderen. Het verstand wordt geprikkeld, de verbeelding wordt levendiger. GG 107 4 Als gevolg van deze resultaten verkeren velen in de veronderstelling, dat het gebruik van thee en koffie hun goed bekomt Maar dat is een vergissing. Thee en koffie voeden het gestel niet. Hun effect wordt verkregen vóór dat het verteringsproces of assimilatie (verwerking) heeft plaats gehad, en wat men beschouwt als kracht is enkel een nerveuse opwekking. Wanneer de invloed van het prikkelende middel voorbij is, houdt de onnatuurlijke kracht op en nu treedt weer een evenredige matheid en slapheid in. GG 108 1 Het voortdurende gebruik van deze zogenaamde opwekkingsmiddelen geeft aanleiding tot hoofdpijn, slapeloosheid, hartkloppingen, slechte spijsvertering, beven en vele andere kwalen, want zij absorberen de levenskrachten. Vermoeide zenuwen hebben rust en kalmte nodig inplaats van opwekking en overwerk. De natuur heeft tijd nodig om de uitgeputte energie weer op krachten te brengen. Wanneer haar krachten opgezweept worden door het gebruik der stimulansen, zal gedurende enige tijd meer verricht kunnen worden, maar wanneer het gestel afgemat wordt door hun voortdurend gebruik, dan wordt het naar verhouding steeds moeilijker de energie op te voeren tot de gewenste hoogte. Het verlangen naar prikkelende middelen is moeilijker te beheersen, totdat de wil gebroken wordt en men aan het onnatuurlijke verlangen geen weerstand meer schijnt te kunnen bieden. Dan moeten de stimulansen steeds sterker en sterker worden tot de verzwakte natuur het niet langer kan verdragen. GG 108 2 Tabak is een langzaam, arglistig, maar zeer kwaadaardig vergif. In welke vorm ook gebruikt, oefent ze invloed uit op het gestel; het is des te gevaarlijker omdat haar uitwerkingen zo langzaam en in den beginne bijna niet te zien zijn. Ze prikkelt de zenuwen om die daarna te verlammen. Zij verzwakt en benevelt de hersenen. Vaak worden de zenuwen krachtiger beinvloed door tabak dan door het gebruik van alcohol. Het werkt meer subtiel, en haar gevolgen zijn moeilijk uit het gestel weg te nemen. Het gebruik daarvan wekt een verlangen op naar alcoholische dranken en in vele gevallen wordt daardoor de grond gelegd voor drankzucht. GG 108 3 Het gebruik van tabak is nadelig, kostbaar, vies, waar het de gebruiker verontreinigt en een last is voor anderen. De aan tabak verslaafden zijn overtalrijk, waar men ook komt. U kunt niet in een drukke straat lopen, of een of andere roker puft u zijn vergiftigde adem in het gezicht. Het is onaangenaam en ongezond in een treincoupé of in een kamer te moeten verblijven, waar de atmosfeer beladen is met de reuk van alcohol en tabak. Men kan nog aannemen, dat de mensen door het gebruik daarvan zichzelven vergiftigen, maar welk recht hebben ze de lucht te verontreinigen, die anderen moeten inademen? GG 111 1 Voor kinderen en opgroeiende jeugd is het gebruik van tabak al zeer nadelig. De ongezonde praktijken van vorige generaties oefenen haar invloed uit op de kinderen en jonge mensen van heden. Verstandelijk onvermogen, lichamelijke zwakheid, gestoorde zenuwen en onnatuurlijke verlangens gaan als een erfenis van de ouders over op de kinderen. En dezelfde gewoonten, voortgezet door de kinderen, vermeerderen en bestendigen de slechte gevolgen. Aan deze oorzaak moet in niet kleine mate de physieke, verstandelijke, en zedelijke achteruitgang worden toegeschreven, welke heden alom zo alarmerend is. GG 111 2 Jongens beginnen al op zeer jonge leeftijd te roken. De gewoonte, die gevormd wordt wanneer lichaam en geest nog bijzonder ontvankelijk zijn voor haar invloeden, ondermijnt de physieke krachten, doet het lichaam verkwijnen, stompt het verstand af en bederft de moraliteit. GG 111 3 Maar wat kan gedaan worden om kinderen en jonge mensen de slechte gevolgen onder het oog te brengen van een praktijk, waarin ouders, onderwijzers en geestelijken hun voorgaan? Kleine jongens, die nauwelijks de babyjaren achter zich hebben, ziet men hun sigaret roken. Wanneer men hen daarover aanspreekt, zeggen ze: "Mijn vader rookt toch ook." Zij wijzen op de predikant, op de Zondagsschoolonderwijzer, en zeggen: "Zo iemand rookt; wat kan het mij dan voor kwaad doen wanneer ik doe wat hij doet?" Vele propagandisten van de geheelonthouding zijn verslaafd aan het gebruik van tabak. Welke kracht kan er van zulke mensen uitgaan om het groeiende alcoholgebruik tegen te gaan? GG 111 4 Ik doe een beroep op hen, die belijden het Woord van God te geloven en te gehoorzamen: kunt gij u als Christenen aan een gewoonte verslaven, die uw intellect verlamt, en u van de kracht berooft om eeuwige werkelijkheden naar waarde te schatten? Kunt gij het goedvinden, God dagelijks te beroven van een taak, die gij Hem verschuldigd bent, en uw medemensen te beroven èn van een dienst, die gij hun bewijzen moet èn van de kracht van uw voorbeeld? GG 112 1 Hebt gij uw verantwoordelijkheid beseft als Gods rentmeester ten aanzien van de middelen, die in uw handen zijn gelegd? Hoeveel van ‘s Heeren geld geeft gij uit aan tabak? Reken eens uit, wat u daaraan in uw gehele leven hebt gespendeerd. In welke verhouding staat het bedrag, uitgegeven voor deze bezoedelende lust tot de gelden die u hebt gegeven ten bate van de armen en voor de verspreiding van het Evangelie? GG 112 2 Geen menselijk wezen heeft tabak nodig, maar ontelbaren gaan verloren uit gebrek aan de middelen, die in hun gebruik nog erger dan verspild zijn. Hebt gij geen verkeerd gebruik gemaakt van ‘s Heeren goederen? Hebt gij u niet schuldig gemaakt aan beroving van God en uw naaste? Weet gij niet "dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn" (1 Korinthe 6:19, 20). GG 112 3 "De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; Al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn." "Bij wie is wee, bij wie, och arme, bij wie gekijf? Bij wie het geklag, bij wie wonden zonder oorzaak? Bij wie de roodheid der ogen? Bij degenen, die bij de wijn vertoeven; Bij degenen, die komen om gemengde dranken na te zoeken. Ziet de wijn niet aan, als hij zich rood vertoont, Als hij in de beker zijn verve geeft Als hij recht opgaat; In zijn einde zal hij als een slang bijten En steken als een adder." (Spreuken 20 : 1; 23 : 29--32) GG 112 4 Nooit was door menselijke hand een levendiger schildering gegeven van de ontaarding en de slavernij van het slachtoffer van bedwelmende drank. Geknecht, te schande gemaakt, zelfs wanneer hij op bepaalde momenten zijn ellende inziet, heeft hij geen kracht om zich uit de strik los te maken; hij "zal hem nog meer zoeken" (Spreuken 23:35). GG 112 5 Geen argumentatie is nodig om de boze gevolgen van de bedwelming bij de dronkaard aan te tonen. De benevelde, verdwaasde wrakken der mensheid -- zielen, voor wie Christus stierf en om wie engelen treuren -- vindt men overal. Ze zijn een vlek op onze zo hoog geroemde beschaving. Ze zijn de schande, de vloek en het gevaar van elk land. GG 113 1 En wie kan een beeld geven van de ellende, de angst, de wanhoop, die verborgen zijn in het gezin van de dronkaard? Denkt aan de vrouw, vaak met een goede opvoeding, gevoelig, beschaafd, met een edel karakter, in de echt verbonden met iemand, die door de drank veranderd is in een dwaas of een duivel. Denkt aan de kinderen, die alle gezelligheid thuis moeten ontberen, zonder opvoeding en leiding, voortdurend levende in angst voor hem, die hun trots en bescherming moest zijn, de wereld ingestuurd met het brandmerk der schande, vaak erfelijk belast met de vloek van de dorst van de dronkaard. GG 113 2 Denkt aan de vreselijke ongelukken die elke dag gebeuren door alcoholgebruik. Eén of andere spoorbeambte slaat geen acht op een signaal, of begrijpt een opdracht verkeerd. Daar gaat de trein; er volgt een botsing, en tal van mensenlevens gaan verloren. Of een schip loopt aan de grond, en passagiers en bemanning vinden hun dood in de golven. Wordt de zaak onderzocht, dan moet men constateren, dat iemand op een belangrijke post onder de invloed was van alcohol. Tot welke hoogte kan iemand zich aan de drank overgeven, en hem toch de levens worden toevertrouwd van menselijke wezens? Hij is alleen dat vertrouwen waard, wanneer hij geheelonthouder is. GG 113 3 Personen, die een verlangen naar onnatuurlijke stimulansen hebben geërfd, moeten in geen geval wijn, bier of appelwijn onder hun ogen of binnen hun bereik hebben, want dan staan zij aanhoudend aan de verleiding bloot. Waar zoete vruchtenwijn als onschuldig gehouden wordt, heeft men de gewoonte om veel flessen daarvan in te slaan. Maar de zoete smaak blijft maar voor korte tijd; dan begint het gisten. De scherpe smaak, die ze dan krijgt, is des te aangenamer voor menig verhemelte, en de gebruiker zal niet willen erkennen, dat ze gegist is. GG 113 4 Er schuilt een gevaar voor de gezondheid in het gebruik zelfs van zoete vruchtenwijn, zoals deze gewoonlijk bereid wordt. Indien de mensen konden zien wat de microscoop aan het licht brengt, wat betreft de appelwijn, die ze kopen, dan zouden maar weinigen ze willen drinken. Vaak zijn zij, die appelwijn voor de verkoop bereiden, niet zo nauwlettend ten aanzien van de toestand van het fruit, dat ze gebruiken en wordt het sap ver-kregen van aangestoken, rotte appels. Zij, die er niet over zouden denken om de appels in deze giftige, verrotte toestand te eten, drinken wel de daarvan gemaakte vruchtenwijn, en vinden het heerlijk; maar de microscoop laat zien, dat zelfs wanneer het sap vers uit de persen komt, deze aangename drank ten enenmale ongeschikt is voor het gebruik. GG 114 1 Bedwelming wordt evenzeer veroorzaakt door wijn, bier en vruchtenwijn als door alcoholische dranken. Het gebruik van deze dranken wekt het verlangen op naar die met een groter alcoholgehalte en daarin ligt vaak de wortel van de drankzucht. Het matige drinken is de school waarin mannen worden opgeleid voor de loopbaan van de dronkaard. Maar zo arglistig is het werk van deze zachtere stimulansen, dat de weg tot de dronkenschap betreden is, vóór het slachtoffer zich het gevaar bewust is. GG 114 2 Sommigen, die men nooit werkelijk dronken heeft gezien, zijn altijd onder de invloed van mildere bedwelmingsmiddelen. Ze zijn min of meer verhit, onstabiel in hun denken, onevenwichtig. Gezien ze zichzelven veilig wanen, gaan zij voort tot elke barrière afgebroken, elk beginsel opgeofferd is. De krachtigste besluiten worden ondermijnd, de hoogste overwegingen zijn niet voldoende om de ontaarde begeerte onder de beheersing der rede te houden. GG 114 3 De Bijbel keurt nergens het gebruik van gegiste wijn goed. De wijn, die Christus van water maakte op het huwelijksfeest te Kana was het zuivere sap van de druif. Dit is de nieuwe wijn, de most "gevonden in een tros druiven", waarvan de Schrift zegt: "Verderf ze niet, want er is een zegen in" (Jesaja 65 : 8). GG 114 4 Het was Christus, die, in het Oude Testament, aan Israël de waarschuwing gaf: "De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn" (Spreuken 20 : 1). Hijzelve maakte zulk een drank niet. Satan verleidt mensen tot onmatigheid, die het verstand benevelt en de geestelijke zintuigen verlamt, maar Christus leert ons om de lagere natuur tot onderwerping te brengen. Hij brengt onder het bereik der mensen nooit datgene, wat een verleiding is. Zijn gehele leven was een voorbeeld van zelfverloochening. Het was om de macht van de begeerte te breken, dat Hij in die vastentijd van veertig dagen in de woestijn om onzentwille de zwaarste beproeving onderging, die de mensheid kon verdragen. Het was Christus, die bepaalde dat Johannes de Doper noch wijn, noch sterke drank moest drinken. En Hij was het ook, die aan de vrouw van Manoah eenzelfde onthouding voorschreef. Christus weersprak niet Zijn eigen leer. De ongegiste wijn, die Hij verschafte voor de bruiloftsgasten, was een gezonde, verfrissende drank. Dit is de wijn, die gebruikt werd door onze Heiland en Zijn discipelen op de eerste Avondmaalsviering. Het is de wijn, die altijd gebruikt moet worden op de tafel van het heilige Avondmaal als een zinnebeeld van ‘s Heilands bloed. De heilige dienst is bedoeld als zieleverkwikkend en leven-gevend. Niets moet daaraan vast zitten, dat ten kwade zou leiden. Hoe kunnen Christenen, in het licht van de Schrift, natuur en rede, bezigheid vinden in de aanplant van hop voor de bierbereiding, of in het maken van wijn en vruchtenwijn voor de verkoop? Indien ze hun naaste liefhebben als zichzelven, hoe kunnen ze dan meehelpen iets op zijn weg te plaatsen, dat hem tot een valstrik is? GG 115 1 Vaak begint de onmatigheid in het gezin. Door het gebruik van machtige, ongezonde spijzen worden de verteringsorganen verzwakt, en er ontstaat een verlangen naar voedsel, dat nog meer stimulerend is. Zo wordt de begeerte geleid naar iets, dat steeds sterker en sterker is. Het verlangen naar prikkelende middelen komt veelvuldiger voor en is moeilijker te weerstaan. Het gestel wordt min of meer vergiftigd, en hoe zwakker het wordt, hoe groter het verlangen naar deze dingen. Een stap in de verkeerde richting bereidt de weg voor een andere. GG 115 2 Velen, die er consequent op tegen zijn om wijn of alcohol te serveren, zullen hun tafel overladen met spijzen, die zo'n verlangen opwekken naar sterke drank, dat daaraan bijna geen weerstand te bieden is. Verkeerde gewoonten bij het eten en drinken vernietigen de gezondheid en bereiden de weg voor dronkenschap. GG 115 3 Er zouden al spoedig bijna geen geheelonthoudersactie's meer nodig zijn, indien de jeugd, die straks de maatschappij vormt en richting geeft, de juiste beginselen aangaande geheelonthouding werden ingeplant. Laten de ouders een kruistocht beginnen tegen de onmatigheid in het eigen gezin, in de beginselen die zij hun kinderen leren van kindsaf te volgen, en zij kunnen de beste verwachtingen dienaangaande koesteren. Er is een taak voor de moeders om hun kinderen de juiste gewoonten en zuivere gevoelens bij te brengen. Geeft richting aan de begeerte, leert de kinderen een afschuw te hebben van prikkelende middelen. Voedt uw kinderen op, dat ze zedelijk sterk zijn om het kwade, dat hen omringt, te weerstaan. Leert hen. dat ze zich niet door anderen moeten laten meeslepen, dat ze zich niet aan sterke invloeden moeten onderwerpen, maar dat ze zelf anderen ten goede moeten beinvloeden. GG 116 1 Krachtige pogingen worden gedaan om de onmatigheid tegen te gaan, maar zo heel veel werk richt zich niet op de bron. De propagandisten van geheelonthoudersbewegingen moesten de kwade gevolgen leren zien van ongezond voedsel, specerijen, thee en koffie. We dragen alle geheelonthouderspropagandisten een goed hart toe, maar wij vragen hun om dieper op de zaak, die zij bestrijden, in te gaan en meer doelbewust de hervorming tot stand te brengen. GG 116 2 Het moet de mensen worden voorgehouden, dat het juiste evenwicht van de verstandelijke en zedelijke krachten grotendeels afhangt van de gezonde toestand van het lichaamsgestel. Alle verdovende en onnatuurlijke prikkelende middelen, die de physieke natuur verzwakken en ontaarden, veroorzaken een lager peil van het intellect en de zeden. Onmatigheid is de grondoorzaak van de zedelijke achteruitgang van de wereld. Door het toegeven aan een verdorven begeerte, verliest de mens zijn kracht om de verleiding te weerstaan. Voor de geheelonthouders ligt er een taak gereed om de mensen in deze richtlijnen op te voeden. Leert hun dat de gezondheid, het karakter, ja zelfs het leven in gevaar gebracht worden door het gebruik van stimulansen, die de uitgeputte energieën opzwepen tot een onnatuurlijke, krampachtige werking. GG 116 3 Wat thee, koffie, tabak en alcoholische dranken betreft, is de enige, veilige weg: raak niet, smaak niet, roer niet aan. De uitwerking van thee, koffie en overeenkomstige dranken is ongeveer gelijk aan die van alcohol en tabak, en in sommige gevallen is het net zo moeilijk met die gewoonte te breken, als het voor de dronkaard is om zijn borrel op te geven. Zij, die proberen zich deze stimulansen te ontzeggen, zullen dat enige tijd als een verlies voelen, en zullen zich zonder die niet prettig gevoelen. Maar door volharding, zullen zij die begeerte overwinnen en op de duur het gemis niet meer voelen. De natuur kan enige tijd nodig hebben om zich te herstellen van het kwaad, dat haar is aangedaan; maar geef haar een kans, en zij zal zich opnieuw herstellen om haar werk te doen zoals het behoort. ------------------------Hoofdstuk 16--Alcohol en het moderne leven GG 117 1 Wee dien, die zijn huis bouwt met ongerechtigheid en zijn opperzalen met onrecht; ... die daar zegt: Ik zal mij een zeer hoog huis bouwen en doorluchtige opperzalen, en hij houwt zich vensteren uit, en het is bedekt met ceder en aangestreken met menie. Zoudt gij regeren, omdat gij u mengt met de ceder? ... Uw ogen en uw hart zijn niet dan op uw gierigheid, en op onschuldig bloed, om dat te vergieten, en op verdrukking en overlast, om die te doen" (Jeremia 22 : 13--17). GG 117 2 Dit Schriftgedeelte schildert het werk van hen, die alcohol bereiden en verkopen. Hun zaken-doen staat gelijk met diefstal. Voor het geld dat zij ontvangen, wordt niets gelijkwaardigs teruggegeven. Elke gulden, die zij aan hun winst toevoegen, is een vloek geweest voor de verbruiker. GG 117 3 Met een vrijgevige hand heeft God Zijn zegeningen aan de mensen geschonken. Werden Zijn gaven verstandig gebruikt, hoe weinig zou de wereld dan bekend zijn met armoede en ellende! Het is de boosheid van de mensen, welke Zijn zegeningen verandert in een vloek. Het is de hebzucht om maar winst te maken en de lust der begeerte, waardoor granen en vruchten, die ons ter voeding zijn gegeven, omgezet worden in giften, die ellende en ondergang ten gevolge hebben. GG 117 4 Elk jaar worden over de gehele wereld millioenen en millioenen liters alcohol gebruikt. Voor een bedrag van millioenen en millioenen guldens wordt besteed, waarvoor ellende, armoede, ziekte, ontaarding, begeerte, misdaad en dood verkregen worden. Ter wille van het geld verschaffen de handelaren in sterke drank aan hun slachtoffers, wat ziel en lichaam verderft en ten ondergang doemt. GG 117 5 Wanneer zijn slachtoffer dood is, moet de slijter zijn vorderingen nog binnen zien te krijgen. Hij berooft de weduwe en brengt de kinderen tot de bedelstaf. Hij ontziet zich niet om het noodlijdende gezin nog te beroven van hetgeen nodig is voor de noodzakelijkste levensbehoeften, om daarmede de drankschulden van de echtgenoot en vader te vereffenen. Het gejammer van de arme kinderen, de tranen van de wanhopige moeder dienen enkel om hem nog meer te vergrimmen. Wat kan het hem schelen of deze stumpers van honger omkomen? Wat gaat het hem aan wanneer ze naar de ellende en de ondergang gedreven worden? Hij wordt rijk van het schamele bezit van hen, die hij naar het verderf leidt. GG 118 1 Huizen van ontucht, holen van misdaad, tuchthuizen, gevangenissen, armenhuizen, krankzinnigengestichten, ziekenhuizen -- al deze inrichtingen zijn grotendeels gevuld met de slachtoffers van de alcoholverkoop. Evenals het Babylon der verborgenheid in de Openbaring, handelt de verkoper van sterke drank in "slaven en zielen der mensen". Achter deze handelaar staat de machtige vernieler der zielen, en elke kunstgreep, die de aarde of hel maar kan uitdenken, wordt toegepast om menselijke schepselen onder zijn macht te brengen. In de stad en op het land, in de stationsrestaurants, op de grote mailschepen, in de café's, in de apotheken, ja, zelfs in de kerk op de tafel van het Heilige Avondmaal, heeft hij zijn strikken gezet. Niets wordt nagelaten om de begeerte naar alcohol op te wekken en aan te moedigen. Op bijna elke straathoek vindt men het café, met zijn helle verlichting, zijn aanlokkelijke sfeer, die de werkman, de welgestelde nietsdoener en de onervaren jeugd uitnodigt. GG 118 2 In besloten clubs en vergaderzalen worden de dames populaire dranken, vaak onder een aantrekkelijke naam, aangeboden, die toch een percentage alcohol bevatten. Voor zieken en zwakken worden de zogenaamde maagbitters aanbevolen, die grotendeels uit alcohol bestaan. GG 118 3 Om bij kleine kinderen de begeerte naar alcohol op te wekken, wordt deze verwerkt in bonbons. Deze bonbons zijn in de winkels te koop. En door zo'n snoepje uit te delen maakt de slijter van de kinderen zijn toekomstige klanten. GG 118 4 Dag in, dag uit, maand in, maand uit, jaar aan jaar gaat dit werk voort. Vaders, en echtgenoten, en broeders, de ruggegraat, de hoop en de trots van het volk, zijn de vaste klanten van café's en slijterijen, om daardoor hun ellende en ondergang tegemoet te gaan. GG 118 5 Maar nog erger is het, dat het hart van het gezin door de vloek wordt getroffen. Meer en meer geven de vrouwen zich over aan de gewoonte om alcohol te gebruiken. In tal van huishoudens verkeren kleine kinderen, zelfs onschuldige baby's, in voortdurend gevaar, omdat ze verwaarloosd en mishandeld worden door dronken moeders. Zoons en dochters groeien op in de schaduw van dit schrikkelijke kwaad. Welke andere toekomst hebben zij dan misschien nog lager te zinken dan hun ouders? GG 119 1 Van de zogenaamd Christelijke landen wordt de vloek overgebracht naar gebieden, waar de afgodendienst nog hoogtij viert. De arme, onwetende wilden wordt het gebruik van alcohol geleerd. Zelfs onder de heidenen zien intelligente mannen daarin een dodelijk gif en zij protesteren er tegen; maar tevergeefs hebben ze getracht hun land te beschermen tegen zijn verwoestingen. Door beschaafde volken worden tabak, alcohol en opium aan de heidense natie's opgedrongen. De onbeheerste hartstochten van de wilde, gestimuleerd door de drank, brengen hem op een peil van ontaarding als te voren nooit gebeurd, en het wordt een bijna hopeloze onderneming om zendelingen naar die landen uit te sturen. GG 119 2 Door hun contact met mensen, die hun een kennis van God hadden moeten bij brengen, worden de heidenen tot ondeugden gebracht, die de uitroeiing van gehele stammen en rassen ten gevolge hebben. GG 119 3 Alles wat met alcohol verbonden is, vormt een macht in de wereld. Aan zijn kant staan de gecombineerde krachten van geld, gewoonte en begeerte. Zijn macht wordt zelfs in de kerk gevoeld. Mannen, die, direct of indirect, hun geld verdiend hebben in de alcoholverkoop, zijn leden van de kerk en nemen daar soms een vooraanstaande plaats in. Velen geven met ruime hand voor populaire liefdadige doeleinden. Hun contributies helpen mede de ondernemingen van de kerk en de ambten der voorgangers in stand te houden. Zij zijn het toonbeeld hoe de macht van het geld in aanzien is. Kerken, die zulke mensen als lid opnemen, ondersteunen in feite de handel in sterke drank. Te vaak heeft de predikant niet de moed om voor het recht op te komen. Hij brengt zijn mensen niet onder het oog wat God gezegd heeft aangaande het werk van de handelaar in sterke drank. Sprak hij duidelijke taal, dan zou dat betekenen de belediging van zijn gemeente, het opofferen van zijn populariteit, het verlies van zijn salaris. GG 120 1 Maar boven de rechtspraak van de kerk, staat de rechtspraak van God. Hij, die tot de eerste moordenaar zeide: "Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van de aardbodem" (Genesis 4 :10), zal voor Zijn altaar de gaven van een handelaar in sterke drank niet aannemen. Zijn toorn is gericht tegen hen, die hun schuld willen bedekken met een kleed der goedertierenheid. Hun geld is met bloed bevlekt. Daarop rust een vloek. GG 120 2 "Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de Heere ... Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, Wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij Mijn voorhoven betreden zoudt? Brengt niet meer vergeefs offer ... Als gijlieden uw handen uitbreidt, Verberg ik Mijn ogen voor u; Ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; Want uw handen zijn vol bloed." (Jesaja 1 : 11--15) GG 120 3 De dronkaard is tot betere dingen in staat. Hij is begiftigd met talenten, waarmede God geëerd en de wereld gezegend wordt; maar zijn medemensen hebben zijn ziel een strik gelegd en hebben zich verrijkt met zijn achteruitgang. Zij hebben in weelde geleefd, terwijl de arme slachtoffers, die zij bestolen hebben, in armoede en ellende leven. Maar God zal rekenschap eisen van de hand van hem, die medegeholpen heeft de dronkaard ten ondergang te voeren. Hij, die in de hemelen troont, heeft de eerste oorzaak, noch het laatste gevolg van de dronkenschap uit het oog verloren. Hij, die voor het musje zorgt en het gras van het veld bekleedt, zal degenen niet voorbijgaan, die geschapen zijn naar Zijn eigen beeld, gekocht met Zijn eigen bloed, om aan hun jammerklachten geen gehoor te schenken. God let op al die boosheid, waaruit misdaad en ellende voortvloeien. GG 120 4 De wereld en de kerk mogen de man vereren, die zich welstand verworven heeft door de menselijke ziel te verlagen. Zij mogen alle hoffelijkheid hem toekennen, die de mensen stap voor stap gebracht heeft op de weg van schande en ondergang. Maar God houdt van dit alles aantekening en zal eenmaal rechtvaardig oordelen. De handelaar in sterke drank mag dan door de wereld beschouwd worden als een goed zakenman, maar de Heere zegt: "Wee hem". Hem zal ten laste gelegd worden de hopeloosheid, de ellende, de narigheid, in de wereld gebracht door de alcoholverkoop. Hij zal rekenschap moeten afleggen van het gebrek en de smart van moeders en kinderen, die voedsel en kleding en een veilig thuis moesten ontberen, en bij wie alle hoop en vreugde is verkild. Hij zal rekenschap moeten afleggen van de zielen, die hij onvoorbereid naar de eeuwigheid heeft gezonden. En zij, die de handelaar in sterke drank in zijn werk steunen, delen in zijn schuld. Tot hen zegt God: "Uw handen zijn vol bloed". GG 121 1 De vergunning voor de alcoholverkoop wordt door velen gezien als een middel om het daaruit voortvloeiende kwaad te beperken. Maar de vergunning van de alcoholverkoop plaatst deze onder de bescherming van de wet. De regering sanctionneert zijn bestaan, en bevordert aldus het kwaad, dat ze voorgeeft te beperken. Onder bescherming van de wet doen brouwerijen, distilleerderijen en wijnmakerijen hun werk over het gehele land, en de slijter heeft zijn winkel vlak naast onze deur. GG 121 2 Vaak is het de tapper verboden om alcohol te schenken aan iemand, die dronken is of als dronkaard bekend staat; maar het werk om van de jeugd dronkaards te maken gaat gestaag door. Het bestaan van de alcoholverkoop is nauw verweven met het opwekken van de alcoholbegeerte bij de jeugd. Stap voor stap wordt de jeugd verder geleid, tot de gewoonte om alcohol te gebruiken is ingeworteld, en er een verlangen is ontstaan, dat tot elke prijs bevredigd moet worden. Het zou minder schadelijk zijn, de echte dronkaard, wiens ondergang, in de meeste gevallen, al zeker is, zijn borrel maar te geven, dan de bloem van onze jeugd ten verderve te lokken door deze vreselijke gewoonte. GG 121 3 Door het vergunningstelsel bij de alcoholhandel worden diegenen, die trachten met het gebruik te breken, steeds in verleiding gebracht. Er zijn inrichtingen geopend, waar de slachtoffers van de drankzucht geholpen worden om hun begeerte te overwinnen. Dat is een goed werk, maar zolang de verkoop van alcohol door de wet wordt gesanctionneerd, trekt de dronkaard maar weinig nut uit deze toevluchtsoorden. Zij kunnen daar niet altijd blijven. Ze moeten hun plaats in de maatschappij weer gaan innemen. De begeerte naar alcohol, hoewel aan banden gelegd, is niet geheel uitgeroeid; en wanneer ze in de verleiding komen, wat overal kan gebeuren, vallen ze maar al te vaak daaraan ten prooi. GG 122 1 De man, die een vals dier heeft, en die, zijn aard kennende, het vrij laat rond lopen, wordt door de wetten van het land aansprakelijk gehouden voor het kwaad, dat het beest kan doen. In de aan Israël gegeven wetten bepaalde de Heere, dat wanneer een als vals bekend staand dier de dood van een menselijk wezen veroorzaakte, de eigenaar zijn leven moest geven voor zijn onattentheid of boosaardigheid. Aan de hand van ditzelfde beginsel moest het gouvernement, dat de alcoholverkoper vergunning verleent, aansprakelijk gesteld worden voor de gevolgen van zijn handel. En wanneer het een misdaad is, die met de dood gestraft moet worden, om een gevaarlijk dier vrij te laten rondlopen, hoeveel groter is dan de misdaad om het werk van slijter of tapper vergunning te verlenen! GG 122 2 Vergunningen worden verleend op grond daarvan, dat ze belastingen brengen in ‘s lands schatkist. Maar wat zijn die inkomsten vergeleken met de enorme uitgaven, die besteed moeten worden voor de misdadigers, de zwakzinnigen, de paupers, die de vrucht zijn van de alcoholhandel? Iemand, onder de invloed van sterke drank, begaat een misdaad; hij wordt voor de rechters geleid, en zij, die voor de alcoholverkoop vergunning gaven, zijn nu gedwongen de resultaten van hun eigen werk onder ogen te zien. Zij verleenden het recht om een drank te verkopen, die een gezond mens krankzinnig maakt, en nu zijn ze genootzaakt de man naar de gevangenis te zenden, terwijl vaak zijn vrouw en kinderen onverzorgd achter blijven en ten laste komen van de gemeenschap. GG 122 3 Beschouwt alleen maar de financiële kant van de kwestie, en hoe dwaas is het dan niet zo'n handel goed te keuren! Maar welke inkomsten kunnen het verlies van de menselijke rede goed maken, of de misvorming van het beeld Gods in de mens, de ondergang van de kinderen, die gebracht worden tot ellende en pauperisme, om in de kinderen de boze neigingen van hun dronken vaders te doen voortleven? GG 122 4 De man, die zich aan de drank heeft verslaafd, is in een deplorabele toestand. Zijn hersenen zijn ziek, zijn wilskracht is verzwakt. Zover er nog enige kracht in hem over is, is zijn begeerte toch niet te beteugelen. Men kan niet op zijn verstand werken GG 123 1 om hem te overtuigen dat hij zichzelve moet verloochenen. Een maal in de holen der ondeugd terecht gekomen, zal iemand, die besloten heeft een matig gebruiker te worden, steeds naar het glas grijpen, en met het eerste teugje van de alcohol is elk goed besluit te niet gedaan en elk restje van de wil vernietigd. Een slok van het bedwelmende vocht, en alle gedachten aan zijn resultaten zijn in rook vervlogen. De door droefheid overmande vrouw is vergeten. De tot uitspatting verlokte vader trekt er zich verder niets van aan, dat zijn kinderen hongerig en naakt zijn. Door vergunning van de verkoop, hecht de wet haar goedkeuring aan deze zieleontaarding, en weigert de verkoop stop te zetten, die de wereld vol ellende brengt. GG 123 2 Moet dit altijd zo doorgaan? Zullen de zielen altijd moeten worstelen voor de overwinning met de deur der verleiding wijd voor hen geopend? Moet de vloek der drankzucht altijd als een dreiging over de wereld hangen? Moet hij elk jaar als een verterend vuur gaan over duizenden gelukkige gezinnen? Wanneer een boot schipbreuk lijdt in het gezicht van de kust, staan de mensen niet met hun handen in de zakken. Zij wagen hun leven om mannen en vrouwen van de verdrinkingsdood te redden. Hoe veel groter moest hun inspanning zijn om hen te bewaren voor het lot van de dronkaard! GG 123 3 Het is niet de dronkaard met zijn gezin alleen, die in gevaar gebracht wordt door het werk van de slijter, noch is de belastingdruk het grootste kwaad, dat door zijn alcoholverkoop op de gemeenschap rust. In de grote samenleving der mensheid zijn wij allen met elkander verbonden. Het kwaad, dat een lid van de grote broederschap der mensen overkomt, betekent gevaar voor allen. GG 123 4 Menigeen die door zijn hang naar geld of een gemakkelijk leven niets te doen wil hebben met enige beperking ten aanzien van de alcoholverkoop, heeft, te laat, ervaren, dat de handel daarin met hem iets te maken heeft. Hij heeft zijn eigen kinderen aan de drank zien ten onder gaan. Bandeloosheid loopt uit op brooddronkenheid. Het eigendom komt in gevaar. Het leven is onzeker. Ongelukken op het land en ter zee nemen toe. Ziekten die ontstaan in de holen van vuilheid en ellende vinden haar weg naar de huizen der rijken en welgestelden. Ondeugden, die gekoesterd worden door kinderen, opgroeiende in liederlijkheid en misdaad, infecteren zoons en dochters uit beschaafde gezinnen. GG 124 1 Er is niemand, wiens belangen door de alcoholverkoop niet geschaad worden. Er is niemand, die ter wille van zijn eigen veiligheid, niet moest meewerken om daar een einde aan te maken. GG 124 2 Boven alle andere plaatsen, die enkel te maken hebben met wereldse aangelegenheden, moeten de gebouwen van de wetgevende macht en gerechtshoven bevrijd blijven van de vloek der drankzucht. Zij, die aan het hoofd van de regering staan, senatoren, rechters, mannen, die de wetten van een volk invoeren en handhaven, mannen in wier handen het leven, de goede naam, de bezittingen van hun medemensen rusten, moeten mannen zijn van geheelonthouding. Dan alleen kan hun verstand helder genoeg zijn om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Dan alleen kunnen ze beginselvastheid bezitten, alsmede wijsheid om recht te oefenen en genade te verlenen. Maar wat leert de geschiedenis? Hoevelen van deze mannen hebben hun verstand beneveld, hun gevoel voor goed of kwaad geweld aangedaan door gebruik van alcohol! Hoe vaak zijn verdrukking brengende wetten ingevoerd, hoe vaak onschuldigen ter dood veroordeeld door de onrechtvaardigheid van wetgevers, getuigen, gezworenen, advocaten, ja zelfs rechters! Velen zijn "de helden om wijn te drinken en kloeke mannen om sterke drank te mengen", "die het kwade goed, en het goede kwaad noemen", die "de goddelozen rechtvaardigen om een geschenk, en de gerechtigheid van de rechtvaardigen van dezelven afwenden". Van dezulken zegt God: GG 124 3 "Wee dengenen ... Gelijk de tong des vuurs de stoppel verteert, En het kaf door de vlam verdaan wordt, Alzo zal hun wortel als een uittering wezen En hun bloem zal als stof opvaren; Omdat zij verwerpen de wet des Heeren der heirscharen En de rede des Heiligen van Israël versmaden." (Jesaja 5 : 22--24) GG 124 4 De ere Gods, de stabiliteit van de natie, het welvaren van de gemeenschap, van het gezin, en van het individu, eisen, dat alles in het werk wordt gesteld om het volk te verlossen van het kwaad der onmatigheid. Spoedig zullen we het resultaat van dit verschrikkelijke kwaad zien, zoals we het nu niet zien. Wie wil een vastberaden poging doen om het werk der vernieling tegen te gaan? Tot nu toe is de strijd nauwelijks begonnen. Laat een leger gevormd worden om aan de verkoop van bedwelmende dranken, die de mensen tot dwazen maakt, een einde te maken. Laat men het gevaar van de alcoholverkoop in al zijn realiteit schilderen, opdat het geweten der mensheid wordt wakker geschud en om een alcoholverbod wordt gevraagd. Laat men de door de drank verdwaasde mensen in de gelegenheid stellen zich uit hun slavernij te bevrijden. Laat de stem van de natie aan haar wetgevers vragen, om aan deze boze handel een einde te maken. GG 125 1 "Red degenen, die ter dood gegrepen zijn, Want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt; Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet; Zal Hij, Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uw ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten?" En "wat zult gij zeggen, wanneer Hij bezoeking over u doen zal?" (Spreuken 24 : 11, 12; Jeremia 13 : 21) ------------------------Hoofdstuk 17--Drankzucht kan genezen worden GG 126 1 Overal is een werk te doen voor hen, die het slachtoffer zijn geworden van de drankzucht. Velen uit de gelederen der jeugd, komende uit de kerken, godsdienstige inrichtingen en belijdende Christelijke gezinnen, gaan de weg op van het verderf. Door hun onmatige gewoonten stellen zij zich bloot aan ziekte en door hun zucht naar geld om hun zondige begeerten te bevredigen, gaan ze oneerlijke practijken uitoefenen. Ge-zondheid en karakter gaan daaraan te gronde. Vervreemd van God, gebannen uit de samenleving, voelen deze arme zielen, dat ze zonder hoop zijn, noch voor dit leven, noch voor het komende. De harten der ouders zijn vol bittere smart. De mensen beschouwen deze dwalenden als hopeloze gevallen, maar zo doet God niet. Hij begrijpt al de omstandigheden, die van hen gemaakt hebben, wat ze zijn, en vol erbarming ziet Hij op hen neer. Dit is een groep, die hulp vereist. Laten we er voor zorgen, dat ze nooit kunnen zeggen: "Niemand bekommert zich om mijn ziel." GG 126 2 Onder de slachtoffers van de drankzucht zijn mensen uit alle standen en beroepen. Mannen van hoge positie, met eminente talenten, en grote kundigheden, hebben zich door hun begeerte laten leiden, tot zij aan de verleiding geen weerstand meer konden bieden. Sommigen van hen, die zich eens in goede welstand bevonden, zijn dakloos, zonder vrienden, en door ziekte en ellende zijn ze in verval geraakt. Ze hebben hun zelfbeheersing verloren. Wordt hun de helpende hand niet toegestoken, dan zinken ze steeds dieper en dieper. Bij hen is die zelfbevrediging geen morele zonde, maar een ziekte in hun gestel. GG 126 3 Wanneer we de drankzuchtigen helpen, moeten we, zoals ook Christus vaak deed, eerst aandacht schenken aan hun physieke toestand. Zij hebben gezonde, niet-prikkelende spijzen en dranken nodig, heldere kleding, met de gelegenheid zich flink te kunnen wassen. Zij moeten verkeren in een prettige atmosfeer, waar verheffende Christelijke invloeden van uitgaan. In elke stad moest een inrichting zijn, waar de verslaafden aan slechte gewoonten geholpen konden worden om hun ketenen te verbreken. Alcohol wordt door velen beschouwd als de enige troost in hun benarde toestand, maar dit behoeft niet zo te zijn, indien de belijdende Christenen, inplaats van te doen zoals de priester en de Leviet, het voorbeeld zouden volgen van de barmhartige Samaritaan. GG 129 1 Wanneer de dronkaard gaat inzien hoe diep hij gezonken is, doe dan alles wat gij kunt om te laten zien, dat gij zijn vriend zijt. Spreek geen woord van berisping. Geef door geen daad of blik blijk van enig verwijt of afkeer. Zeer waarschijnlijk heeft de arme ziel een afkeer van zichzelven. Help hem uit de diepte naar boven. Spreek woorden, die het geloof zullen aanwakkeren. Probeer elke goede trek in zijn karakter te versterken. Leer hem, hoe hij zijn verval moet te boven komen. Laat hem zien, dat het hem mogelijk is zó te leven, dat hij de eerbied van zijn medemensen kan afdwingen. Help hem de waarde te zien van de talenten, die God hem gegeven heeft, maar die hij verzuimd heeft te gebruiken. GG 129 2 Hoewel de wil gedemoraliseerd en verzwakt is, is er hoop voor hem in Christus. Hij zal in het hart hogere impulsen en heiliger verlangens opwekken. Moedig hem aan zich vast te klemmen aan de hoop, die voor hem in het Evangelie verankerd ligt. Open de Bijbel voor de aangevochten, worstelende ziel, en wijs hem steeds en steeds opnieuw op de beloften Gods. Deze beloften zullen voor hem zijn gelijk de bladeren van de boom des levens. Ga geduldig met uw pogingen voort, totdat met een blij gemoed, de bevende hand wordt gelegd op de hoop der verzoening door Christus. GG 129 3 Gij moet degenen, die gij tracht te helpen, niet loslaten, anders zult gij de overwinning nooit behalen. Zij zullen aanhoudend tot het kwaad verleid worden. Steeds en steeds weer zullen ze bijna overwonnen worden door hun verlangen naar sterke drank; steeds en steeds weer zullen ze misschien vallen; maar staak daarom uw pogingen niet. GG 129 4 Zij hebben besloten om te proberen, Christus in hun leven na te volgen; maar hun wilskracht is verzwakt, en ze moeten onder voortdurend toezicht blijven van hen, die over zielen waken, wetende dat ze eens daarover rekenschap moeten afleggen. Zij hebben hun mannelijke krachten verloren, en die moeten ze terug winnen. Velen hebben te strijden tegen sterke, overgeërfde neigingen ten kwade. Onnatuurlijke begeerten, zinnelijke impulsen, waren vanaf de geboorte hun erfdeel. Deze moeten onder nauwlettende controle staan. GG 130 1 Van binnenen van buitenuit strijden goed en kwaad om de heerschappij. Zij, die zulke ervaringen nooit beleefd hebben, kunnen zich geen denkbeeld vormen van die bijna niet te overwinnen kracht der begeerte, en de hevigheid van de strijd tussen de gewoonten der zelfbevrediging en het besluit om in alle dingen matig te zijn. Steeds en steeds opnieuw moet die strijd worden uitgevochten. GG 130 2 Velen, die tot Christus getrokken zijn, zullen niet de zedelijke moed hebben om de strijd tegen de begeerte en lust vol te houden. Maar degene, die zich over hen ontfermt, moet zich niet laten ontmoedigen. Zijn het alleen diegenen, die uit de diepste diepten gered worden, die wederom terug zinken? GG 130 3 Denk er aan, dat gij uw werk niet alleen doet. Dienende engelen verenigen hun krachten met die van elke trouwe zoon en dochter Gods. En Christus is de genezing brengende. De grote Heelmeester zelve staat naast Zijn trouwe arbeiders, en zegt tot de berouwvolle ziel: "Kind, uw zonden zijn u vergeven" (Markus 2:5). GG 130 4 Velen zijn er onder de uitgeworpenen, die zich zullen vastklemmen aan de hoop, die zij in het Evangelie kunnen vinden, en die het koninkrijk der hemelen zullen binnen gaan, terwijl anderen, die onder goede omstandigheden een groot licht ontvingen, maar dit niet op prijs stellen, in de buitenste duisternis zullen gelaten worden. GG 130 5 De slachtoffers van verkeerde gewoonten moet de noodzakelijkheid bijgebracht worden om zichzelven te helpen. Anderen mogen hun best doen om hen uit de diepte op te heffen, de genade Gods moge rijkelijk geboden worden, Zijn engelen mogen hulp verlenen; maar alles zal tevergeefs zijn, zo zij niet opgewekt worden om persoonlijk de strijd voor hun eigen bestwil te strijden. GG 130 6 De laatste woorden van David tot Salomo, toen nog een jonge man, die weldra de kroon van Israël zou ontvangen, waren: "Zo wees sterk, en wees een man" (1 Koningen 2:2). Tot ieder mensenkind, aanspraak makende op een onverderfelijke kroon, zijn deze woorden der inspiratie gesproken: "Zo wees sterk, en wees een man." GG 131 1 Die zich aan zelfbevrediging overgeven, moeten zó geleid worden, dat ze zien en voelen dat een grote, zedelijke vernieuwing nodig is, willen ze werkelijk weer mannen worden. God vraagt hen om zich op te maken om in de kracht van Christus hun eigen, door God gegeven, mannelijke kracht terug te winnen, die opgeofferd is aan zondige lusten. GG 131 2 Kampende met de sterke macht der verleiding, voelende hoe krachtig het verlangen is naar zelfbevrediging, roept menig man in wanhoop uit: "Ik kan geen weerstand bieden aan het kwade." Zeg hem, dat hij daartoe in staat is, dat hij moet volhouden. Hij mag steeds en steeds weer de nederlaag hebben geleden, maar dat behoeft niet altijd zo te blijven. Hij is zwak in zedelijke kracht en wordt beheerst door de gewoonten van een zondig leven. Zijn beloften en besluiten zijn gelijk sneeuw voor de zon. De kennis van zijn gebroken beloften en niet nagekomen geloften verzwakt zijn vertrouwen in zijn eigen oprechtheid en wekt bij hem het gevoel, dat God hem niet aanneemt of hem in zijn pogen steunt. Maar hij behoeft niet te wanhopen. GG 131 3 Zij, die hun vertrouwen op Christus stellen, behoeven niet verslaafd te blijven aan een of andere overgeërfde of gekoesterde gewoonte of neiging. Inplaats van aan de lagere natuur gebonden te zijn, kunnen ze elke begeerte of hartstocht in toom houden. God heeft ons niet losgelaten om in onze eigen begrensde krachten met het kwade te strijden. Welke ook onze geërfde of gekoesterde neigingen ten kwade zijn, toch kunnen we overwinnen door de kracht, welke Hij ons wil schenken. GG 131 4 Wat de beproefden in de eerste plaats nodig hebben, is een juist begrip van de ware wilskracht. Dat is de besturende macht in de natuur van de mens, de kracht om een besluit te nemen, te kiezen. Alles hangt af van de juiste actie van de wil. Verlangens naar goedheid en reinheid zijn best, zover als ze gaan; maar wanneer het daarbij blijft, zijn ze niets waard. Velen gaan hun ondergang tegemoet, hopende en verlangende hun boze neigingen te overwinnen. Zij komen niet tot de overgave van de wil aan God. Zij komen niet tot de keuze om Hem te dienen. GG 131 5 God heeft ons de kracht gegeven om te kiezen en het staat aan ons om die kracht te beoefenen. Wij kunnen onze harten niet veranderen, wij kunnen onze gedachten, onze impulsen, onze affectie's niet beheersen. Wij kunnen ons zelven niet rein maken, geschikt voor de dienst Gods. Maar we kunnen kiezen God te dienen; we kunnen Hem onze wil overgeven; dan zal Hij in ons werken "beide het willen en werken naar Zijn welbehagen". Zo zal onze gehele natuur gebracht worden onder het beheer van Christus. GG 132 1 Door de juiste beoefening van de wil zal een algehele verandering in het leven tot stand komen. Door de overgave van de wil aan Christus, verbinden wij ons met Goddelijke kracht. We ontvangen kracht van boven om ons staande te houden. Een rein en edel leven, een leven van overwinning over begeerte en hartstocht is mogelijk voor een ieder, die zijn zwakke, weifelende, menselijke wil verbindt met de almachtige, onveranderlijke wil Gods. GG 132 2 Zij, die te worstelen hebben met de kracht der begeerte, moeten onderwezen worden in de beginselen van een gezonde leefwijze. Zij moeten gewezen worden op het feit, dat overtreding van de gezondheidswetten, door het verwekken van ziekelijke toestanden en onnatuurlijke verlangens, de grond legt voor de drankzucht. Alleen wanneer ze in hun leven gehoorzaamheid aan de gezondheidsbeginselen aan de dag leggen, kunnen ze verwachten bevrijd te worden van het verlangen naar onnatuurlijke opwekkende middelen. Gezien zij aangewezen zijn op Goddelijke kracht om de ketenen der begeerte te verbreken, moeten ze met God samenwerken door gehoorzaamheid aan Zijn wetten, zowel zedelijk als physiek. Zij, die bezig zijn met zich om te schakelen, moeten een of andere arbeid verrichten. GG 132 3 Zij, die voor de gevallenen arbeiden, zullen in velen teleurgesteld worden, die de beste beloften voor de toekomst inhielden. Velen ondergaan slechts een oppervlakkige verandering ten aanzien van hun gewoonten en praktijken. Zij worden door een impuls gedreven, en ogenschijnlijk hebben ze voor een tijdje een verandering ten goede ondergaan; maar er heeft zich geen wezenlijke verandering des harten voorgedaan. Zij koesteren dezelfde eigenliefde, hebben nog steeds dezelfde hunkering naar oppervlakkige genoegens, hetzelfde verlangen naar zelfbevrediging. Ze hebben geen begrip van het werk der karaktervorming, en men kan op hen niet bouwen als op mannen van beginsel. Ze hebben hun verstandelijke en geestelijke krachten op een laag peil gebracht door toe te geven aan lust en begeerte, en dit maakt hen zwak. Ze zijn wispelturig en onbestendig. Hun impulsen gaan uit naar de zinnelijkheid. Deze mensen zijn vaak een bron van gevaar voor anderen. Waar ze beschouwd worden als mannen en vrouwen, die een verandering ten goede hebben ondergaan, vertrouwt men hun verantwoordelijkheden toe, en dan komen ze op plaatsen, waar de onschuldige door hun invloed verdorven wordt. GG 133 1 Zelfs zij, die er ernstig naar streven een verandering ten goede in hun leven aan te brengen, lopen nog aanhoudend gevaar. Ze moeten zowel met wijsheid als met zachtheid behandeld worden. De neiging om hen, die uit de diepste diepten zijn gered, te vleien en te verheerlijken, werkt soms weer mee tot hun ondergang. De praktijk om mannen en vrouwen uit te nodigen om in het openbaar te getuigen van hun zondig leven, houdt een groot gevaar in zowel voor de spreker als voor de hoorders. Het aanhoudend denken aan voorvallen uit het zondige leven is verderfelijk voor het verstand en de ziel. En het op de voorgrond plaatsen van de geredden, is voor hen nadelig. Velen gaan dan denken, dat hun zondig leven hun een zekere onderscheiding verleent. Een hang naar vermaardheid en een geest van zelfvertrouwen worden gewekt, die op den duur fataal zijn voor de ziel. Alleen wanneer ze niet zo op zichzelven bouwen, maar zich afhankelijk voelen van de genade van Christus, kunnen ze staande blijven. GG 133 2 Allen, die blijk hebben gegeven van een ware bekering, moeten aangomoedigd worden om voor anderen te werken. Laat niemand een ziel terugstoten, die de gelederen van Satan verlaten heeft om Christus te dienen. Wanneer iemand blijk geeft, dat de Geest van God in hem worstelt, bemoedigt hem dan in alle opzichten om in ‘s Heeren dienst te treden. "En ontfermt u wel eniger, onderscheid makende" (Judas 22). Zij, die wijs zijn in de wijsheid, die van God komt, zullen zielen zien, die hulp nodig hebben, zij, die werkelijk tot inkeer zijn gekomen, maar die zich niet zonder bemoediging aan de hoop durven vastklemmen. De Heere zal de harten Zijner dienstknechten week maken om deze berouwvollen in hun liefdevolle gemeenschap op te nemen. Hoe groot ook de zonden zijn, waarin ze steeds terugvielen, hoe diep ze ook gezonken zijn; wanneer ze als boetvaardigen tot Christus komen, zal Hij ze aannemen. GG 134 1 Stel ze dan in de gelegenheid iets voor Hem te doen. Wanneer ze willen werken om anderen te redden uit de afgrond des verderfs, waaruit zij zelven verlost zijn, geeft hun dan een kans. Brengt hen in aanraking met ervaren Christenen, opdat ze in geestelijke kracht zullen toenemen. Vult hun harten en handen met arbeid voor de Meester. Wanneer de ziel verlicht wordt, zullen sommigen, die ogenschijnlijk het meest aan de zonde verkleefd waren, succesvolle arbeiders worden voor juist zulke zondaren als zij zelven eens geweest zijn. Door het geloof in Christus, zullen sommigen in die arbeid op de voorgrond treden en zullen hun in het werk der zieleredding verantwoordelijkheden worden toevertrouwd. Zij zien waar hun eigen zwakheid ligt, ze zijn zich de ontaarding van hun natuur bewust. Zij kennen de kracht der zonde, de macht van de verkeerde gewoonte. Zij realiseren zich hun onmacht om zonder de hulp van Christus te overwinnen, en hun aanhoudende smeekbede is: "Ik vertrouw mijn hulpeloze ziel aan U toe." GG 134 2 Dezulken kunnen anderen helpen. Hij, die beproefd is en met de verzoeking geworsteld heeft, wiens hoop bijna als rook was vervlogen, maar die gered werd door het aannemen van een boodschap der liefde, kan begrip krijgen voor de wetenschap der zieleredding. Hij, wiens hart gevuld is met de liefde voor Christus, omdat hijzelve gevonden is door de zoekende Heiland en tot de kudde is teruggebracht, weet, hoe hij de verlorenen moet zoeken. Hij kan zondaren wijzen op het Lam Gods. Hij heeft zichzelve zonder enige terughouding aan God overgegeven en is aangenomen in de geliefde Zoon. De hand, die in zwakheid werd uitgestoken om gered te worden, werd gegrepen. Door de dienende arbeid van zodanige mensen, zullen vele verloren zonen teruggebracht worden tot de Vader. GG 134 3 Voor iedere ziel, die worstelt om uit een leven der zonde op te rijzen tot een leven der reinheid, is het grote machtselement gelegen in de "ene Naam onder de hemel, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden" (Handelingen 4 : 12). "Zo iemand dorst heeft" naar een zalige hoop, naar bevrijding uit de ketenen der zonde, dan zegt Christus "die kome tot Mij en drinke" (Johannes 7:37). Het enige geneesmiddel tegen de ondeugd is de genade en de macht van Christus. GG 134 4 De goede voornemens, die iemand in eigen kracht vormt, zijn niets waard. Alle geloften ter wereld zijn niet in staat de macht van de ingekankerde boze gewoonten te breken. Nooit zullen mensen matigheid betrachten in alle dingen, tenzij hun harten vernieuwd zijn door Goddelijke genade. Wij kunnen onszelven niet één moment buiten de zonde stellen. Elk moment zijn we van God afhankelijk. GG 135 1 Een ware hervorming begint met de reiniging der ziel. Ons werk voor de gevallenen zal dan alleen werkelijk succes bereiken, wanneer de genade van Christus het karakter hervormt en de ziel tot de levende gemeenschap met God wordt gebracht. Christus leidde een leven van volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet, en daarin stelde Hij een voorbeeld voor ieder menselijk wezen. Zoals Hij leefde in deze wereld, moeten ook wij leven, door Zijn kracht en onder Zijn leiding. GG 135 2 In ons werk voor de gevallenen, moeten de eisen van Gods wet en de noodzaak om Hem trouw te zijn, gegrift worden in hart en ziel. Verzuim nooit te laten zien, dat er een merkbaar verschil is tussen degene, die God dient en degene, die Hem niet dient. God is liefde, maar Hij kan een opzettelijke verwerping van Zijn geboden niet dulden. De verordeningen van Zijn bestuur zijn van dien aard, dat de mensen aan de consequenties van ontrouw niet ontkomen. Alleen degenen, die Hem verheerlijken, kan Hij verheerlijken. ‘s Mensen gedrag in deze wereld beslist over zijn eeuwig lot. Wat hij gezaaid heeft, moet hij ook oogsten. De wet van oorzaak en gevolg doet zich gelden. GG 135 3 Niets minder dan volmaakte gehoorzaamheid kan aan de maatstaf van Gods eisen voldoen. Zijn eisen zijn niet vaag of onduidelijk. Hij heeft er niets ingelast, dat niet noodzakelijk is om de mens met Hem in harmonie te brengen. GG 135 4 De Heiland heeft de zwakheden der mensheid op Zich genomen en leidde een zondeloos leven, opdat de mensen niet behoefden te vrezen, dat, tengevolge van de zwakheid der menselijke natuur, zij niet konden overwinnen. Christus kwam om ons "de goddelijke natuur deelachtig te maken", en Zijn leven laat zien, dat de mensheid, verbonden met de Godheid, geen zonde doet. GG 135 5 De Heiland overwon, om de mens te laten zien hoe hij kan overwinnen. Al de verzoekingen van Satan trad Christus tegemoet met het Woord Gods. Door te vertrouwen op Gods beloften, ontving Hij kracht om Gods geboden te gehoorzamen en de verleider kon geen enkel voordeel behalen. Bij elke verzoeking was Zijn antwoord: "Er staat geschreven". Zo heeft God ons Zijn Woord gegeven, waarmede wij het kwade kunnen weerstaan. "De grootste en dierbare beloften" zijn ons gegeven, opdat wij daardoor "der goddelijke natuur deelachtig zouden worden, na ontvloden te zijn het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid" (2 Petrus 1:4). GG 136 1 Vraag de verzochte om niet op de omstandigheden te zien, op eigen zwakheid, of op de kracht der verleiding, maar op de kracht van Gods Woord. Al zijn sterkte komt ons toe. "Uw rede", zegt de Psalmist, "heb ik in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou." "Ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des verdervers" (Psalm 119 : 11; 17 : 4). GG 136 2 Spreek de mensen bemoedigend toe; breng ze tot God in het gebed. Velen, die zich door de verleiding hebben laten overwinnen, zijn vernederd en zij gevoelen dat het voor hen vergeefs is tot God te komen; maar die gedachte wordt hun ingeblazen door de vijand. Wanneer zij gezondigd hebben en voelen, dat ze niet kunnen bidden, zeg hun, dat het dan juist de tijd is om te bidden. Zij mogen zich beschaamd en diep vernederd gevoelen; maar wanneer ze hun zonden belijden, zal Hij, die getrouw en rechtvaardig is, hun zonden vergeven, en hen reinigen van alle ongerechtigheid. GG 136 3 Niets is ogenschijnlijk meer hulpeloos, en toch in feite meer onoverwinnelijk, dan de ziel, die zich haar nietigheid bewust is, en zich geheel toevertrouwt aan de verdiensten van de Heiland. Door gebed, door het bestuderen van Zijn woord, door het geloof in Zijn blijvende tegenwoordigheid, kunnen de zwaksten der menselijke wezens in contact staan met de levende Christus, en de hand, waarmede Hij hen steunt, zal hen nooit loslaten. GG 136 4 Deze kostelijke woorden kan een ieder mens, die in Christus blijft, tot de zijne maken. Hij kan zeggen: GG 136 5 "Ik zal uitzien naar de Heere; Ik zal wachten op de God mijns heils; Mijn God zal mij horen. Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin, Wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; Wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, Zal de Heere mij een licht zijn." (Micha 7 : 7, 8) GG 137 1 "Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen; Ja, Gij zult al onze zonden in de diepten der zee werpen!" (Micha 7 : 19) GG 137 2 God heeft beloofd: "Ik zal maken, dat een man dierbaarder zal zijn dan dicht goud; En een mens dan fijn goud van Ofir." (Jesaja 13 : 12) GG 137 3 "Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, Alzo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, En welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud." (Psalm 68 : 14) GG 137 4 Degenen, die Christus het meest vergeven heeft, zullen Hem het meeste liefhebben. Zij zijn degenen, die op de jongste dag het dichtst bij Zijn troon zullen staan. GG 137 5 "Zij zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn" (Openbaring 22 : 4). ------------------------Hoofdstuk 18--De weg tot de gezondheid GG 138 1 Door de werkingen der natuur is God elke dag, elk uur, elk moment bezig om ons in het leven te houden, op te bouwen en te genezen. Wanneer één of ander lichaamsdeel niet in orde is, begint direct een genezingsproces; de werkingen der natuur beginnen haar taak om herstel te doen intreden. Maar de kracht, die zich door deze werkingen ontplooit, is de kracht van God. Alle leven-gevende kracht komt uit Hem. Wanneer iemand van een ziekte herstelt, is het God, die hem geneest. GG 138 2 Ziekte, lijden en dood zijn het werk van een vijandelijke macht. Satan is de vernieler; God is de hersteller. GG 138 3 De woorden tot Israël gesproken, zijn ook heden van kracht voor hen, die de gezondheid van lichaam of de gezondheid van ziel herkrijgen. "Ik ben de Heere, uw Heelmeester" (Exodus 15 :26). GG 138 4 Het verlangen van God ten aanzien van elk menselijk wezen wordt uitgedrukt in de volgende woorden: "Geliefde, voor alle dingen wens ik, dat gij welvaart en gezond zijt, gelijk uw ziel welvaart" (3 Johannes 2). GG 138 5 Hij is het, "die al uw ongerechtigheid vergeeft, die al uw krankheden geneest; die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden" (Psalm 103 : 3, 4). GG 138 6 Wanneer Christus ziekte genas, sprak Hij tot vele lijdenden de waarschuwende woorden: "Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede" (Johannes 5 : 14). GG 138 7 Zo leerde Hij, dat zij zich de ziekte op de hals hadden gehaald door overtreding van de wetten Gods, en dat gezondheid enkel door gehoorzaamheid bewaard kan blijven. GG 138 8 De arts moet zijn patiënten onder het oog brengen, dat zij in het werk der genezing met God moeten samenwerken. De arts wordt voortdurend steeds meer bij het feit bepaald, dat ziekte het gevolg is van de zonde. Hij weet, dat de wetten der natuur, even zeker als de geboden van de Decaloog, Goddelijk zijn, en dat alleen door gehoorzaamheid daaraan de gezondheid herkregen of bewaard kan worden. Hij ziet zo velen lijden tengevolge van slechte praktijken, die gezond zouden kunnen worden, indien zij slechts tot hun eigen herstel wilden meewerken. Zij moeten leren, dat elke praktijk, die de lichamelijke, verstandelijke, en geestelijke krachten vernietigt, zonde is, en dat gezondheid verkregen wordt door gehoorzaamheid aan de wetten, die God heeft gegeven ten bestwil van alle mensen. GG 139 1 Wanneer een arts een patiënt ziet lijden aan een ziekte, veroorzaakt door verkeerde spijzen en dranken, of andere slechte gewoonten, maar verzuimt hem hiervan op de hoogte te stellen, dan doet hij zijn medemens schade. Dronkaards, geesteszieken, zij, die zich aan losbandigheid overgeven, ontlokken allen in feite de duidelijke, scherpe verklaring van de arts dat lijden het gevolg is van zonde. Zij, die begrip hebben van de beginselen des levens, moeten er in de eerste plaats naar streven de oorzaken van de ziekte weg te nemen. Hoe kan een arts nog zijn mond houden, wanneer hij dagelijks de ellende der zieken ziet en voortdurend bezig is hun lijden te verlichten? Is hij hun zo ter wille wanneer hij geen absolute geheelonthouding voorschrijft als een genezing tegen ziekte? GG 139 2 De ware arts is een opvoeder. Hij erkent zijn verantwoordelijkheid, niet alleen tegenover de zieken, die zich aan zijn verzorging toevertrouwen, maar ook tegenover de samenleving, waar hij deel van uitmaakt. Hij is degene, die waken moet zowel over de lichamelijke als over de morele gezondheid. Het is niet enkel zijn taak om de juiste methoden voor de behandeling der zieken voor te schrijven, maar ook om de juiste levensgewoonten te propageren en een kennis van de juiste beginselen alom te verspreiden. GG 139 3 In alle opzichten moet het duidelijk gemaakt worden, dat de weg van Gods geboden de weg des levens is. God heeft de wetten der gezondheid ingesteld, maar Zijn wetten zijn geen willekeurige eisen. Elk "Gij zult niet", hetzij in de natuurlijke of in de zedenwet, houdt een belofte in. Indien wij daaraan gehoorzamen, zal onze weg gezegend zijn. God dwingt ons nooit om het goede te doen, maar Hij zoekt ons van het kwade te redden en ons tot het goede te leiden. GG 140 1 Laat men de aandacht vestigen op de wetten, waarin Israël onderwezen werd. God gaf hun omlijnde voorschriften ten aanzien van hun levensgewoonten. Hij leerde hun de wetten, die verband hielden met hun lichamelijk en geestelijk welvaren, en op voorwaarde van gehoorzaamheid verzekerde Hij hun: "De Heere zal alle krankheid van u afweren" (Deuteronomium 7 : 15). GG 140 2 "Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder ulieden betuige." "Want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees" (Deuteronomium 32 : 46; Spreuken 4 : 22). GG 140 3 God verlangt van ons, dat we tot de maatstaf der volmaaktheid zullen geraken, hetgeen ons mogelijk wordt gemaakt door de gave van Christus. Hij doet een beroep op ons om de juiste keuze te doen, om in verbinding te treden met hemelse werktuigen, om beginselen aan te nemen, die in ons het Goddelijke beeld zullen herstellen. In Zijn geschreven Woord en in het grote boek der natuur heeft Hij de beginselen des levens geopenbaard. Het is onze taak een kennis dezer beginselen te verkrijgen, en door in gehoorzaamheid met Hem samen te werken om gezond te worden naar lichaam en ziel. GG 140 4 De mensen moeten leren, dat zij dan alleen de zegeningen der gehoorzaamheid zullen ontvangen, wanneer zij de genade van Christus deelachtig worden. Het is Zijn genade, die de mens in staat stelt, de wetten van God te gehoorzamen. Alleen daardoor wordt hem de kracht verleend om met de slechte gewoonte te breken. Dat is de enige macht, die hem dan bestendig op de goede weg houdt. GG 140 5 Wanneer het Evangelie wordt aangenomen in zijn zuiverheid en kracht, is het een geneesmiddel tegen de ziekten, die voortvloeiden uit de zonde. De Zon der Gerechtigheid gaat op "met genezing onder Zijn vleugelen" (Maleachi 4:2). Niet alles wat deze wereld schenkt kan een gebroken hart genezen, of de zielevrede brengen, of de zorgen wegnemen, of de ziekte uitbannen. Roem, genie, talent, dat alles is machteloos om vreugde te brengen in een hart vol droefheid, of het verdorven leven te herstellen. Het leven Gods in de ziel is ‘s mensen enige hoop. GG 140 6 De liefde, welke Christus verspreidt door het gehele wezen is een vitaliserende kracht. Elk vitaal deel -- de hersenen, het hart, de zenuwen -- beroert zij met haar genezende kracht. Door haar worden de hoogste energieën van het wezen tot activiteit aangezet. Zij bevrijdt de ziel van de schuld en smart, de angst en de zorgen, die de levenskrachten verlammen. Door haar ontstaat die serene kalmte. Ze brengt in de ziel een vreugde, welke door niets van deze aarde kan teniet gedaan worden -- vreugde in de Geest -- gezondheid-gevende, leven-gevende vreugde. GG 141 1 De woorden van onze Heiland, "komt herwaarts tot Mij... en Ik zal u rust geven" (Mattheus 11 : 28), zijn een recept voor de genezing van de lichamelijke, verstandelijke, en geestelijke kwalen. Hoewel de mensen zichzelven ziekte en leed berokkend hebben door hun eigen fouten, ziet Hij vol medelijden op ben neer. In Hem kunnen zij hulp verkrijgen. Hij wil grote dingen doen voor diegenen, die op Hem vertrouwen. GG 141 2 Hoewel door de eeuwen heen de zonde de mensheid steeds vaster houdt in haar greep, hoewel door leugen en hst Satan de donkere schaduw van zijn interpretatie over het Woord Gods heeft geworpen, en bij de mensen twijfel aan Zijn goedheid heeft verwekt, zo hebben toch des Vaders liefde en genade nooit opgehouden om in rijke stromen naar deze aarde te vloeien. Indien de mensen, in waardering van de Goddelijke gaven, de vensteren der ziel naar de zijde des hemels zouden openen, zou daardoor een vloed van helende balsem naar binnen stromen. ------------------------Hoofdstuk 19--Eenvoudige geneesmiddelen GG 142 1 Ziekte komt nooit zonder een oorzaak. Door veronachtzaming van de wetten der gezondheid wordt de ziekte de weg bereid. Velen lijden tengevolge van de overtredingen van hun ouders. Hoewel zij niet verantwoordelijk zijn voor hetgeen hun ouders hebben gedaan, is het nochtans hun plicht zich reken-schap te geven van wat wèl en wat geen zondigen is tegen de gezondheidswetten. Zij moeten de verkeerde gewoonten van hun ouders nalaten, en door een juiste levenswijze hun physieke toestanden verbeteren. GG 142 2 De meesten echter hebben hun narigheden te wijten aan hun eigen verkeerde praktijken. Bij hun eten, drinken, werken, zich kleden nemen ze de beginselen der gezondheid niet in acht. Hun overtreding van de natuurwetten loopt altijd verkeerd uit; en wanneer ze ziek worden, schrijven velen hun ellende niet toe aan de ware oorzaak, maar murmureren vanwege hun leed tegen God. Maar God is niet verantwoordelijk voor het lijden, dat volgt op de veronachtzaming van de wet der natuur. GG 142 3 God heeft ons min of meer begiftigd met vitale krachten. Hij heeft ons ook geschapen met organen, die in staat zijn de verschillende levensfunctie's gaande te houden, en het is Zijn bedoeling dat deze organen in harmonie zullen samenwerken. Indien wij nauwgezet over de levenskracht waken en het fijne mechanisme van het lichaam in orde houden, is gezondheid daarvan het gevolg; maar wanneer de vitale kracht te snel uitgeput wordt, verleent het zenuwstelsel kracht voor ogenblikkelijk gebruik uit zijn krachtsbronnen, en wanneer één orgaan is aangetast, lijden alle daaronder. De natuur verdraagt veel misbruik zonder schijnbare weerstand; dan verzet ze zich en doet een gedecideerde poging om de gevolgen van de slechte behandeling die ze heeft ondergaan, weg te nemen. Haar pogen om deze toestanden te verbeteren, openbaart zich vaak in koorts en verschillende andere ziekteverschijnselen. GG 143 1 Wanneer het misbruiken van de gezondheid zo ver gevorderd is dat ziekte intreedt, kan de zieke vaak voor zichzelve doen, wat niemand anders voor hem kan doen. Wat in de eerste plaats gedaan moet worden is het vaststellen van de ware aard der ziekte om dan verstandig te werk te gaan teneinde de oorzaak weg te nemen. Indien de harmonische werking van het gestel uit het evenwicht is geslagen door te veel arbeid, te veel eten of andere onregelmatigheden, beijver u dan niet om de moeilijkheden nog te vergroten door giftige medicijnen te slikken. GG 143 2 Een praktijk, die een blijvende ziekte of zelfs nog ernstiger euvels in de hand werkt, is het rijkelijk gebruik van giftige chemicaliën. Wanneer de ziekte zich voordoet, willen velen zich niet de moeite getroosten om de oorzaak van hun ziekte na te gaan. Hun voornaamste wens is zich te bevrijden van pijn en ongemak. Derhalve nemen zij hun toevlucht tot patent-geneesmiddelen, vaak kwakzalversmiddelen, van welker samenstelling ze maar weinig afweten of ze gaan naar een dokter om een of ander medicijn, die het gevolg van hun verkeerde daden wegneemt, zonder er ook echter maar over te denken om een verandering aan te brengen in hun ongezonde gewoonten. Wanneer dat niet onmiddellijk helpt, neemt men een ander geneesmiddel, en vervolgens een derde. Zo woekert het kwaad verder. GG 143 3 De mensen moeten leren dat al die pijnverdovende patentmiddelen de ziekte niet genezen. Weliswaar geven ze tijdelijk wat verlichting, en de patiënt schijnt door het gebruik daarvan beter te worden; dit komt echter omdat de natuur voldoende vitale kracht bezit om het gif te verdrijven en verbetering aan te brengen in de toestanden, welke de ziekte veroorzaakten. De gezondheid wordt verkregen ondanks het patentgeneesmiddel. Maar in de meeste gevallen brengen de chemicaliën enkel een verandering aan in de vorm en de plaats van de ziekte. Vaak schijnt de uitwerking van het gif een tijdelijke verbetering aan te brengen, maar de gevolgen blijven in het gestel en zijn na verloop van tijd nog veel nadeliger. GG 143 4 Door het gebruik van giftige medicijnen halen velen zich een ziekte voor hun leven op de hals, en vele levens gaan verloren, die gered hadden kunnen worden door het volgen van natuurlijke geneesmethoden. De giffen, die in zogenaamde geneesmiddelen voorkomen, wekken gewoonten en begeerten, die de onder GG 144 5 De enigegang betekenen van lichaam en ziel. Vele van die populaire kwakzalversmiddelen, die men met de naam van patent-geneesmiddelen bestempelt, en zelfs sommige medicijnen, die de arts voorschrijft dragen tot het ontstaan bij van de drankgewoonte, de opiumgewoonte, de morphine-gewoonte, die zo'n vreselijke vloek zijn van de maatschappij. GG 144 1 De enige hoop om verbetering te verkrijgen is de opvoeding van de mensen in de juiste beginselen Laten de dokters de mensen leren, dat de herstelhng aanbrengende kracht niet ligt in al die patent-geneesmiddelen, maar in de natuur. Ziekte is een pogen van de natuur om het gestel te zuiveren van toestanden, die het gevolg zijn van een schending der natuurwetten. In geval van ziekte moet de oorzaak worden vastgesteld. Ongezonde practijken moeten veranderd, verkeerde gewoonten verbeterd worden. Dan moet de natuur geholpen worden in haar pogen om onreine stoffen uit te drijven en de juiste toestanden in het gestel opnieuw aan te brengen. GG 144 2 Onmatigheid in het eten is vaak de oorzaak van ziekte, en wat de natuur het meest nodig heeft is het wegnemen van die ongepaste last, die haar is opgelegd. In vele ziektegevallen is de beste remedie voor de patiënt om één of twee maaltijden over te slaan, zodat de overwerkte verteringsorganen gelegenheid krijgen tot rust te komen. Een vruchtendiëet van enkele dagen is vaak tot welzijn geweest van hen, die met het hoofd arbeiden. Menigmaal heeft een korte periode van absoluut geen voedselgebruik, gevolgd door het nuttigen van lichte spijzen, geleid tot terugwinning der gezondheid enkel door de herstelpoging van de natuur. Een matig diëet van één of twee maanden zou menige zieke overtuigen, dat de weg der zelfverloochening de weg der gezondheid is. GG 144 3 Sommigen maken zichzelven ziek door te hard te werken. Voor dezen zijn rust, eens even uit de zorgen zijn, en een matig diëet een eerste voorwaarde om gezond te worden. Voor hen die overspannen en nerveus zijn door voortdurende arbeid in een besloten ruimte, zal een verblijf in een landelijke omgeving, waar ze, van zorgen bevrijd, in een zegenrijk contact met de natuur kunnen komen, tot hun herstel bijdragen. Het dwalen door bos en veld, hier en daar een bloem plukkend en luisterend naar het gezang der vogels, zal hun veel beter bekomen dan het gebruik van een of ander middel. GG 147 1 Zowel voor de gezondheid als voor ziekte is zuiver water één van ‘s hemels grootste zegeningen. Een juist gebruik daarvan bevordert de gezondheid. Het is de door God gegeven drank om de dorst te lessen van mens en dier. Drink veel water, dat helpt mede te verschaffen wat het gestel nodig heeft en helpt ook de natuur om ziekte te voorkomen. Het uitwendige gebruik van water is één van de makkelijkste en meest voldoening gevende middelen voor de regeling van de bloedcirculatie. Een koud of lauw bad is een uitmuntend versterkingsmiddel. Warme baden openen de poriën en helpen dus mede aan de verwijdering van onreine stoffen. Warme en lauwe baden werken beide kalmerend op de zenuwen en geven een gelijkmatige loop aan de bloed-circulatie. GG 147 2 Maar velen hebben nooit de zegenrijke gevolgen van een juist gebruik van water door ervaring leren kennen, en zijn er min of meer bang voor. Waterbehandelingen worden niet zo gewaardeerd als het wel moest, en die met beleid toe te passen, vereist een werk, dat velen zich niet willen getroosten. Maar niemand moet zich achter onwetendheid of onverschilligheid in dit opzicht verbergen. Er bestaan vele manieren waarop water kan toegepast worden om pijnen te verminderen en ziekten tegen te gaan. Allen moesten zich feitelijk op de hoogte stellen, hoe eenvoudige behandelingen in het gezin toe te passen. Moeders in de eerste plaats, moeten weten hoe de gezinsleden zowel tijdens gezondheid als ziekte te verzorgen. GG 147 3 Werkzaamheid is een wet van ons wezen. Elk orgaan van het lichaam heeft zijn aangewezen taak, van welker verrichting zijn ontwikkeling en kracht afhankelijk is. De normale werking van al de organen verleent kracht en energie, terwijl daarentegen verslapping tot ziekte en dood zou leiden. Houd eens een arm, al is het maar een paar weken, in verband, en wanneer hij dan weer gebruikt wordt, zult u ervaren dat hij zwakker is dan de andere, die u al die tijd wél gebruikt hebt. Werkeloosheid heeft dezelfde uitwerking op het gehele spierenstelsel. GG 147 4 Nietsdoen bevordert ziekte ten zeerste. Beweging bevordert en regelt de bloedsomloop, maar voert men niets uit, dan circuleert het bloed niet zoals het moet en de veranderingen daarin, die zo nodig zijn voor leven en gezondheid, doen zich niet voor. Zelfs de huid wordt non-actief. Onreine stoffen worden niet uitgedreven, zoals dat wel moest, wanneer de bloedsomloop bevorderd was door flinke beweging, de huid daardoor in gezonde toestand zou blijven, en de longen volop gevuld zouden worden met zuivere, frisse lucht. Deze toestand van het gestel werpt een dubbele last op de afscheidingsorganen, en ziekte is het gevolg. GG 148 1 Invaliden moeten niet aangemoedigd worden om helemaal niets uit te voeren. Wanneer er zich hier of daar een ernstige overbelasting heeft voorgedaan, zal een poosje algehele rust een zware ziekte voorkomen; maar in geval van blijvende invaliditeit is het zelden nodig alle werkzaamheid na te laten. GG 148 2 Zij, die een inzinking hebben gekregen door geestelijke arbeid, moeten hun vermoeide gedachten tot rust laten komen, maar men moet hen niet doen geloven dat het gevaarlijk is wanneer ze toch hun verstandelijke krachten gebruiken. Velen beelden zich in dat hun toestand slechter is dan werkelijk het geval is. Deze gedachtengang werkt herstel tegen, en moet niet aangemoedigd worden. GG 148 3 Geestelijken, leraars, studenten en anderen die met het hoofd arbeiden, zijn vaak ziek als gevolg van zware geestelijke overbelasting, die niet verlicht wordt door lichaamsbeweging. En dat toch hebben zulke mensen het meeste nodig. Strikte matigheidsgewoonten, gecombineerd met de juiste lichaamsbeweging, zouden zowel in de geestelijke als lichamelijke energie voorzien en zouden alle hoofdarbeiders in staat stellen hun taak te verrichten. GG 148 4 Zij, die van hun physieke krachten te veel gevraagd hebben, moeten niet aangemoedigd worden om handenarbeid nu geheel na te laten. Maar wil arbeid het meeste nut afwerpen, dan moet deze prettig zijn en systematisch worden toegepast. Werkzaamheid in de open lucht is het beste, ze moet van dien aard zijn, dat de verzwakte organen daardoor versterkt worden, en men moet er met hart en ziel bij zijn; men moet die handenarbeid nooit vervelend vinden. GG 148 5 Wanneer invaliden niets hebben, dat hun tijd en aandacht in beslag neemt, worden hun gedachten zelfzuchtig en zij worden vervelend en prikkelbaar in de omgang. Zij zweven met hun gedachten rond in hun eigen ziekelijke sfeer totdat ze hun toestand slechter gaan inzien dan deze in werkelijkheid is; en op den duur zijn ze tot niets meer in staat. GG 148 6 In al deze gevallen zou een goed gekozen physieke arbeid een goed geneesmiddel blijken te zijn. In sommige gevallen is deze absoluut nodig om tot herstel te komen. De wilskracht gaat gepaard met de handenarbeid, en wat deze invaliden nu juist nodig hebben is de opwekking van de wilskracht. Verkeert deze in een sluimerende staat, dan wordt de verbeelding abnormaal en is het onmogelijk ziekte te weerstaan. GG 149 1 Non-activiteit is de grootste vloek, die over de meeste invaliden kan komen. Een lichte bezigheid in nuttige arbeid, niet te zwaar voor lichaam en geest, oefent op beide een gunstige invloed uit. Dat versterkt de spieren, bevordert de bloedsomloop, en geeft de invalide de voldoening te weten dat hij in deze werkende wereld niet helemaal onbruikbaar is. Hij mag dan in den beginne niet veel kunnen doen, maar hij zal spoedig ervaren dat zijn krachten toenemen, en dat de hoeveelheid arbeid al doende steeds groter wordt. GG 149 2 Beweging helpt degenen, die met slechte spijsvertering sukkelen door een heilzame inwerking op de verteringsorganen. Het na de maaltijd direct beginnen met zware studie of handenarbeid hindert het verteringsproces; maar een korte wandeling na het eten met het hoofd flink omhoog en de schouders teruggetrokken, is bijzonder heilzaam. GG 149 3 Ondanks alles wat hierover gezegd en geschreven is, zijn er nog velen die lichaamsbeweging verwaarlozen. Sommigen worden corpulent, omdat het gestel te zwaar belast wordt; anderen vermageren en verzwakken omdat hun vitale krachten uitgeput raken door te veel voedselgebruik. De lever wordt belemmerd in haar taak om het bloed van onreinheden te zuiveren, en ziekte is het gevolg. GG 149 4 Zij, die een zittend leven hebben, moeten, wanneer het weer het toelaat, elke dag, zomer en winter, beweging nemen in de open lucht. Wandelen is te verkiezen boven het gebruik van fiets of auto, omdat daar meerdere spieren bij betrokken worden. De longen worden goed aan het werk gezet, aangezien het niet mogelijk is flink te wandelen zonder ze steeds te vullen. GG 149 5 Zulke beweging zou in vele gevallen beter voor de gezondheid zijn dan medicijnen. Artsen adviseren hun patiënten vaak een zeereisje te maken, naar een of andere minerale bron te gaan of verschillende plaatsen te bezoeken voor klimaatsverandering, terwijl in de meeste gevallen, wanneer ze matig zouden eten, en gezonde, nuttige lichaamsbeweging zouden nemen, zij gezond zouden worden met besparing van tijd en geld. ------------------------Hoofdstuk 20--De verpleging in het gezin GG 150 1 Allen, die belast zijn met de verpleging van zieken, moeten inzien hoe belangrijk het is de wetten der gezondheid in acht te nemen. Nergens is het gehoorzamen aan deze wetten van meer belang dan in de ziekenkamer. Nergens hangt zoveel af van het trouw-zijn aan kleine dingen van de kant der verpleegsters. In gevallen van ernstige ziekte kan een kleine nalatigheid, een lichte onattentheid tegenover de bijzondere behoeften of gevaren van de patiënt, de uiting van vrees, opwinding of wrevel, ja zelfs gebrek aan sympathie, de schaal, die zweeft tussen leven en dood, doen overslaan, waardoor een patiënt ten grave daalt, die anders misschien nog gered had kunnen worden. GG 150 2 De werkzaamheid van de verpleegster hangt grotendeels af van haar physieke krachten. Hoe beter de gezondheid, hoe beter zij in staat zal zijn de zieke te verzorgen en met des te meer succes zal zij haar plichten kunnen doen. Zij, die de zieken verplegen, moeten bijzonder aandacht schenken aan diëet, reinheid, frisse lucht, en beweging. Zijn de andere gezinsleden te dien opzichte even nauwgezet, dan zullen ze de extra op hen drukkende lasten kunnen dragen en zich voor de ziekte kunnen vrijwaren. GG 150 3 Is de ziekte zó ernstig, dat dagen nachtverpleging nodig is, dan moet dit werk gedaan worden door twee bekwame verpleegsters, zodat een ieder de gelegenheid krijgt om te rusten en zich even in de open lucht te bewegen. Dit is vooral nodig wanneer het moeilijk is om in de ziekenkamer voldoende frisse lucht te brengen. Door de belangrijkheid van frisse lucht niet in te zien, is de ventilatie soms maar matig en het leven, zowel van de zieke als van de verpleegster, loopt vaak gevaar. GG 150 4 Worden de juiste voorzorgsmaatregelen getroffen, dan behoeven niet-besmettelijke ziekten niet op anderen over te slaan. Laat men de juiste gewoonten toepassen, en vooral door reinheid en luchtverversing de ziekenkamer vrijhouden van giftige stoffen. Onder zulke omstandigheden zal de zieke veel gemakkelijker herstellen, en in de meeste gevallen zullen noch de gezinsleden noch de verpleegsters de ziekte overnemen. GG 151 1 Ten einde de patiënt de beste kansen op herstel te geven, moet de kamer, waarin hij verblijft, ruim, licht en gezellig zijn, terwijl er gelegenheid moet zijn om goed te ventileren. De kamer in het huis, die het best aan deze eisen voldoet, moet als ziekenvertrek worden gekozen. Vele huizen zijn niet gebouwd met een goede luchtverversing, en het is moeilijk om die aan te brengen; maar alle mogelijke moeite moet gedaan worden om de ziekenkamer zó in te richten, dat dag en nacht luchtverversing kan plaats vinden. GG 151 2 Zoveel mogelijk moet de ziekenkamer op een gelijkmatige temperatuur gehouden worden. Daarbij moet de thermometer geraadpleegd worden. Zij, die zieken verzorgen, en vaak van slaap beroofd worden of ‘s nachts wakker worden, voelen zich gauw kil, en zullen derhalve niet goed aanvoelen of de temperatuur juist is. GG 151 3 Een belangrijk onderdeel van de taak der verpleegster is de verzorging van het diëet van de patiënt. De patiënt mag niet lijden, noch onnodig verzwakt worden door gebrek aan voedsel, maar evenmin mogen de verzwakte verteringsorganen te zwaar belast worden. Men moet er voor zorgen de spijzen zó te bereiden en op te dienen, dat ze smakelijk zijn, maar men zal ook met wijs beleid te werk gaan, zodat ze beantwoord3n aan de behoeften van de patiënt, zowel wat betreft de kwantiteit als de kwaliteit. Vooral wanneer herstel gaat intreden, wanneer de eetlust groter wordt, vóór de verteringsorganen hun krachten hebben teruggekregen, bestaat groot gevaar door diëetfouten nadeel te berokkenen. GG 151 4 Verpleegsters, en allen die een taak hebben in de ziekenkamer, moeten opgewekt, kalm en beheerst zijn. Alle lawaai, drukte en verwarring moeten vermeden worden. Deuren moeten voorzichtig geopend en gesloten en de gehele huishouding moet rustig gedaan worden. In koortsgevallen is speciale zorg vereist wanneer de crisis komt en de koorts afneemt. Dan is voortdurend waken vaak geboden. Onwetendheid, vergeetachtigheid, en roekeloosheid hebben de dood veroorzaakt van velen, die in het leven hadden kunnen blijven indien ze de verzorging hadden genoten van oordeelkundige, plichtsgetrouwe verpleegsters. GG 152 1 Het is een misplaatste vriendelijkheid, een verkeerd begrip van hoffelijkheid, om de zieken vaak te bezoeken. Zij, die erg ziek zijn, mogen geen bezoek hebben. De opwinding, die gepaard gaat met de ontvangst der bezoekers, vermoeit de patiënt op een tijd, waarin hij juist een ongestoorde rust zo hoog nodig heeft. GG 152 2 Voor een herstellende zieke, of een patiënt, die aan een chronische ziekte lijdt, is het vaak een genoegen en een weldaad te weten, dat men hem vriendelijk gedenkt; maar deze verzekering, betoond door enkele woorden van sympathie of door een of ander klein geschenk, zal vaak een beter doel dienen dan een persoonlijk bezoek, terwijl daaraan geen gevaar verbonden is. ------------------------Hoofdstuk 21--Lichaam en geest GG 153 1 Tussen de geest en het lichaam bestaat een zeer nauw ver-band. Is de een ziek, dan wordt de ander daardoor beinvloed. De geestestoestand beinvloedt de gezondheid in een veel groter mate, dan menigeen zich realiseert. Vele van de ziekten, waaraan de mensen lijden, zijn het gevolg van geestelijke inzinking. Smart, angst, ontevredenheid, wroeging, schuldbesef, wantrouwen, dat alles werkt mee om de levenskrachten afbreuk te doen, en bereidt de weg tot verval en dood. GG 153 2 Ziekte ontstaat soms, en wordt vaak verergerd, door de verbeelding. Velen zijn hun leven lang ziekelijk, die gezond zouden zijn, wanneer hun gedachten dienovereenkomstig waren. Menigeen beeldt zich in dat elk tochtje een ziekte zal veroorzaken, en de kwade gevolgen doen zich ook voor, omdat ze verwacht werden. Velen sterven aan ziekten, waarvan de oorzaak geheel aan de inbeelding moet worden toegeschreven. GG 153 3 Moed, hoop, geloof, medeleven, liefde bevorderen de gezondheid en verlengen het leven. Een tevreden gemoed, een opgewekte geest, betekenen gezondheid voor het lichaam en sterkte voor de ziel. "Een blij hart zal een medicijn goed maken" (Spreuken 17 : 22). GG 153 4 Bij de verpleging van zieken moet men het gevolg van geestelijke invloed niet over het hoofd zien. Op de juiste wijze toegepast, zal deze invloed één van de doeltreffendste middelen blijken om de ziekte te bestrijden. GG 153 5 Er bestaat echter een bepaalde vorm van het genezen van geesteszieken, die volkomen uit de boze is. Door deze zogenaamde wetenschap wordt iemands geest onder de macht gebracht van een andere, zodat de persoonlijkheid van de zwakkere opgaat in die van de sterkere geest. De ene persoon voert de wil uit van een andere. Met klem wordt dan beweerd dat langs deze wijze de gedachtengang verandert, dat gezondheid gevende impulsen toebedeeld worden en dat patiënten de ziekte zullen weerstaan en overwinnen. GG 154 1 Deze geneesmethode is toegepast door personen, die van haar ware aard en neiging niet op de hoogte waren, en vast geloofden dat ze een heilzame uitwerking op de zieken had. Maar de zogenaamde wetenschap is gebaseerd op valse beginselen. Ze heeft niets gemeen met het wezen en de geest van Christus. Ze leidt niet tot Hem, Die het leven en de zaligheid is. Hij, die de gedachten van anderen op zichzelf richt, plaatst hen op de weg, die van de ware Bron hunner kracht afvoert. GG 154 2 Het is niet Gods bedoeling dat een menselijk wezen zijn geest en wil onder de macht van een ander zou stellen, waardoor hij een passief instrument in diens handen wordt. Niemand moet zijn persoonlijkheid laten opgaan in die van een ander. Hij moet niet op een of ander menselijk wezen zien als de bron van zijn genezing. Hij moet zijn vertrouwen op God stellen. In de waardigheid van zijn door God gegeven mannelijke kracht moet hij zich onder de macht stellen van God Zelve en niet onder die van een menselijke geest. GG 154 3 Het is Gods verlangen de mensen tot een directe verhouding met Hem persoonlijk te brengen. In al Zijn bemoeienissen met de mensen erkent Hij het beginsel der persoonlijke verantwoordelijkheid. Hij probeert een gevoel van persoonlijke afhankelijkheid te wekken, alsmede de behoefte aan persoonlijke leiding. Hij wil het menselijke in verbinding brengen met het Goddelijke, opdat in de mensen het beeld Gods herschapen wordt. Satan werkt uit alle macht om dit doel te belemmeren. Hij wil dat men op de mensen zijn vertrouwen stelt. Wanneer de gedachten van God worden afgeleid, kan de verleider ze onder zijn heerschappij stellen. Zo oefent hij macht uit over de mensheid. GG 154 4 De theorie om iemands geest te laten overheersen door een ander, is oorspronkelijk van Satan, om zichzelve tot de voornaamste persoon op te werken en menselijke philosophie in de plaats te stellen van Goddelijke. Van al de dwalingen, die ingang gevonden hebben in de christelijke wereld is er geen gevaarlijker, geen meer zekere misleiding om de mens van God af te voeren, dan deze. GG 154 5 Hoe onschuldig ze ogenschijnlijk lijkt, uitgeoefend op patiënten, zal ze meewerken tot hun ondergang en niet tot hun herstel. Ze opent een deur, waardoor Satan zal binnengaan om bezit tenemen van de geest, die zich onder de macht stelt van een ander, en van de geest, die de macht uitoefent. GG 155 1 Vreselijk is de macht, die aldus verleend wordt aan kwaadwillige mannen en vrouwen. Wat een kansen liggen daar niet in voor mensen, die enkel leven om voordeel te trekken van andermans zwakheden en dwaasheden! Hoevelen zullen, door zwakke of zieke geesten onder hun macht te brengen, daarin een gemakkelijk middel vinden om hun lusten of hun geldzucht te bevredigen! GG 155 2 Er is iets beters voor ons weggelegd dan de macht van de mens over de mens. De arts moet de mensen zó opvoeden, dat ze het menselijke moeten zien in verhouding tot het Goddelijke. Inplaats van de zieken te leren, ten aanzien van de genezing van ziel en lichaam, zich afhankelijk te gevoelen van mensen, moet hij hen wijzen op Degene, Die volkomen kan zaligmaken allen, die tot Hem komen. Hij, die de geest des mensen maakte, weet wat de geest nodig heeft. God alleen is Degene, Die kan helen. Zij, wier geest en lichaam ziek zijn, moeten in Christus de Heelmeester zien. "Omdat Ik leef", zegt Hij, "zult gij ook leven" (Johannes 14 : 19, Engelse vertaling). GG 155 3 Dat is het leven, dat wij de zieken moeten voorhouden, door hun te vertellen dat, wanneer ze in Christus geloven als hun Heelmeester, wanneer ze met Hem samenwerken, gehoorzamende aan de wetten der gezondheid en strevende naar een volmaakte heiligheid in Zijn vreze, Hij hun dat leven zal toebedelen. Wanneer wij hun zó de Christus voorstellen, dan verlenen we een kracht, een sterkte, die waardevol is omdat deze van boven komt. Dat is de ware wetenschap van de genezing van lichaam en ziel. GG 155 4 Veel wijsheid is nodig om ziekten te behandelen, die veroorzaakt zijn door de geest. Een bezwaard, ziek hart, een ontmoedigde geest, hebben een zachte behandeling nodig. Vele malen zijn huiselijke zwarigheden gelijk een kanker, die de ziel aanvreet en de levenskracht verzwakt. En soms is het een wroeging over zonde, die het gestel ondermijnt en de geest uit zijn evenwicht brengt. Het is door teder medeleven dat dit soort zieken hulp kan verleend worden. De arts moet eerst hun vertrouwen winnen en hen dan wijzen op de Grote Heelmeester. Indien hun geloof gericht kan worden op de ware Arts en zij het vertrouwen hebben, dat Hij hun geval ter harte neemt, zal dit de geest verlichten en vaak het lichaam weer gezond maken. GG 156 1 Sympathie en takt zullen vaak een heilzamer uitwerking hebben op de zieken dan de beste behandeling, toegepast op een koude, onverschillige manier. GG 156 2 Velen, die vrezen een patiënt op te winden of te ontmoedigen door hem de waarheid voor te houden, zullen een valse hoop op herstel verwekken en zullen een patiënt naar het graf brengen zonder hem op zijn gevaar te wijzen. Dit alles is niet verstandig. Het kan niet altijd veilig of goed zijn om de patiënt ten volle zijn gevaar onder ogen te brengen. Dit kan hem opwinden, waardoor het herstel vertraagd of zelfs voorkomen wordt. En evenmin kan de gehele waarheid verteld worden aan hen, wier kwalen grotendeels inbeelding zijn. Velen van zulke mensen zijn onverstandig en hebben ook nooit zelfbeheersing beoefend. Ze lijden aan bepaalde waandenkbeelden en halen zich vele dingen voor de geest die nadelig zijn voor henzelven en voor anderen. Voor hen echter zijn deze dingen reëel, en zij, die met de verzorging van hen belast zijn, moeten een voortdurende vriendelijkheid en onvermoeid geduld en takt aan de dag leggen. Zou men zulke patiënten de waarheid aangaande henzelven vertellen, dan zouden sommigen beledigd, anderen ontmoedigd zijn. Christus zeide tot Zijn discipelen: "Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen" (Johannes 16 : 12). Maar al kan de waarheid niet te allen tijde gezegd worden, dan is nochtans misleiding nooit noodzakelijk of gerechtvaardigd. GG 156 3 De kracht van de wil is nooit genoeg naar waarde geschat. Laat men de wil scherpen en op de juiste wijze toepassen en zij zal energie verschaffen aan het gehele wezen en op wonderlijke wijze meehelpen om gezond te blijven. Zij is ook een kracht ten aanzien van de ziekte. Op de juiste wijze uitgeoefend, zal ze de verbeelding controleren en een machtig middel zijn om ziekte zowel van lichaam als van geest te weerstaan en te overwinnen. Door de uitoefening van de wilskracht om zichzelven in de juiste levensverhouding te plaatsen, kunnen patiënten veel bereiken door met de arts samen te werken in zijn pogen tot hun herstel. Er zijn duizenden, die hun gezondheid kunnen herwinnen, indien ze slechts willen. De Heere wil niet dat ze ziek zijn. Het is Zijn wens dat ze gezond en gelukkig zijn, en zij moeten zich geestelijk instellen om gezond te worden. Vaak kunnen geesteszwakken ziekte weerstaan door eenvoudig te weigeren zich aan hun kwalen over te geven en in een toestand van lusteloosheid te verzinken. Komen ze dan boven hun kwalen en zwarigheden uit, dan moet men ze, al naar hun krachten, wat lichte bezigheden laten doen. Door zulke bezigheid en het rijkelijk genieten van lucht en zonneschijn, zal menige verzwakte gezondheid en kracht terugkrijgen. GG 157 1 Voor hen die gezond willen worden of blijven, ligt een les in de volgende Schriftwoorden: "Wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met de Geest" (Efeze 5 :18). Niet door de opwekking of verdoving, veroorzaakt door onnatuurlijke of ongezonde stimulansen; niet door zich over te geven aan de lagere begeerten of lusten, wordt de juiste verkwikking verkregen van lichaam en ziel. Onder de zieken zijn er zovelen, die zonder God en zonder hoop zijn. Zij lijden aan onbevredigde verlangens, verkeerde hartstochten, en de veroordeling van hun eigen geweten; het leven glijdt onder hun handen weg en zij hebben geen uitzicht op het komende leven. Zij, die met de verzorging der zieken belast zijn, moeten niet hopen tot het welzijn dezer patiënten bij te dragen door hun wufte, prikkelende bevredigingen toe te staan. Dat is juist de vloek van hun leven geweest. De hongerende, dorstende ziel zal blijven hongeren en dorsten, wanneer ze hier haar voldoening zoekt. Zij, die hun dorst lessen aan de bron van zelfzuchtig genot, worden misleid. Zij zien uitgelatenheid voor kracht aan en wanneer de prikkel voorbij is, houdt de inspiratie op en zinken ze terug in onte-vredenheid en moedeloosheid. GG 157 2 Blijvende vrede, ware zielerust, heeft slechts één Bron. Daarvan sprak Christus, toen Hij zeide: "Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven" (Mattheus 11 : 28). "Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u" (Johannes 14 : 27). De vrede is niet iets, dat Hij geeft los van Hemzelve. Hij is in Christus, en we kunnen die alleen ontvangen, wanneer we Christus aannemen. GG 157 3 Christus is de fontein des levens. Wat velen zo nodig hebben, is een duidelijker kennis van Hem; hun moet vriendelijk en rustig, maar toch ernstig, geleerd worden, hoe het gehele wezen opengesteld kan worden voor de helende middelen des hemels. Wanneer het zonlicht van Gods liefde de donkere kamers der ziel verlicht, zal een rusteloze vermoeidheid en ontevredenheid ophouden, en een blijde vreugde zal kracht verlenen aan de geest en gezondheid en energie aan het lichaam. GG 158 1 We leven in een wereld vol smarten. Moeilijkheden, beproevingen, droefheid wachten ons langs de gehele weg naar het hemels tehuis. Maar er zijn er zo velen, die ‘s levens lasten dubbel zwaar maken, door zich aanhoudend vooraf reeds bezorgd te maken. Komt moeilijkheid of teleurstelling op hun weg, dan denken ze dat nu alles misloopt, dat zij het meest harde lot van allen te dragen hebben, en dat ze volop in de ellende zullen komen. Zo voelen ze zich diep ongelukkig en werpen een schaduw op allen in hun omgeving. Het leven zelf wordt hun een last. Maar dat behoeft zo niet te zijn. Het vereist een gedecideerde poging om verandering te brengen in hun gedachtengang. Maar de verandering kan tot stand gebracht worden. Hun geluk, zowel voor dit leven als het toekomende, hangt af van het richten van hun geest op prettige dingen. Laten ze hun blik afwenden van het duistere beeld, dat slechts in hun verbeelding bestaat, en richten op de zegeningen, die God op hun weg heeft gestrooid om daarna zich te bepalen bij het onzienlijke en eeuwige. GG 158 2 Voor elke beproeving heeft God in Zijn voorzienigheid reeds hulp getroffen. Toen Israël in de woestijn bij de bittere wateren van Mara kwam, riep Mozes tot de Heere. De Heere deed niet een of ander hulpmiddel aan de hand; Hij wees op iets, dat vlak onder het bereik was. Een struik, die Hij geschapen had, moest in de bron geworpen worden om het water zuiver en zoet te maken. Toen dit was gebeurd, dronk het volk van het water en het leed was geleden. In elke beproeving zal Christus, zo we Hem zoeken, ons hulp geven. Onze ogen zullen geopend worden om de helende beloften te ontdekken, in Zijn woord vermeld. De Heilige Geest zal ons leren hoe we elke zegen ons te nutte kunnen maken, die een tegengif zal zijn tegen de smart. Voor elke beker der bitterheid, die aan onze lippen gezet wordt, zullen wij een struik ter genezing vinden. GG 158 3 Wij moeten niet toelaten dat de toekomst met haar zware problemen, haar onbevredigende vooruitzichten oorzaak wordt dat ons hart wordt bezwaard, onze knieën knikken en onze handen slap hangen. "Dat hij Mijn sterkte aangrijpe", zegt de Almachtige, "opdat hij vrede met Mij make, en hij zal vrede met Mij maken" (Jesaja 27 : 5). Zij, die hun leven onder Zijn leiding en in Zijn dienst stellen, zullen nooit in een positie gebracht worden, waarvoor Hij geen voorziening heeft getroffen. Hoe onze toestand ook moge zijn, wanneer we daders zijn van Zijn woord, hebben we een gids om onze schreden te leiden; hoe verward ook onze problemen zijn, we hebben een goede raadgever; in al onze smart, in onze zware verliezen, in onze eenzaamheid hebben we een medelevend vriend. GG 159 1 Wanneer we in onze onwetendheid fouten maken, zo verlaat de Heiland ons toch niet. We behoeven ons nooit eenzaam te voelen. Engelen zijn onze metgezellen. De Trooster, die Christus beloofde te zenden in Zijn naam, blijft bij ons. Op de weg, die leidt naar de stad Gods zijn geen moeilijkneden, welke degenen, die op Hem vertrouwen, niet kunnen overwinnen. Er zijn geen gevaren, waaraan zij niet kunnen ontkomen. Er is geen smart, geen teleurstelling, geen menselijke zwakheid, waarvoor Hij geen balsem heeft. GG 159 2 Niemand behoeft zich over te geven aan ontmoediging en wanhoop. Satan kan tot u komen met de wrede suggestie, dat uw geval hopeloos is, dat gij onverbeterlijk zijt. Maar er is hoop voor u in Christus. God vraagt niet om in eigen kracht te overwinnen. Hij nodigt ons uit om ons aan Zijn zijde te plaatsen. Welke moeilijkheden wij ook moeten doorworstelen, die zwaar wegen op ziel en lichaam, Hij staat gereed om ons daarvan te bevrijden. GG 159 3 Hij, die in het menselijke vlees is gekomen, weet hoe Hij het menselijke lijden moet aanvoelen. Niet alleen kent Christus iedere ziel, alsmede de bijzondere noden en beproevingen van die ziel, maar Hij kent alle omstandigheden, die de geest ergeren en verwarren. Hij reikt de hand vol teder mededogen aan ieder lijdend kind. Hij draagt met ons onze krankheden en het is Zijn verlangen dat we al onze zorgen en moeiten aan Zijn voeten neerleggen om ze daar achter te laten. GG 159 4 Het is niet verstandig op onszelven te zien en op te gaan in onze emotie's. Doen we dit, dan zal de vijand moeilijkheden en beproevingen verwekken, die het geloof verzwakken en ons de moed benemen. Gaan we geheel op in onszelven en laten we ons leiden door onze eigen gevoelens, dan ontstaat daardoor twijfel, en dompelen we ons in de zwarigheden. We moeten ons los maken van het eigen-ik om op Jezus te zien. GG 160 1 Wanneer beproevingen u overvallen, wanneer zorgen, angst, en duisternis uw ziel schijnen te omringen, kijk dan naar de plaats, waar gij de laatste maal licht hebt gezien. Blijf in Christus' liefde en onder Zijn beschermende hoede. Wanneer de zonde in het hart worstelt om de voorrang, wanneer schuldgevoel als een last op de ziel drukt en het geweten bezwaart, wanneer ongeloof de geest verduistert, bedenk dan dat Christus' genade bij machte is om de zonde te onderwerpen en de duisternis te verdrijven. Wanneer we in gemeenschap met de Heiland treden, komen we in de sfeer van de vrede. GG 160 2 "De Heere verlost de ziel Zijner knechten; En allen, die op Hem betrouwen, zullen niet schuldig verklaard worden." " (Psalm 34 : 23) GG 160 3 "In de vreze des Heeren is een sterk vertrouwen, En Hij zal Zijn kinderen een Toevlucht wezen." (Spreuken 14:26) GG 160 4 "Zion zegt: De Heere heeft mij verlaten, En de Heere heeft mij vergeten. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, Dat zij zich niet ontferme over de zoon haars buiks? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik u toch niet vergeten; Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd." (Jesaja 49 : 14--16) GG 160 5 "Vrees niet, want Ik ben met u; Zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, Ook ondersteun Ik u met de rechterhand mijner gerechtigheid." (Jesaja 41 :10) GG 160 6 "Die van Mij gedragen zijt van de buik aan, En opgenomen van de baarmoeder af, En tot de ouderdom toe zal Ik dezelfde zijn; Ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan en Ik zal u opnemen, En Ik zal dragen en redden." (Jesaja 46 : 3, 4) GG 160 7 Niets is meer bevorderlijk voor de gezondheid van lichaam en ziel dan een geest van lof en dankbaarheid. Het is een positieve plicht om in te gaan tegen melancholie, ontevreden gedachten en gevoelens -- evenals het gebed moet men ook dit niet nalaten. Wanneer we verbonden zijn met de hemel, hoe kunnen we dan de weg naar ‘s Vaders huis gaan, treurend, zuchtend, en klagend ? GG 161 1 Die zich noemende Christenen, die aanhoudend klagen en die schijnen te denken dat opgewektheid en blijdschap zonde is, bezitten geen oprechte religie. Zij, die alle treurnis in de natuurlijke wereld aanvaarden met een zuurzoet lachje, die liever naar de dorre bladeren zien, dan een ruiker te maken van de prachtige, levende bloemen; zij, die de schoonheid niet kunnen ontdekken in de hoge bergen en in de dalen met de schakering der groene bomen; die hun oren sluiten voor de blijde stem, die door de natuur tot hen spreekt, en die zo liefelijk en muzikaal is voor het oor, dat wel luistert -- al dezulken zijn niet in Christus. Zij verzamelen om zich heen donkerte en duisternis, waar zij zich konden verheugen in het meest glanzende licht, ja, zelfs in de zon der gerechtigheid, opgaande in hun harten met genezing onder Zijn vleugelen. GG 161 2 Vaak kan uw geest bedrukt zijn tengevolge van kommer. Geef u dan niet over aan uw gedachten. Gij weet dat Jezus u liefheeft. Hij verstaat uw zwakheid. Gij beantwoordt aan Zijn wil door eenvoudig rust te zoeken in Zijn armen. GG 161 3 Het is een wet der natuur, dat onze gedachten en gevoelens bemoedigd en versterkt worden, wanneer we die uiten. Terwijl woorden gedachten uitdrukken, is het eveneens waar dat weer gedachten uit woorden ontstaan. Wanneer we ons geloof meer zouden openbaren, ons meer zouden verheugen in de zegeningen waarvan we ons toch bewust zijn -- de grote genade en liefde Gods -- zouden we meer geloof en meer blijdschap bezitten. Geen tong kan verklaren, geen begrensd verstand kan in zich opnemen de zegen, die verkregen wordt door de waardering van de barmhartigheid en liefde Gods. Zelfs op aarde kan onze vreugde zijn gelijk een fontein, die nooit tot rust komt omdat zij gevoed wordt door de stromen, die vloeien uit de troon van God. GG 161 4 Laat ons dan onze harten en lippen bestieren om God te loven voor Zijn weergaloze liefde. Laat ons onze zielen opwekken om hoopvol te zijn en te vertoeven in het licht, dat schijnt van het Kruis van Golgotha. GG 161 5 Nooit moeten we vergeten, dat we kinderen zijn van de hemelse Koning, zonen en dochteren van de Heere der heirscharen. Het is ons voorrecht een stille rust blijvend in God te vinden. GG 162 1 "De vrede Gods heerse in uwe harten... en weest dankbaar" (Kolossensen 3 : 15). Laat ons met opzij zetten van al onze moeilijkheden en zwarigheden God loven, gezien Hij ons een kans geeft te leven tot heerlijkheid van Zijn naam. Laten de opnieuw geboden zegeningen van elke nieuwe dag een lofzang in onze harten brengen voor deze tekenen van Zijn liefdevolle zorg. Wanneer gij uw ogen des morgens opent, dank dan God dat Hij u gedurende de nacht bewaard heeft. Dank Hem voor de vrede in uw hart. Laat in de morgen, middag en avond uw dankbaarheid als een liefelijke reuk opstijgen ten hemel. GG 162 2 Wanneer iemand naar uw omstandigheden vraagt, zeg hem dan niet uw neerslachtige gevoelens om sympathie te verkrijgen. Praat niet over uw gebrek aan geloof en over uw leed en moeilijkheden. De aartsverleider verheugt zich in het horen van zulke woorden. Met al dat spreken over de donkere kanten des levens, verheerlijkt gij hem. Wij moeten ons niet zo bepalen bij die grote macht van Satan waardoor wij ons laten overwinnen. Vaak stellen wij onszelven in zijn handen enkel door over zijn macht te spreken. GG 162 3 Laat ons daarentegen spreken over de grote macht van God om al onze belangen met Hem persoonlijk te verbinden. Vertel van de onbegrensde macht van Christus en spreek over Zijn heerlijkheid. De gehele hemel stelt belang in onze zaligheid. De engelen Gods, duizenden en duizenden, en tienduizend maal tienduizend, hebben opdracht gekregen diegenen bij te staan, die de zaligheid zullen beërven. Zij beschermen ons tegen het boze en slaan de machten der duisternis terug, die ons zoeken te vernietigen. Hebben we dan niet alle reden elk ogenblik dankbaar te zijn, dankbaar zelfs wanneer schijnbare moeilijkheden zich opstapelen op onze levensweg? GG 162 4 Laat lof en dankzegging zich uiten in een lied. Laat ons, onder beproevingen, inplaats van uiting te geven aan onze gevoelens, in het geloof een danklied opzenden tot God. GG 162 5 Het lied is een wapen, dat we altijd tegen de ontmoediging kunnen hanteren. Wanneer we dan ons hart openstellen voor het zonlicht van ‘s Heilands tegenwoordigheid, zullen we gezondheid en Zijn zegen ontvangen. GG 162 6 "Looft de Heere, want Hij is goed; Want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Dat zulks de bevrijden des Heeren zeggen, Die Hij van de hand der wederpartijders bevrijd heeft." (Psalm 107 : 1, 2) GG 165 1 "Zingt Hem, psalmzingt Hem; Spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderen. Roemt u in de Naam Zijner heiligheid; Het hart dergenen, die de Heere zoeken, verblijde zich". (Psalm 105 : 2, 3) GG 165 2 "Dankt God in alles; want dit is de wil van God in Christus Jezus over u." (1 Thessalonicensen 5 :18). Dit bevel houdt een verzekering in, dat zelfs de dingen, die ogenschijnlijk tegen ons zijn, ten beste voor ons zullen werken. God zou ons niet vragen om dankbaar te zijn voor iets dat ons kwaad zou doen. GG 165 3 Een van de grootste belemmeringen tot het herstel van de zieken, is het concentreren van de aandacht op zichzelven. Vele lijdenden koesteren het gevoel, dat een ieder hun medeleven en hulp moet betonen, terwijl zij juist nodig hebben dat hun aandacht van zichzelven wordt afgewend, om eens vol zorg aan anderen te denken. GG 165 4 Vaak wordt de voorbede gevraagd voor de zieke, de bedroefde, de ontmoedigde; en dat is op zijn plaats. Ons gebed zal zijn, of God licht wil zenden in de verduisterde geest en troost voor het droeve hart. Maar God beantwoordt de gebeden voor diegenen, die zichzelven plaatsen in de lichtbundel van Zijn zegeningen. Hoewel we ons gebed opzenden voor die bedroefden, zullen we hen aanmoedigen om eens de lasten te verlichten van anderen, die het meer nodig hebben dan zijzelven. De duisternis zal uit hun eigen harten verdwijnen, wanneer ze proberen anderen tot nut te zijn. Wanneer we proberen anderen te troosten met de troost, waarmede wij vertroost zijn, dan valt de zegen ook op ons. GG 165 5 Het acht en vijftigste hoofdstuk van Jesaja houdt een remedie in voor zieken naar lichaam en ziel. Wensen we gezondheid en de ware levensvreugde, dan moeten we de regels in praktijk brengen, welke dit Schriftgedeelte bevat. GG 165 6 Van de dienst, die Hem aangenaam is, en zijn zegeningen, zegt de Heere: GG 165 7 "Is het niet dat gij de hongerige uw brood mededeelt, En de armen, verdrevenen in huis brengt ? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, En dat gij u voor uw vlees niet verbergt? Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, En uw genezing zal snellijk uitspruiten; En uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, De heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen." (Jesaja 58 : 7, 8) GG 166 1 Goede daden houden een dubbele zegen in, die ten deel valt zowel aan hem, die de vriendelijkheid bewijst, als aan hem, die ze ontvangt. De bewustheid van het goede te doen is een van de beste medicijnen voor zieken naar lichaam en geest. Wanneer de geest zich verkwikt aan het gevoel van een weldaad en de voldoening anderen geluk bereid te hebben, verschaft deze heilzame, opwekkende invloed nieuw leven aan het gehele wezen. GG 166 2 Laat de lijdende, inplaats van altijd sympathie te verwachten, die liever aan anderen betonen. Wentel de last van uw eigen zwakheid, leed en verdriet op de barmhartige Heiland. Open uw hart voor Zijn liefde, en deel die uit aan anderen. Bedenk dat allen te kampen hebben met beproevingen, zwaar om te dragen, met verleidingen, moeilijk te weerstaan, en dan zult gij iets doen om hun lasten te verlichten. Uit uw dankbaarheid voor de ontvangen zegeningen, laat zien hoe gij de u bewezen attenties op prijs stelt. Laat het hart boordevol zijn van de kostelijke beloften Gods, opdat gij uit deze schat woorden kunt putten, die tot troost en sterkte zijn voor anderen. Dat zal u omringen met een atmosfeer, die een helpende, verheffende geest afstraalt. Stel u als doel, degenen, die u omgeven, tot een zegen te zijn, en gij zult wegen vinden om de helpende hand te kunnen bieden, zowel aan de leden van uw eigen gezin als aan anderen. GG 166 3 Wanneer zij, die met een ziekelijke gezondheid sukkelen zichzelven zouden vergeten in hun hulp voor anderen, indien zij ‘s Heeren bevel zouden opvolgen om diegenen te dienen, die het meer nodig hebben dan zijzelven, dan zouden zij zich de betrouwbaarheid bewust zijn van de profetische belofte: "Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uw genezing zal snellijk uitspruiten." ------------------------Hoofdstuk 22--Zegeningen van het buitenleven GG 167 1 De Schepper koos voor onze stamouders de omgeving, die zich aanpaste aan hun gezondheid en geluk. Hij plaatste hen niet in een paleis of te midden van comfort en weelde, waarvoor heden ten dage velen zich zo aftobben. Hij plaatste hen in een dicht contact met de natuur en in nauwe gemeenschap met de engelen des hemels. GG 167 2 In de hof, die God als een tehuis voor Zijn kinderen toebereidde, waren sierlijke heesters en prachtige bloemen een verlustiging voor het oog, waar men de blik ook heen wendde. Daar waren bomen in grote verscheidenheid, waarvan velen overladen met geurig, kostelijk fruit. Op de takken kweelden de vogels hun blij liedje. Onder hun schaduwen verzamelden de schepselen der aarde zich zonder vrees. GG 167 3 Adam en Eva, in hun onbevlekte reinheid, verheugden zich in wat de Hof van Eden voor oog en oor bood. God droeg hun het werk op in de tuin, "om die te bouwen en die te bewaren" (Gen. 2 :15). Elke dagtaak bracht hun gezondheid en vreugde en het gelukkige paar begroette met blijdschap de bezoeken van hun Schepper, wanneer Hij in de koelte van de dag met hen wandelde en praatte. Elke dag leerde God hun Zijn lessen. GG 167 4 Het levensplan, dat God voor onze stamouders uitstippelde, houdt lessen voor ons in. Hoewel de zonde haar schaduwen geworpen heeft over de aarde, wenst God dat Zijn kinderen zich zullen verblijden in de werken Zijner handen. Hoe nauwgezetter Zijn levensplan gevolgd wordt, des te wonderlijker zal Hij werken om de lijdende mensheid herstel te bieden. De zieken moeten in nauwe aanraking met de natuur gebracht worden. Een buitenleven te midden van de natuur zou wonderen verrichten voor menige hulpeloze en misschien hopeloze zieke. GG 167 5 Het lawaai, de opwinding en de drukte van de steden, haar neerdrukkend, gekunsteld leven, zijn vermoeiend en afmattend voor de zieken. De lucht, bezwangerd met stof en rook, met giftige gassen en ziektekiemen, is een gevaar voor het leven De zieken, merendeels opgesloten tussen vier muren, gaan zich op het laatst voelen als waren ze gevangen in hun eigen kamer. Zij zien uit op huizen en straten met jachtende mensen en vangen misschien geen glimp op van de blauwe hemel, de zonneschijn, van gras, een bloem of een boom. Op deze wijze opgesloten denken ze aan niets dan aan hun eigen smart en ellende, en zo worden ze een prooi van hun sombere gedachten. GG 168 1 En voor degenen, die zwak zijn in morele kracht, zijn de steden boordevol gevaren. Daarin staan patiënten, die te kampen hebben met onnatuurlijke begeerten, voortdurend aan verleiding bloot. Zij moeten geplaatst worden in een nieuwe omgeving, waar hun gedachtengang een andere loop zal nemen; zij moeten geplaatst worden onder invloeden, geheel verschillend van die. welke hun leven tot een wrak hebben gemaakt. Plaats hen voor een poosje, weg van de invloeden, die van God afleiden, in een meer zuivere atmosfeer. GG 168 2 Inrichtingen voor de verpleging van zieken, zouden veel doelmatiger zijn, wanneer ze gebouwd werden buiten de steden. En zoveel mogelijk moesten allen, die herstel van gezondheid zoeken, naar een landelijke omgeving gaan, waar ze profijt kunnen hebben van een leven in de buitenlucht. De natuur is Gods heelmeester. De zuivere lucht, de blijde zonneschijn, de bloemen en bomen, weiden en bossen, een of ander werkje te midden van deze omgeving in de open lucht, zijn gezondheid-gevend, levengevend. GG 168 3 Artsen en verpleegsters moeten hun patiënten aanmoedigen veel naar buiten te gaan. Het leven in de buitenlucht is de enige remedie, welke zovele kranken nodig hebben. Het bezit een wonderlijke kracht om ziekten te genezen die veroorzaakt zijn door de spanningen en excessen van het hedendaagse leven, een leven, dat de krachten van lichaam, geest en ziel verzwakt en vernietigt. GG 168 4 Hoe aangenaam voor de lijdenden, vermoeid van het stadsleven, de glans der vele lichten, en van het lawaai der straten, zijn de rust en de vrijheid van het land! Hoe gaan zij op in al die verschillende natuurtaferelen! GG 168 5 Hoe zouden ze zich vermeien in een rustig plekje in de open lucht met volop zonneschijn, waar ze de geur inademen van boom en bloem! Er zijn leven-gevende eigenschappen in de balsem van de den, in de reuk van de ceder, de spar, en andere bomen bezitten eveneens eigenschappen, welke bijdragen tot herstel der gezondheid. GG 169 1 Voor de chronische zieken draagt niets zozeer bij tot gezondheidsherstel als het leven temidden van een liefelijke landelijke omgeving. Hier kunnen de meest hulpbehoevenden in de zonneschijn of in de schaduw der bomen zitten of liggen. Zij hebben slechts hun ogen naar boven te richten om daar het prachtige bladerendak te zien. Een zoet gevoel van rust en welbehagen gaat hen bezielen wanneer ze luisteren naar het fluisteren van de wind. Het kwijnende lichaam veert op. De afnemende krachten komen terug. Ongemerkt wordt de geest rustiger, de koortsachtige pols kalmer en meer regelmatig. Wanneer de zieken zich sterker gevoelen, zullen ze het wagen om buiten heel even hun voeten te verzetten om enkele bloemen te plukken, die kostelijke boodschappers van Gods liefde voor Zijn gekwelde kinderen hier op aarde. GG 169 2 Men moet het er op toeleggen om patiënten in de open lucht te houden. Geef hun, die dat kunnen doen, enkele lichte bezigheden. Toon hun hoe prettig en goed dit werk in de natuur is. Moedig hen aan de frisse lucht in te ademen. Leer hun om diep adem te halen, alsook door spreken en ademhalen de spieren van de buik te oefenen. Dat zal van onschatbare waarde voor hen zijn. GG 169 3 Beweging in de open lucht moet voorgeschreven worden als een leven-gevende noodzakelijkheid. En voor zulke bezigheden is niets beter dan de bewerking van de grond. Draag de patiënten de verzorging van de bloembedden op of geef ze wat bezigheid in de boomgaard of groententuin. Wanneer ze bemoedigd worden om hun kamers te verlaten om in de vrije natuur te verblijven, waar ze de bloemen verzorgen of wat andere lichte, prettige handenarbeid doen, zullen hun gedachten van zichzelven en van hun ziekte worden afgeleid. GG 169 4 Hoe meer de patiënt in de open lucht kan verblijven, des te minder verzorging zal hij nodig hebben. Opgesloten in een huis, al mag dat nog zo prettig en comfortabel zijn, zal hij zich overgeven aan pessimistische gedachten. GG 169 5 Breng hem temidden van de prachtige natuur, daar, waar hij de liefelijke bloemen aanschouwt en de vogels hoort zingen, en er zal een danktoon komen in zijn hart, die in harmonie is met het gezang der vogels. GG 170 1 Lichaam en ziel worden krachtiger. Het intellect zal ontwaken, de geest verkwikt zich en het verstand gaat de schoonheid van Gods Woord in zich opnemen. GG 170 2 In de natuur wordt altijd iets gevonden om de aandacht van de zieken van zichzelven af te trekken en hun gedachten op God te richten. Temidden van Zijn wonderlijke werken, zal hun geest zich verheffen van de zienlijke dingen naar de onzienlijke. De schoonheid der natuur leidt hun gedachten naar het hemelse tehuis, waar niets is dat de schoonheid bevlekt, niets dat bezoedelt of vernietigt, niets dat ziekte of dood veroorzaakt. GG 170 3 Onder deze invloeden zullen vele zieken gebracht worden op de weg des levens. Engelen des hemels werken met menselijke instrumenten samen om bemoediging, hoop, blijdschap en vrede te brengen in de harten van zieken en zwakken. Onder zulke omstandigheden ontvangen de kranken een dubbele zegen, en velen herwinnen hun levenskracht. De zwakke voetstap herkrijgt zijn veerkracht. De ogen gaan helder staan. De wanhopige wordt met nieuwe hoop bezield. Het eens neerslachtige uiterlijk krijgt een uitdrukking van blijdschap. De klaagtonen maken plaats voor een opgewekt, tevreden geluid. GG 170 4 Wanneer de lichamelijke gezondheid herkregen is, zijn mannen en vrouwen beter in staat dat geloof in Christus te oefenen, dat de gezondheid der ziel verzekert. Zich bewust zijnde dat de zonden vergeven zijn, is er een onuitsprekelijke vrede en blijdschap en rust. De woorden brengen het geloof tot uitdrukking, dat "God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden" (Psalm 46:2). "Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij" (Psalm 23:4). "Hij geeft de moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft" (Jesaja 40 : 29). ------------------------Hoofdstuk 23--De macht van het gebed GG 171 1 De Schrift zegt "dat men altijd bidden moet, en niet vertragen" (Luk. 18: 1); en wanneer er ooit een tijd is dat de mensen behoefte gevoelen aan het gebed, is het wanneer hun krachten afnemen en zelfs het leven onder hun handen schijnt weg te glijden. Het gebeurt vaak dat zij, die een goede gezond-heid genieten, de wonderlijke genadegaven, die hun dag in, dag uit, jaar in, jaar uit worden toebedeeld, vergeten en zij brengen God geen lof en dank voor Zijn weldaden. Maar wanneer men ziek wordt, gaat men weer aan God denken. Wanneer menselijke krachten falen, voelen de mensen zich aangewezen op Goddelijke hulp. En nooit wendt de barmhartige God Zich af van de ziel, die Hem in alle oprechtheid om hulp vraagt. GG 171 2 "Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, Ontfermt Zich de Heere over degenen, die Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn, Gedachtig zijnde, dat wij stof zijn." (Psalm 103 :13, 14) GG 171 3 "De dwazen worden om de weg hunner overtreding, En om hun ongerechtigheden geplaagd. Hun ziel gruwelde van alle spijze, En zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. Doch roepende tot de Heere in de benauwdheid die zij hadden, GG 171 4 Verloste Hij hen uit hun angsten. Hij zond Zijn woord uit en heelde hen, En rukte hen uit hun kuilen." (Psalm 107 : 17--20) GG 171 5 God is even bereid nu in deze tijd de zieken gezond te maken, als toen de Heilige Geest deze woorden sprak door de psalmist. En Christus is nu dezelfde barmhartige Heelmeester als ten tijde van Zijn dienst hier op aarde. In Hem is helende balsem voor elke ziekte, herstellende kracht voor elke zwakte. Zijn discipelen van deze tijd moeten even waarachtig voor de zieken bidden als de discipelen van ouds dat deden. En herstel zal volgen; want "het gebed des geloofs zal de zieke behouden." We hebben de kracht van de Heilige Geest, de rustige zekerheid des geloofs, dat zich kan beroepen op Gods beloften. De belofte des Heeren, "Zij zullen op kranken de handen leggen, en zij zullen gezond worden" (Markus 16 : 18), is heden evenzo van kracht als ten tijde der apostelen. Zij toont het voorrecht van Gods kinderen, en Christus' dienstknechten zijn de instrumenten, door welke Hij werkt, en door hen wil Hij Zijn genezende kracht uitoefenen. GG 172 1 Het is onze taak de zieken en lijdenden in de armen van ons geloof tot God te brengen. Wij moeten hen leren, te geloven in de Grote Heelmeester. GG 172 2 De Heiland wil van ons, dat we de zieke, de wanhopige, de beproefde bemoedigen om op Zijn kracht te vertrouwen. Door geloof en gebed kan de ziekenkamer veranderd worden in een Bethel, een huis Gods. Door woord en daad kunnen artsen en verpleegsters getuigen, en wel zó duidelijk, dat het niet misverstaan kan worden. "De Heere is in deze plaats" om te redden, en niet om te vernietigen. Het is Christus' verlangen Zijn aanwezigheid te openbaren in de ziekenkamer, om daar de harten van dokters en verpleegsters te vullen met de goedheid van Zijn liefde. Wanneer het leven der verzorgers van de zieke zo is, dat Christus met hen mee kan gaan naar het bed van de patiënt, dan zal de overtuiging hem gaan bezielen, dat de goedertieren Heiland aanwezig is, en deze overtuiging zal op zichzelve veel doen voor het herstel zowel van het lichaam als de ziel. GG 172 3 En God verhoort gebeden. Christus heeft gezegd: "Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen" (Johannes 14 : 14). Op een andere plaats zegt Hij: "Zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren" (Johannes 12 : 26). Wanneer wij leven overeenkomstig Zijn woord, zal elke kostelijke belofte, die Hij gegeven heeft, aan ons vervuld worden. GG 172 4 We zijn Zijn genade onwaardig, maar wanneer we onszelven aan Hem overgeven, neemt Hij ons aan. Hij wil voor en door diegenen werken, die Hem volgen. GG 172 5 Maar alleen, wanneer we in gehoorzaamheid aan Zijn woord leven, kunnen we aanspraak maken op de vervulling van Zijn beloften. De psalmist zegt: "Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben" (Psalm 66 :18). Bewijzen wij Hem enkel een gedeeltelijke, halfslachtige gehoorzaamheid, zo zullen Zijn beloften aan ons niet vervuld worden. GG 173 1 In het woord van God vinden we voorschriften ten aanzien van het bijzondere gebed voor het herstel van zieken. Maar het opzenden van zo'n gebed is een heel ernstige zaak, waaraan men niet moet beginnen zonder nauwgezette voorbereiding. In vele gevallen van het bidden voor zieken, is dat wat geloof genoemd wordt, niets anders dan aanmatiging. GG 173 2 Velen halen zich ziekte op de hals door hun zelfbevrediging. Zij hebben niet geleefd in harmonie met de wet der natuur of met het beginsel van absolute reinheid. Anderen hebben de wetten der gezondheid veronachtzaamd in hun gewoonten van eten en drinken, in hun kleding of arbeid. Vaak is een of andere ondeugd de oorzaak van verzwakking van geest of lichaam. Zouden zulke mensen de zegen der gezondheid herkrijgen, dan zouden velen op dezelfde weg voortgaan met achteloze overtreding van Gods natuurlijke en geestelijke wetten, redenerende dat, wanneer God hen gezond maakt op gebedsverhoring, ze wel de vrijheid hebben met hun ongezonde praktijken door te gaan en zich mateloos aan hun begeerten over te geven. Zou God een wonder doen door zulke mensen gezond te maken, dan zou Hij de zonde aanmoedigen. GG 173 3 Het is verloren moeite de mensen te leren op God te zien als een Heelmeester van hun krankheden, wanneer ze niet geleerd worden met hun ongezonde praktijken te breken. Om Zijn zegen te ontvangen in antwoord op het gebed, moeten zij ophouden met het kwade te doen, en leren het goede te doen. Hun omgeving moet hygiënisch zijn, hun levensgewoonten correct. Zij moeten in harmonie leven met de wet van God, de natuurlijke zowel als de geestelijke. GG 173 4 Diegenen, die wensen dat voor het herstel van hun gezondheid gebeden wordt, moet men duidelijk maken, dat de schending van Gods wet, natuurlijk of geestelijk, zonde is, en dat, willen zij de zegen Gods verkrijgen, de zonde moet beleden en gelaten worden. GG 173 5 De Schrift vraagt ons: "Belijdt elkander de misdaden en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt" (Jacobus 5 :16). Laat men degene, die om het gebed vraagt, deze gedachten voorhouden : GG 174 1 "Wij kunnen niet in uw hart lezen of op de hoogte zijn van de geheimen uws levens. Deze zijn alleen aan uzelven en aan God bekend. Wanneer gij berouw over uw zonden hebt, is het uw plicht deze te belijden." Zonde van een persoonlijk karakter moet aan Christus beleden worden, de enige Middelaar tussen God en de mens. Want "indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige" (1 Johannes 2:1). GG 174 2 Elke zonde is een belediging, God aangedaan, en moet Hem beleden worden door Christus. Elke openbare zonde moet in het openbaar beleden worden. Het kwaad aan een medemens bedreven moet goed gemaakt worden met de persoon in kwestie. Indien sommigen, die gezond willen worden, zich schuldig gemaakt hebben aan kwaadspreken, indien ze onenigheid gezaaid hebben in het gezin, in de omgeving of de kerk, waardoor twist en tweedracht ontstaan is, indien ze door een of andere verkeerde praktijk anderen tot zonden hebben verleid, moeten deze dingen beleden worden voor God en voor degenen, aan wie het kwaad is verricht. "Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonde vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid" (1 Johannes 1:9). GG 174 3 Wanneer het onrecht is goed gemaakt, mogen we in een rustig geloof de noden van de zieke aan de Heere voorleggen, zoals Zijn Geest dat zal ingeven. Hij kent een ieder persoonlijk bij naam, en zorgt voor een iegelijk, als waren er op aarde geen anderen, voor wie Hij Zijn geliefde Zoon had geschonken. Omdat Gods liefde zo groot en onuitputtelijk is, moet de zieke bemoedigd worden op Hem te vertrouwen en dat te doen in alle opgewektheid. Maken ze zich over zichzelven ongerust, dan kan dat zwakte en ziekte veroorzaken. Wanneer ze boven hun inzinking en neerslachtigheid uitkomen, zal het vooruitzicht op herstel beter zijn want "des Heeren oog is over degenen.... die op Zijn goedertierenheid hopen" (Psalm 33 : 18). GG 174 4 In het gebed voor de zieken moet er aan gedacht worden, dat "wij niet weten, wat wij bidden zullen gelijk het behoort" (Romeinen 8 : 26). Wij weten niet of de zegen, die we vragen al of niet ten goede is. Daarom moeten onze gebeden deze gedachten inhouden: "Heere, Gij weet elk geheim der ziel. Gij zijt bekend met deze personen. Jezus, hun Voorspraak, gaf voor hen Zijn leven. Zijn liefde voor hen is groter dan mogelijkerwijze de onze kan zijn. Wanneer het derhalve voor Uw heerlijkheid en ten bestwil van de kranken is, dan vragen we U, in Jezus' Naam, dat ze hun gezondheid mogen herkrijgen. Indien het niet Uw wil is, dat ze herstellen, zo bidden wij U dat Uw genade hen moge troosten en Uw tegenwoordigheid hen in hun lijden moge bijstaan." GG 175 1 God weet het einde van den beginne. Hij is bekend met de harten van alle mensen. Hij leest elk geheim der ziel. Hij weet of degenen, voor wie gebeden wordt, in staat zullen zijn de beproevingen te verdragen, die over hen zouden komen, wanneer ze zouden blijven leven. Hij weet of hun leven tot een zegen of tot een vloek zou zijn voor henzelven en voor de wereld. Dat is een oorzaak waarom, bij het opzenden onzer gebeden, we moeten zeggen: "Doch niet mijn wil maar Uw wil geschiede" (Lukas 22:42). Jezus voegde daaraan toe deze woorden, getuigende van onderworpenheid aan de wijsheid en de wil Gods, toen Hij in de hof van Gethsemané bad: "Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan" (Mattheus 26 : 39). En indien deze geëigend waren voor Hem, de Zone Gods, hoeveel te meer zullen ze van de lippen vloeien van dwalende, sterfelijke wezens! GG 175 2 De aangewezen weg is onze verlangens kenbaar te maken aan onze al-wijze Hemelse Vader, om daar, in volmaakte overgave, geheel op Hem te vertrouwen. We weten dat God ons hoort, wanneer we vragen overeenkomstig Zijn wil. Maar onze vragen op te dringen zonder een geest van onderworpenheid, is niet goed; onze gebeden moeten de vorm hebben, niet van een bevel, maar van een bede om te bemiddelen. GG 175 3 Er zijn gevallen, waarin God door Zijn goddelijke macht absoluut werkt tot herstel der gezondheid. Maar niet alle zieken worden genezen. Velen worden ten grave gedragen om in Jezus te slapen. Johannes op het eiland Patmos moest schrijven: "Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid, en hun werken volgen met hen" (Openbaring 14 :13). Hieruit zien we dus, dat, wanneer sommigen de gezondheid niet herkrijgen, men hun daarom geen gebrek aan geloof moet toeschrijven. GG 176 1 Wij allen verlangen een onmiddellijk en direct antwoord op onze gebeden, en worden al gauw ontmoedigd, wanneer het antwoord uitblijft, of in een onverwachte vorm komt. Maar God is te wijs en te goed om onze gebeden te beantwoorden precies op de tijd en wijze, zoals wij dat wensen. Hij wil iets meer en beter voor ons doen dan het vervullen van al onze wensen. En omdat wij op Zijn wijsheid en liefde kunnen vertrouwen, moeten we niet vragen onze bede in te willigen, maar eerder proberen Zijn bedoeling te benaderen en te beantwoorden. Onze verlangens en belangen moeten opgelost worden in Zijn wil. Deze belevenissen, die ons geloof toetsen, zijn voor ons bestwil. Daardoor wordt duidelijk, of ons geloof waarachtig en oprecht is, geworteld enkel in het Woord van God, of wel dat het, naar gelang de omstandigheden, wankel en onzeker is. Het geloof wordt sterk door oefening. Wij moeten het geduld zijn volmaakt werk laten doen, er aan denkende dat er in de Schriften kostelijke beloften zijn voor diegenen, die de Heere verwachten. GG 176 2 Niet allen hebben een begrip van deze beginselen. Velen, die de Heere vragen om Zijn helende genade, denken, dat zij een direct en onmiddellijk antwoord moeten hebben op hun gebeden, of dat er anders iets aan hun geloof ontbreekt. Om deze reden moeten zij, die door ziekte verzwakt zijn, in alle wijsheid daarin worden voorgelicht, opdat ze verstandig zullen handelen. Zij moeten hun plicht niet verzaken tegenover de vrienden, die hen mogelijk overleven, of nalaten de middelen der natuur te gebruiken voor het herstel der gezondheid. GG 176 3 Vaak schuilt juist hier een gevaar of verkeerd inzicht. Gelovende, dat ze door gebedsverhoring gezond zullen worden, zijn sommigen bang iets te doen, dat op een gebrek aan geloof zou wijzen. Maar ze moeten vooral niet verzuimen hun zaken te regelen, zoals ze zouden doen, wanneer ze verwachtten dat de dood aan hun leven een einde zou maken. En evenmin moeten ze bang zijn woorden van bemoediging of raad te spreken, waarmede ze hun dierbaren in het scheidingsuur nog willen troosten. GG 176 4 Zij, die de gezondheid willen herkrijgen door het gebed, moeten niet nalaten de genezende middelen te gebruiken, die binnen hun bereik zijn. Het is geen verloochening van het geloof zulke geneesmiddelen te gebruiken, die God heeft gegeven tot leniging van de smart en tot hulp der natuur in haar herstelwerk. Het is geen geloofsverloochening met God samen te werken en de meest gunstige kans tot herstel te grijpen. God heeft ons in staat gesteld een kennis van de levenswetten te verkrijgen. Deze kennis kunnen we in de practijk brengen. We moeten van elke mogelijkheid tot herstel der gezondheid gebruik maken, elk voordeel benutten en dat alles in harmonie met de wetten der natuur. Wanneer we gebeden hebben voor het herstel der zieken, kunnen we met des te meer energie handelen, God dankende, dat we het voorrecht hebben met Hem te mogen samenwerken en vragende, of Hij de middelen, die Hij zelve verschaft heeft, wil zegenen. GG 177 1 We hebben de goedkeuring van het Woord Gods voor het gebruik van geneesmiddelen. Hizkia, koning van Israël, was ziek, en een profeet Gods bracht hem de boodschap, dat hij moest sterven. In zijn benauwdheid riep hij tot de Heere, en de Heere hoorde Zijn dienstknecht, en zond hem bericht dat vijftien jaren aan zijn leven zouden toegevoegd worden. Nu zou een enkel woord van God Hizkia ogenblikkelijk hebben genezen; maar speciale aanwijzingen werden gegeven: "Laat men nemen een klomp vijgen, en tot een pleister op het gezwel maken, en hij zal genezen" (Jesaja 38:21). GG 177 2 Op een keer bestreek Christus de ogen van een blinde met nat gemaakte aarde en zei hem: "Ga heen, was u in het badwater Siloam.... Hij dan ging heen en wies zich, en kwam ziende" (Johannes 9:7). De genezing kon alleen tot stand gebracht worden door de kracht van de Grote Heelmeester, nochtans maakte Christus gebruik van de eenvoudige natuurlijke middelen. Terwijl Hij helemaal niet naar chemische geneesmiddelen verwees, keurde Hij het gebruik van eenvoudige en natuurlijke middelen goed. GG 177 3 Wanneer we voor het herstel van zieken gebeden hebben, laat ons dan, hoe de uitkomst ook moge zijn, ons geloof in God niet verliezen. GG 177 4 Worden we geroepen een zwaar verlies te lijden, laat ons dan de beker der bitterheid drinken, er aan denkende, dat de hand des Vaders die aan onze lippen zet. Maar wordt de gezondheid herkregen, dan mag niet vergeten worden, dat degene, die de genezende genade ten deel valt, onder hernieuwde verplichting tot de Schepper geplaatst wordt. Toen de tien melaatsen genezen waren, keerde slechts één tot Jezus terug om Hem de eer te geven. Laat geen van ons zijn gelijk de onnadenkende negen, wier harten niet beroerd werden door de genade van God. "Alle goede gave, en alle volmaakte gift is van boven, van de Vader der lichten afkomende, bij Welke geen verandering is, of schaduw van omkering" (Jacobus 1 : 17). ------------------------Hoofdstuk 24--Een Dienaar der mensheid GG 179 1 Onze Heere Jezus Christus kwam naar deze wereld om Zich onvermoeid te wijden aan de behoeften der mensen. Hij "heeft onze krankheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen" (Mattheus 8 :17), opdat Hij zou kunnen voorzien in elke nood der mensheid. Hij is gekomen om de last van ziekte, ellende en zonde weg te nemen. Het was Zijn taak de mensen algeheel herstel te bezorgen; Hij kwam om hun gezondheid, en vrede, en karaktervolmaaktheid te verschaffen. GG 179 2 Verschillend waren de omstandigheden en behoeften van degenen, die Zijn hulp inriepen, en niemand die tot Hem kwam, ging heen zonder geholpen te zijn. Van Hem uit vloeide een stroom van genezende kracht, en naar lichaam, en geest, en ziel werden de mensen gezond gemaakt. GG 179 3 Het werk van de Heiland was niet gebonden aan tijd of plaats. Zijn medelijden kende geen grenzen. Op zo'n uitgebreide schaal verrichtte Hij Zijn onderrichtende en genezende arbeid, dat er in Palestina geen gebouw was, groot genoeg, om de mensen op te nemen, die zich om Hem heen verdrongen. Op de glooiingen der groene heuvelen van Galilea, op de verkeerswegen, aan de kusten der zee, in de synagogen, en op elke andere plaats, waar de zieken maar konden gebracht worden, was de plaats van Zijn genezende praktijk. GG 179 4 In elke stad, elk dorp, elk gehucht, waardoor Hij trok, legde Hij Zijn handen op de kranken en genas ze. Waar ook maar harten waren om Zijn boodschap te ontvangen, troostte Hij deze met de verzekering van de liefde van hun hemelse Vader. De gehele dag stelde Hij Zich in de dienst van hen, die tot Hem kwamen; in de avonduren schonk Hij Zijn aandacht aan diegenen, die overdag moesten werken om in het onderhoud van hun gezinnen te voorzien. GG 179 5 Jezus droeg de ontzettende last van de verantwoordelijkheid van de zaligheid der mensen, Hij wist, dat, zo er niet een besliste verandering kwam in de beginselen en doelstellingen der mensheid, allen verloren zouden gaan. Dat was de last van Zijn ziel en niemand kon het gewicht aanvoelen, dat Hem drukte. Gedurende Zijn kindsheid, jeugd en volwassenheid wandelde Hij alleen. Toch was de hemel nauw met Hem verbonden. Dag aan dag moest Hij beproevingen en verzoekingen weerstaan, dag in, dag uit kwam Hij met de boze in aanraking, en aanschouwde diens macht over hen, die Hij zocht te zegenen en te verlossen. Toch faalde Hij niet, noch liet Hij zich ontmoedigen. GG 180 1 In alle dingen offerde Hij Zijn taak niet op aan Zijn wensen. Hij verheerlijkte Zijn leven door alles daarin ondergeschikt te maken aan de wil Zijn Vaders. Toen in Zijn jeugd, Zijn moeder, Hem vindende in de school der leraren, zeide: ,,Kind, waarom hebt Gij ons zo gedaan?", antwoordde Hij -- en Zijn antwoord is de grondtoon van Zijn levenswerk -- "Wat is het dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?" (Lukas 2 : 48,49). GG 180 2 Zijn leven getuigde aanhoudend van zelfopoffering. Hij had in deze wereld geen dak boven het hoofd, of het moest Hem op Zijn reizen en trekken door vriendelijke mensen geboden worden. Hij kwam om voor ons bestwil het leven van de armsten te leiden en onder de nooddruftigen en ellendigen te verkeren en te arbeiden. Niet erkend en niet geëerd bewoog Hij Zich tussen de mensen, voor wie Hij zoveel had gedaan. GG 180 3 Hij was altijd geduldig, altijd opgewekt en de ellendigen zagen in Hem de brenger van leven en vrede. Hij aanschouwde de noden van mannen en vrouwen, kinderen en jonge mensen, en tot allen richtte Hij de uitnodiging: "Komt herwaarts tot Mij." GG 180 4 Gedurende Zijn dienende arbeid besteedde Jezus meer tijd aan het genezen van zieken dan aan de verkondiging des Woords. Zijn wonderen getuigden van de waarheid van Zijn woorden, dat Hij niet gekomen was om te vernietigen maar om zalig te maken. Waar Hij ook heenging, daar ging het nieuws van Zijn barmhartigheid Hem vooraf. Waar Hij doorgegaan was, daar verheugden degenen, die Zijn medelijden waren deelachtig geworden, zich in hun gezondheid en probeerden ze hun herkregen krachten. Tallozen verdrongen zich om hen heen, om uit hun mond de werken te vernemen, welke de Heere had gewrocht. Zijn stem was het eerste geluid, dat menigeen ooit had gehoord, Zijn naam het eerste woord, dat zij ooit hadden gesproken, Zijn gelaat het eerste, dat zij ooit hadden aanschouwd. Waarom zouden ze Jezus niet liefhebben en Zijn lof verkondigen? Wanneer Hij door de steden en vlekken trok, dan was Hij gelijk een vitale stroom, die overal leven en vreugde verspreidt. GG 183 1 "Het land van Zebulon en het land Nafthali, Aan de weg der zee, over de Jordaan, Galilea der volken; Het volk, dat in duisternis zat, Heeft een groot licht gezien, En degenen, die zaten in het land en de schaduwen des doods, Dezelven is een licht opgegaan." (Mattheus 4 :15, 16) GG 183 2 De Heiland buitte elk werk der gezondmaking uit om goddelijke beginselen in te planten in de geest en de ziel. Dat was de opzet van Zijn werk. Hij deelde aardse zegeningen uit om de harten der mensen te bewegen het evangelie van Zijn genade aan te nemen. GG 183 3 Christus zou de hoogste plaats hebben kunnen innemen onder de leraars van de Joodse natie, maar Hij verkoos veel liever het evangelie aan de armen te brengen. Hij ging van plaats tot plaats opdat degenen op de hoofden zijwegen de woorden der waarheid konden beluisteren. Bij de zee, op de berghelling, in de straten der stad, in de synagoge, werd Zijn stem gehoord, verklarende de Schriften. Vaak leerde Hij in de voorhof van de tempel, opdat de Heidenen Zijn woorden konden horen. GG 183 4 Zo geheel verschillend van de Schriftverklaringen, gegeven door de Schriftgeleerden en Farizeën, was Christus' leer, dat het de aandacht der mensen trok. De rabbi's stelden zich in op de overlevering, op menselijke theorie en speculatieve beschouwing. Vaak werd wat mensen geleerd en geschreven hadden aangaande de Schriften, in de plaats gesteld van de Schrift zelve. Het onderwerp van Christus' leer was het Woord van God. Die vragen stelden, trad Hij tegemoet met een duidelijk: "Er staat geschreven", "Hebben de Schriften niet gezegd?", "Hoe leest gij?" Bij elke gelegenheid, wanneer belangstelling was gewekt, hetzij bij vriend of vijand, bracht Hij het Woord. Duidelijk en krachtig verkondigde Hij de Evangelieboodschap. Zijn woorden wierpen een vloed van licht op de leerstellingen van patriarchen en profeten, en de Schrift kwam tot de mensen als een nieuwe openbaring. Nooit tevoren hadden Zijn hoorders in het Woord Gods zo'n diepte van betekenis bemerkt. GG 184 1 Nooit is er zo'n evangelist als Christus geweest. Hij was de Majesteit des Hemels, maar Hij vernederde Zichzelve door onze natuur op Zich te nemen, opdat Hij de mensen kon tegemoet treden, waar zij ook waren. Aan alle mensen, rijken en armen, vrijen en slaven, bracht Christus, de Boodschapper des verbonds, het blijde nieuws der zaligheid. Zijn roem als de grote Heelmeester, verspreidde zich door geheel Palestina. De zieken kwamen naar de plaatsen, door welke Hij zou trekken, opdat zij Hem om hulp konden vragen. Bovendien kwam menig verlangende om naar Zijn woorden te luisteren, en om maar even de druk van Zijn hand te voelen. Zo ging Hij van stad tot stad, van vlek tot vlek, predikende het evangelie en genezende de kranken -- de Koning der heerlijkheid, in het schamele gewaad der mensheid. GG 184 2 Hij bezocht de grote jaarlijkse feesten van het volk, en tot de massa's, geheel opgaande in de uiterlijke ceremonie, sprak Hij van de hemelse dingen, en bracht zo de eeuwigheid binnen hun gezichtskring. Voor allen bracht Hij schatten mee uit de schatkamer der wijsheid. Hij sprak tot hen in zulke eenvoudige woorden, dat zij Hem niet konden misverstaan. Door persoonlijk uitgedachte methoden, hielp Hij allen, die verzonken waren in smart en ellende. Met tedere, vriendelijke barmhartigheid benaderde Hij de zonde-zieke ziel, en bracht genezing en kracht. GG 184 3 Hij, de meest verhevene van alle leraars, zocht in verbinding te komen met de mensen langs wegen, welke hun het meest vertrouwd waren. Hij bracht de waarheid op zo'n wijze, dat deze, zelfs lang daarna, bij Zijn hoorders verstrengeld was met hun meest heilige herinneringen en sympathieën. Hij leerde op een wijze, die hun de volmaaktheid deed aanvoelen van Zijn vereenzelviging met hun belangen en geluk. Zijn onderricht was zo op-de-man-af, Zijn beelden zo passend, Zijn woorden zo vol medegevoel en opgewekt, dat Zijn hoorders onder de indruk kwamen. De eenvoud en ernst, waarmede Hij zich tot de nooddruftigen richtte, onderstreepten elk woord. GG 184 4 Welk een druk leven leidde Hij! Elke dag kon men Hem de nederige woningen zien binnengaan, waar gebrek en kommer heersten, om tot de terneergedrukten woorden van hoop en tot de wanhopigen woorden des vredes te spreken. Vol van genade en barmhartigheid ging Hij rond om de bedrukten op te richten, de bedroefden te troosten. Waar Hij geweest was, liet Hij een zegen achter. GG 185 1 Terwijl Hij de armen diende, zocht Jezus ook wegen te vinden om met de rijken in contact te komen. Hij probeerde in kennis te komen met de welgestelde, ontwikkelde Farizeër, de Joodse edelman, en de Romeinse overste. Hij nam hun uitnodigingen aan, bezocht hun feesten, toonde belangstelling voor hun belangen en bezigheden, opdat Hij hun hart kon bereiken teneinde hun de onvergankelijke rijkdommen te openbaren. GG 185 2 Christus kwam naar deze wereld om te laten zien dat, door het ontvangen van kracht van boven, de mens een rein leven kan leiden. Met onuitputtelijk geduld en sympathieke hulpvaardigheid voelde Hij aan wat de mensen nodig hadden. Door een lichte beroering Zijner genade, bevrijdde Hij de ziel van onrust en twijfel, door vijandschap in liefde en ongeloof in vertrouwen te veranderen. GG 185 3 Hij kon zeggen tot wie Hij wilde: "Volg Mij", en degene, tot wie deze woorden gericht waren, stond op en volgde Hem. De ban van ‘s werelds betovering was gebroken. Bij het geluid van Zijn stem trok de geest van hebzucht en ambitie zich terug uit het hart en de vrij gemaakte mensen volgden ogenblikkelijk de Heiland. GG 185 4 Christus maakte geen onderscheid ten aanzien van nationaliteit of rang of geloofsrichting. De Schriftgeleerden en Farizeën wilden van de gaven des hemels een nationaal bezit maken en de rest van Gods kinderen in de wereld daarvan buitensluiten. Maar Christus kwam naar de wereld om elke afscheiding der verdeeldheid neer te halen. Hij kwam om te laten zien dat Zijn gave van genade en liefde zo vrij en onbeperkt is als de lucht, het licht, of de regen, die de aarde verkwikt. GG 185 5 Het leven van Christus verwekte een godsdienst, waarin geen kastenonderscheid is, een godsdienst, waardoor Joden en Heidenen, vrijen en slaven verbonden zijn tot een wereldbroederschap, waarin allen voor God gelijk zijn. Zijn handelingen werden niet beinvloed door politieke kwestie's. Hij maakte geen onderscheid tussen bekenden en vreemdelingen, vrienden en vijanden. Wat Hem na aan het hart lag, was de ziel, dorstende naar de wateren des levens. GG 186 1 Hij ging geen menselijk wezen voorbij als een nietswaardige, maar probeerde het helende geneesmiddel op elke ziel toe te passen. In welk gezelschap Hij Zich ook bevond, Hij leerde een les, die zich aanpaste aan de tijd en de omstandigheden. Elke veronachtzaming of belediging, welke de mensen hun medemensen hadden aangedaan, deed Hem nog meer hun behoefte aan Zijn goddelijk-menselijk medeleven gevoelen. De meest ruwen en de minst belovenden probeerde Hij met hoop te bezielen, hun de verzekering gevend, dat zij rein en onbevlekt konden worden, opwassend tot een karakter, dat hen tot kinderen Gods zou stempelen. GG 186 2 Vaak ontmoette Hij mensen, die onder Satans macht gekomen waren, en die geen kracht hadden om zich uit zijn banden te bevrijden. Tot zo iemand, ontmoedigd, ziek, beproefd, gevallen, sprak Jezus woorden van teder medelijden, woorden die juist te pas kwamen en begrepen werden. Anderen, die Hij op Zijn weg ontmoette, streden een persoonlijke strijd met de vijand der zielen. Dezen moedigde Hij aan om te volnarden, hen ver-zekerende dat ze zouden winnen; want de engelen Gods stonden hen terzijde en zouden hun de overwinning verschaffen. GG 186 3 Aan de tafel van de tollenaars zat Hij aan als een geëerd gast, door Zijn sympathie en medeleven tonende, dat Hij de waardigheid der mensheid erkende, en de mensen hunkerden er naar zich Zijn vertrouwen waardig te maken. In hun dorstende harten vielen Zijn woorden met een gezegende, levenbrengende macht. Nieuwe impulsen kwamen tot ontwaken, en aan deze uitgeworpenen der maatschappij werd de mogelijkheid van een nieuw leven geopend. GG 186 4 Hoewel Hij een Jood was, bewoog Jezus zich frank en vrij onder de Samaritanen, de Farizeïsche gewoonten van Zijn volk niet tellend. Lijnrecht tegen hun vooroordelen maakte Hij gebruik van de gastvrijheid van dit verachte volk. Hij sliep met hen onder hun daken, at met hen aan hun tafels -- de spijzen gebruikende, die door hun handen waren toebereid en opgediend, -- leerde in hun straten, en behandelde hen met de meeste vriendelijkheid en hoffelijkheid. En terwijl Hij hun harten tot Zich trok door de band van menselijke sympathie, bracht Zijn goddelijke genade hen tot de zaligheid, welke de Joden verwierpen. GG 186 5 Christus liet geen kans voorbijgaan om het evangelie der zaligheid te brengen. Luister naar Zijn wonderlijke woorden tot die bekende Samaritaanse vrouw. Hij zat bij de Jacobsbron toen de vrouw daar kwam om water te putten. Tot haar verbazing vroeg Hij haar een gunst. "Geef Mij te drinken", zeide Hij. Hij verlangde naar een koele dronk, en wenste ook een gelegenheid te scheppen om haar het water des levens te geven. De vrouw antwoordde: "Hoe begeert Gij, die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen." Hierop repliceerde Jezus: "Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebbenbegeerd en Hij zou u levend water gegeven hebben Eenieder, die van dit water drinkt zal wederom dorsten; maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven" (Johannes 4:7--14). GG 187 1 Hoeveel belangstelling toonde Christus voor deze ene vrouw! Hoe ernstig en welsprekend waren Zijn woorden! Toen de vrouw ze gehoord had, liet ze haar waterkruik achter en ging naar de stad, zeggende tot haar vrienden: "Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?" We lezen dat "velen der Samaritanen uit die stad in Hem geloofden," verzen 29, 39. En wie kan de invloed nagaan, welke deze woorden hebben uitgeoefend tot de zaligheid der zielen in de jaren, welke sindsdien verlopen zijn? GG 187 2 Waar ook maar harten openstaan om de waarheid te ontvangen, daar staat Christus gereed om die te brengen. Hij openbaart dezulken de Vader, alsmede de dienst, die Hem, Die de harten kent, aangenaam is. In zulke gevallen spreekt Hij niet door gelijkenissen. Tot hen, zoals tot de vrouw bij de bron, zegt Hij: "Ik ben het, Die met u spreek" (vers 26). ------------------------Hoofdstuk 25--De zorg voor zieken en nooddruftigen GG 188 1 In de visserswoning te Kapernaum lag de moeder van Petrus' vrouw ziek te bed, bevangen "met een grote koorts" en "zij zeiden het Hem van haar." Jezus "raakte haar hand aan, en de koorts verliet haar," en zij stond op en diende de Heiland en Zijn discipelen. (Lukas 4:38; Markus 1:30; Mattheus 8:15). GG 188 2 Razend snel verspreidde zich dit gerucht. Het wonder was verricht op de Sabbatdag, en uit vrees voor de rabbi's durfden de mensen niet te komen om zich te laten genezen, of de zon moest zijn ondergegaan. Dan haastten de bewoners van de stad zich uit hun huizen, werkplaatsen, van de markt, naar de nederige woning, waar Jezus gastvrijheid genoot. GG 188 3 De zieken werden gebracht op draagbaren, zij kwamen, leunende op krukken, of, ondersteund door vrienden, trachtten ze wankelend tot Jezus door te dringen. GG 188 4 Uur na uur kwamen en gingen ze, want niemand kon weten of de Heelmeester morgen nog wel in hun midden zou zijn. Nooit eerder had Kapernaum een dag meegemaakt als deze. De lucht was gevuld met de stem van de triomf, en de blijdschap over de genezing werd luide geuit. GG 188 5 Niet voor de laatste zieke geholpen was, hield Jezus met Zijn arbeid op. De nacht was reeds ver gevorderd, toen de mensenmenigte uit elkaar ging en de rust neerdaalde op het huis van Simon. De lange, drukke dag was voorbij en Jezus wilde gaan rusten. Maar terwijl de gehele stad in een diepe slaap was verzonken, ging de Heiland "opstaande des morgens vroeg als het nog diep in de nacht was" naar buiten "en begaf zich naar een woeste plaats, en bad aldaar" (Markus 1 :35). GG 188 6 Vroeg in de morgen kwamen Petrus en zijn gezellen tot Jezus, zeggende dat de mensen van Kapernaum reeds naar Hem zochten. Met verbazing hoorden ze Christus' woorden: "Ik moet ook andere steden het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben Ik uitgezonden" (Lukas 4 : 43). GG 189 1 In de opwinding, waarin Kapernaum zich toen bevond, bestond gevaar dat men het doel van Zijn zending uit het oog zou verliezen. Jezus voelde er niets voor dat men Hem zou gaan bezien als een wonderdoener of als een genezer van lichamelijke ziekten. Hij probeerde de mensen tot Zich te trekken opdat ze in Hem hun Heiland zouden zien. Terwijl het volk vast en zeker geloofde, dat Hij als een Koning gekomen was om op aarde een regering te vestigen, wilde Hij juist hun gedachten van het aardse afwenden op het geestelijke. Een zuiver werelds succes zou met Zijn werk in botsing komen. GG 189 2 En de bewondering van de onnadenkende massa druiste tegen Zijn geweten in. Alle aanmatiging was Hem in het leven vreemd. De eer, welke de wereld zo gaarne toekent aan positie, rijkdom, of talent, was de Zoon des mensen vreemd. Geen van de middelen, die de mensen gebruiken om in het gevlei te komen of zich eer en positie te verwerven, werd door Jezus toegepast. Eeuwen vóór Zijn geboorte was van Hem geprofeteerd: ,.Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat laten horen. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen" (Jesaja 42 : 2, 3). GG 189 3 De Farizeën zochten de aandacht op zich te vestigen door hun nauwgezette ceremoniën en het vertoon van hun godsdienst, en hun aalmoezen. Zij bewezen hun ijver voor de godsdienst door er eindeloos over te debatteren. Lange twistgesprekken tussen tegenover elkaar staande secten vonden plaats in luide bewoordingen; en het was niets ongewoons in de straten de boze stemmen van Wetsgeleerden te horen, die over een of ander punt aan het kijven waren. GG 189 4 In scherpe tegenstelling hiermede was het leven van Jezus. Daarin was geen zweem van druk dispuut, van pralerige godsdienst, noch van een daad om de gunst te verwerven. Christus was verborgen in God, en God was geopenbaard in het karakter van Zijn Zoon. Het was Jezus' verlangen op deze openbaring de gedachten der mensen te richten. GG 189 5 De Zon der Gerechtigheid plaatste de wereld niet in het felle licht, om de zinnen te verblinden met Zijn heerlijkheid. Van Christus staat geschreven: "Zijn uitgang is bereid als de dageraad" (Hosea 6:3). Rustig en liefelijk komt het daglicht op over de aarde, de duisternis verdrijvend en de wereld opwekkend tot leven. Zo kwam ook de Zon der Gerechtigheid op "met genezing onder Zijn vleugelen" (Maleachi 4:2). GG 190 1 "Ziet Mijn knecht, Dien Ik ondersteun; Mijn Uitverkorene, in Dewelke Mijn ziel een welbehagen heeft" (Jesaja 42 : 1) GG 190 2 "Want Gij zijt de arme een Sterkte geweest, Een Sterkte de nooddruftige, als hem bange was. Een Toevlucht tegen de vloed, een Schaduw tegen de hitte" (Jesaja 25 :4) GG 190 3 "Alzo zegt God, de Heere, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft; Die de aarde uitgespannen heeft, en wat daaruit voorkomt, Die de volke, dat daarop is, de adem geeft En de geest degenen, die daarop wandelen: Ik, de Heere heb u geroepen in gerechtigheid En Ik zal u bij uw hand grijpen, En Ik zal u behoeden, en Ik zal u geven tot een Verbond Tot een Licht der Heidenen; des volks, Om te openen de blinde ogen, Om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, En uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten" (Jesaja 42 : 5--7) GG 190 4 "Ik zal de blinden leiden door de weg, die zij niet geweten hebben; Ik zal ze doen treden door de paden, die ze niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, En het kromme tot recht. Deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten" (Jesaja 42 : 16) GG 190 5 "Zingt de Heere een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; Gij, die ter zee vaart, en al wat daarin is; Gij eilanden en hun inwoners. Laat de woestijn en haar steden de stem verheffen, Met de dorpen, die Kedar bewoont; Laat hen juichen, die in de rotsstenen wonen, En van de top der bergen af schreeuwen. Laat ze de Heere de eer geven, En Zijn lof in de eilanden verkondigen" (Jesaja 42 : 10--12) GG 191 1 "Zingt met vreugde, gij hemelen; want de Heere heft het Juicht, gij benedenste delen der aarde, gedaan; Gij bergen, maakt een groot geschreeuw met vreugdezang; Gij bossen, en alle geboomte daarin! Want de Heere heeft Jacob verlost, En Zich heerlijk gemaakt in Israël" (Jesaja 44 : 23) GG 191 2 Van uit Herodes' onderaardse kerker, waar Johannes de Doper, teleurgesteld en vol verwarring aangaande des Heilands werk, waakte en wachtte, zond deze twee discipelen tot Jezus met de vraag: "Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een andere?" GG 191 3 De Heiland beantwoordde de vraag van de discipelen niet direct. Terwijl zij vol verwondering over Zijn stilzwijgen stonden te wachten, kwamen de ellendigen tot Hem. De stem van de machtige Heelmeester drong door in het oor van de dove. Een woord, een druk van Zijn hand, opende de blinde de ogen om het daglicht, de natuurtaferelen, de gezichten van vrienden, en het gelaat van de Verlosser te aanschouwen. Zijn stem weerklonk in de oren van de stervenden en zij stonden op in gezondheid en levenskracht. Verlamden, van de duivel bezeten, gehoorzaamden Zijn woord; zij werden bevrijd van hun krankzinnigheid en aanbaden Hem. De arme boeren en landarbeiders, die door de rabbi's als onrein werden geschuwd, verzamelden zich om Hem heen, en Hij sprak tot hen de woorden des eeuwigen levens. Zo ging de dag voorbij, terwijl de discipelen van Johannes alles hoorden en zagen. Ten slotte riep Jezus hen tot Zich en verzocht hun tot Johannes terug te gaan om hem te vertellen wat ze gezien en gehoord hadden, daaraan toevoegend: "Zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden". De discipelen brachten de boodschap over en de onrust was weggenomen. GG 191 4 Johannes herinnerde zich de profetie aangaande de Messias: ;; De Heere heeft Mij gezalfd om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om de gevangenen vrijheid uit te roepen, en de gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren.... en om alle treurigen te troosten" (Jesaja 61 :1, 2). Jezus van Nazareth was Degene, Die beloofd was. Het bewijs van Zijn goddelijkheid werd gezien in Zijn dienstwerk, dat voorzag in de noden der lijdende mensheid. Zijn heerlijkheid werd gezien in Zijn minzaamheid tegenover de gevallen mens. GG 192 1 De werken van Christus getuigden niet enkel van Hem, dat Hij de Messias was, maar toonden tevens op welke wijze Zijn koninkrijk moest opgericht worden. Aan Johannes werd dezelfde waarheid geopenbaard, als gekomen was tot Elia in de woestijn, toen "een grote en sterke wind de bergen scheurde en de steenrotsen brak, voor de Heere henen; doch de Heere was in de wind niet; en na deze wind een aardbeving; de Heere was ook in de aardbeving niet. En na de aardbeving een vuur; de Heere was ook in het vuur niet", en na het vuur sprak God tot de profeet met een zachte, fluisterende stem (1 Koningen 19 : 11, 12). Zo ook deed Jezus Zijn werk, niet door het omverwerpen van tronen en koninkrijken, niet met pracht en praal en uiterlijk vertoon, maar door te spreken tot de harten der mensen door een leven vol genade en zelfopoffering. GG 192 2 Het koninkrijk van God komt niet met uiterlijke praal. Het komt door de lieflijkheid van de inspiratie van Zijn woord, door de innerlijke werking van Zijn Geest, de gemeenschap van de ziel met Hem, welks leven Hij is. De grootste manifestatie van Zijn kracht wordt gezien in de menselijke natuur, gebracht tot de volmaaktheid van het karakter van Christus. GG 192 3 De volgelingen van Christus moeten het licht der wereld zijn; maar God vraagt hun niet om te schitteren uit eigen kracht. Hij wijst elk egoïstisch streven af, om een buitensporige goedheid te vertonen. Hij wenst, dat de beginselen des hemels een plaats zullen vinden in hun ziel; dan zullen zij, wanneer ze in aanraking komen met de wereld, het licht verspreiden, dat in hen is. Hun bestendige trouw in elke levensdaad, zal een middel zijn om dat licht uit te stralen. GG 192 4 Welstand of hoge positie, kostbare architectuur of uitrusting zijn niet bepaald noodzakelijk voor de vooruitgang van Gods werk; evenzo zijn grote daden, die de bijval der mensen winnen en de ijdelheid dienen, onnodig. Werelds vertoon, hoe imposant dat ook moge zijn, heeft in Gods oog geen waarde. Boven het zienlijke en tijdelijke, waardeert Hij het onzienlijke en eeuwige. Het eerste heeft alleen waarde, wanneer het heenwijst op het laatste. De meest beroemde kunstwerken bezitten niet de schoonheid, die kan wedijveren met de karakterschoonheid, welke de vrucht is van de Heilige Geest, werkende in de ziel. GG 193 1 Toen God Zijn Zoon aan de wereld gaf, begiftigde Hij menselijke schepselen met onvergankelijke rijkdommen -- rijkdommen, waarbij de bijeenvergaarde schatten der mensen van af het begin der wereld in het niet verzinken. Christus kwam naar deze aarde en stond voor de kinderen der mensen met de ongekende liefde der eeuwigheid; en dit nu is de schat, die, door onze gemeenschap met Hem, wij kunnen ontvangen, openbaren, en uitdelen. GG 193 2 Menselijke kracht zal zich dienstbaar maken aan Gods werk, naar gelang de heilige toewijding is van de arbeider -- door de openbaring van de macht van Christus' goedertierenheid om het leven te veranderen. Wij moeten van de wereld onderscheiden zijn, omdat God Zijn zegel op ons heeft gezet, omdat Hij in ons Zijn eigen karakter der liefde openbaart. Onze Verlosser bekleedt ons met Zijn gerechtigheid. GG 193 3 Wanneer God mannen en vrouwen kiest voor Zijn dienst, vraagt Hij niet of ze wereldse rijkdom, geleerdheid of welsprekendheid bezitten. Hij vraagt: Is hun wandel zo ootmoedig, dat Ik hun Mijn weg kan leren? Kan Ik hun Mijn woorden in hun mond geven? Zullen zij Mij vertegenwoordigen? GG 193 4 God kan een iegelijk gebruiken naarmate Hij Zijn Geest in de tempel der ziel kan brengen. Het werk, dat Hij zal aannemen, is het werk, dat Zijn beeld weerspiegelt. De geloofsbrieven van Zijn volgelingen voor de wereld zijn de onuitwisbare karakteristieken van Zijn onsterfelijke beginselen. GG 193 5 Wanneer Jezus in de straten der steden de blijde boodschap verkondigt, dringen moeders met hun zieke en stervende kleinen in de armen door de menigte heen om in Zijn bereik te komen. GG 193 6 Aanschouw deze moeders; bleek, vermoeid, met de wanhoop op het gelaat, nochtans vastberaden en niet aarzelend. Gebukt onder de last van haar lijden, zoeken ze de Heiland. Wanneer ze door de opdringende menigte worden tegengehouden, baant Christus Zich stap voor stap een weg naar hen toe, totdat Hij dicht bij hen is. Dan komt de hoop weer in haar harten. GG 193 7 Ze schreien tranen van blijdschap wanneer ze Zijn aandacht op zich voelen gevestigd en in de ogen zien, zo vol liefde en mededogen. GG 194 1 Een uit de groep aanwijzend, vraagt Hij om haar vertrouwen, zeggende: Wat kan Ik voor u doen? Zij snikt haar groot verdriet uit: Meester, dat Gij mijn kind wilt gezond maken. Christus neemt de kleine uit haar armen, en bij Zijn aanraking verdwijnt de ziekte. De doodskleur is er niet meer; de leven-gevende stroom vloeit door de aderen; de spieren worden weer krachtig. Woorden van troost en vrede worden tot de moeder gesproken, en dan is er weer een ander geval, even dringend. Wederom oefent Christus Zijn leven-gevende kracht uit, en allen prijzen en loven Hem, Die wonderlijke dingen doet. GG 194 2 Wij mediteren zo gaarne over de grootheid van Christus' leven. Wij spreken over de wonderlijke dingen, door Hem verricht, over de wonderen, door Hem gedaan. Maar Zijn aandacht, die Hij schenkt aan het kleine, is een nog groter bewijs van Zijn grootheid. GG 194 3 Onder de Joden was het de gewoonte om kinderen tot een of andere rabbi te brengen, opdat deze zijn handen zegenend op hen zou leggen; maar de discipelen vonden dat het werk van de Heiland te belangrijk was, om daarvoor te worden onderbroken. Wanneer de moeders tot Hem kwamen om hun kinderen te zegenen, dan was dat de discipelen lang niet welgevallig. Zij vonden die kinderen nog te jong om een zegen te ontvangen door een bezoek aan Jezus, en meenden dat Hij op hun tegenwoordigheid niet gesteld was. Maar de Heiland begreep wat er in de harten der moeders omging, die hun kinderen probeerden op te voeden in harmonie met Gods woord. Hij had hun gebeden gehoord. Hij zelve had hen tot Zich getrokken. GG 194 4 Een zekere moeder had met haar kind haar huis verlaten om Jezus te vinden. Onderweg vertelde ze een buurvrouw wat haar doel was, en ook de buurvrouw wenste voor haar kinderen een zegen van Jezus. Zo waren ten slotte verscheidene moeders met hun kleinen tezamen. Enkele kinderen waren reeds de prille kinderjaren ontwassen. Toen de moeders hun verlangen kenbaar maakten, hoorde Jezus met sympathie het ootmoedige, vriendelijke verzoek. Maar Hij wilde eerst eens zien, hoe de discipelen in dit geval zouden handelen. Toen Hij zag, dat de discipelen de moeders berispten en hen wegzonden, denkende Hem daarmede een dienst te bewijzen, wees Hij hen op hun dwaling, zeggende: "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet; want dezulken is het Koninkrijk Gods" (Markus 10 : 14). Hij nam de kinderen in Zijn armen, Hij legde Zijn handen op hen en schonk hun de zegen, waarvoor ze gekomen waren. GG 195 1 De moeders waren getroost. Zij keerden naar hun huizen terug, gesterkt en gezegend door de woorden van Christus. Zij waren nu bemoedigd om hun taak opnieuw blijmoedig te aanvaarden en gingen met hun kinderen verder hoopvol de toekomst in. GG 195 2 Kon het verdere leven van die kleine groep voor ons ontsluierd worden, dan zouden we zien hoe de moeders de kinderen steeds herinnerden aan het toneel van die dag, en hoe ze steeds de liefdevolle woorden van de Heiland voor hen herhaalden. We zouden eveneens zien, hoe vaak, in de latere jaren, de herinnering dezer woorden de kinderen bewaarde om af te dwalen van het pad, dat de Heere gebaand heeft voor Zijn vrijgekochten. GG 195 3 Christus is heden ten dage dezelfde barmhartige Heiland, als toen Hij onder de mensen wandelde. Hij is in deze tijd even zeker de Helper der moeders, als toen Hij in Judea de kleinen in Zijn armen vergaderde. De kinderen onzer harten zijn net zo goed door Zijn bloed gekocht als de kinderen uit dat verre verleden. GG 195 4 Jezus kent de last van elk moederhart. Hij, Die een moeder had, die worstelde met armoede en ontbering, sympathiseert met elke moeder in haar taak en arbeid. Hij, Die een verre reis maakte om het bezwaarde hart van een Kananese vrouw te verlichten, wil hetzelfde doen voor de moeders van heden. Hij, Die aan de weduwe te Naïn haar enige zoon teruggaf en in Zijn doodsstrijd aan het kruis Zijn eigen moeder gedacht, wordt ook heden beroerd door de smart van de moeder. In elke droefheid en elke nood wil Hij troosten en helpen. GG 195 5 Laten de moeders tot Jezus gaan met alles wat hun bezwaart. Zij zullen een goedertierenheid aantreffen, meer dan voldoende om hen in de zorgen voor hun kinderen bij te staan. De poorten staan open voor elke moeder, die haar lasten wil neerleggen aan de voeten van de Heiland. Hij, Die gezegd heeft: "Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet" (Markus 10 : 14), nodigt de moeders nog steeds uit om met hun kinderen tot Hem te komen, opdat deze een zegen ontvangen. GG 195 6 In de kinderen, die in gemeenschap met Hem werden gebracht, zag Jezus de mannen en vrouwen, die eenmaal erfgenamen van Zijn goedertierenheid en burgers van Zijn koninkrijk zouden zijn, en sommigen zouden zelfs als martelaren om Zijnentwille omkomen. Hij wist dat deze kinderen naar Hem zouden luisteren en Hem als hun Verlosser zouden aannemen, met veel meer bereidwilligheid dan volwassen mensen, van wie zo velen tot de wereldwijzen en de verharden van hart behoorden. In Zijn onderricht werd Hij hun gelijk. Hij, de Majesteit des hemels, beantwoordde hun vragen en vereenvoudigde Zijn belangrijke lessen, opdat ze die in hun kinderlijk verstand konden opnemen. Hij strooide in hun harten de zaden der waarheid, die in de latere jaren zouden ontkiemen en vrucht tot het eeuwige leven zouden voortbrengen. GG 196 1 Toen Jezus Zijn discipelen duidelijk maakte, de kinderen niet te verbieden tot Hem te komen, sprak Hij tot Zijn volgelingen door alle eeuwen heen -- tot kerkelijke beambten, tot predikanten, helpers en alle Christenen. Jezus is doende de kinderen tot Zich te trekken en Hij vraagt ons: Laat ze tot Mij komen; alsof Hij zeggen wilde: Ze zullen komen, wanneer gij ze niet verhindert. GG 196 2 Laat uw onchristelijk karakter van Jezus geen verkeerd beeld geven. Houd de kleinen door uw kilheid en norsheid niet van Hem vandaan. Laat ze nooit het gevoel krijgen dat de hemel een onprettige plaats voor hen zou zijn, indien gij daar waart. Spreek niet over godsdienst als iets, dat kinderen toch niet begrijpen, of doe niet alsof van hen toch niet verwacht wordt dat ze Christus op hun kinderlijke leeftijd zouden aannemen. Verwek bij hen niet de valse indruk, dat de godsdienst van Christus een godsdienst der somberheid is, en dat, om tot de Heiland te komen, ze alles moeten opgeven wat het leven prettig maakt. GG 196 3 Wanneer de Heilige Geest op de harten der kinderen inwerkt, wordt dan een deelgenoot in dat werk. Leert de kinderen, dat de Heiland hen roept, en dat niets Hem meer vreugde zal verschaffen, dan wanneer ze zich in de bloei en frisheid van hun jaren aan Hem overgeven. GG 196 4 Met oneindige tederheid aanschouwt de Heiland de zielen, die Hij met Zijn bloed heeft gekocht. Zij zijn degenen, op wie Zijn liefde aanspraak maakt. Hij ziet op hen met een onuitsprekelijk verlangen. Zijn hart gaat uit, niet enkel naar de welopgevoede, aantrekkelijke kinderen, maar naar hen, die door erfelijkheid en verwaarlozing afstotende karaktertrekken hebben gekregen. Tal van ouders zijn zich niet bewust, hoe zeer verantwoordelijk zij zijn voor deze eigenschappen in hun kinderen. Zij hebben niet de zachte geaardheid, noch de wijsheid om met de dwalenden om te gaan, die zij gemaakt hebben tot wat ze zijn. Maar Jezus ziet met mededogen op deze kinderen. Hij herleidt de gevolgen uit de oorzaak. GG 197 1 Het is het voorrecht van de Christelijke werker een instrument te zijn in Christus' hand om deze verdoolden tot de Heiland te brengen. Door wijsheid en tact kan hij ze aan Zijn hart binden, hen met hoop en moed bezielen, om door de genade Gods bij hen een karakterhervorming te zien ontstaan, zodat van hen gezegd kan worden: "Dezulken is het Koninkrijk Gods". GG 197 2 De gehele dag hadden de mensen zich om Christus en Zijn discipelen verdrongen, wanneer Hij leerde aan de oever van het meer. Zij hadden geluisterd naar Zijn liefdevolle woorden, zo eenvoudig en zo duidelijk, dat ze als balsem Gileads waren voor hun zielen. De genezing door Zijn goddelijke hand had de zieken gezondheid en de stervenden het leven gebracht. Die dag scheen het hun toe alsof de hemel op de aarde was neergedaald, en ze dachten er niet aan hoe lang het al geleden was sinds ze iets gegeten hadden. GG 197 3 De zon zonk reeds in het westen en nog maakten de mensen geen aanstalten om heen te gaan. Ten slotte kwamen de discipelen tot Christus, er op aandringend om de menigte voor hun eigen bestwil toch weg te zenden. Velen waren van verre gekomen en hadden sinds de morgen niets gegeten. In de omliggende steden en vlekken zouden ze dan voedsel kunnen kopen. Maar Jezus zeide: "Geeft gij hun te eten" (Mattheus 14:16). Dan, Zich tot Filippus wendende, vroeg Hij: "Vanwaar zullen wij broden kopen, opdat deze eten mogen?" (Johannes 6:5). Filippus keek over de hoofdenzee en dacht hoe onmogelijk het zou zijn zo'n mensenmassa van voedsel te voorzien. Hij antwoordde dat voor tweehonderd penningen brood nog niet genoeg zou zijn om onder hen te verdelen, zodat een ieder nog wat had. GG 197 4 Jezus informeerde, hoeveel voedsel onder de menigte bijeen vergaard kon worden. "Hier is een jongsken", zei Andreas, "dat vijf gerstebroden heeft en twee visjes; maar wat zijn deze onder zo velen?" (vers 9). Jezus gaf ten antwoord, dat deze tot Hem gebracht zouden worden. Toen vroeg Hij de discipelen om de mensen te doen plaats nemen op het gras. Nadat dit was gebeurd, nam Hij het voedsel, "en opwaarts ziende naar de hemel, zegende dezelve, en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipelen, en de discipelen aan de scharen. En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op, het overschot der brokken, twaalf volle korven" (Mattheus 14 : 19, 20). GG 198 1 Het was door een wonder van goddelijke kracht, dat Christus de schare voedde, nochtans hoe eenvoudig waren de spijzen -- alleen vis en gerstebroden, hetgeen het dagelijks voedsel uitmaakte van het vissersvolk van Galilea. GG 198 2 Christus had de mensen voor een rijkelijk maal kunnen zetten, maar voedsel, dat enkel bereid zou zijn om hun eetlust te bevredigen, zou voor hen geen les ten goede hebben ingehouden. Door dit wonder wilde Christus een les in eenvoud geven. GG 198 3 Wanneer de mensen heden ten dage eenvoudig waren in hun gewoonten, levende in harmonie met de wetten der natuur, zoals Adam en Eva in den beginne deden, zou er meer dan voldoende zijn om te voorzien in de behoeften der mensheid. Maar zelfzucht en het toegeven aan de begeerte hebben zonde en ellende veroorzaakt, overdaad enerzijds, gebrek anderzijds. GG 198 4 Het was niet het streven van Jezus, de mensen tot Zich te trekken door aan hun verlangen naar weelde te voldoen. Voor die grote massa, vermoeid en hongerig na de lange, opwindende dag, hield het eenvoudige voedsel de verzekering in van Zijn macht en van Zijn tedere zorgen voor hen in de gewone behoeften des levens. De Heiland heeft Zijn volgelingen niet de overdaad der wereld beloofd; best mogelijk dat armoede hun deel zal zijn; maar Zijn woord houdt in dat in hun noden zal worden voorzien, en Hij heeft datgene beloofd, dat beter is dan aardse goederen -- de blijvende vertroosting van Zijn persoonlijke tegenwoordigheid. GG 198 5 Toen de scharen gevoed waren, was er nog een overvloed van voedsel. Jezus gaf Zijn discipelen opdracht: "Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga" (Johannes 6:12). Deze woorden hielden meer in, dan enkel het voedsel in korven te verzamelen. De les was tweevoudig. Niets mag vermorst worden. GG 198 6 Wat een tijdelijk nut heeft, mogen we niet door onze handen laten glippen. We moeten niets verwaarlozen, dat een menselijk schepsel nog ten zegen kan zijn. Laat bijeenvergaard worden wat de nooddruft van de hongerigen der aarde nog kan verlichten. Met dezelfde nauwgezetheid moeten we het brood des hemels vergaderen om de noden der ziel te bevredigen. Wij hebben het leven door elk woord Gods. Niets dat God gesproken heeft, mag verloren gaan. Niet een enkel woord, dat onze eeuwige zaligheid aangaat, mogen we verwaarlozen. Niet een enkel woord mag nutteloos ter aarde vallen. GG 201 1 Het wonder van de gerstebroden leert onze afhankelijkheid van God. Toen God de vijfduizend spijzigde, lag het voedsel niet voor het grijpen. Ogenschijnlijk had Hij niets tot Zijn beschikking. Daar stond Hij in de woestijn, met vijfduizend mannen, behalve nog de vrouwen en de kinderen. Hij had de scharen niet uitgenodigd om Hem daarheen te volgen. Met een vurig verlangen om in Zijn tegenwoordigheid te verkeren, waren ze gekomen zonder uitnodiging of bevel; maar Hij wist, dat, na een gehele dag geluisterd te hebben naar Zijn lessen, ze vermoeid en hongerig waren. Zij waren ver van huis, en de nacht was ophanden. Velen van hen hadden geen geld bij zich om voedsel te kopen. Hij, die om hunnentwille veertig dagen in de woestijn had gevast, wilde hen niet hongerig naar huis laten gaan. GG 201 2 De voorzienigheid Gods had Jezus gesteld waar Hij was; en Hij vertrouwde op Zijn hemelse Vader aangaande de middelen om in het noodzakelijke te voorzien. Wanneer we onder moeilijke omstandigheden gebracht worden, moeten we op God vertrouwen. In elke zwarigheid moeten we hulp zoeken bij Hem, die onuitputtelijke bronnen tot Zijn beschikking heeft. GG 201 3 In dit wonder ontving Christus van de Vader; Hij deelde uit aan de discipelen; de discipelen aan de mensen; en de mensen aan elkaar. Zo zullen allen, die met Christus verbonden zijn, van Hem het brood des levens ontvangen en dit aan anderen uitdelen. Zijn discipelen zijn de aangewezen verbindingsschakel tussen Christus en de mensen. GG 201 4 Toen de discipelen de opdracht van de Heiland hoorden: "Geeft gij hun te eten", zagen ze plotseling niets dan moeilijkheden. Zij vroegen: Zullen wij naar de dorpen gaan om voedsel te kopen? Maar wat zei Christus? "Geeft gij hun te eten." De discipelen brachten Jezus alles wat zij hadden; maar Hij nodigde hen niet uit om te eten. Hij verzocht hun de mensen te dienen. Het voedsel vermenigvuldigde in Zijn handen; en de handen der discipelen, zich uitstrekkende naar Christus, waren nooit leeg. De kleine voorraad was voldoende voor allen. Toen de scharen gevoed waren, aten de discipelen met Jezus van het kostbare, door de hemel verschafte voedsel. GG 202 1 Wanneer we de nooddruft zien van de arme, de onwetende, de ellendige, hoe vaak wordt het ons dan bang te moede. We vragen: Wat helpen onze zwakke krachten en schaarse hulpmiddelen tegenover al die noden? Zullen we niet wachten op iemand, die beter in staat is dit werk te doen, of op een of andere organisatie om dit te ondernemen? Christus zegt: "Geeft gij hun te eten." Maakt gebruik van de middelen, de tijd, de bekwaamheid, die gij bezit. Brengt uw gerstebroden tot Jezus. GG 202 2 Al zijn uw hulpbronnen niet toereikend om duizenden te voeden, nochtans kunnen ze voldoende zijn voor het voeden van een enkeling. In de hand van Christus kunnen ze voldoende zijn voor velen. Doet als de discipelen en geeft wat gij hebt. Christus zal het gegevene vermenigvuldigen. Hij zal een eerlijk, simpel vertrouwen op Hem niet teleurstellen. Wat in onze ogen maar een mager onthaal was, zal een rijkelijke feestdis worden. GG 202 3 "Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien.... God is machtig alle genade te doen overvloedig zijn in u; opdat gij in alles te allen tijde, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn. Gelijk er geschreven is: GG 202 4 Hij heeft gestrooid; Hij heeft de armen gegeven; Zijn gerechtigheid blijft in der eeuwigheid. GG 202 5 Doch Die het zaad de zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid; dat gij in alles rijk wordt tot alle goeddadigheid (2 Korinthe 9 : 6--11). ------------------------Hoofdstuk 26--Met de natuur en met God GG 203 1 Het leven van de Heiland op aarde was een leven van gemeenschap met de natuur en met God. In deze gemeenschap ontsluierde Hij voor ons het geheim van een leven vol kracht. GG 203 2 Jezus was een ijverig, constant werker. Nooit heeft er onder de mensen één geleefd, zo belast met verantwoordelijkheden. Nooit ging iemand anders gebukt onder zo'n zware last van ‘s werelds smart en zonde. Nooit heeft iemand anders gezwoegd met een alles verterende ijver ten bate der mensen. Nochtans was Zijn leven een leven vol gezondheid. Lichamelijk zowel als geestelijk werd Hij gesymboliseerd door "het onbestraffelijk en onbevlekt Lam" (1 Petrus 1 :19). Naar lichaam en ziel was Hij een voorbeeld van wat God wilde, dat alle mensen zouden zijn door gehoorzaamheid aan Zijn wetten. GG 203 3 Wanneer de mensen Jezus aanschouwden, zagen ze een gelaat waarop goddelijk mededogen vermengd was met bewuste kracht. Hij scheen omringd te zijn door een atmosfeer van geestelijk leven. Hoewel Zijn manieren zacht en bescheiden waren, gaf Hij toch de mensen de indruk van een zekere kracht, die verborgen was, maar toch niet geheel verscholen kon blijven. GG 203 4 Gedurende zijn dienstwerk werd Hij voortdurend achtervolgd door sluwe, huichelachtige mannen, die Hem naar het leven stonden. Spionnen slopen Hem na, lettende op Zijn woorden, om Hem daarop te kunnen vangen. De knapste en meest geleerde koppen onder het volk probeerden Hem in een woordenstrijd te verslaan. Maar nooit konden ze enig voordeel behalen. Ze waren genoodzaakt het veld te ruimen, beschaamd en te schande gemaakt door de nederige Leraar van Galilea. Christus' onderwijs bezat een frisheid en een kracht, zoals de mensen nooit hadden gekend. Zelfs Zijn vijanden moesten bekennen: "Nooit heeft een mens alzo gesproken gelijk deze Mens" (Joh. 7:46). GG 204 1 De kinderjaren van Jezus, in armoede doorgebracht, waren niet aangetast door de gekunstelde gewoonte van een verdorven tijd. Werkende aan de schaafbank van de timmerman, dragende de lasten van het huiselijk leven, en de lessen van zwoegen en gehoorzamen lerend, vond Hij ontspanning te midden van de natuur, waar Hij Zijn kennis vermeerderde in Zijn pogen om dóór te dringen tot de verborgenheden der natuur. Hij bestudeerde het Woord van God, en Zijn meest gelukkige uren waren, wanneer Hij het werk kon neerleggen, om dan naar bos en veld te gaan, te mediteren in de stille dalen, op de berghelling gemeenschap met God te zoeken, of te dwalen tussen de bomen des wouds. Het vroege morgenuur vond Hem vaak op een afgelegen plek, mediterend, de Schriften onderzoekend, of wel in gebed. Met een blij gezang verwelkomde Hij het morgenlicht. Met lofzangen vrolijkte Hij Zijn arbeid op en zo bracht Hij de blijdschap des hemels aan de zwoegers en ontmoedigden. GG 204 2 Gedurende Zijn dienstwerk bracht Jezus een groot deel van Zijn leven door buiten in de open lucht. Zijn reizen van plaats tot plaats werden te voet gedaan en veel van Zijn onderricht gaf Hij in de vrije natuur. In de opleiding van Zijn discipelen trok Hij Zich vaak terug uit het geroezemoes van de stad naar de velden, wat ook meer in harmonie was met de lessen in eenvoud, geloof en zelfverloochening, die Hij hun wilde leren. Het was onder het schaduwrijke loof van de bomen op de berghelling, betrekkelijk dicht bij het meer van Galilea, dat de twaalven tot het apostolaat werden geroepen, en waar ook de Bergrede werd uitgesproken. GG 204 3 Christus verzamelde de mensen gaarne om Zich heen onder de blauwe hemel, op de met gras begroeide helling, of langs de oever van het meer. Hier, omringd door de werken van Zijn eigen schepping, kon Hij hun gedachten wenden van het gekunstelde op het natuurlijke. GG 204 4 In de groei en ontwikkeling van de natuur waren de beginselen van Zijn Koninkrijk geopenbaard. Wanneer de mensen hun ogen konden opheffen naar Gods heuvelen om daar de wonderlijke werken van Zijn hand te aanschouwen, konden ze kostelijke lessen leren aangaande de goddelijke waarheid. In de komende dagen zouden dan de lessen van de Goddelijke Leraar voor hen herhaald worden door de voortbrengselen der natuur. Dat zou de geest verheffen en rust geven aan het hart. GG 205 1 De discipelen, die met Hem in Zijn werk verbonden waren, gaf Jezus vaak een poosje vrijaf, opdat zij in hun gezin wat op hun verhaal konden komen; maar al hun pogingen om Hem voor een wijle uit Zijn werk te halen, waren tevergeefs. De gehele dag leerde en diende Hij de scharen, die tot Hem kwamen, en des avonds of in de vroege morgen zocht Hij de heilige rust der bergen om met Zijn Vader gemeenschap te hebben. GG 205 2 Vaak gebeurde het dat Zijn aanhoudend werken en het conflict met de vijandigheid en de valse leerstellingen der rabbi's Hem zo uitputten, dat Zijn moeder en broeders, en zelfs Zijn discipelen soms vreesden, dat Zijn leven daaraan ten offer zou vallen. Maar wanneer Hij dan terugkeerde van de uren des gebeds, die de vermoeiende dag afsloten, zagen zij op Zijn gelaat een uitdrukking van vrede, levensbloei en kracht, die Zijn gehele wezen schenen te bezielen. Van de uren, die Hij enkel doorbracht alleen met God, keerde Hij elke morgen weder, om aan de mensen het licht des hemels te brengen. GG 205 3 Het was juist na de terugkeer van hun eerste zendingstocht, dat Jezus Zijn discipelen uitnodigde om naar een stille plaats te gaan en daar wat uit te rusten. De discipelen waren teruggekeerd, vol blijdschap over hun successen als boodschappers van het evangelie, toen zij het nieuws hoorden van de dood van Johannes de Doper door de hand van Herodes. Dat veroorzaakte een bitter verdriet en teleurstelling. Jezus wist, dat door de Doper in de gevangenis te laten omkomen, Hij het geloof der discipelen uitzonderlijk beproefd had. Vol tederheid en mededogen aanschouwde Hij hun bedroefde, betraande gezichten. Tranen stonden ook in Zijn eigen ogen, toen Hij met een verstikte stem zei: "Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig" (Markus 6 : 31). GG 205 4 Nabij Bethsaida, ten noorden van het meer van Galilea, was eenzaam gebied, waar het jonge lentegroen een verlustiging voor de ogen was, dat een heerlijke, stille rustplaats bood aan Jezus en Zijn discipelen. Zij gingen in hun scheepje over het meer om naar die streek te vertrekken. Hier konden ze rust vinden zonder door de scharen te worden gestoord. Hier konden de discipelen luisteren naar de woorden van Christus, algeheel gevrijwaard voor de tegenwerpingen en beschuldigingen van de Farizeën. Hier hoopten zij nu eens een alleszins rustige gemeenschap met hun Heere te kunnen hebben. GG 206 1 Slechts een korte tijd stond Jezus ter beschikking om met Zijn geliefde volgelingen alleen te zijn, maar hoe kostbaar waren voor hen die weinige momenten. Zij spraken met elkaar over het evangeliewerk en de mogelijkheden om hun arbeid meer doeltreffend te maken in hun contact met de mensen. Wanneer Jezus de schatten der waarheid voor hen bloot legde, werd hun leven met een nieuwe vitaliteit door goddelijke kracht doortrokken, en werden ze bezield met hoop en moed. GG 206 2 Maar spoedig werd Hij wederom gezocht door de scharen. Menende dat Hij naar de omgeving was gegaan, waar Hij Zich doorgaans in eenzaamheid terugtrok, waren ze Hem daarheen gevolgd. Zijn hoop om een enkel uur rust te vinden, werd verijdeld. Maar in de diepten van Zijn rein, medelevend hart had de Goede Herder der schapen enkel liefde en medelijden ten aanzien van deze dwalende, dorstende zielen. De gehele dag besteedde Hij om in hun noden te voorzien en des avonds zond Hij hen heen om thuis te gaan rusten. GG 206 3 In een leven geheel gewijd ten bestwil van anderen, achtte de Heiland het noodzakelijk om Zich eens te onttrekken aan de rusteloze activiteit en contact met menselijke noden, om Zich voor een onafgebroken gemeenschap met Zijn Vader af te zonderen. Wanneer de scharen, die Hem gevolgd waren, zijn heengegaan, trekt Hij de bergen in, en daar, alleen met God, stort Hij Zijn ziel uit in gebed voor deze lijdende, zondige, nooddruftige schepselen. GG 206 4 Toen Jezus tot Zijn discipelen zeide dat de oogst groot en de arbeiders weinige waren, legde Hij hun niet de noodzaak op van een rusteloos zwoegen, maar verzocht hun: "Bidt dan de Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote" (Mattheus 9 : 38). GG 206 5 Zoals tot Zijn eerste discipelen, spreekt Hij ook tot Zijn vermoeide arbeiders van deze tijd die woorden vol medeleven: "Zondert u eens af.... én rust een weinig." GG 206 6 Allen, die onder de leiding Gods staan, hebben die stille stonde, om gemeenschap te hebben met hun eigen hart, met de natuur, en met God, zo nodig. In hen moet een leven te zien zijn, dat niet in harmonie is met de wereld, haar gewoonten en haar praktijken; en wat zij nodig hebben, is een persoonlijke ervaring om de wil van God te leren kennen. Wij moeten, een ieder persoonlijk, Hem tot het hart horen spreken. Wanneer elke andere stem het zwijgen is opgelegd, en wij in alle rust op Hem wachten, laat de stilte der ziel de stem van God duidelijker uitkomen. Hij vraagt ons: "Wees stil, en weet, dat Ik God ben" (Psalm 46 :11). (Engelse vert.). GG 207 1 Dit is de doeltreffende voorbereiding voor alle arbeid voor God. Temidden van de jachtende mensen en de rusteloze vaart van ‘s levens intense activiteit, zal hij, die zo verkwikt is, omgeven zijn door een atmosfeer van licht en vrede. Hij zal opnieuw bezield worden èn met physieke èn met geestelijke kracht Van zijn leven zal een reuk ten goede uitgaan en het zal een Goddelijke kracht openbaren, die tot de harten der mensen zal dóórdringen. ------------------------Hoofdstuk 27--Daden des geloofs GG 208 1 Indien ik alleen Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden" (Mattheus 9 : 21). Het was een arme vrouw, die deze woorden sprak -- een vrouw, die reeds twaalf jaren aan een ziekte had geleden, welke haar het leven tot een last maakte. Alles wat zij bezat, had ze ten koste gelegd aan dokters en medicijnen, enkel om zich ongeneeslijk te horen verklaren. Maar toen ze hoorde van de Grote Heelmeester, herleefde haar hoop. Ze dacht: Wanneer ik maar dicht genoeg naderbij kon komen om tot Hem te spreken, zou ik kunnen genezen. GG 208 2 Christus was op weg naar het huis van Jaïrus, de Joodse rabbi, die Hem gesmeekt had te komen en zijn dochtertje te genezen. De innige bede: "Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U, dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven" (Markus 5 : 23) had het liefdevolle, sympathieke hart van Christus ontroerd en Hij ging direct met de overste mee naar diens huis. GG 208 3 Zij konden slechts langzaam vooruitkomen, want aan alle kanten verdrongen de mensen zich om Christus. Zich een weg banend door de scharen, kwam Jezus nabij de plek waar de kranke vrouw stond. Telkens en steeds opnieuw had ze getracht in Zijn nabijheid te komen, maar het was alles vergeefs. Maar nu kreeg ze haar kans. Ze zag geen weg om met Hem te spreken. Ze wilde Hem in Zijn moeilijke voortgang niet ophouden. Maar ze had gehoord dat genezing ontstond door een aanraking van Zijn kleed; en vrezende haar enige kans om geholpen te worden, te verhezen, drong ze naar voren, bij zichzelve zeggend: "Indien ik alleen Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden." GG 208 4 Christus kende elke gedachte, die in haar omging en Hij richtte Zijn weg naar de plaats waar ze stond. Hij was Zich haar diepe ellende bewust en hielp haar om geloof te oefenen. GG 208 5 Toen Hij voorbij ging, drong ze naar voren en slaagde er in nog net even de rand van Zijn kleed aan te raken. Op dat moment wist ze, dat ze genezen was. In die ene aanraking had ze het geloof van haar leven gelegd en ogenblikkelijk waren haar pijn en haar krankheid verdwenen. Ogenblikkelijk voelde ze de trilling alsof een electrische stroom door elke vezel van haar wezen ging. Daar kwam over haar een opwindend gevoel van volmaakte gezondheid. "Zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was" (Markus 5 : 29). GG 209 1 De erkentelijke vrouw wilde haar dank betuigen aan de machtige Heelmeester, Die voor haar in een enkele aanraking meer gedaan had, dan de dokters gedaan hadden in twaalf lange jaren; maar ze durfde niet. Met een dankbaar hart probeerde ze uit de mensenmenigte weg te komen. Plotseling stond Jezus stil, en om Zich heen ziende, vroeg Hij: "Wie heeft Mij aangeraakt?" GG 209 2 Hem vol verbazing aanziende, antwoordde Petrus: "Meester, de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft?" (Lukas 8:45). "Iemand heeft Mij aangeraakt", zei Jezus; "want Ik heb bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is" (vers 46). Hij kon heel goed het verschil merken tussen de aanraking des geloofs en de toevallige aanraking van de onachtzame menigte. Iemand had Hem aangeraakt met een diepe bedoeling en had daarop antwoord gekregen. GG 209 3 Christus had de vraag niet gesteld ten eigen gerieve. Hij had een les voor de mensen, voor Zijn discipelen, en voor de vrouw. Hij wilde de bedroefden opnieuw met hoop bezielen. Hij wilde aantonen, dat de genezende kracht veroorzaakt was door het geloof. Het vertrouwen van de vrouw moest niet onopgemerkt blijven. God moest verheerlijkt worden door haar dankbaar belijden. Christus wilde haar duidelijk maken, dat Hij haar ge-loofsdaad goedkeurde. Hij wilde haar niet laten heengaan met enkel een halve zegen. Ze moest niet onwetend blijven aangaande Zijn kennis van haar lijden, of van Zijn barmhartige liefde, en van Zijn goedkeuring van haar geloof in Zijn kracht om algeheel te redden allen, die tot Hem kwamen. GG 209 4 Naar de vrouw ziende, drong Christus er steeds op aan, te weten wie Hem had aangeraakt. Bemerkend hoe vergeefs het was zich te verbergen, trad ze bevend naar voren en wierp zich aan Zijn voeten. Onder tranen der dankbaarheid vertelde ze Hem, in tegenwoordigheid van alle mensen, waarom ze Zijn kleed had aangeraakt en hoe ze onmiddellijk genezen was. Ze was bang, dat haar daad om Zijn kleed aan te raken, aan vermetelheid grensde, maar geen woord van afkeuring kwam van Christus' lippen. Hij sprak enkel woorden van goedkeuring. Ze kwamen uit een hart vol liefde, overvloeiende van sympathie voor de lijdende mensheid. "Dochter", zei Hij vriendelijk, "wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede" (vers 48). Hoe werd ze door die woorden opgemonterd! Nu werd haar vreugde niet meer verbitterd door de vrees, dat ze aanmatigend was geweest. GG 210 1 Tot de nieuwsgierige scharen, zich rondom Jezus verdringend, was geen vitale kracht toegevloeid. Maar de lijdende vrouw, die Hem in het geloof aanraakte, ontving de genezende kracht. Zo verschilt ook in geestelijke dingen het toevallige contact met de aanraking des geloofs. Het geloof in Christus, enkel als de Heiland der wereld, kan nooit genezing brengen aan de ziel. Het geloof, dat tot zaligheid is, is niet louter een instemmen met de waarheid van het evangelie. Waarachtig geloof is dat, wat Christus aanneemt als een persoonlijke Heiland. God gaf Zijn eniggeboren Zoon, opdat ik, door Hem te geloven, "niet zou verderven, maar het eeuwige leven hebbe" (Johannes 3 : 16). GG 210 2 Wanneer ik tot Christus kom, in harmonie met Zijn woord, geloof ik dat ik Zijn zaligmakende genade ontvang. Het leven, dat ik nu leef, "dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft" (Galaten 2:20). GG 210 3 Velen houden geloof voor een zienswijze. Zaligmakend geloof is een verbintenis, waardoor zij, die Christus aannemen, zich in een verbondsverhouding met God plaatsen. Een levend geloof betekent een vermeerdering van kracht, een vast vertrouwen, waardoor, door de genade van Christus, de ziel tot een overwinnende macht wordt. GG 210 4 Het geloof is een machtiger overwinnaar dan de dood. Indien de zieken ertoe gebracht kunnen worden om hun ogen in het geloof te richten op de Grote Heelmeester, zullen we wonderlijke resultaten zien. Dat zal leven brengen aan lichaam en ziel. GG 210 5 Wanneer we voor de slachtoffers van verkeerde gewoonten werken, dan, inplaats hen te wijzen op de wanhoop en ondergang, die ze tegemoet snellen, moeten we hun ogen richten op Jezus. Wijst hun op de hemelse heerlijkheden. Dat zal meer doen voor de redding van lichaam en ziel, dan wanneer men die hulpelozen en schijnbaar hopelozen al de verschrikkingen van het graf voorhoudt. GG 211 1 De dienstknecht van een centurio lag door een verlamming ziek te bed. Onder de Romeinen waren de dienstknechten slaven, op de markten gekocht en verkocht, en vaak gesmaad en mishandeld; maar deze hoofdman over honderd droeg zijn dienstknecht een goed hart toe, en wenste vurig dat hij zou herstellen. Hij geloofde, dat Jezus hem kon genezen. Hij had de Heiland nooit gezien, maar hetgeen hij gehoord had, schonk hem geloof. Ondanks de vormendienst van de Joden, was deze Romein overtuigd dat hun godsdienst ver boven de zijne uitstak. Reeds was hij erin geslaagd om de scheidsmuren van nationaal vooroordeel en haat, die tussen de overwinnaars en het overwonnen volk stonden, af te breken. Hij had eerbied betoond voor de dienst van God, en had de Joden als Zijn aanbidders, vriendelijk bejegend. In de leer van Christus, zoals die hem was overgebracht, vond hij datgene, wat in de nood der ziel voorziet. Al wat geestelijk in hem was, beantwoordde aan de woorden van de Heiland. Maar hij vond zichzelve onwaardig om tot Jezus te gaan, en hij deed een beroep op de Joodse ouderlingen om een verzoek in te dienen voor de genezing van zijn dienstknecht. GG 211 2 De ouderlingen brachten het verzoek aan Jezus over, onderstrepende dat "hij waardig was, dat Hij hem dit zou doen; want hij heeft ons volk lief en heeft zelf ons de synagoge gebouwd" (Lukas 7 : 4,5). GG 211 3 Maar op weg naar het huis van de centurio, ontvangt Jezus een boodschap van de officier zelve: "Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen" (vers 6). GG 211 4 Wanneer de Heiland toch Zijn weg vervolgt, komt de centurio in eigen persoon de boodschap aanvullen, zeggende: "Ik heb ook mij zelve niet waardig geacht, om tot U te komen," "maar spreek alleenlijk één woord en mijn knecht zal genezen worden. Want ik ben ook een mens onder de macht van anderen, hebbende onder mij krijgsknechten; en ik zeg tot dezen: Ga! en hij gaat; en tot de ander: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het" (Vers 7; Mattheus 8:8, 9). GG 211 5 Ik vertegenwoordig de macht van Rome en mijn soldaten erkennen mijn autoriteit als alles te boven gaande. Zo vertegenwoordigt Gij de macht van de Oneindige God en al wat geschapen is, gehoorzaamt Uw woord. GG 212 1 Gij kunt de ziekte bevelen te verdwijnen en ze zal U gehoorzamen. Spreek enkel het woord en mijn knecht zal gezond zijn. GG 212 2 "U geschiede", zei Christus, "gelijk gij geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden te dierzelver ure" (vers 13). GG 212 3 De Joodse ouderlingen hadden de centurio bij Jezus aanbevolen tengevolge van de gunst, die hij "ons volk" bewezen had. "Hij is waardig", zeiden ze, want "hij heeft ons de synagoge gebouwd." Maar de centurio zei van zichzelve "Ik ben niet waardig" (Lukas 7 :4--6). Toch was hij niet bevreesd om aan Jezus hulp te vragen. Hij vertrouwde niet op zijn eigen goedheid, maar op de barmhartigheid van de Heiland. Zijn enig argument was zijn grote nood. GG 212 4 Op dezelfde wijze kan ieder menselijk schepsel tot Christus komen. "Niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar door Zijn barmhartigheid heeft Hij ons zalig gemaakt" (Titus 3:5). Hebt gij het gevoel, dat, omdat gij een zondaar zijt, gij geen zegeningen van God kunt verwachten? Gedenkt, dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Wij hebben niets om ons bij God aan te bevelen; in het pleidooi, dat we nu en altijd mogen houden, kunnen we wijzen op onze algeheel hulpeloze toestand, welke Zijn verlossende kracht tot een noodzaak stelt. Alle zelfvertrouwen afwijzend, mogen we zien op het kruis van Golgotha, en zeggen: GG 212 5 "In mijn hand breng ik geen losgeld; Enkel klem ik mij aan Uw kruis." GG 212 6 "Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk degene, die gelooft" (Markus 9 : 23). Het is het geloof, dat ons met de hemel verbindt en ons kracht geeft om ons te meten met de machten der duisternis. In Christus heeft God middelen verschaft om elke boze trek te overwinnen en elke verzoeking, hoe sterk ook, te weerstaan. Maar zo velen voelen, dat hun het geloof ontbreekt, en daarom gaan zij Christus uit de weg. Laten deze zielen, in hun hulpeloze onwaardigheid, zich overgeven aan de barmhartigheid van hun liefdevolle Heiland. Kijk niet op uzelve, maar op Christus. Hij, Die de zieken genas en duivelen uitwierp, toen Hij onder de mensen wandelde, is nog steeds dezelfde machtige Verlosser. Grijp dan Zijn beloften als bladeren van de boom des levens: "Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen"(Johannes 6 :37). Wanneer gij tot Hem komt, geloof dan dat Hij u aanneemt, omdat Hij het beloofd heeft. Gij kunt nooit ten verderve gaan, wanneer gij dit doet -- nooit. GG 213 1 "God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren" (Romeinen 5:8). En "zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?"(Romeinen 8 : 31, 32). GG 213 2 "Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere" (Verzen 38, 39). GG 213 3 Van al de ziekten, die men in het Oosten kent, was melaatsheid de ergste. Haar ongeneeslijke en besmettelijke aard, en haar afschuwelijke uitwerking op haar slachtoffers, vervulden de dappersten met vrees. Onder de Joden werd ze beschouwd als een oordeel over de zonde, en werd daarom genoemd "de gesel", "de vinger Gods." Diep ingevreten, onuitwisbaar, dodelijk, werd ze beschouwd als een symbool der zonde. GG 213 4 Door de rituële wet werd de melaatse onrein verklaard. Wat hij ook aanraakte, was onrein. De lucht was bedorven door zijn adem. Als iemand, die reeds gestorven was, werd hij uit de woningen der mensen verbannen. Iemand, die verdacht werd de ziekte te hebben, moest zich melden bij de priesters, die zijn geval onderzochten en dienaangaande beslisten. Werd hij melaats verklaard, dan werd hij afgezonderd van zijn gezin, van de ver-gadering van Israël afgesneden, en gedoemd enkel om te gaan met diegenen, die dezelfde ziekte hadden. Zelfs met koningen en heersers werd geen uitzondering gemaakt. Een vorst, die het slachtoffer werd van deze vreselijke ziekte, moest de scepter neerleggen en werd uit de samenleving gestoten. GG 213 5 Verwijderd van allen, die hem lief en dierbaar waren, moest de melaatse de vloek van zijn ziekte dragen. Hij was genoodzaakt zijn eigen ellende luid te verkondigen, zijn kleren te scheuren en alarm te maken, allen waarschuwend om zijn besmettende aanwezigheid te ontvluchten. De roep: "Onrein! Onrein!" klagend door de eenzame uitgestotene uitgeroepen, was een signaal, dat met vrees en afschuw werd gehoord. GG 214 1 In het gebied, waar Christus Zijn dienstwerk deed, waren velen van deze lijders en als het nieuws van Zijn arbeid hun ter ore komt, is er een, in wiens hart een klein vonkje van het geloof begint te gloeien. Kon hij tot Jezus gaan, dan zou genezing voor hem best mogelijk zijn. Maar hoe kan hij Jezus vinden? Hoe kan hij met de Heelmeester in contact komen, gedoemd als hij is tot een voortdurende afzondering? En zal Christus hem genezen? Zal Hij niet, evenals de Farizeën, en zelfs als de dokters, hem vervloeken en hem waarschuwen om de omgeving der mensen te ontvluchten? GG 214 2 Hij denkt aan alles wat hem van Jezus verteld is. Niet één, die Zijn hulp gezocht heeft, is weggezonden. De ongelukkige besluit de Heiland te gaan zoeken. GG 214 3 Hoewel hij in de steden niet mag komen, bestaat de mogelijkheid, dat hij Hem treft op een of ander afgelegen pad in de nabijheid van de bergwegen, ofwel wanneer Hij buiten de steden de scharen onderwijst. De moeilijkheden zijn groot, maar dit is zijn enige hoop. GG 214 4 Van verre staande, vangt de melaatse enkele woorden van de lippen van de Heiland op. Hij ziet Hem Zijn hard leggen op de zieken. Hij ziet de lamme, de blinde, de kreupele, en zij die reeds aan verschillende ziekten stervende zijn, in gezondheid opstaan, God lovende voor hun genezing. Zijn geloof groeit. Steeds dichter en dichter waagt hij zich in de nabijheid van de luisterende menigte. Al de beperkende bepalingen, die hem zijn opgelegd, de veiligheid van de mensen, de vrees, waarmee allen hem aanzien -- dat alles is ineens vergeten. Hij denkt enkel aan de zalige hoop om genezen te worden. Hij biedt een afschuwelijke aanblik. De ziekte heeft zijn gelaat hier en daar weggevreten en zijn gehele uiterlijk is walgingwekkend. Wanneer de mensen hem zien, wijken ze ontzet achteruit. In hun angst verdringen ze elkaar, om toch maar niet met hem in aanraking te komen. GG 214 5 Sommigen willen hem verhinderen om Jezus te naderen, maar tevergeefs. Hij ziet noch hoort hen. Geheel hun vertoon van afschuw deert hem niet. Hij ziet enkel de Zoon van God, hij hoort enkel de stem, die het leven geeft aan de stervenden. Wanneer hij Jezus genaderd is, werpt hij zich aan Zijn voeten met de kreet: "Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen" (Mattheus 8:2). Jezus antwoordt: "Ik wil, word gereinigd", en legde Zijn hand op hem (vers 3). GG 215 1 Onmiddellijk gaat er een verandering over de melaatse. Zijn bloed wordt gezond, zijn zenuwen gevoelig, zijn spieren stevig. De onnatuurlijk witte, geschilferde huid, eigen aan de melaatsen, verdwijnt; en zijn vlees wordt als het vlees van een klein kind. GG 215 2 Zouden de priesters de feiten vernemen aangaande de genezing van de melaatse, dan zou hun haat ten opzichte van Christus oorzaak kunnen zijn van een oneerlijke uitspraak. Jezus wilde dat een onpartijdige beslissing zou genomen worden. Hij verzocht derhalve de man om niemand iets van de genezing te vertellen, maar zich zonder uitstel met een offer in de tempel te vertonen, alvorens geruchten aangaande het wonder zich zouden verspreiden. GG 215 3 Alvorens de priesters zo'n offerande konden aannemen, werd van hen geëist degene, die het offer bracht, te onderzoeken om zijn volkomen herstel vast te stellen. Dit onderzoek vond plaats. De priesters, die de melaatse man tot verbanning hadden veroordeeld, constateerden zijn genezing. De man werd aan zijn gezin en de maatschappij teruggegeven. Vanzelfsprekend beschouwde hij de gezondheidsverklaring als een kostbaar bezit. Hij verheugde zich in de bloei van zijn mannelijke kracht en in de wederopname in zijn gezin. Ondanks de waarschuwing van Jezus, kon hij het feit van zijn genezing niet langer verbergen, en zo verkondigde hij overal vol lof de macht van Degene, Die hem genezen had. GG 215 4 Toen deze man tot Jezus kwam, was hij "vol melaatsheid". Haar dodelijk gif was door zijn gehele lichaam verspreid. De discipelen trachtten hun Meester te beletten hem aan te raken; want die een melaatse aanraakte, werd zelf onrein. Maar toen Hij Zijn hand op de melaatse legde, werd Jezus daardoor niet besmet. De melaatsheid was weggenomen. Zo is het ook met de melaatsheid der zonde -- diep ingevreten, dodelijk, onmogelijk gereinigd te worden door menselijke kracht. "Het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en striemen, en etterbuilen" (Jesaja 1 :5, 6). Maar Jezus gekomen zijnde in de gedaante eens mensen, krijgt de besmetting niet. Zijn tegenwoordigheid hield genezende kracht in voor de zondaar. Wie ook aan Zijn voeten wil vallen, in het geloof zeg gende: "Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen", zal het antwoord horen: "Ik wil, word gereinigd." GG 216 1 In sommige genezingsgevallen verleende Jezus niet altijd direct de gevraagde zegen. Maar in geval van melaatsheid werd, zodra de bede was gedaan, de zegen geschonken. Wanneer we om aardse zegeningen bidden, kan het antwoord op ons gebed op zich laten wachten, of wel geeft God iets anders, dan wij gevraagd hadden; maar dat is niet het geval, wanneer wij om verlossing van zonde bidden. Het is Zijn wil ons van zonde te reinigen, ons tot Zijn kinderen te maken, en ons in staat te stellen een heilig leven te leven. Christus "heeft Zichzelve gegeven voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader". "En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben" (Galaten 1 : 4; 1 Johannes 5 : 14, 15). GG 216 2 Jezus zag op de wanhopigen en bedrukten van hart, wier hoop de bodem was ingeslagen, en die met aardse geneugten het verlangen der ziel zochten te bevredigen, en Hij nodigde allen uit om in Hem rust te vinden. GG 216 3 Vol mededogen vraagt Hij de zwoegende mensen: "Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen" (Matth.11:29). GG 216 4 In deze woorden sprak Christus tot ieder menselijk wezen. Of zij het weten, of niet, maar allen zijn vermoeid en belast Allen gaan gebukt onder lasten, die Christus alleen kan wegnemen. De zwaarste last, die wij dragen, is de last der zonde. Zouden we aan onszelven worden overgelaten om deze last te dragen, we zouden er onder bezwijken. Maar Hij, Die geen zonde gedaan heeft, heeft onze plaats ingenomen. "De Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen" (Jesaja 53:6). GG 216 5 Hij heeft de last van onze schuld gedragen. Hij wil de druk op onze moede schouders wegnemen. Hij wil ons rust geven. Ook wil Hij de last van zorg en verdriet op Zich nemen. Hij nodigt ons uit om al onze zorgen op Hem te leggen; want Hij draagt ons op Zijn hart. GG 219 1 De Oudere Broeder van ons ras staat bij de eeuwige troon. Hij schouwt op elke ziel, die zijn gelaat naar Hem als de Heiland wendt. Hij weet door ervaring wat de zwakheden der mensheid zijn, wat onze gebreken zijn, en waar de kracht van onze verzoekingen ligt; want Hij "is in alle dingen, gelijk als wij, verzocht geweest, doch zonder zonde" (Hebreën 4: 15). Ook over u, sidderend mensenkind Gods, waakt Hij. Zijt gij verzocht? Hij zal u bevrijden. Zijt gij zwak? Hij zal u sterken. Zijt gij onwetend? Hij zal u licht geven. Zijt gij gewond? Hij zal u genezen. De Heere "telt het getal der sterren"; en nochtans "geneest Hij de gebrokenen van hart, en verbindt hen in hun smarten" (Psalm 147 : 4, 3). GG 219 2 Welke uw angsten en beproevingen ook mogen zijn, legt uw geval aan de Heere voor. Uw geest zal gesterkt worden om te volharden. De weg zal voor u geopend worden om uzelve los te maken uit uw verwikkelingen en moeilijkheden. Hoe zwakker en hulpelozer gij uzelven gevoelt, des te sterker zult gij worden in Zijn kracht. Hoe zwaarder uw lasten, des te gezegender is de rust, wanneer gij ze op uw Lastdrager legt. GG 219 3 Omstandigheden kunnen scheiding brengen tussen vrienden; de rusteloze wateren van de wijde oceaan mogen golven tussen ons en hen. Maar geen omstandigheden, geen afstand kunnen ons scheiden van de Heiland. Waar we ons ook mogen bevinden, Hij is aan onze rechterhand, om te ondersteunen, staande te houden, te schragen, te bemoedigen. Groter dan de liefde van een moeder voor haar kind, is Christus' liefde voor Zijn ver-losten. Het is ons voorrecht in Zijn liefde te blijven; te zeggen: "Ik zal op Hem betrouwen, want Hij gaf Zijn leven voor mij." Menselijke liefde kan veranderen; maar Christus' liefde kent geen verandering. Wanneer we tot Hem om hulp roepen, is Zijn hand uitgestrekt om ons te redden. GG 219 4 "Bergen zullen wijken, En heuvelen wankelen; Maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, En het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, Zegt de Heere, uw Ontfermer." (Jesaja 54 :10) ------------------------Hoofdstuk 28--Genezing der ziel GG 220 1 Velen van hen, die tot Jezus om hulp kwamen, hadden zichzelven ziekte op de hals gehaald; nochtans weigerde Hij niet hen te genezen. En wanneer kracht van Hem op deze zielen overging, werden ze van zonde overtuigd, en velen werden genezen niet alleen van hun lichamelijke ziekten, maar ook van hun zielsziekten. GG 220 2 Tot dezen behoorde ook de verlamde van Kapernaum. Evenals de melaatse, had deze verlamde alle hoop op herstel verloren. Zijn ziekte was het gevolg van een zondig leven, en zijn lijden werd nog verbitterd door wroeging. Tevergeefs had hij zich gewend tot de Farizeën en dokters om hulp; zij verklaarden hem ongeneeslijk, betichtten hem een zondaar te zijn, en verkondigden, dat hij zou sterven onder de wrake Gods. GG 220 3 De verlamde man was diep wanhopig geworden. Dan hoorde hij van de werken van Jezus. Anderen, even zondig en hulpeloos als hij, waren genezen geworden, en dit bemoedigde hem, dat ook hij herstel van gezondheid zou kunnen krijgen, indien men hem tot de Heiland zou brengen. Maar zijn hoop werd wankel, wanneer hij de oorzaak van zijn ziekte bedacht, toch echter kon hij de mogelijkheid van herstel niet verwerpen. Zijn groot verlangen was, bevrijd te worden van de last der zonde. Hij hunkerde er naar om Jezus te zien, en de verzekering van zondevergeving, alsmede de vrede des hemels te ontvangen. Dan zou hij er in berusten te leven of te sterven, al naar gelang van Gods wil. GG 220 4 Er was geen tijd te verliezen; reeds droeg zijn verzwakt lichaam de kentekenen van de dood. Hij smeekte zijn vrienden hem op zijn beddeke naar Jezus te dragen, en daar gingen deze volgaarne op in. Maar zo dicht was de menigte, die zich in en om het huis, waar de Heiland was, had verzameld, dat het onmogelijk was voor de zieke man en zijn vrienden om Hem te benaderen, of zelfs binnen het bereik van Zijn stem te komen. Jezus leerde in het huis van Petrus. Volgens hun gewoonte waren Zijn discipelen dicht om Hem heen geschaard, "en er zaten Farizeën en leraars der wet, die van alle vlekken van Galilea, en Judea, en Jeruzalem gekomen waren" (Lukas 5 :17). Velen van hen waren als spionnen gekomen, zoekende Jezus te kunnen beschuldigen. Daaromheen verdrong zich de zo gevarieerde menigte, de hunkerende, de eerbied betonende, de nieuwsgierige, de ongelovige. Tal van nationaliteiten en alle klassen der maatschappij waren tegenwoordig. "En de kracht des Heeren was er om hen te genezen" (Lukas 5 : 17). De Geest des levens broedde over de vergaderden, maar Farizeën en wetgeleerden onderscheidden Zijn aanwezigheid niet. Zij hadden daaraan geen behoefte en de genezing was niet voor hen. "Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld; en rijken heeft Hij ledig weggezonden" (Lukas 1 :53). GG 221 1 Steeds en steeds opnieuw probeerden zij, die de lamme droegen, door de menigte heen te dringen, maar tevergeefs. In onuitsprekelijke angst zag de zieke om zich heen. Hoe kon hij de hoop laten varen, wanneer die zo vurig verlangde hulp zo nabij was. Op zijn aanwijzing droegen zijn vrienden hem naar het dak van het huis, en dit openbrekende lieten ze hem daardoor zakken tot voor de voeten van Jezus. GG 221 2 Het gesprek werd onderbroken. De Heiland schouwde op het indroeve gelaat en zag de smekende ogen op Hem gericht. Hoe goed kende Hij het verlangen van die zwaarbelaste ziel. Het was Christus, Die zijn geweten had wakker geschud, toen hij nog thuis was. Toen hij berouw had over zijn zonden, en geloofde in de macht van Jezus om hem te genezen, had de genade van de Heiland zijn hart gezegend. Jezus had het eerste lichtstraaltje des geloofs tot een overtuiging zien worden, dat Hij de enige helper was voor de zondaren, en had die zien sterker worden met elke poging om Hem te benaderen. Het was Christus, die de ellendige tot Zich had getrokken. Nu, met woorden, die de luisteraar als muziek in de oren klonken, zei de Heiland: "Zoon, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven" (Mattheus 9:2). GG 221 3 De last van de schuld wordt van de ziel van de zieke weggenomen. Hij kan niet twijfelen. Christus' woorden openbaren Zijn macht om in de harten te lezen. Wie kan Zijn macht om zonden te vergeven, loochenen? Hoop komt in de plaats van wanhoop; en blijdschap voor neerdrukkende somberheid, ‘s Mans lichamelijk leed is verdwenen en zijn gehele wezen heeft een verandering ondergaan. Niet verder vragend, ligt hij daar in een vredig zwijgen, te gelukkig om een woord te uiten. GG 222 1 Velen aanschouwden met ademloze belangstelling elk onderdeel van deze vreemde handeling. Velen voelden dat Christus' woorden tot hen als een uitnodiging waren gericht. Behoorden ook zij niet tot de zielszieken uit hoofde van hun zonden? Koesterden ook zij niet het verlangen van hun last bevrijd te worden? GG 222 2 Maar de Farizeën, vrezende hun invloed op de massa te verliezen, overdachten in hun harten: "Wat spreekt Deze aldus godslasteringen? Wie kan de zonden vergeven dan alleen God?" (Markus 2:7). Zijn blikken op hen richtend, waarvoor zij lafhartig terugdeinsden, zei Jezus: "Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten? Want wat is lichter te zeggen: De zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? Doch dat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven", zeide Hij tot de geraakte: "Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis" (Mattheus 9 : 4--6). GG 222 3 Toen gebeurde het, dat hij, die op een draagbaar tot Jezus was gedragen, met de lenigheid en de kracht der jeugd oprees op zijn voeten. En "terstond stond hij op, en het beddeken opgenomen hebbende, ging hij uit in aller tegenwoordigheid; zodat zij zich allen ontzetten, en verheerlijkten God, zeggende: Wij hebben nooit zulks gezien" (Markus 2 : 12). GG 222 4 Niets minder dan scheppende macht was er nodig om aan dat verzwakte lichaam de gezondheid terug te geven. Dezelfde stem, die sprekende het leven gaf aan de mens, geschapen uit het stof der aarde, had sprekende het leven gegeven aan de stervende verlamde. En dezelfde kracht, die het leven gaf aan het lichaam, had het hart vernieuwd. Hij, Die bij de schepping "sprak, en het was er," Die "gebood, en het stond er" (Psalm 33 : 9), had door Zijn spraak het leven gegeven aan de ziel, dood in misdaden en zonden. De genezing van het lichaam was een getuigenis van de kracht, die het hart had vernieuwd. Christus verzocht de verlamde op te staan en te lopen, "opdat gij moogt weten," zo zei Hij, "dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven." GG 222 5 De verlamde vond in Christus genezing, niet enkel voor de ziel, maar ook voor het lichaam. Wat hij eerst nodig had, was de gezondheid der ziel, wilde hij de genezing van het lichaam waarderen. Alvorens de lichamelijke ziekte genezen kon worden, moest Christus eerst de geest verlichten en de ziel van zonde reinigen. Deze les moet men niet over het hoofd zien. GG 223 1 Er zijn heden duizenden, lijdende aan een lichamelijke ziekte, die, evenals de verlamde, hunkeren naar de boodschap: "Uw zonden zijn u vergeven." De zondelast, met zijn onrust en onbevredigde verlangens, is de basis van hun ziekten. Zij kunnen geen hulp erlangen, tenzij ze gaan tot de Heelmeester der ziel. De vrede, die Hij alleen kan verschaffen, zal aan de geest de kracht, en aan het lichaam de gezondheid teruggeven. GG 223 2 De uitwerking op de mensen door de genezing van de verlamde, was alsof de hemel zich opende en de heerlijkheid van een betere wereld openbaarde. Toen de man, die genezen was, door de menigte heen ging, bij iedere stap God lovende, en zijn bed dragende, alsof dat zo licht was als een veertje, maakten de mensen overal plaats voor hem, en hem met verwondering en verbazing aanstarende, fluisterden ze onder elkaar: "Wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien" (Lukas 5 : 26). GG 223 3 In het huis van de verlamde heerste grote vreugde, toen hij in zijn gezin terugkeerde, met gemak het bed dragende, waarop hij even tevoren heel voorzichtig uit hun midden was weggedragen. Zij stonden om hem heen met tranen van blijdschap en konden hun ogen nauwelijks geloven. Hij stond voor hen in zijn volle mannelijke kracht. Die armen, die zij krachteloos hadden gezien, gehoorzaamden nu direct aan zijn wil. Het vlees, dat eerst slap en loodkleurig was, zag er nu fris en blozend uit. Hij liep met een ferme, lenige stap. Blijdschap en hoop stonden te lezen op alle trekken van zijn gelaat; en een uitdrukking van reinheid en vrede was in de plaats gekomen van de kentekenen van zonde en ellende. Blijde lofzangen klonken op in dat gezin, en God was verheerlijkt door Zijn Zoon, Die aan de wanhopige hoop, en aan de geslagene levenskracht had teruggegeven. Deze man en zijn gezin waren bereid hun leven voor Jezus te geven. Geen twijfel verduisterde hun geloof, geen ongeloof bezoedelde hun trouw aan Hem, Die in die droeve familiekring licht had gebracht. GG 223 4 "Loof de Heere, mijn ziel, En al wat binnen in mij is, Zijn heilige Naam. Loof de Heere, mijn ziel, En vergeet gene van Zijn weldaden; Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest; Die uw leven verlost van het verderf;.... Uw jeugd vernieuwt als eens arends. De Heere doet gerechtigheid En gerichten al degenen, die onderdrukt worden Hij doet ons niet naar onze zonden, En vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden.... Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, Ontfermt Zich de Heere over degenen, die Hem vrezen. Want Hij weet, wat maaksel wij zijn; Gedachtig zijnde, dat wij stof zijn." (Psalm 103:1--14) GG 224 1 "En er is te Jeruzalem, aan de Schaapspoort, een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters" (Johannes 5:2, 3). GG 224 2 Op bepaalde tijden werden de wateren van deze plas bewogen, en algemeen geloofde men, dat dit geschiedde door bovennatuurlijke krachten, en dat, wie het eerst na de beroering van het water er in kwam, genezen zou worden van welke ziekte ook, die hij mocht hebben. Honderden lijders bezochten de plaats, maar zo groot was de menigte wanneer het water in beroering kwam, dat ze vooruit drongen, en mannen, vrouwen en kinderen, die zwakker waren dan zij, onder de voet liepen. Velen konden niet in de nabijheid van het badwater komen. Menigeen, die daarin geslaagd was, stierf aan de rand van het bad. Men had rondom de plek schuilplaatsen gebouwd, zodat de zieken enigszins beschermd waren tegen de hitte van de dag en de kilte van de nacht. Sommigen brachten in deze plaatsen de nacht door, en sleepten zich dag in, dag uit naar de kant van het water, vergeefs hopend op herstel. GG 224 3 Jezus was te Jeruzalem. Op Zijn eenzame wandeling, ogenschijnlijk mediterend en in gebed, kwam Hij bij het badwater. Hij zag de ongelukkige stumpers, uitziende naar hetgeen zij beschouwden als hun enige kans op genezing. Hij hunkerde er naar Zijn geneeskracht uit te oefenen en elke lijder gezond te maken. Maar het was Sabbat. Velen gingen op naar de tempel om te aanbidden, en Hij wist dat zo'n genezing veroorzakende daad zó het vooroordeel van de Joden zou opwekken, dat Zijn werk daardoor verkort zou worden. GG 225 1 Maar de Heiland zag daar een meer dan ellendig geval. Het betrof een man, die al acht en dertig jaren verlamd was geweest. Zijn ziekte was grotendeels het gevolg van zijn eigen slechte gewoonten, en werd beschouwd als een oordeel Gods. Alleen en zonder vrienden, zich afgesneden gevoelend van Gods genade, had de zieke lange jaren van ellende doorgemaakt. Ten tijde dat verwacht werd dat het water beroerd zou worden, wilden degenen, die medelijden hadden met zijn hulpeloosheid, hem wel naar de portieken dragen. Maar op het gunstige moment had hij niemand om hem erin te helpen. Hij had de golfslag van het water gezien, maar was er nooit in geslaagd om verder te komen dan tot de rand. Anderen, sterker dan hij, waren er vóór hem ingedompeld. De arme, ongelukkige lijder was niet in staat met succes de strijd aan te binden tegen de duwende, opdringende zelfzuchtige mensenmassa. Zijn volhardende pogingen om dit ene doel te bereiken, en zijn vurig verlangen en aanhoudende teleurstellingen, sloopten wat hem aan krachten nog restte. GG 225 2 De zieke man lag op zijn mat, en liet af en toe zijn blikken over het water gaan, toen een liefdevol, medelijdend gelaat zich over hem heen boog, en de woorden: "Wilt gij gezond worden?" ineens al zijn aandacht hadden. De hoop welde op in zijn hart. GG 225 3 Hij voelde, dat hij op een andere manier hulp zou krijgen. Maar dat vonkje van bemoediging was al gauw weer uitgedoofd. Hij bedacht hoe vaak hij al geprobeerd had, het water te bereiken, en nu was er weinig kans, in het leven te blijven tot het water weer beroerd zou worden. Hij keerde zich vermoeid af, zeggende: "Heere, ik heb geen mens om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt." GG 225 4 Jezus verzocht hem: "Sta op, neem uw beddeken op, en wandel" (Johannes 5:6--8). Opnieuw met hoop bezield, ziet de kranke op Jezus. De uitdrukking van Zijn gelaat, het geluid van Zijn stem, onderscheiden zich zo van anderen. Het is alsof van Zijn aanwezigheid reeds liefde en kracht uitgaan. Het geloof van de lamme klemt zich vast aan het woord van Christus. Zonder aarzelen dwingt hij zijn wil om te gehoorzamen, en als hij dat doet, reageert zijn gehele lichaam daarop. GG 226 1 Elke zenuw en spier wordt met nieuw leven doortrild en zijn verlamde ledematen gaan zich gezond bewegen. Opspringend op zijn voeten, wandelt hij voort met een vaste, lenige stap, God lovende en zich verheugend in zijn herkregen levenskracht. GG 226 2 Jezus had de verlamde helemaal niet gesproken over goddelijke hulp. De man zou gezegd kunnen hebben: Heere, indien Gij wilt, maak mij gezond, ik zal Uw woord gehoorzamen. Hij had ook ineens kunnen gaan twijfelen, om aldus zijn enige kans op genezing te verspelen. Maar neen, hij geloofde Christus' woord, geloofde, dat hij gezond gemaakt was; ogenblikkelijk deed hij de poging, en God gaf hem de kracht; hij wilde lopen, en hij liep. Handelend op het woord van Christus, was hij genezen. GG 226 3 Door de zonde zijn we gescheiden van het leven Gods. Onze geest is verlamd. Van onszelven zijn we niet meer capabel om een heilig leven te leven, dan de gebrekkige man capabel was om te lopen. Velen zijn zich hun hulpeloosheid bewust; zij hunkeren naar dat geestelijk leven, dat hen in harmonie zal brengen met God, en zij doen hun best om dat te bereiken. Maar het is alles tevergeefs. Wanhopig roepen zij uit: "Ik, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (Romeinen 7:24). Laten deze moedeloze, worstelende zielen hun ogen opheffen. De Heiland buigt Zich over de gekochte door Zijn bloed en zegt met onuitsprekelijke tederheid en medelijden: "Wilt gij gezond worden?" Hij vraagt u op te staan in gezondheid en vrede. Wacht niet op het gevoel, dat gij genezen zijt. Geloof het woord van de Heiland. Breng uw wil in harmonie met Christus. Wil Hem dienen, en wanneer gij dat doet naar Zijn woord, zult ge kracht ontvangen. Waarin ook de verkeerde praktijk, de voornaamste hartstocht bestaat, die door een lang koesteren zowel de ziel als het lichaam aan banden legt, Christus kan en wil verlossing schenken. Hij wil het leven toedienen aan de ziel, die "dood is door de misdaden" (Efeze 2:1). Hij wil de gevangene vrijmaken, die gebonden is door zwakheid en tegenslag en de ketenen der zonde. GG 226 4 Het zondegevoel heeft de bronnen des levens vergiftigd. Maar Christus zegt: Ik wil uw zonde wegnemen; Ik wil u vrede geven. Ik heb u gekocht met Mijn bloed. Gij behoort Mij toe. Mijn genade zal uw verzwakte wil versterken; uw wroeging over de zonde zal Ik wegnemen. GG 226 5 Wanneer verzoekingen u overvallen, wanneer moeiten en zorgen u omringen, wanneer, terneergeslagen en ontmoedigd, gij de wanhoop ten prooi wordt, zie dan op Jezus, en de duisternis, die u omringt, zal verdreven worden door de schitterende glans van Zijn tegenwoordigheid. Wanneer de zonde worstelt om meester over uw ziel te worden, en het geweten bezwaart, zie dan op de Heiland. Zijn genade is voldoende om de zonde te overwinnen. Laat uw dankbaar hart, nog door onzekerheid gekweld, zich tot Hem wenden. Leg beslag op de hoop, die u wordt voorgesteld. Christus wacht om u in Zijn gezin op te nemen. Zijn kracht zal uw zwakheid te hulp komen; Hij zal u stap voor stap leiden. Leg uw hand in de Zijne en laat Hem uw Leidsman zijn. GG 227 1 Heb nooit het gevoel, dat Christus heel ver weg is. Hij is altijd nabij. Hij omringt u met Zijn liefdevolle aanwezigheid. Zoek Hem als iemand, die verlangt door u gevonden te worden. Het is Zijn verlangen, dat gij niet enkel Zijn kleed aanraakt, maar dat gij in voortdurende gemeenschap met Hem wandelt. GG 227 2 Het Loofhuttenfeest was juist afgelopen. De priesters en rabbi's te Jeruzalem, plannen smedend tegen Jezus, waren daarin verijdeld geworden, en toen de avond viel, "ging een iegelijk heen naar zijn huis. Jezus ging naar de Olijfberg" (Johannes 7 : 53; 8:1). GG 227 3 Van de drukte en het lawaai der stad, van de mensenmassa's en de verraderlijke rabbi's, wendde Jezus Zich af om de rust te zoeken onder de olijfbomen, waar Hij alleen met God kon zijn. Maar in de vroege morgen keerde Hij naar de tempel terug; en toen de mensen zich om Hem vergaderden, ging Hij ergens zitten om hen te leren. GG 227 4 Maar dat werd spoedig onderbroken. Enige Farizeën en Schriftgeleerden naderden Hem, met zich meesleurende een dodelijk beangste vrouw, die zij met harde, luide stemmen beschuldigden van overtreding van het zevende gebod. Haar voortduwend tot in de nabijheid van Jezus, zeiden ze met een gehuicheld eerbetoon: "Meester! deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande. En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij?" (Johannes 8:4,5). GG 227 5 Achter hun voorgewende eerbied, was een sluw complot tot Zijn ondergang verborgen. Zou Jezus de vrouw vrijspreken, dan kon Hij beschuldigd worden, de wet van Mozes te verachten. Zou Hij haar des doods schuldig verklaren, dan konden bij de Romeinen beschuldigingen tegen Hem worden ingébracht, dat Hij Zich een autoriteit toeëigende, die alleen hun toekwam. GG 228 1 Jezus liet Zijn blikken gaan over het toneel -- het bevende slachtoffer in haar schaamte, de harde gezichten van de hoogwaardigheidsbekleders, waarop geen sprankje van menselijk medegevoel te lezen stond. Helemaal geen blijk gevend, dat Hij de vraag gehoord had, bukte Hij Zich voorover, en Zijn ogen op de grond gericht houdend, begon Hij in het zand te schrijven. GG 228 2 Ongeduldig over Zijn treuzelen en schijnbare onverschilligheid, kwamen de beschuldigers nog meer naderbij, opdat de aangelegenheid temeer Zijn aandacht zou hebben. Maar toen hun ogen, de blikken van Jezus volgend, op de grond voor Zijn voeten gericht werden, zwegen zij stil. Daar, vlak voor hen neergeschreven, stonden de schuldige verborgenheden van hun eigen leven. GG 228 3 Zich opheffend en de samenspannende oudsten aanziende, zei Jezus: "Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst de steen op haar" (vers 7). En Zich nogmaals neerbuigend, ging Hij door met schrijven. GG 228 4 Hij had de Mozaïsche wet niet terzijde geschoven, en evenmin inbreuk gemaakt op de autoriteit van Rome. De beschuldigers waren verslagen. Het kleed van voorgewende heiligheid was van hen weggenomen en nu stonden zij daar, schuldig en veroordeeld, in tegenwoordigheid van oneindige reinheid. Beangst dat de verborgen zonden van hun eigen leven aan de menigte zouden ontdekt worden, slopen zij weg met gebogen hoofd en neerge-slagen ogen en lieten hun slachtoffer in de hoede van de medelijdende Heiland. GG 228 5 Jezus stond op, en de vrouw aanziende, zei Hij: "Waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld? En zij zeide: Niemand, Heere; en Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer" (verzen 10, 11). GG 228 6 De vrouw had voor Jezus gestaan met de angst in haar hart Zijn woorden: "Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst de steen op haar", hadden in haar oren als een doodvonnis geklonken. Zij durfde haar ogen niet op het gelaat van de Heiland te richten, maar wachtte gelaten haar vonnis af. Vol verbazing zag ze, dat haar beschuldigers wegslopen stom van verwarring; toen hoorde ze die hoopvolle woorden: "Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer." Haar hart werd diep bewogen, en zich aan de voeten van Jezus werpende, snikte ze kaar grote dankbaarheid uit en beleed onder bittere tranen haar zonden. GG 229 1 Dit was voor haar het begin van een nieuw leven, een leven van reinheid en vrede, aan God gewijd. In het oprichten van deze gevallen ziel, deed Jezus een groter wonder dan in het genezen van de meest ernstige lichamelijke ziekte; Hij genas de geestelijke ziekte, die tot de eeuwige dood voert. Deze berouwvolle vrouw werd een van Zijn trouwste volgelingen. Met zelfverloochenende liefde en toewijding toonde zij haar dankbaarheid voor Zijn vergevende genade. De wereld had voor deze gevallen vrouw alleen verachting; maar Hij, Die zonder zonde is, had medelijden met haar zwakheid en reikte haar de helpende hand. Terwijl de huichelachtige Farizeën haar beschuldigden, zei Jezus haar: "Ga heen, en zondig niet meer." GG 229 2 Jezus kent de omstandigheden van iedere ziel. Hoe groter de schuld is van de zondaar, des te meer heeft hij de Heiland nodig. Zijn hart vol goddelijke liefde en sympathie voelt zich het meest aangetrokken tot diegene, die het ergst verstrikt is in de banden van de vijand. Met Zijn eigen bloed heeft Hij het losgeld voor de mensheid betaald. GG 229 3 Jezus wil niet dat zij, die tegen zulk een prijs gekocht zijn, de speelbal worden van ‘s vijands verzoekingen. Hij wil niet dat we overwonnen worden en ter verderving gaan. Hij, die in de leeuwenkuil de muil der leeuwen sloot, en met Zijn getrouwe getuigen in de vurige oven wandelde, is even bereid om ten onze gunste te werken en elk kwaad in onze natuur tot onderwerping te brengen. Heden staat Hij aan het altaar der genade, om voor God de gebeden te brengen van diegenen, die Zijn hulp zoeken. Geen wenende, bedroefde ziel stuurt Hij terug. Rijkelijk wil Hij vergiffenis schenken aan allen, die tot Hem komen om vergeving en herstel. Hij vertelt ook niemand, wat Hij zou kunnen openbaren, maar iedere sidderende ziel vraagt Hij om moed te scheppen. Wie wil, kan zich op Gods kracht verlaten en vrede met Hem sluiten, en Hij zal vrede geven. GG 229 4 De zielen, die zich tot Hem om hulp wenden, verheft Jezus boven beschuldiging en lastering. Geen mens en geen boze engel kan deze zielen in staat van beschuldiging stellen. Christus verbindt hen met Zijn eigen goddelijk-menselijke natuur. Zij staan naast Hem, Die de zonden der wereld gedragen heeft, in het licht, dat afstraalt van Gods troon. GG 230 1 Het bloed van Jezus Christus reinigt "van alle zonden" (1 Johannes 1 : 7). GG 230 2 "Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, Die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt" (Romeinen 8 : 33, 34). Christus liet zien, dat Hij over de winden en de golven, en over mensen, van duivelen bezeten, absolute macht had. Hij, Die de storm stilde en de woelige zee effen maakte, bracht door Zijn woord vrede aan de waanzinnige geesten, die onder de macht van Satan stonden. GG 230 3 In de Synagoge te Kapernaum sprak Jezus over Zijn taak om de slaven der zonde van hun banden te bevrijden. Zijn rede werd onderbroken door een kreet van angst. Een krankzinnige drong uit de mensen naar voren, roepende: "Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener! zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods." GG 230 4 Jezus berispte de duivel, "zeggende: Zwijg stil, en ga van hem uit. En de duivel, hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit, zonder hem iets te beschadigen" (Markus 1 : 24, 25; Lukas 4 : 34, 35). GG 230 5 De oorzaak van het leed van deze mens lag in zijn eigen leven. Als een vlinder tot het licht, zo voelde hij zich aangetrokken tot de genoegens der zonde, en hij had gedacht van zijn leven één groot carnavalsfeest te maken. Onmatigheid en lichtzinnigheid hadden de edele eigenschappen van zijn natuur verdorven, en Satan kreeg absolute macht over hem. Zelfverwijt kwam te laat. Terwijl hij gaarne rijkdom en genoegens opgeofferd zou hebben, om wederom in de bloei van zijn mannelijke kracht te komen, werd hij geheel en al een hulpeloos slachtoffer in de greep van de Boze. GG 230 6 In tegenwoordigheid van de Heiland, kwam in hem het verlangen op naar bevrijding; maar de duivel weerstond de kracht van Christus. Toen de man een beroep op Jezus wilde doen om geholpen te worden, legde de boze geest hem woorden in de mond en hij schreeuwde zijn angst uit. De bezetene voelde ten dele aan dat hij in de tegenwoordigheid was van Iemand, die hem kon verlossen; maar toen hij probeerde binnen het bereik van die machtige hand te komen, hield de wil van een ander hem tegen; de woorden van een ander werden door hem gesproken. GG 231 1 De strijd tussen de macht van Satan en zijn eigen verlangen naar bevrijding, was ontzettend. Het leek alsof de gekwelde man zijn leven zou verliezen in de worsteling met de vijand, die de bloei van zijn kracht had doen verflensen. Maar de Heiland sprak als een machthebbende en verloste de gevangene. De man, die door de duivel bezeten was geweest, stond voor de verbaasde mensen met de volle beschikking over zijn gehele wezen. Met een blijde stem loofde hij God voor deze bevrijding. In het oog, waarin zo pas nog het vuur der krankzinnigheid gloeide, lag nu de glans der intelligentie, en tranen van dankbaarheid welden daaruit op. GG 231 2 De mensen waren stom van verbazing. Zodra zij hun spraak herkregen, zeiden ze tot elkander: "Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook de onreine geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzaam zijn!" (Markus 1 : 27). GG 231 3 Velen zijn er heden, die net zo onder de macht van boze geesten staan, als indertijd de bezetene van Kapernaum. Allen, die zich bewust van Gods geboden afwenden, plaatsen zichzelven onder de macht van Satan. Menigeen laat zich in met het kwaad, denkende dat hij daarmede kan breken wanneer dat hem belieft; maar steeds meer en meer wordt hij daardoor aangetrokken, totdat hij ten slotte door een wil beheerst wordt, die sterker is dan de zijne. Hij kan zich aan die geheimzinnige kracht niet onttrekken. Verborgen zonden of verkeerde hartstocht maken van hem net zo'n hulpeloze gevangene als indertijd de bezetene van Kapernaum. Toch is zijn toestand niet hopeloos. God oefent geen macht uit over onze geest zonder onze bewilliging; maar een ieder is vrij om te kiezen, welke macht over hem zal heersen. Niemand is zo diep gezonken, niemand is zo ontaard, of hij kan verlossing vinden in Christus. De bezetene kon, inplaats van een gebed, enkel de woorden Satans spreken; maar het ongesproken beroep des harten werd gehoord. Geen kreet van een ziel in nood, al wordt die niet in woorden uitgedrukt, zal veronachtzaamd worden. Zij, die een verbond met God willen aangaan, worden niet aan de macht van Satan of aan de zwakheid van hun eigen wezen overgelaten. GG 232 1 "Zou ook een machtige de vangst ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen omkomen? Doch alzo zegt de Heere: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vangst des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten, en uw kinderen zal Ik verlossen" (Jesaja 49:24, 25). GG 232 2 Wonderlijk zullen de hervormingen zijn in hem, die in het geloof de deur zijns harten voor de Heiland opent. GG 232 3 Evenals de twaalf apostelen, ontvingen de zeventig discipelen, die later door Christus uitgezonden werden, bovennatuurlijke gaven als een zegel op hun zending. Toen zij hun werk verricht hadden, keerden ze vol blijdschap terug, zeggende: "Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen, in Uw Naam." Jezus antwoordde: "Ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen" (Lukas 10 : 17, 18). GG 232 4 Van toen aan zagen Christus' volgelingen op Satan als een overwonnen vijand. Op het kruis moest Jezus voor hen de overwinning behalen; Hij wilde dat zij die overwinning beschouwden als de hunne. "Ziet," zei Hij, "Ik geve u de macht om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u enigszins beschadigen" (Vers 19). GG 232 5 De onbegrensde macht van de Heilige Geest is de verdediging van iedere boetvaardige ziel. Niemand, die vol berouw in het geloof aanspraak maakt op Zijn bescherming, zal Christus onder ‘s vijands macht gebukt laten gaan. Zeer zeker is Satan een machtig schepsel; maar, Gode zij dank, wij hebben een machtige Heiland, Die de Boze uit de hemel heeft geworpen. Het is Satan welgevallig, wanneer we zijn macht verheerlijken. Waarom niet van Jezus gesproken? Waarom Zijn macht en Zijn liefde niet verheerlijkt? GG 232 6 De regenboog der belofte, die in de hemel de troon omcirkelt, is een eeuwig getuigenis dat "God de wereld alzo lief heeft, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Johannes 3 : 16). GG 232 7 Het is een getuigenis voor het universum dat God Zijn kinderen in de strijd met de boze, nooit zal verlaten. Hij verzekert ons van kracht en bescherming, zo lang als de troon zelve zal staan. ------------------------Hoofdstuk 29--Tot de dienst geroepen GG 233 1 Over het meer van Galilea breekt de morgenschemering, wanneer Jezus en Zijn discipelen aan land gaan na een stormachtige nacht op het water, en de opkomende zon begint haar zegenende stralen te werpen over land en zee. Maar wanneer zij op het strand staan, zien hun ogen een schouwspel, veel verschrikkelijker nog dan het door de storm bewogen meer. Van uit een verborgen plaats tussen de graven, rennen twee krankzinnigen op hen af, als wilden ze hen in stukken scheuren. Deze mannen zijn nog omhangen met gedeelten van hun ketenen, welke ze verbroken hebben toen ze aan hun opsluiting waren ontsnapt. Hun lichaam is op verschillende plaatsen tot bloedens toe gewond, door hun lange, verwarde haren gluren hun ogen, en met recht kan men zeggen dat ze niets menselijks meer hebben. Ze lijken veel meer op wilde dieren dan op mensen. GG 233 2 De discipelen en hun gezellen vluchten verschrikt weg, maar plotseling bemerken ze, dat Jezus niet bij hen is, en dan gaan ze terug om te zien waar Hij is. Hij staat nog op dezelfde plaats, waar ze Hem achterlieten. Hij, Die de storm stilde, Die tevoren Satan ontmoet en overwonnen heeft, vlucht niet voor deze demonen. Wanneer deze mannen, tandenknarsend en met schuim op de mond, op Hem afkomen, heft Jezus de hand op, die de golven tot bedaren heeft gebracht, en de mannen kunnen niet nader komen. Zij staan voor Hem, razend maar hulpeloos. GG 233 3 Met macht beveelt Hij de onreine geesten uit hen te komen. De ongelukkige mensen worden zich bewust dat Iemand nabij is, die hen kan verlossen van de kwellende demonen. Zij werpen zich aan de voeten van de Heiland om Hem genade te smeken, maar als ze hun mond openen, spreken daardoor de duivelen, roepende: "Jezus, Gij Zone Gods, wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor de tijd?" (Mattheus 8:29). De boze geesten worden gedwongen hun slachtoffers los te laten, en dan komt over deze bezetenen een wonderlijke verandering. Het licht dringt door in hun verstand. In hun ogen komt de glans der intelligentie. Hun gelaatsuitdrukking, zo lang misvormd naar het beeld van Satan, krijgt ineens zachte trekken, de bloedig verwonde handen worden rustig, en de mannen verheffen hun stem om God te loven. GG 234 1 Ondertussen zijn de demonen, uitgeworpen uit hun menselijke bewoningen, in de zwijnen getrokken, en drijven deze ter verderving. De zwijnenhoeders snellen weg om het nieuws te gaan vertellen, en dan loopt de hele bevolking uit om Jezus te zien. De twee bezetenen zijn de schrik van de streek geweest. Nu zien ze daar deze mannen, gekleed, geheel bij hun verstand, aan de voeten zitten van Jezus, luisterend naar Zijn woorden en de naam verheerlijkend van Hem, Die hen gezond gemaakt heeft. Maar zij, die dit wonderlijke toneel aanschouwen, verblijden zich niet. Het verlies van de zwijnen spreekt tot hen veel meer dan de bevrijding van deze gevangenen van Satan. Ontsteld verdringen ze zich om Jezus en verzoeken Hem van hen weg te gaan, waarin Hij toestemt, want Hij gaat aan boord van het schip om naar de overkant te varen. GG 234 2 Geheel verschillend zijn de gevoelens van de genezen bezetenen. Zij wensen in het gezelschap te blijven van hun Verlosser. In Zijn tegenwoordigheid voelen ze zich veilig voor de demonen, die hen zo lang gekweld en hun lichaamskrachten gesloopt hebben. Wanneer Jezus naar het schip gaat, blijven ze dicht in Zijn nabijheid, knielen aan Zijn voeten neer en vragen bij Hem te mogen blijven om naar Zijn woorden te luisteren. Maar Jezus verzoekt hun naar huis te gaan en daar te vertellen, welke grote dingen de Heere voor hen gedaan heeft. GG 234 3 Hier is een werk voor hen te doen -- naar een heidense omgeving te gaan en daar van de zegeningen te vertellen, die zij van Jezus hebben ontvangen. Het is hard voor hen, nu van de Heiland gescheiden te worden. Wanneer ze in aanraking komen met hun heidense landgenoten, zullen ze grote moeilijkheden ervaren. En hun lange afzondering van de samenleving schijnt hen voor deze arbeid ongeschikt te verklaren. Maar zodra Hij hen op hun plicht wijst, zijn ze bereid Hem te gehoorzamen. GG 234 4 Niet alleen vertelden zij in hun eigen gezin en omgeving van Jezus, maar ze gingen door geheel Decapolis en verkondigden overal Zijn macht om te verlossen, en hoe Hij hen bevrijd had uit het geweld der boze geesten. GG 237 1 Hoewel de bewoners van Gergesa Jezus niet ontvangen hadden, liet Hij hen toch niet in de duisternis, die zij zelven verkozen hadden. Toen zij Hem vroegen van hen weg te gaan, hadden ze Zijn woorden nog niet gehoord. Zij waren onwetend aangaande hetgeen ze verworpen hadden. Daarom deed Hij hun het licht toekomen door hen, naar wie ze zeker zouden luisteren. GG 237 2 Het was Satans oogmerk door de vernietiging van de zwijnen, de mensen van de Heiland af te wenden, en de prediking van het Evangelie in dat gebied te voorkomen. Maar juist die gebeurtenis bracht zo'n opschudding in de streek, als geen andere had kunnen veroorzaken, en leidde de aandacht op Christus. Hoewel de Heiland zelf wegging, bleven de mannen, die Hij genezen had, achter om van Hem te getuigen. Zij, die het medium waren geweest van de vorst der duisternis, werden nu kanalen des lichts, boodschappers van de Zone Gods. Toen Jezus naar Decapolis terugkeerde, stroomden de mensen naar Hem toe, en gedurende drie dagen hoorden duizenden uit de omgeving van dat gebied de boodschap der verlossing. GG 237 3 De twee genezen bezetenen waren de eerste zendelingen, die Jezus uitzond om het evangelie in de streek van Decapolis te verkondigen. Slechts een kort moment hadden deze mannen naar Zijn woorden geluisterd. Niet één prediking van Zijn lippen hadden hun oren ooit opgevangen. Ze konden de mensen niet onderwijzen zoals de discipelen, die dagelijks met Christus omgingen. Maar ze konden vertellen wat ze wisten; wat ze zelven van des Heilands macht gezien, en gehoord, en gevoeld hadden. Dat is, wat iedereen kan doen, wiens hart beroerd is door de genade Gods. Dit is het getuigenis, waarom onze Heere roept, en door welks gebrek de wereld ten onder gaat. GG 237 4 Het evangelie moet gebracht worden, niet als een dorre theorie, maar als een vitale kracht om het leven te veranderen. God wil dat Zijn dienstknechten het getuigenis uitdragen van het feit, dat door Zijn genade de mensen in het bezit kunnen komen van een karakter, gelijk dat van Christus en zich kunnen verheugen in de zekerheid van Zijn grote liefde. Hij wil, dat wij getuigen zullen van het feit, dat Hij niet eerder voldaan kan zijn, of allen, die de zaligheid aannemen, moeten opgenomen en hersteld zijn in hun hoge voorrechten als Zijn zonen en dochteren. GG 238 1 Zelfs degenen, wier gedragingen Hem bijzonder kwaad gedaan hebben, neemt Hij volgaarne aan. Wanneer ze berouw hebben, schenkt Hij hun Zijn goddelijke Geest, en zendt hen uit in de legerplaats der ontrouwen om daar Zijn genade te verkondigen. Zielen, die afgedaald zijn tot instrumenten van Satan, worden nog steeds, door de kracht van Christus, veranderd in boodschappers der gerechtigheid, en uitgezonden om te verkondigen wat grote dingen de Heere voor hen gedaan heeft, en hoe groot Zijn medelijden met hen was. GG 238 2 Toen de vrouw te Kapernaum genezen was door de aanraking in het geloof, verlangde Jezus van haar, de zegen, die ze ontvangen had, ruchtbaar te maken. De gaven, die het evangelie biedt, moeten niet tersluiks verkregen worden, of een heimelijke blijdschap teweeg brengen. GG 238 3 "Gij zijt Mijn getuigen, spreekt de Heere, Dat Ik God ben" (Jesaja 43 :12). GG 238 4 Onze belijdenis van Zijn trouw is het door de Hemel verkoren middel om Christus aan de wereld te openbaren. Wij moeten op Zijn genade heenwijzen, waarvan gesproken hebben de heilige mannen van ouds; maar wat het meest zal inslaan, is het getuigenis van ons persoonlijk beleven. We zijn Gods getuigen, wanneer we in onszelven openbaren de werking van een macht, die goddelijk is. Een ieder persoonlijk leidt een leven, dat zich onderscheidt van alle anderen, en heeft een ervaring, die wezenlijk van de hunne verschilt. God wenst dat onze lofzang tot Hem zal opstijgen, het kenmerk dragend van onze eigen persoonlijkheid. GG 238 5 Deze kostelijke bekentenissen tot lof en verheerlijking van Zijn genade, hebben, wanneer ze geschraagd worden door een Christelijk leven, een onweerstaanbare macht, die werkt voor de redding van zielen. GG 238 6 Het is voor ons eigen welzijn, wanneer we elke gave Gods fris in ons geheugen bewaren. Hierdoor wordt het geloof gesterkt om steeds meer te vragen en te ontvangen. Er ligt een groter bemoediging voor ons in de geringste zegening, die wij zelven van God ontvangen, dan in al de verhalen, die we kunnen lezen van het geloof en het beleven van anderen. De ziel, die reageert op de genade Gods, zal zijn als een besproeide tuin. Zijn gezondheid zal gezegend zijn, zijn licht zal schijnen in de duisternis, en de heerlijkheid des Heeren zal op hem gezien worden. GG 239 1 "Wat zal ik de Heere vergelden Voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen? Ik zal de beker der verlossing opnemen En de Naam des Heeren aanroepen. Mijn geloften zal ik de Heere betalen, Nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk." (Psalm 116 : 12--14) GG 239 2 "O Heilige Israëls! Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen; En mijn ziel, die Gij verlost hebt. Ook mijn tong zal Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken." "Gij zijt mijn vertrouwen van mijn jeugd aan.... Mijn lof is geduriglijk van U." "Ik zal Uws Naams doen gedenken.... Daarom zullen U de volken loven." (Psalm 71 : 22--24, 5, 6; 45 : 17) GG 239 3 De evangelie-uitnodiging moet niet beperkt worden tot een kleine kring, en enkel gericht worden tot een paar uitverkorenen, die, naar we veronderstellen, ons eer zullen aandoen, indien ze die aannemen. De boodschap moet gebracht worden tot allen. Wanneer God Zijn kinderen zegent, is dat niet alleen ter wille van hen, maar ter wille van de wereld. Wanneer Hij ons Zijn gaven schenkt is dat, opdat wij die zullen vermenigvuldigen door ze uit te delen. GG 239 4 De Samaritaanse vrouw, die met Jezus aan de Jacobsbron sprak, had nauwelijks de Heiland gevonden, of zij bracht anderen tot Hem. Ze betoonde zich een veel effectiever zendelinge dan Zijn eigen discipelen. De discipelen zagen niets in Samaria, dat op een vruchtbaar veld wees. Hun gedachten waren ingesteld op een groot werk, dat in de toekomst gedaan moest worden. Zij zagen niet, dat rond om hen heen een oogst stond, die binnengehaald moest worden. Maar door de vrouw, die zij verachtten, werd een gehele stad bijeengeroepen om Jezus te horen. Zij bracht het licht ineens tot haar eigen landslieden. GG 239 5 Deze vrouw laat de werking van een practisch geloof in Christus zien. Elke ware discipel is geboren in het koninkrijk Gods als een zendeling. Nauwelijks heeft hij de Heiland leren kennen, of hij verlangt anderen met Hem bekend te maken. De zaligmakende en heiligende waarheid kan niet in zijn hart opgesloten worden. Hij, die drinkt van het levende water, wordt een fontein des levens. De ontvanger wordt een uitdeler. De genade van Christus in de ziel is als een bron in de woestijn, opwellend om allen te verkwikken, waardoor zij, die aan de rand van de ondergang staan, gaan hunkeren om van het water des levens te drinken. Wanneer we dit werk doen, ontvangen we een groter zegen, dan wanneer we enkel werken ten zegen van onszelven. Juist door werkende de blijde boodschap der zaligheid te verspreiden, worden we dichter tot de Heiland gebracht. Van degenen, die Zijn genade ontvangen, zegt de Heere: "Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen; en Ik zal de plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van regen zullen er zijn" (Ezechiël 34:26)."En op de laatste dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien" (Johannes 7 : 37, 38). GG 240 1 Zij, die ontvangen, moeten uitdelen aan anderen. Van alle kanten komen er aanvragen om hulp. God doet een beroep op de mensen, om zich naarstig in de zendingsdienst voor hun medemensen te plaatsen. Onverwelkelijke kronen kan men er mee winnen; het koninkrijk des hemels is de inzet; de wereld, ondergaande in onwetendheid, moet verlicht worden. GG 240 2 "Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden, en dan komt de oogst? Ziet, Ik zeg u: Heft uw ogen op, en aanschouwt de landen; want ze zijn alreeds wit om te oogsten. En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven" (Johannes 4 : 35, 36). GG 240 3 Gedurende drie jaren konden de discipelen leren van het wonderlijke voorbeeld van Jezus. Dag in, dag uit wandelden en spraken zij met Hem, luisterend naar Zijn woorden ter bemoediging van de vermoeiden en bedrukten, en aanschouwende de manifestaties van Zijn macht ten bate van zieken en ellendigen. Toen de tijd aanbrak om hen te verlaten, schonk Hij hun genade en kracht om Zijn werk in Zijn naam uit te voeren. Zij moesten het licht verspreiden van Zijn evangelie van liefde en balsem. En de Heiland beloofde, dat zij altijd in Zijn tegenwoordigheid zouden zijn. Door de Heilige Geest zou Hij nauwer met hen verbonden zijn, dan toen Hij in levende lijve onder de mensen verkeerde. GG 241 1 Het werk, dat de discipelen deden, moeten ook wij doen. Iedere Christen moet een zendeling zijn. Vol sympathie en medelijden moeten we diegenen dienen, die onze hulp nodig hebben, en trachten in onzelfzuchtige ijver de smarten van de lijdende mensheid te verlichten. Allen kunnen iets doen. Niemand behoeft het gevoel te hebben, dat er geen enkele plaats is, waar hij voor Christus kan werken. De Heiland vereenzelvigt Zich met elk kind der mensheid. Opdat we als lid opgenomen zouden kunnen worden in het hemelse gezin, werd Hij een lid van het aardse gezin. Hij is de Zoon des mensen en derhalve een broeder van iedere zoon en dochter van Adam. Zijn volgelingen moeten zich niet gevoelen als los staande van de ondergaande wereld rondom hen heen. Zij maken deel uit van dat grote weefsel, dat grote geheel der mensheid, en de hemel beziet hen als broeders van zondaren zowel als van heiligen. GG 241 2 Millioenen en millioenen menselijke wezens, in ziekten en onwetendheid en zonde, hebben nooit ook maar iets gehoord van Christus' liefde voor hen. Wanneer nu onze toestanden en de hunne eens tegengesteld waren, wat zouden wij dan wensen, dat zij voor ons deden? Dit alles moeten wij, zover dat in ons vermogen ligt, voor hen doen. De levensregel van Christus, waardoor een ieder van ons in het oordeel staat of valt, luidt: ,,Alle dingen dan die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo" (Mattheus 7 : 12). GG 241 3 In alles, dat ons een voordeel geeft boven een ander -- hetzij in opvoeding en beschaving, karakteradel, christelijke vorming, godsdienstige ervaring -- zijn wij de schuldenaren van hen, die minder begunstigd zijn; en, zover dat in onze macht ligt, moeten wij hen geestelijk dienen. Zijn we sterk, dan moeten we de handen van de zwakken ondersteunen. GG 241 4 Engelen der heerlijkheid, die voortdurend het aangezicht des Vaders in de hemel aanschouwen, zijn verheugd, dat ze Zijn kinderkens kunnen dienen. Engelen zijn altijd tegenwoordig waar ze het meest nodig zijn; bij degenen, die de moeilijke strijd met het eigen-ik hebben te strijden, en wier omstandigheden het meest ontmoedigend zijn. Zwakke, sidderende zielen, die zo vele verwerpelijke karaktertrekken hebben, staan onder hun bijzondere hoede. Dat wat zelfzuchtige harten zouden beschouwen als een vernederende arbeid, n.l. diegenen te dienen, die in ellende gedompeld en in elk opzicht minderwaardig van karakter zijn, is het werk van reine, zondeloze wezens uit de hemelse hoven. GG 242 1 Jezus beschouwde de hemel niet als een uitverkoren plaats, terwijl wij verloren waren. Hij verliet de hemelse heerlijkheid voor een leven vol smaadheden en beledigingen om daarna de dood der schande te ondergaan. Hij, Die rijk was in ‘s hemels kostelijke schatten, werd arm, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden. Wij moeten de weg volgen, die Hij gegaan is. GG 242 2 Hij, die een kind van God wordt, moet derhalve zichzelve beschouwen als een schakel in de ketting, die van boven is neergelaten om de wereld te redden, één met Christus in Zijn verlossingsplan, met Hem gaande om de verlorenen te zoeken en te redden. GG 242 3 Velen beschouwen het als een groot voorrecht, de plaatsen te bezoeken, die zo nauw met Jezus' leven op aarde verbonden zijn; te wandelen, waar Hij gelopen heeft, een blik te werpen over het meer, aan welks oever Hij zo gaarne leerde, en over de heuvelen en dalen, waarop Zijn ogen zo vaak gerust hebben. Maar ze behoeven niet naar Nazareth, naar Kapernaum, of naar Bethanië te gaan, om in de voetstappen van Jezus te treden. We zullen Zijn voetafdruk vinden naast het ziekbed, in de hutten der schamelen, in de overvolle straten der grote steden, en in elke plaats, waar menselijke harten troost nodig hebben. GG 242 4 Het is onze taak de hongerigen te spijzen, de naakten te kleden, de zieken en lijdenden te bemoedigen. We moeten de wanhopigen geestelijk sterken, en zij, die zonder hoop in de wereld zijn, met hoop bezielen. GG 242 5 De liefde van Christus, gemanifesteerd in een onzelfzuchtig dienen, zal veel meer tot stand brengen om het leven van de boosdoener te hervormen, dan het zwaard of het gerechtshof. GG 242 6 Vandaag de dag zwermen geen nieuwsgierige menigten door de woeste plaatsen om Christus te zien en te horen. Zijn stem wordt niet gehoord in de drukke straten. Geen geroep klinkt langs de wegen: "Jezus van Nazareth gaat voorbij" (Lukas 18 :37). En toch is dit woord ook heden waar. Christus wandelt ongezien door onze straten. Met boodschappen der genade komt Hij in onze huizen. Hij wacht om samen te werken met allen, die in Zijn naam Zijn werk verrichten. Hij is in het midden van ons, om te helen en te zegenen, indien wij Hem willen ontvangen. ------------------------Hoofdstuk 30--Kunnen we God kennen? GG 244 1 Evenals onze Heiland zijn we in deze wereld om voor God te werken. We zijn hier om, wat karakter betreft, Gode gelijk te worden, en Hem door een dienend leven aan de wereld te openbaren. Om medearbeiders van God te zijn, om Hem gelijk te worden en Zijn karakter te openbaren, moeten we Hem terdege kennen. Wij moeten Hem kennen, zoals Hij Zich openbaart. GG 244 2 Kennis van God is de basis van alle ware opvoeding en van alle waarachtige dienst. Het is de enige wezenlijke beveiliging tegen verzoeking. Alleen die kennis kan ons in karakter Gode gelijk doen worden. GG 244 3 Dit is de kennis, die allen moeten bezitten, die arbeiden voor de verheffing van hun medemensen. Karakterhervorming, reinheid van leven, doelmatigheid in het werk, trouw aan juiste beginselen, dat alles hangt af van een juiste kennis van God. Deze kennis is de zo nodige voorbereiding zowel voor dit als het komende leven. GG 244 4 "De kennis van de Heilige is verstand" (Spreuken 9 : 10) (Engelse vert.). Door de kennis van Hem is "ons gegeven alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort" (2 Petrus 1:3). "Dit is het eeuwige leven," zei Jezus, "dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt" (Johannes 17 : 3). Zo zegt de Heere: GG 244 5 "Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, En de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid; Een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom; Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin. Dat hij verstaat en Mij kent, Dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, Recht en gerechtigheid op de aarde; Want in die dingen heb Ik lust, spreekt de Heere." (Jeremia 9 : 23, 24) GG 245 1 Wat wij nodig hebben is het bestuderen der openbaringen van Hemzelve, die God gegeven heeft. GG 245 2 "Gewen u toch aan Hem, En heb vrede; Daardoor zal u het goede overkomen. Ontvang toch de wet uit Zijn mond, En leg Zijn redenen in uw hart De Almachtige zal uw overvloedig goud zijn.... Want dan zult gij u over de Almachtige verlustigen, En gij zult tot God uw aangezicht opheffen. Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden, En Hij zal u verhoren; En gij zult uw geloften betalen. Als gij een zaak besluit, Zo zal zij u bestendig zijn; En op uw wegen zal het licht schijnen. Wanneer ze u vernederen, zult ge zeggen: Het zij verhoging; Dan zal God de nederige van ogen behouden." (Job 22:21--29) (met Eng. vert, van vers 29) GG 245 3 "Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid" (Romeinen 1 :20). GG 245 4 De dingen der natuur, die we nu aanschouwen, geven ons slechts een zwak begrip van de heerlijkheid van het paradijs. De zonde heeft de schoonheid der aarde bevlekt; op alle dingen ziet men de sporen van het werk van de boze. Maar toch blijft er veel schoons over. De natuur getuigt, dat Iemand, oneindig in kracht, groot in goedheid, barmhartigheid en liefde, de aarde schiep, en haar vulde met leven en vreugde. Zelfs in hun ver-dorven staat openbaren alle dingen het werk der handen van de Meester-Kunstenaar. Waar wij ook gaan, kunnen we de stem van God horen en de bewijzen van Zijn goedheid zien. GG 245 5 Van het plechtige gerommel der donderslagen en het aanhoudend bruisen van de oceaan tot het blijde gezang der vogels, dat in de bossen weerklinkt, verkondigt de natuur met tienduizenden stemmen Zijn lof. Op de aarde, op de zee en aan de hemel met hun wonderlijke tinten en kleuren, in gevarieërde schitterende contrasten, of in onmerkbare harmonieuze overgangen, aanschouwen wij Zijn heerlijkheid. De eeuwige heuvelen vertellen ons van Zijn macht. De bomen, met hun groen bladerdak zich badend in het zonlicht, en de bloemen in hun verrukkelijke schoonheid, wijzen op hun Schepper. Het frisse, groene gras, dat zich als een tapijt uitspreidt over de donkere aarde, getuigt van Gods zorg voor de nederigsten van Zijn schepselen. De diepten der zee en de schachten der aarde laten Zijn schatten zien. Hij, Die de paarlen plaatste in de oceaan, en de amethist en de chrysoliet in de rotsen, bemint het schone. De zon, opgaande aan de hemelen, kentekent Hem, Die het leven en het licht is van alles wat Hij heeft gemaakt. Al de schittering en schoonheid, die de aarde versieren en de hemelen doen glanzen, spreken van God. GG 246 1 "Zijn heerlijkheid bedekt de hemelen." (Habakuk 3 : 3) GG 246 2 "Het aardrijk is vol van Uw goederen." (Psalm 104 : 24) GG 246 3 "De dag aan de dag stort overvloediglijk spraak uit, En de nacht aan de nacht toont wetenschap. Geen spraak en geen woorden zijn er, Waar hun stem niet wordt gehoord. Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, En hun redenen aan het einde der wereld. "(Psalm 19 : 2--4) GG 246 4 Alles getuigt van Zijn tederlijke, vaderlijke zorg, en van Zijn verlangen om Zijn kinderen gelukkig te maken. GG 246 5 De geweldige kracht, die door de gehele natuur werkt en alle dingen schraagt, is niet, zoals sommige geleerden beweren, een alles doordringend beginsel, een aan de gang makende energie. God is een geest; nochtans is Hij een persoonlijk wezen; want alzo heeft Hij zichzelve geopenbaard: GG 246 6 "De Heere is de ware God; Hij is de levende God en een eeuwig Koning.... De goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben Zullen vergaan van de aarde, en van onder de hemel." "Jacobs deel is niet gelijk die, Want Hij is de Formeerder van alles." "Hij heeft de aarde gemaakt door Zijn kracht, Hij heeft de wereld bereid door Zijn wijsheid, En de hemel uitgebreid door Zijn verstand." (Jeremia 10 : 10, 11, 16, 12) GG 247 1 Het werk van Gods handen in de natuur is niet God zelve in de natuur. De dingen der natuur zijn een uitdrukking van Gods karakter en kracht; maar we moeten de natuur niet als God zien. De artistieke bekwaamheid van menselijke wezens produceert prachtige voorwerpen, die een lust zijn voor het oog, en die voorwerpen zeggen ons iets van de gedachte van de ont-werper; maar het gemaakte voorwerp is niet de maker. Het is niet het werk, maar de werkman, wie de lof toekomt. En waar nu ook de natuur een uitdrukking is van Gods gedachte, is het niet de natuur, maar de God der natuur, Die vereerd moet worden. GG 247 2 "Laat ons aanbidden en nederbukken, Laat ons knielen voor de Heere." (Psalm 95 :6) GG 247 3 "In Zijn hand zijn de diepste plaatsen der aarde; En de hoogten der bergen zijn Zijne. Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; En Zijn handen hebben het droge geformeerd." (Psalm 95 : 4, 5) GG 247 4 "Zoekt Hem, Die het Zevengesternte en de Orion maakt, En de doodsschaduw in de morgenstond verandert, En de dag als de nacht verduistert." "Die de bergen formeert, en de wind schept, En de mens bekend maakt, wat zijn gedachte zij." (Amos 5:8; 4 : 13) GG 247 5 "Hij, Die Zijn opperzalen in de hemel bouwt, En over de aarde Zijn gebint gegrondvest heeft; Die de wateren der zee roept En ze uitgiet over de oppervlakte der aarde; Heere is Zijn Naam." (Amos 9 : 6, Leidse vertaling) GG 247 6 Het werk der schepping kan door de wetenschap niet verklaard worden. Welke wetenschap kan de verborgenheid van het leven aan het licht brengen? GG 247 7 "Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden" (Hebreën 11 : 3). GG 248 1 "Ik formeer het licht, en schep de duisternis Ik, de Heere, doe al deze dingen." "Ik heb de aarde gemaakt, En Ik heb de mens daarop geschapen; Ook heeft Mijn hand de aarde gegrond, En Mijn rechterhand heeft de hemelen met de palm afgemeten; Wanneer Ik ze roep, staan zij daar te zamen." (Jesaja 45 : 7, 12; 48 : 13) GG 248 2 Bij de schepping der aarde was God niet afhankelijk van een reeds bestaande stof. "Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt en het staat er" (Psalm 33 : 9). Alle dingen, stoffelijk en geestelijk, verrezen voor de Heere God op Zijn stem, en werden geschapen voor Zijn persoonlijke bedoeling. De hemelen en al hun heir, de aarde en alles wat ze bevat, ontstonden door de adem Zijns monds. GG 248 3 In de schepping van de mens was de werking van een persoonlijk God gemanifesteerd. Toen God de mens naar Zijn beeld had geschapen, was de menselijke gedaante volmaakt in al haar samenstellingen, maar zij was zonder leven. Toen blies een persoonlijk, in Zichzelve bestaande God in die vorm de adem des levens, en de mens werd een levend, denkend wezen. Alle delen van het menselijk organisme werden in werking gesteld. Het hart, de slagaders, de aderen, de tong, de handen, de voeten, de zintuigen, de denkvermogens, -- allen begonnen hun werk en werden onder een wet geplaatst. De mens werd een levende ziel. Door Christus, het Woord, schiep een persoonlijk God de mens, en begiftigde hem met intelligentie en kracht. GG 248 4 Onze substantie was niet bedekt voor Hem, toen we in het verborgen geschapen werden; Zijn ogen zagen ons wezen, hoewel in onvolmaakte toestand, en in Zijn boek stonden al onze leden geschreven, toen zij nog geen van allen bestonden. GG 248 5 Boven alle schepselen van lagere orde, beschikte God dat de mens, het kroonstuk van Zijn schepping, Zijn gedachte zou uitdrukken en Zijn heerlijkheid zou openbaren. Maar de mens moet zichzelve niet als God verheerlijken. GG 249 1 Juicht de Heere. Dient de Heere met blijdschap; Komt voor Zijn aanschijn met vrolijk gezang. Weet, dat de Heere is God; Hij heeft ons gemaakt, en niet wij, Zijn volk en de schapen Zijner weide. Gaat in tot Zijn poorten met lof, In Zijn voorhoven met lofgezang; Looft Hem en prijst Zijn Naam." "Verheft de Heere, onze God, En buigt u voor de berg Zijner heiligheid, Want de Heere, onze God, is heilig." (Psalm 100 : 1--4; 99 : 9) GG 249 2 God is voortdurend bezig, de dingen, die Hij gemaakt heeft, te bestendigen en als Zijn dienstknechten te gebruiken. Hij werkt door de wetten der natuur, en gebruikt ze als Zijn instrumenten. Deze verrichten hun taak niet uit zichzelven. De natuur in hun werk getuigt van de intelligente aanwezigheid en actieve handeling van een wezen, die alle dingen naar Zijn wil bestiert. GG 249 3 "In der eeuwigheid, o Heere, Bestaat Uw woord in de hemelen. Uw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan. Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, Want zij allen zijn Uw knechten." (Psalm 119 : 89--91) GG 249 4 "Al wat de Heere behaagt, doet Hij, In de hemelen, en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden." GG 249 5 "Als Hij het beval, zo werden zij geschapen. Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij heeft hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden." (Psalm 135:6; 148:5, 6) GG 249 6 Het is niet door een inherente, een aangeboren kracht, dat de aarde jaar in, jaar uit haar overvloed schenkt, en steeds haar GG 250 1 loop om de zon voortzet. De hand van de Oneindige is steeds bezig deze planeet te leiden. Het is de kracht Gods, voortdurend uitgeoefend, die de aarde in haar omwenteling steeds in positie houdt. Het is God, Die de zon doet opkomen aan de hemelen. Hij opent de vensteren des hemels en geeft regen. GG 250 2 "Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit de rijm als as." (Psalm 147:16) GG 250 3 "Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in de hemel; En Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met de regen, En doet de wind voortkomen uit Zijn schatkameren." (Jeremia 10 : 13) GG 250 4 Het is door Zijn kracht, dat de plantengroei gedijt, dat elk blad verschijnt, elke bloem bloeit, elke vrucht zich ontwikkelt. GG 250 5 Het mechanisme van het menselijk lichaam kan niet ten volle begrepen worden; dat biedt verborgenheden, die onverklaarbaar zijn voor de meest geleerde. Het is niet als het resultaat van een mechanisme, dat eenmaal op gang gebracht, zijn werk voortdurend doet, dat de pols slaat en de adem geregeld gaat. In God leven, en bewegen, en zijn wij. Het kloppende hart, de slaande pols, elke zenuw en spier in het levende organisme, wordt in goede staat en voortdurend actief gehouden door de kracht van een altijd-aanwezige God. GG 250 6 De Bijbel toont ons God in Zijn hoge en heilige plaats, niet in een staat van werkeloosheid, niet in stille eenzaamheid, maar omringd door tienduizend maal tienduizend en duizend maal duizend heilige wezens, die allen wachten om Zijn wil te doen. Door deze boodschappers staat Hij in actieve verbinding met elk deel van Zijn gebied. Door Zijn Geest is Hij overal aanwezig. Door de werking van Zijn Geest en Zijn engelen dient Hij de mensenkinderen. GG 250 7 Boven de verwarring der wereld zit Hij op Zijn troon, alle dingen liggen open voor Zijn goddelijk aangezicht, en vanuit Zijn grote, rustige eeuwigheid beveelt Hij dat, wat in Zijn voorzienigheid het beste is. GG 251 1 "Ik weet, o Heere, dat bij de mens zijn weg niet is; Het is niet bij een man, die wandelt, dat hij zijn gang richte." (Jeremia 10 :23) GG 251 2 "Vertrouw op de Heere met uw ganse hart.... Ken Hem in al uw wegen, En Hij zal uw paden recht maken." (Spreuken 3:5, 6) GG 251 3 "Des Heeren oog is over degenen, die Hem vrezen, Op degenen, die op Zijn goedertierenheid hopen; Om hun ziel van de dood te redden, En om hen bij het leven te houden in de honger." "Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen." "Welgelukzalig is hij, die de God Jacobs tot zijn hulpe heeft, Wiens verwachting op de Heere, zijn God, is." (Psalm 33 :18, 19; 36 : 8; 146 : 5) GG 251 4 "Heere, de aarde is vol van Uw goedertierenheid." Gij hebt lief "gerechtigheid en gericht." Gij zijt "Vertrouwen aller einden der aarde, En der verre gelegenen aan de zee; Die de bergen vastzet door Zijn kracht, Omgord zijnde met macht. Die het bruisen der zeeën stilt.... En het rumoer der volken." (Psalm 119 : 64; 33 : 5; 65 : 6--8) GG 251 5 "Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen." "Gij kroont het jaar Uwer goedheid, En Uw voetstappen druipen van vettigheid." (Psalm 65 : 9, 12) GG 251 6 "De Heere ondersteunt allen, die vallen, En Hij richt op alle gebogenen. Aller ogen wachten op U, En Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd. Gij doet Uw hand open, En verzadigt al wat er leeft." (Psalm 145 :14--16) GG 251 7 Als een persoonlijk wezen, heeft God Zichzelve geopenbaard in Zijn Zoon. Jezus, het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid, "en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid" (Hebreën 1:3), kwam, als een persoonlijke Heiland, naar de wereld. Als een persoonlijke Heiland voer Hij ten hemel op. Als een persoonlijke Heiland is Hij de Voorspraak in de hemelse hoven. Voor de troon van God dient ten onzen gunste "Een, de Zoon des mensen gelijk zijnde" (Openbaring 1 : 13). GG 252 1 Christus, het Licht der wereld, omsluierde de verblindende schittering van Zijn goddelijkheid, en kwam om als een mens onder de mensen te leven, opdat zij, zonder verteerd te worden, met hun Schepper bekend zouden worden. Sedert de zonde scheiding bracht tussen de mens en zijn Maker, heeft niemand ooit God gezien, behalve waar Hij geopenbaard werd door Christus. GG 252 2 "Ik en de Vader zijn één," verkondigde Christus. (Johannes 10 : 30). "Niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon, en die het de Zoon wil openbaren" (Mattheus 11 : 27). GG 252 3 Christus kwam om menselijke wezens te leren, wat God wil dat zij kennen. In de hemelen boven, in de aarde, in de diepe wateren van de oceaan, zien wij het werk van Gods handen. Alles wat geschapen is, getuigt van Zijn kracht, Zijn wijsheid, Zijn liefde. Nochtans kunnen wij noch uit de sterren of de oceaan of de waterval de persoonlijkheid van God leren kennen, zoals die was geopenbaard in Christus. GG 252 4 God zag dat een duidelijker openbaring dan de natuur nodig was om een beeld te geven èn van Zijn persoonlijkheid, èn van Zijn karakter. Hij zond Zijn Zoon naar de wereld om, zover als het menselijke oog dat kon verdragen, het wezen en de kenmerkende eigenschappen van de onzichtbare God te manifesteren. GG 252 5 Laat ons de woorden bestuderen, die Christus sprak in de opperzaal in de nacht vóór Zijn kruisiging. Dichter en dichter kwam Hij bij het uur Zijner beproeving en Hij probeerde Zijn discipelen, die zo zwaar verzocht en beproefd zouden worden, te troosten. GG 252 6 "Uw hart worde niet ontroerd," zei Hij. "Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om u plaats te bereiden.... GG 255 1 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij de weg weten? Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij. Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien. GG 255 2 Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons de Vader, en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken" (Johannes 14 : 1--10). GG 255 3 De discipelen begrepen nochtans Christus' woorden niet aangaande Zijn verhouding tot God. Veel van hetgeen Hij leerde, was nog duister voor hen. Christus wenste dat zij een duidelijker, meer omlijnde kennis van God zouden hebben. GG 255 4 "Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken," zei Hij, "maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van de Vader zal verkondigen" (Johannes 16 :25). GG 255 5 Toen, op de dag van het Pinksterfeest, de Heilige Geest op de discipelen was uitgestort, verstonden ze de waarheden, die Christus in gelijkenissen had gesproken, meer ten volle. Veel van het onderwijs, dat voor hen een verborgenheid was geweest, werd nu duidelijk. Maar zelfs toen ontvingen de discipelen niet de algehele vervulling van Christus' belofte. Zij ontvingen al de kennis van God, die ze konden verwerken, maar de algehele vervulling van de belofte, dat Christus hun de Vader volledig zou tonen, moest nog komen. Zó is het ook in onze tijd. Onze kennis van God is maar betrekkelijk en onvolmaakt. Wanneer de strijd ten einde is, en de Mens Jezus Christus aan de Vader Zijn getrouwe werkers, die in een zondige wereld Zijn ware getuigen zijn geweest, voorstelt, zullen ze een beter begrip krijgen van hetgeen nu voor hen verborgen is. GG 255 6 Christus droeg met Zich naar de hemelse hoven Zijn verheerlijkte menselijkheid. Aan degenen, die Hem aannemen, geeft Hij de kracht om kinderen Gods te worden, zodat ten slotte God hen opneemt als de Zijnen om in alle eeuwigheid bij Hem te zijn. Wanneer zij gedurende dit leven Gode trouw zijn, dan uiteindelijk "zullen ze Zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn" (Openbaring 22:4). En bestaat het geluk des hemels niet daarin, dat we God zien? Welke grotere vreugde kan de zondaar, die door de genade van Christus gered is, bezielen, dan het aangezicht van God te aanschouwen en Hem als Vader te kennen? GG 256 1 De Schriften tonen duidelijk de verhouding tussen God en Christus, en zij belichten ook even duidelijk de persoonlijkheid en individualiteit van een iegelijk. GG 256 2 "God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon.... Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechterhand der Majesteit in de hoogste hemelen; zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen geërfd heeft. Want tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?" (Hebreën 1 : 1--5). GG 256 3 De persoonlijkheid van de Vader en de Zoon, alsook de eenheid, die tussen hen bestaat, worden naar voren gebracht in het zeventiende hoofdstuk van Johannes, in het gebed van Christus voor Zijn discipelen: GG 256 4 ,,Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt" (Johannes 17 : 20, 21). GG 256 5 De eenheid, die bestaat tussen Christus en Zijn discipelen, vernietigt in genen dele de persoonlijkheid van een van beiden. Zij zijn één in doel, in geest, in karakter, maar niet in persoon. Op deze zelfde wijze zijn God en Christus één. GG 256 6 Mens geworden zijnde, kwam Christus om één met de mensen te zijn, en om tegelijkertijd onze hemelse Vader aan zondige, menselijke wezens te openbaren. Hij, Die van den beginne in de tegenwoordigheid van de Vader was geweest, Hij, Die het uitgedrukte beeld was van de onzichtbare God, was alleen in staat het karakter van de Godheid aan de mensheid te openbaren. Hij is in alle dingen Zijn broederen gelijk geworden. Hij werd vlees, precies zoals wij zijn. Hij was hongerig, en dorstig en vermoeid. Door voedsel hield Hij Zich in het leven en door slaap werd Hij verkwikt. Hij deelde in het lot der mensen; nochtans was Hij de vlekkeloze Zoon Gods. Hij was een vreemdeling en tijdelijk verblijf houdende op aarde -- in de wereld, maar niet van de wereld; verzocht en aangevochten zoals mannen en vrouwen heden worden verzocht en aangevochten, maar toch leidde Hij een leven zonder zonde. Teder, vol innerlijke barmhartigheid, medelevend en vol aandacht voor anderen, liet Hij het karakter Gods zien, en was aanhoudend bezig in de dienst voor God en de mens. GG 257 1 "De Heere heeft Mij gezalfd," zo zeide Hij, "Om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte. Om de gevangenen vrijheid uit te roepen." "En den blinden het gezicht te herstellen." "Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heeren Om alle treurigen te troosten." Jesaja 61 : 1; Lukas 4 : 18; Jesaja 61 : 2 GG 257 2 "Hebt uw vijanden lief," zegt Hij ons; "zegent ze, die u vervloeken; doet wel degenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen; opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is"; "want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen" (Mattheus 5 : 44, 45; Lukas 6:35). "Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen" (Mattheus 5 : 45). "Wees dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is" (Lukas 6 : 36). GG 257 3 "Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke De Opgang uit de hoogte ons bezocht heeft Om te verschijnen degenen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; Om onze voeten te richten op de weg des vredes." (Lukas 1 : 78, 79) GG 258 1 De openbaring van Gods liefde aan de mensheid concentreert zich op het Kruis. Haar volle betekenis kan geen spraak uiten, geen pen beschrijven, geen menselijk verstand bevatten. GG 258 2 Ziende op het kruis van Golgotha kunnen we enkel zeggen: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Johannes 3 :16). GG 258 3 Christus gekruisigd om onze zonden, Christus verrezen uit de dood, Christus opgevaren ten hemel, is de wetenschap der verlossing, die wij moeten leren en onderwijzen. GG 258 4 "Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; maar heeft Zichzelve vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden; en in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelve vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja de dood des kruises" (Filippensen 2 : 6--8). GG 258 5 "Christus is het, Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is" (Romeinen 8 : 34). "Waarom Hij ook volkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden" (Hebreën 7 : 25). GG 258 6 "Wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde" (Hebreën 4 : 15). GG 258 7 Hier vinden we oneindige wijsheid, oneindige liefde, oneindige gerechtigheid, oneindige genade -- "de diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennis Gods" (Romeinen 11 : 33). GG 258 8 Het is door de gave van Christus, dat we elke zegening ontvangen. Door deze gave komt tot ons, dag in dag uit, de nooit opdrogende stroom van des Heeren goedheid. Iedere bloem met haar schitterende kleuren en haar geur, is tot onze genieting gegeven door die éne gift. De zon en de maan werden door Hem gemaakt. Er is geen ster, die de hemelen schoonheid verleent, die niet door Hem gemaakt is. Elke regendruppel, die naar beneden valt, elke lichtstraal op onze ondankbare wereld, getuigt van de liefde Gods in Christus. Alles wordt ons verschaft door die ene onuitsprekelijke gave, Gods eniggeboren Zoon. Hij werd aan het kruis genageld, opdat al die goedertierenheden Gods maaksel zouden ten deel vallen. GG 258 9 "Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk, dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden" (1 Johannes 3:1). GG 259 1 "Men heeft het niet gehoord, noch met oren vernomen, En geen oog heeft het gezien, behalve Gij, o God, Wat Hij doen zal dien, die op Hem wacht." (Jesaja 64 : 4) GG 259 2 De kennis van God, zoals die geopenbaard is in Christus, is de kennis, welke allen moeten bezitten, die gered zijn. Het is de kennis, die het karakter herschept. Deze kennis, indien verkregen, zal de ziel her-scheppen naar het beeld Gods. Zij zal aan het gehele wezen een geestelijke kracht toebrengen, die goddelijk is. GG 259 3 ,.Wij allen, met ongedekte aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid" (2 Korinthe 3 : 18). GG 259 4 Van Zijn eigen leven getuigde de Heiland: "Ik heb Mijns Vaders geboden bewaard" (Johannes 15 : 10). "De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is" (Johannes 8 : 29). Zoals Jezus was in de menselijke natuur, zo wil God dat Zijn volgelingen zullen zijn. In Zijn kracht moeten we het leven van reinheid en karakteradel leiden, dat de Heiland leidde. GG 259 5 "Om deze oorzaak", zegt Paulus, "buig ik mijn knieën tot de Vader van onze Heere Jezus Christus, uit Welke al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt; opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens; opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en hoogte zij; en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods" (Efeze 3 : 14--19). GG 259 6 Wij "houden niet op voor u te bidden en te begeren, dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand; opdat gij moogt wandelen waardiglijk de Heere, tot alle behagelijkheid in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God; met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid, met blijdschap" (Kolossensen 1 : 9--11). GG 260 1 Dit is de kennis, tot welker aanneming God ons uitnodigt, en zonder welke alles ijdel en waardeloos is. ------------------------Hoofdstuk 31--Het zoeken naar waarheid GG 261 1 Van de geschilpunten waarom het gaat in de grote strijd,waarin wij allen betrokken zijn, moeten we een veel scherper begrip hebben, dan we nu bezitten. Wij moeten de waarde van de waarheden van Gods Woord meer ten volle kennen, alsmede het gevaar van door de grote aartsbedrieger op een dwaalspoor gebracht te worden. GG 261 2 De oneindige waarde van het offer, dat nodig was voor onze verlossing, openbaart het feit, dat zonde een verschrikkelijk kwaad is. Door de zonde is het gehele menselijke organisme verstoord, de geest verzwakt, de verbeelding verdorven. De zonde heeft de vermogens der ziel verlaagd. Verleidingen van buiten uit vinden een voedingsbodem in ons hart, en onmerkbaar richten de voeten zich naar het kwade. GG 261 3 Zoals het offer, voor ons gebracht, volkomen was, zo moet ook het herstel van de ontaarding der zonde volkomen zijn. Geen zondige daad zal Gods Wet verontschuldigen; geen onrechtvaardigheid kan haar oordeel ontgaan. De zedenleer van het Evangelie erkent geen andere maatstaf van de volmaaktheid van het Goddelijke karakter. Het leven van Christus was een volmaakte vervulling van elk gebod der wet. GG 261 4 Hij zei: "Ik heb de geboden Mijns Vaders bewaard" (Johannes 15: 10). Wat gehoorzamen en dienen betreft, is Zijn leven ons ten voorbeeld. God alleen kan het hart vernieuwen. "Het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen." Maar ons wordt gevraagd: "Werkt uws zelfs zaligheid" (Filippensen 2 :13, 12). GG 261 5 Verkeerdheden kunnen niet goed gemaakt, noch kunnen hervormingen in onze gedragingen aangebracht worden door enkele zwakke pogingen, af en toe eens gedaan. Karaktervorming is het werk, niet van een dag, ook niet van een jaar, maar van een heel leven. De strijd om de overwinning over het eigen-ik, om heiligheid en de hemel, is een levenslange strijd. Zonder aanhoudende inspanning en voortdurende activiteit, kan er in het Goddelijke leven geen voortuitgang zijn, en evenmin kan de kroon der overwinning verkregen worden. GG 262 1 Het sterkste bewijs van ‘s mensen val van een hoger niveau, is het feit, dat het zo moeilijk is terug te keren. De weg terug kan alleen gegaan worden door harde strijd, voet voor voet, uur na uur. In een enkel moment, door een haastige, ondoordachte daad, kunnen we ons plaatsen in de macht van de boze; maar het vereist meer dan een moment om de boeien te verbreken en een heiliger leven te leiden. Men mag zich het doel stellen, het werk beginnen, maar het voleindigen daarvan zal moeite, tijd, volharding, geduld en offers kosten. GG 262 2 We kunnen ons niet veroorloven impulsief te handelen. We kunnen de waakzaamheid geen moment laten verslappen. Te midden van tal van verzoekingen, moeten we die standvastig weerstaan, of we worden overwonnen. Zouden we aan het einde des levens komen met ons werk nog onvoltooid, zo zou dat een eeuwig verlies betekenen. GG 262 3 Het leven van de apostel Paulus was een aanhoudende worsteling met het eigen-ik. Hij zei: "Ik sterf alle dagen" (1 Korinthe 15 :31). Zijn wil en zijn verlangens kwamen elke dag in botsing met de plicht en de wil van God. Inplaats van zijn neiging te volgen, deed hij Gods wil, hoezeer hij ook zijn natuur moest kruisigen. GG 262 4 Aan het einde van een leven vol strijd, terugziende over al die worstelingen en triomfen, kon hij zeggen: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal" (2 Timotheus 4:7, 8). GG 262 5 Het Christelijke leven is een strijd en een opmars. In die worsteling is geen moment rust, de inspanning moet aanhoudend en volhardend zijn. Alleen door steeds actief te zijn, kunnen we de overwinning behalen over de verzoekingen van Satan. Naar Christelijke onkreukbaarheid moet gestreefd worden met rusteloze energie, en die moet gehandhaafd worden met een vaste doelbewustheid. GG 262 6 Niemand kan opwaarts gedragen worden, zonder vaste, volhardende inspanning te zijnen gunste. Allen staan in deze strijd voor zichzelven; niemand anders kan onze strijd strijden. Persoonlijk zijn we verantwoordelijk voor de afloop van de worsteling; al waren Noach, Job en Daniël in het land, zo zouden zij door hun rechtvaardigheid zelfs geen zoon of dochter kunnen verlossen. GG 263 1 Er is een wetenschap der Christenheid, die we ons eigen moeten maken -- een wetenschap, die zo veel dieper, breder en hoger is dan de menselijke wetenschap, als de hemelen hoger zijn dan de aarde. De geest moet onder tucht gesteld, opgevoed, getraind worden; want we hebben voor God een werk te doen langs wegen, die niet in harmonie zijn met onze ingeboren aard. Wat van ouder tot ouder is overgeërfd, en aangekweekte neigingen ten kwade, moeten overwonnen worden. Vaak moet men met de opvoeding en de training van een leven breken, wil men een leerling worden in de school van Christus. Onze harten moeten zó opgevoed worden, dat ze standvastig worden in God. We moeten onze gedachten zó leiden, dat we daardoor in staat zijn verzoeking te weerstaan. Wij moeten leren naar boven te zien. De beginselen van Gods Woord -- beginselen die zo hoog zijn als de hemel, en die de eeuwigheid omvatten -- moeten we ten aanzien van hun invloed op ons leven ten volle begrijpen. Elke daad, elk woord, elke gedachte moet met deze beginselen in overeenstemming zijn. Dit alles moet in harmonie gebracht worden met en onderworpen aan Christus. GG 263 2 De kostelijke gaven van de Heilige Geest worden niet ontwikkeld in een enkel moment. Moed, zielskracht, zachtmoedigheid, geloof, rotsvast vertrouwen in Gods macht om te redden, worden verkregen door jarenlange ervaring. Door een leven van heilige inspanning en een verknochtheid aan het goede, kunnen de kinderen Gods hun lot bezegelen. GG 263 3 We hebben geen tijd te verliezen. We weten niet hoe spoedig voor ons de genadetijd is afgesloten. Op zijn langst hebben we hier maar een korte levensduur, en we weten niet hoe spoedig de pijl des doods ons hart zal treffen. We weten niet hoe spoedig we geroepen worden om de wereld en al haar belangen op te geven. De eeuwigheid ligt voor ons. Het gordijn zal weldra worden weggeschoven. Nog enkele korte jaren, en voor een ieder, die nu onder de levenden geteld wordt, zal het decreet uitgevaardigd worden: GG 263 4 "Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe ... en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde, en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde" (Openbaring 22 : 11). GG 264 1 Zijn we bereid? Hebben we God, de Bestuurder des hemels, de Wetgever, en Jezus Christus, die Hij in de wereld gezonden heeft als Zijn vertegenwoordiger, leren kennen? Wanneer onze levenstaak ten einde is, zullen we dan kunnen zeggen, wat Christus, ons voorbeeld, zei: "Ik heb U verheerlijkt op de aarde; Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen... Ik heb Uw Naam geopenbaard?" (Johannes 17:4--6). GG 264 2 De engelen Gods proberen ons af te halen van ons eigen-ik en van aardse dingen. Laat hen niet tevergeefs werken. GG 264 3 Heeft men zijn geest gevoed met wereldse gedachten, dan moet daarin verandering gebracht worden. "Opschortende de lendenen uws verstands, en vruchtbaar zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade, die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus. Als gehoorzame kinderen, wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden, die tevoren in uw onwetendheid waren; maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelven heilig in al uw wandel; daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig" (1 Petrus 1 : 13--16). GG 264 4 De gedachten moeten gericht zijn op God. Wij moeten ons terdege inspannen om de boze neigingen van het natuurlijke hart te overwinnen. Onze inspanning, onze zelfverloochening en volharding, moeten evenredig zijn aan de oneindige waarde van het doel, waarnaar wij streven. Alleen door te overwinnen, zoals Christus overwon, zullen we de kroon des levens winnen. GG 264 5 Het grootste gevaar voor de mens ligt daarin, dat hij zichzelve misleidt, toegeeft aan zelfgenoegzaamheid, en zó van God, de bron van zijn kracht, gescheiden wordt. Onze natuurlijke neigingen, tenzij dat ze verbeterd worden door Gods Heilige Geest, dragen in zich het zaad van de zedelijke dood. Wanneer we niet op vitale wijze met God verbonden worden, kunnen we de ontheiligende gevolgen van zelfbevrediging, eigenliefde, en verzoeking der zonde niet weerstaan. GG 264 6 Om hulp van Christus te krijgen, moeten we ons onze nood bewust zijn. We moeten een ware zelfkennis bezitten. Alleen degene, die van zichzelve weet dat hij een zondaar is, kan Christus redden. Alleen wanneer we onze volslagen hulpeloosheid inzien en alle zelfvertrouwen afwijzen, zullen we beslag leggen op de Goddelijke kracht. GG 265 1 Het is niet enkel in de aanvang van het Christelijke leven, dat we tot zelfverloochening moeten komen. Bij elke stap hemelwaarts moet dat steeds hernieuwd worden. Al onze goede werken zijn aangewezen op een kracht buiten onszelven; daarom moet er een voortdurend streven des harten zijn naar God, een bestendig, ernstig belijden der zonde en een verootmoediging der ziel voor hem. Gevaren omringen ons, en we zijn alleen veilig wanneer we onze eigen zwakheid voelen en in het geloof onze machtige Verlosser aanhangen. GG 265 2 Wij moeten ons afwenden van die duizend en één onderwerpen, die onze aandacht vragen. Er zijn van die aangelegenheden, die tijd verslinden, om onderzoek vragen, en die op niets uitlopen. De hoogste belangen vragen de grootste aandacht en energie, die zo vaak besteed worden aan naar verhouding onbetekenende dingen. GG 265 3 Het aannemen van nieuwe theorieën verschaft op zichzelve geen nieuw leven aan de ziel. Zelfs een bekendheid met feiten en theorieën, hoe belangrijk ook van zichzelven, is van weinig waarde, zo deze niet tot een practisch gebruik wordt aangewend We moeten onze verantwoordelijkheid voelen om aan onze zielen spijzen te geven, die het geestelijke leven zullen voeden en stimuleren. GG 265 4 "Doe uw oren naar wijsheid opmerken, En neig uw hart naar verstandigheid ... Zo gij haar zoekt als zilver En naspeurt als verborgen schatten; Dan zult gij de vreze des Heeren verstaan, En zult de kennis van God vinden ... Dan zult gij verstaan gerechtigheid en recht. En billijkheden en alle goede pad. Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, En de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn; Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, De verstandigheid zal u behoeden." Wijsheid "is een boom des levens dengenen die haar aangrijpen, En elkeen, die ze vasthoudt, wordt welgelukzalig." (Spreuken 2 : 2--11;3 : 18) GG 266 1 De vraag, waaraan wij onze studie moeten wijden, is: "Wat is waarheid -- de waarheid, die gekoesterd, geliefd, geëerd en gehoorzaamd moet worden?" GG 266 2 De aanhangers der wetenschap zijn verslagen en ontmoedigd geworden in hun pogen om God te ontdekken. Wat zij in deze tijd moeten onderzoeken, is: "Wat is de waarheid, die ons in slaat zal stellen om de zaligheid onzer zielen te verkrijgen?" "Wat denkt gij van Christus?" -- dit is de allerbelangrijkste vraag. Ontvangt gij Hem als een persoonlijke Heiland? Allen die Hem aannemen, geeft Hij macht om kinderen Gods te worden. GG 266 3 Christus openbaarde God aan Zijn discipelen op een wijze, die in hun harten een bijzonder werk deed, zoals Hij ook in onze harten wil doen. Er zijn zo velen die, door zich grotendeels bij de theorie te bepalen, de levende kracht van ‘s Heilands voorbeeld uit het oog hebben verloren. Zij zien Hem niet meer als de nederige, zich zelf verloochenende arbeider. Wat zij nodig hebben, is op Jezus te zien. Dagelijks hebben wij behoefte aan de hernieuwde openbaring van Zijn tegenwoordigheid. Wij moeten Zijn voorbeeld van zelfverloochening en zelfopoffering veel meer navolgen. GG 266 4 Wij hebben het beleven van Paulus nodig, toen hij schreef: "Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelve voor mij overgegeven heeft" (Galaten 2 : 20). GG 266 5 De kennis van God en van Jezus Christus, tot uitdrukking gebracht in het karakter, is een verheffing boven alles, dat op aarde en in de hemel geacht wordt. Dat is de allerbeste opvoeding. Het is de sleutel, die de poorten opent van de hemelse stad. Het is Gods doel, dat allen, die Christus aandoen, deze kennis zullen bezitten. ------------------------Hoofdstuk 32--Het onvergelijkelijke Boek GG 267 1 De gehele Bijbel is een openbaring van de heerlijkheid Gods in Christus. Ontvangen, geloofd en gehoorzaamd is hij het grote instrument in de hervorming van het karakter. Hij is de grote stimulans, de dwingende kracht, welke de physieke, verstandelijke en geestelijke vermogens verkwikt en het leven voert langs de juiste kanalen. GG 267 2 De oorzaak, waarom de jeugd en zelfs de ouderen zo gemakkelijk in verleiding en zonde vallen, is, dat zij het Woord Gods niet bestuderen en daarover mediteren, zoals dat wel moest. Het gebrek aan vaste, resolute wilskracht, die aan het licht komt in het leven en karakter, komt vaak voort uit het verwaarlozen van de heilige lessen uit Gods Woord. Zij spannen zich niet in om de geest daarop te richten, dat zuivere, heilige gedachten zou verwekken, en die af te leiden van alles wat onzuiver en onwaarachtig is. Er zijn maar weinigen, die het betere deel kiezen, die aan de voeten van Jezus zitten gelijk Maria, om zich door de Goddelijke Leraar te laten onderrichten. Weinigen verzamelen Zijn woorden als een schat in het hart om die in het leven in praktijk te brengen. GG 267 3 Wanneer de waarheden van de Bijbel aangenomen worden, zullen ze geest en ziel verheffen. Zou het Woord Gods gewaardeerd worden, zoals dat moest, dan zouden jong en oud een innerlijke onkreukbaarheid, een beginselvastheid bezitten, die hen in staat zouden stellen de verzoeking te weerstaan. GG 267 4 Laat mannen de kostelijke dingen uit de Heilige Schrift onderwijzen en te boek stellen. Laat de gedachte, de bekwaamheid, de krachten van het verstand gewijd worden aan de gedachten Gods. Bestudeer niet de philosophie van ‘s mensen gissingen, maar bestudeer de philosophie van Hem, die de waarheid is. Geen andere literatuur kan, wat waarde betreft, daarmede vergeleken worden. GG 268 1 Het verstand, dat aards gericht is, vindt geen vermaak in de beschouwing van Gods Woord; maar voor het verstand, hernieuwd door Gods geest, straalt van de heilige bladzijde Goddelijke schoonheid en hemels licht. Wat voor het aardse verstand een troosteloze woestijn was, wordt voor het geestelijk verstand een land van levende wateren. GG 268 2 De kennis van God, zoals die geopenbaard is in Zijn Woord, is de kennis, die we aan onze kinderen moeten geven. Vanaf het ogenblik dat ze gaan begrijpen, moeten ze vertrouwd gemaakt worden met de naam en het leven van Jezus. De eerste lessen moeten hen leren dat God hun Vader is. Hun eerste vorming moet die zijn van liefdevolle gehoorzaamheid. Op eerbiedige, zachte wijze moet men hun het Woord Gods voorlezen en herhalen, en wel die gedeelten, die ze kunnen begrijpen en hun belangstelling opwekken. En boven alles moeten ze Zijn liefde, geopenbaard in Christus leren kennen, alsmede de grote les daarin: GG 268 3 "Indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben" (1 Johannes 4:11). GG 268 4 Laat de jeugd het Woord Gods tot voedsel van geest en ziel maken. Laat het kruis van Christus de wetenschap worden van alle opvoeding, het kernpunt van alle onderwijs en van alle studie. Laat dat in het dagelijks beleven in praktijk gebracht worden. Zo zal de Heiland voor de jeugd een dagelijkse metgezel en vriend worden. Elke gedachte moet in gevangenschap tot de gehoorzaamheid van Christus geleid worden. Met Paulus zullen zij dan kunnen zeggen: GG 268 5 "Het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus; door Welke de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld" (Galaten 6 :14). GG 268 6 Zo gaan zij in het geloof God leren kennen door een bevindelijke kennis. Zij hebben de realiteit van Zijn Woord, de waarachtigheid van Zijn beloften proefondervindelijk ervaren. Zij hebben gesmaakt, en zij weten dat de Heere goed is. GG 268 7 De geliefde Johannes had een kennis verkregen door eigen persoonlijk beleven. Hij kon getuigen: GG 268 8 "Hetgeen van de beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens; (want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het GG 269 1 gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij de Vader was, en ons is geopenbaard). Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met de Vader, en met Zijn Zoon, Jezus Christus" (1 Johannes 1 :1--3). GG 269 2 Zo kan een ieder in staat zijn, door zijn persoonlijk beleven, te "verzegelen, dat God waarachtig is" (Johannes 3:33). Hij kan getuigen wat hij persoonlijk heeft gezien, en gehoord, en gevoeld van de kracht van Christus. Hij kan getuigen: GG 269 3 "Ik had hulp nodig en vond die in Jezus. In elke behoefte werd voorzien, de honger mijner ziel werd verzadigd; de Bijbel is voor mij de openbaring van Christus. Ik geloof in Jezus, omdat Hij voor mij een Goddelijke Heiland is. Ik geloof de Bijbel, omdat ik ervaren heb, dat hij de stem Gods tot mijn ziel is." GG 269 4 Hij, die een kennis van God en Zijn Woord verkregen heeft door persoonlijke ervaring, is geschikt om zich in de studie van de natuurwetenschap te verdiepen. Van Christus staat geschreven: "In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen" (Johannes 1:4). Vóór de zondeval waren Adam en Eva in het Paradijs omgeven door een helder en prachtig licht, het licht van God. Dit licht verlichtte alles, wat zij naderden. Daar was niets, dat hun waarneming van het karakter van Gods werken kon verduisteren. Maar toen zij zich overgaven aan de verzoeker, ging het licht van hen weg. Met het verlies van de kleren der heiligheid, verloren zij het licht, dat de natuur had verlicht. Zij konden dat niet meer op de juiste wijze in zich opnemen. Zij konden het karakter Gods in Zijn werken niet meer onderscheiden. Zo kan vandaag de dag de mens de les der natuur niet meer goed in zich opnemen. Wanneer hij niet geleid wordt door Goddelijke wijsheid, verheft hij de natuur en de wetten der natuur boven de natuur Gods. Dat is de oorzaak waarom menselijke ideeën ten aanzien der wetenschap zo vaak in strijd zijn met de leer van Gods Woord. Maar voor degenen, die het licht van Christus' leven ontvangen, is de natuur opnieuw verlicht. In het licht, schijnende van het kruis, kunnen wij op de juiste wijze de lessen der natuur verklaren. GG 269 5 Hij, die een kennis van God en Zijn Woord bezit door persoonlijk leven, heeft een verankerd geloof in de goddelijkheid van de Heilige Schrift. Hij heeft ervaren dat Gods Woord waar- GG 270 1 heid is, en hij weet dat de waarheid nooit met zichzelve in strijd is. Hij toetst de Bijbel niet aan menselijke gedachten der wetenschap; hij toetst deze gedachten aan de feilloze maatstaf; aangezien beide dezelfde Maker hebben, zal een juist verstaan van beide bewijzen, dat ze met elkander in harmonie zijn. Wat in de zogenaamde leer der wetenschap met het getuigenis van Gods Woord in tegenspraak is, zijn louter menselijke gissingen. GG 270 2 Voor zo'n student zal wetenschappelijk onderzoek een uitgebreid veld van denken en studie openen. Wanneer hij de dingen der natuur overpeinst, zal hij een nieuw begrip der waarheid verkrijgen. Het boek der natuur en het geschreven Woord belichten elkaar wederkerig. Beiden maken hem beter bekend met God, door hem Zijn karakter en de wetten, waardoor Hij werkt, te leren. GG 270 3 De ervaring van de Psalmist is de ervaring, die allen zich eigen kunnen maken door Gods Woord door middel van de natuur en van de openbaring aan te nemen. Hij zegt: GG 270 4 "Gij hebt mij verblijd, Heere, met Uw daden; Ik zal juichen over de werken Uwer handen." (Psalm 92 : 5) GG 270 5 "O Heere! Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe. Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond ... Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! (Psalm 36 : 6--8) GG 270 6 "De mensenkinderen nemen toevlucht Onder de schaduw Uwer vleugelen ... En Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Want bij U is de fontein des levens; In Uw licht zien wij het licht." (Psalm 36 : 8--10) GG 270 7 "Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, Die in de wet des Heeren gaan. Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, Die Hem van ganser harte zoeken." "Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord." "Ik heb verkoren de weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld." (Psalm 119, 1, 2, 9, 30) GG 273 1 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, Opdat ik tegen U niet zondigen zou." (Psalm 119 : 11) GG 273 2 "Ik zal wandelen in de ruimte, Omdat ik Uw bevelen gezocht heb." (Psalm 119 : 45) GG 273 3 "Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe De wonderen van Uw Wet." Uw getuigenissen zijn mijn vermakingen En mijn raadslieden." "De wet Uws monds is mij beter Dan duizenden van goud of zilver." "Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting de ganse dag." "Uw getuigenissen zijn wonderbaar; Daarom bewaart ze mijn ziel." (Psalm 119 : 18, 24, 72, 97, 129) GG 273 4 "Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest Ter plaatse mijner vreemdelingschappen." "Uw woord is zeer gelouterd, En Uw knecht heeft het lief." "Het begin Uws Woords is waarheid, En in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid." "Laat mijn ziel leven en zij zal U loven; En laat Uw rechten mij helpen." (Psalm 119 : 54, 140, 160, 175) GG 273 5 "Die Uw wet beminnen hebben grote vrede, En zij hebben geen aanstoot. O Heere! ik hoop op Uw heil En doe Uw geboden. Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, En ik heb ze zeer lief." (Psalm 119 : 165--167) GG 273 6 "De opening Uwer woorden geeft licht, De eenvoudigen verstandig makende." (Psalm 119 : 130) GG 273 7 "Zij (Uw wet) maakt mij door Uw geboden wijzer dan mijn vijanden zijn; Want zij is in eeuwigheid bij mij. Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, Omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn. Ik ben voorzichtiger dan de ouden, Omdat ik Uw bevelen bewaard heb." "Uit Uw bevelen krijg ik verstand, Daarom haat ik alle leugenpaden." "Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, Want zij zijn mijns harten vrolijkheid." (Psalm 119:98--100, 104, 111) GG 274 1 Het is ons voorrecht steeds hoger en hoger te reiken, naar duidelijker openbaringen van het karakter Gods. Toen Mozes bad: "Toon mij nu Uw heerlijkheid", berispte de Heere hem niet, maar ging Hij in op zijn gebed. God verkondigde Zijn dienstknecht: "Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal de Naam des Heeren uitroepen voor uw aangezicht" (Exodus 33 : 18, 19). GG 274 2 Het is de zonde, die ons verstand verduistert en onze waarneming wazig maakt. Wanneer ons hart van zonde is gezuiverd, zal het licht van de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus, Zijn Woord verlichtende, en weerkaatst door het aanschijn der natuur, Hem meer ten volle uitbeelden als "barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid" (Exodus 34 : 6). GG 274 3 In Zijn licht zullen we het licht zien, tot verstand en hart en ziel veranderd zijn naar het beeld van Zijn heiligheid. GG 274 4 Voor degenen, die aldus beslag leggen op de Goddelijke verzekeringen van Zijn Woord, liggen wonderlijke mogelijkheden binnen het bereik. Aan hun voeten liggen uitgestrekte terreinen der waarheid, enorme krachtsbronnen. Heerlijke dingen zullen geopenbaard worden. Voorrechten en plichten, waarvan zij het bestaan in de Bijbel zelfs niet vermoeden, zullen aan de dag komen. Allen die wandelen in de weg van nederige gehoorzaamheid, Zijn opzet vervullende, zullen beter en beter bekend worden met de orakels Gods. GG 274 5 Laat de student de Bijbel als zijn gids nemen en zich beginselvast tonen, en hij zal kunnen opstijgen tot ongekende hoogten. Alle philosophieën van menselijke aard hebben tot verwarring en beschaming geleid, wanneer God niet erkend werd als alles in alles. Maar het kostbare geloof, door God geïnspireerd, verleent kracht en karakteradel. Wanneer men zich verdiept in Zijn Goedheid, Zijn genade, en Zijn liefde, zal de waarneming der waarheid steeds helderder, het verlangen naar reinheid van hart en zuiverheid van gedachte verhevener en heiliger worden. De ziel, verkerende in de zuivere atmosfeer der heilige gedachten, ondergaat een hervorming door omgang met God door middel van de studie van Zijn Woord. De waarheid is zó groot, zó vèrreikend, zó diep, zó breed, dat aan het eigen-ik niet meer gedacht wordt. Het hart wordt week en onderworpen aan ootmoed, vriendelijkheid en liefde. GG 275 1 En de natuurlijke krachten nemen toe door heilige gehoorzaamheid. Uit de studie van het Woord des levens zullen de onderzoekers te voorschijn treden met een verbreed, verheven en veredeld verstand. Wanneer ze, evenals Daniël, hoorders en daders van het Woord Gods zijn, zullen ze, zoals hij, vorderingen kunnen maken in alle takken der wetenschap. Door een zuivere geest zullen ze ook sterk van geest worden. Elk intellectueel vermogen zal verlevendigd worden. Zij kunnen zichzelven zo opvoeden en onder tucht stellen, dat allen binnen hun invloedskring zullen zien wat de mens kan zijn, en wat hij kan bereiken, wanneer hij in gemeenschap staat met de God van wijsheid en kracht. GG 275 2 Onze levenstaak hier is een voorbereiding van het eeuwige leven. De opvoeding, hier begonnen, zal niet voltooid worden in dit leven; dat zal zich voortzetten door de tijden der eeuwigheid, steeds wassend, nooit voltooid. Steeds meer ten volle zal de wijsheid en de liefde Gods in het verlossingsplan openbaar worden. De Heiland zal, wanneer Hij Zijn kinderen leidt naar de fonteinen der levende wateren, rijke bronnen van kennis ter beschikking stellen. En dag in, dag uit, zullen de wonderlijke werken Gods, de bewijzen van Zijn macht in het scheppen en onderhouden van het heelal, in nieuwe schoonheid aan het verstand ontdekt worden. In het licht, dat schijnt van de troon, zullen verborgenheden zich oplossen, en de ziel zal vol verbazing zijn over de eenvoudigheid der dingen, die vroeger nooit begrepen werden. Nu zien wij door een spiegel in een duistere rede, maar dan van aangezicht tot aangezicht; nu kennen wij ten dele, maar dan zullen we kennen, gelijk ook wij gekend zijn. ------------------------Hoofdstuk 33--Een bestendig, godsdienstig leven GG 276 1 Er ligt een welsprekendheid, veel krachtiger dan de welsprekendheid in woorden, in het rustige, bestendige leven van een reine, ware Christen. Wat een mens is, heeft meer invloed dan wat hij zegt. GG 276 2 De dienstknechten, die tot Jezus gezonden werden, kwamen terug met de mededeling dat nooit een mens gesproken had, zoals Hij. Maar de oorzaak hiervan was, dat er nooit een mens geleefd had zoals Hij. Zou Zijn leven anders geweest zijn dan het was, dan kon Hij nooit gesproken hebben zoals Hij deed. Zijn woorden droegen in zich een overtuigende kracht, omdat ze uit een rein en heilig hart kwamen, vol liefde en sympathie, welwillendheid en waarheid. GG 276 3 Onze invloed op anderen wordt door ons eigen karakter en beleven bepaald. Om anderen te overtuigen van de kracht van Christus' genade, moeten we die kracht in ons eigen hart en leven kennen. Het Evangelie dat wij brengen voor de zaligheid van zielen, moet het Evangelie zijn, waardoor onze eigen ziel gered is. Alleen door een levend geloof in Christus als een persoonlijke Heiland, is het mogelijk onze invloed voelbaar te maken in een twijfelzuchtige wereld. Wanneer we zondaren willen trekken uit het snelstromende water, dan moeten onze voeten stevig geplant zijn op de Rots, Christus Jezus. GG 276 4 Het onderscheidingsteken van de Christenheid is geen uiterlijk teken, niet het dragen van een kruis of een kroon, maar het is dat wat de verbinding van de mens met God openbaart. Door de kracht van Zijn genade, geopenbaard in de hervorming van het karakter, moet de wereld overtuigd worden, dat God Zijn Zoon als haar Verlosser gezonden heeft. Geen andere invloed, die van de menselijke ziel kan uitgaan, heeft zo'n kracht als de invloed van een onzelfzuchtig leven. Het sterkste argument ten gunste van het Evangelie is een liefdevolle, hartelijke Christen. GG 277 1 Zo'n leven te leiden, zo'n invloed uit te oefenen, kost bij elke schrede inspanning, zelfopoffering, tucht. Juist omdat zij dit niet begrijpen, worden velen in het Christelijke leven zo gauw ontmoedigd. Velen, die oprecht hun leven aan de dienst Gods wijden, zijn verbaasd en teleurgesteld, dat ze zich, als nooit te voren, geplaatst zien tegenover obstakels en omringd door moeilijkheden en problemen. Ze bidden om een karakter gelijk dat van Christus, om een geschiktheid voor des Heeren werk en zij worden gebracht in omstandigheden, die al het kwade in hun aard schijnen op te werpen. Fouten komen aan het licht, waarvan zij het bestaan zelfs niet vermoedden. Evenals Israël in het verleden, gaan ze de vraag stellen: Wanneer God ons leidt, waarom moet dan dit alles ons overkomen? GG 277 2 Juist omdat God hen leidt, komen deze dingen over hen. Beproevingen en obstakels zijn ‘s Heeren verkozen tuchtmiddelen, en de door Hem gestelde voor waarden tot succes. Hij, die de harten der mensen leest, kent hun karakters beter dan zij zelven. Hij ziet dat sommigen vermogens en eigenschappen hebben, die, op de juiste wijze geleid, gebruikt zouden kunnen worden voor de vooruitgang van Zijn werk. In Zijn voorzienigheid brengt Hij deze mensen in verschillende posities en omstandigheden, opdat zij in hun karakter de gebreken zullen ontdekken, waarvan zij zelven het bestaan niet kenden. Hij geeft hun de gelegenheid deze gebreken te verbeteren en zich paraat te maken voor Zijn dienst. Vaak laat Hij het vuur der beproeving over hen komen, opdat ze gelouterd mogen worden. GG 277 3 Het feit, dat we geroepen worden om moeilijkheden te doorstaan, toont aan, dat de Heere Jezus in ons iets kostbaars ziet, dat Hij wil ontwikkelen. Indien Hij niets in ons zag, waardoor Hij Zijn naam kon verheerlijken, zou Hij geen tijd spenderen om ons te polijsten. Hij werpt in Zijn smeltoven geen waardeloze stenen. Het zijn de waardevolle, die Hij reinigt. De smid legt het ijzer in het vuur, opdat hij kan zien uit wat voor metaal het bestaat. De Heere laat toe, dat Zijn uitverkorenen geplaatst worden in de vurige oven der beproevingen om aan de dag te brengen hoe hun aard is en of zij gemodelleerd kunnen worden voor Zijn werk. GG 277 4 De pottenbakker neemt de klei en vormt die volgens zijn wil. Hij kneedt en bewerkt ze. Hij haalt ze los en drukt ze weer ineen. Hij maakt ze nat en laat ze dan drogen. Dan laat hij dat een poosje liggen zonder er aan te komen. Wanneer ze volmaakt kneedbaar is, gaat hij met zijn werk verder en maakt er een vat van. Hij geeft er een vorm aan en op het wiel wordt deze bijgewerkt en gepolijst. Hij droogt het vat in de zon en bakt het in de oven. Zo wordt het een vat, geschikt voor het gebruik. Zo wil de grote Meester-kunstenaar ons kneden en vormen. En zoals de klei is in de handen van de pottenbakker, zo zijn wij in Zijn handen. Wij moeten niet trachten het werk van de pottenbakker te doen. Ons deel ligt daarin, dat we ons overgeven om gevormd te worden door de Meester-kunstenaar. GG 278 1 "Geliefden, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame; maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen" (1 Petrus 4:12, 13). GG 278 2 In het volle daglicht, horende de muziek van andere stemmen, zal de gekooide vogel niet het lied zingen, dat zijn meester hem probeert te leren. Hij leert een vleugje van dit, een triller van dat, maar nooit een afzonderlijke, gehele melodie. Maar nu bedekt de meester de kooi en plaatst deze, waar de vogel zal luisteren naar dat ene lied, dat hij moet zingen. GG 278 3 In het duister probeert hij en probeert steeds opnieuw dat lied te zingen, totdat hij het kent, en nu breekt hij los in een volmaakte melodie. Dan wordt de vogel te voorschijn gehaald en dan kan hij het lied zingen in het volle licht. Zo handelt God ook met Zijn kinderen. Hij heeft ons een lied te leren en wanneer we het geleerd hebben in de schaduwen der beproeving, kunnen wij het daarna altijd zingen. GG 278 4 Velen zijn ontevreden met hun levenstaak. Het kan zijn dat de omgeving hun niet past; hun tijd wordt in beslag genomen door alledaags werk, terwijl ze zich capabel achten om grotere verantwoordelijkheid te dragen; vaak schijnt het hun toe, dat hun inspanning niet gewaardeerd wordt of vruchteloos is; hun toekomst is onzeker. GG 278 5 Laat ons er aan denken, dat, terwijl het werk, dat we te doen hebben, niet naar onze keus kan zijn, het toch aangenomen moet worden als Gods keuze voor ons. Of het ons wèl of niet aanstaat, we moeten het werk doen, dat onder ons bereik ligt. "Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat" (Prediker 9 : 10). GG 279 1 Wanneer de Heere verlangt dat we een boodschap brengen aan Ninevé, dan behaagt het Hem niet, wanneer we naar Joppe of naar Kapernaum gaan. Hij heeft er Zijn reden voor, om ons te zenden naar de plaats, waarnaar onze voeten gericht zijn. Hij, die Filippus zond naar de kamerling van Ethiopië, Petrus naar de Romeinse centurio, en het Israëlitische meisje tot hulp voor Naaman, de Syrische aanvoerder, zendt mannen en vrouwen en jonge mensen heden als Zijn vertegenwoordigers naar degenen, die behoefte hebben aan Goddelijke hulp en leiding. GG 279 2 Onze plannen zijn niet altijd Gods plannen. Hij kan inzien, dat het voor ons en voor Zijn werk goed is, dat Hij onze allerbeste bedoelingen niet tegemoet komt, zoals Hij deed in het geval van David. Maar van één ding kunnen we verzekerd zijn. Hij zal diegenen zegenen en voor Zijn werk gebruiken, die zichzelven en al wat zij bezitten oprecht wijden aan Zijn heerlijkheid. Wanneer Hij het als ‘t beste ziet om op hun verlangens niet in te gaan, zal Hij de weigering goed maken door hun blijken te geven van Zijn liefde en hun een ander werk op te dragen. GG 279 3 In Zijn liefdevolle zorg en belangstelling voor ons, weigert Hij, Die ons beter kent dan wij onszelven kennen, vaak toe te staan, dat we zelfzuchtig streven naar de bevrediging van onze eigen ambitie. Hij staat niet toe, dat we voorbijgaan aan de eenvoudige maar heilige plichten, die vóór ons liggen. Vaak is die arbeid gunstig voor juist die vorming, welke zo nodig is om ons voor te bereiden op een hogere taak. Vaak mislukken onze plannen, opdat Gods bedoelingen met ons in vervulling kunnen gaan. GG 279 4 Nooit wordt op ons een beroep gedaan om God een werkelijk offer te brengen. Hij vraagt ons vele dingen aan Hem over te geven, maar dit doende geven we slechts op wat ons hindert op de weg hemelwaarts. Zelfs wanneer we geroepen worden om die dingen op te geven, die in zichzelven goed zijn, mogen we zeker zijn, dat God voor ons iets beters op het oog heeft. GG 279 5 In het toekomstige leven zullen de verborgenheden, die ons hier gekweld en teleurgesteld hebben, volkomen duidelijk worden. We zullen dan zien dat onze schijnbaar onbeantwoorde gebeden en teleurgestelde verwachtingen tot onze grootste zegeningen hebben behoord. GG 280 1 We moeten elke taak, hoe nederig ook, zien als geheiligd, omdat ze een deel is van de dienst Gods. Ons dagelijks gebed moet zijn: "Heere, help mij mijn best te doen. Leer mij hoe een beter werk te doen. Geef mij kracht en opgewektheid. Help mij in mijn arbeid te leggen dat liefdevolle dienen van de Heiland." GG 280 2 Ga de ervaring van Mozes eens na. De opvoeding, die hij in Egypte ontving als ‘s konings kleinzoon en de toekomstige erfgenaam van de troon, was volmaakt. Niets werd nagelaten, dat er op berekend was van hem een wijs man te maken, wat de Egyptenaren dan onder wijsheid verstonden. Hij ontving de hoogste burgerlijke en militaire opleiding. Hij voelde zich algeheel toebereid voor de taak om Israël uit de slavernij te verlossen. Maar God oordeelde anders. Zijn voorzienigheid plaatste Mozes veertig jaren in de woestijn als schaapherder, om daar gevormd te worden. GG 280 3 De scholing, die Mozes in Egypte had genoten, was in vele opzichten voor hem een hulp; maar de waardevolste voorbereiding voor zijn levenstaak was die, welke hij verkreeg toen hij schaapherder was. Mozes was van nature driftig. In Egypte een bekwaam generaal, geliefd bij de koning en het volk, was hij er aan gewend geprezen en gevleid te worden. Hij had de mensen aangetrokken. Hij hoopte in eigen kracht het werk, om Israël te bevrijden, te vervullen. Maar zo heel anders waren de lessen, die hij als Gods vertegenwoordiger moest leren. Wanneer hij zijn kudden leidde door de woeste bergen en naar de grazige weiden der dalen, leerde hij geloof en zachtmoedigheid, geduld, ootmoed en zichzelve weg te cijferen. Hij leerde de zwakken te verzorgen, de zieken te verplegen, de afgedwaalden te zoeken, met de onhandelbaren om te gaan, de lammeren te leiden en de ouderen en zwakkeren te voeden. GG 280 4 In dit werk werd Mozes nader gebracht tot de Opperste Herder. Hij kwam in nauwe gemeenschap met de Heilige Israëls. Niet langer maakte hij toebereidselen om een groot werk te doen. Hij streefde er naar Gode getrouw het werk te doen, dat hem was opgedragen. Hij erkende in zijn omgeving de tegenwoordigheid Gods. De gehele natuur vertelde hem van de Onzichtbare. Hij kende God als een persoonlijk God, en, Zijn karakter overpeinzend, kreeg hij meer en meer het gevoel van Zijn aanwezigheid. In de armen van de Eeuwige vond hij een schuilplaats. GG 281 1 Na deze ervaring hoorde Mozes de hemelse roep om zijn herdersstaf te verwisselen voor de heersersstaf; om zijn schapen te verlaten en het leiderschap van Israël op zich te nemen. Het Goddelijke bevel vond hem vol wantrouwen in zichzelven, zwaar van tong en verlegen. Hij werd overmeesterd door een gevoel van zijn onbekwaamheid om de woordvoerder Gods te zijn. Maar hij nam de taak op zich en stelde zijn gehele ver-trouwen op de Heere. De grootheid van zijn zending zette de beste krachten van zijn geest in werking. God zegende zijn gewillige gehoorzaamheid en hij werd welbespraakt, optimistisch, bedaard, geschikt voor de grootste taak, ooit aan een mens opgedragen. GG 281 2 Van hem staat geschreven: "Er stond geen profeet meer op in Israël, gelijk Mozes, dien de Heere gekend had, van aangezicht tot aangezicht" (Deuteronomium 34 : 10). GG 281 3 Laten zij, die het gevoel hebben dat hun werk niet wordt gewaardeerd, en die hunkeren naar een positie met grotere verantwoordelijkheid, bedenken, dat "het verhogen niet komt uit het Oosten, noch uit het Westen, noch uit de woestijn; maar God is Rechter; Hij vernedert deze en verhoogt gene" (Psalm 75 : 7, 8). Een iegelijk heeft zijn plaats in het eeuwige plan des hemels. Of wij die plaats innemen, hangt af van onze persoonlijke trouw in samenwerking met God. GG 281 4 Wij moeten oppassen voor zelfbeklag. Geef nooit toe aan het gevoel, dat gij niet de achting geniet, zoals dat wel moest, dat uw inspanning niet gewaardeerd wordt, dat uw werk te moeilijk is. Laat de herinnering aan wat Christus verdragen heeft, elke opstandige gedachte tot zwijgen brengen. Wij ondergaan een betere behandeling dan onze Heere. "Zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet" (Jeremia 45 : 5). De Heere heeft in Zijn werk geen plaats voor hen, die een groter verlangen hebben de kroon te winnen dan het kruis te dragen. Hij heeft mannen nodig, die meer ingesteld zijn op het doen van hun plicht dan op het ontvangen van hun beloning -- mannen, die meer staan op beginsel dan op promotie. GG 281 5 Zij, die nederig zijn, en die hun werk doen als voor God, mogen dan niet zo voor het voetlicht treden als degenen, die zich zo gewichtig en belangrijk voelen; maar hun arbeid staat hoger aangeschreven. Vaak vestigen zij, die zich zo op de voorgrond plaatsen, de aandacht op zichzelven, zich stellende tussen het volk en God, en hun werk loopt op een mislukking uit. "De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting. Verhef ze, en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult" (Spreuken 4 : 7, 8). GG 282 1 Omdat zij niet de beslistheid hebben, bij zichzelven een hervorming tot stand te brengen, worden velen het stereotiepe beeld van een verkeerde wijze van doen. Maar dit behoeft niet zo te zijn. Zij kunnen hun vermogens cultiveren tot de beste prestaties in het werk, en daar zal men hen altijd nodig hebben. Zij zullen gewaardeerd worden voor alles wat zij waard zijn. GG 282 2 Indien er zijn, die uitgekozen worden voor een hogere positie, zal de Heere de last niet alleen op hen leggen, maar op degenen, die hen getoetst hebben, die weten wat ze waard zijn, en die hen met verstand vooruit kunnen streven. Het zijn degenen, die dag in dag uit hun opgelegde taak trouw uitvoeren, die op Gods eigen tijd Zijn roepstem zullen horen: Kom hogerop. GG 282 3 Toen in de heuvelen van Bethlehem de herders waakten over hun kudden, bezochten engelen des hemels hen. Zo staan heden, terwijl de ootmoedige arbeider voor God zijn taak vervult, engelen Gods aan zijn zijde, luisterend naar zijn woorden, nota nemend van de manier, waarop hij zijn werk doet, om toe te zien of ook grotere verantwoordelijkheden op zijn schouders gelegd kunnen worden. GG 282 4 Niet naar hun welstand, hun scholing, of hun positie draagt God de mensen achting toe. Hij waardeert hen naar hun zuiverheid van motieven en hun karakterschoonheid. Hij schouwt toe om te zien hoeveel van Zijn Geest zij bezitten en hoeveel van Zijn evenbeeld hun leven openbaart. Groot te zijn in Gods koninkrijk betekent als een kindeke te zijn in nederigheid, in eenvoud des geloofs en in zuiverheid van liefde. GG 282 5 "Gij weet," zei Christus, "dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar" (Mattheus 20 : 25, 26). GG 282 6 Van al de gaven, die de hemel kon uitstorten over de mensen, is gemeenschap met Christus in Zijn lijden het grootste pand en de hoogste eer. Niet Henoch, die levend ten hemel werd opgenomen, en ook niet Elia, die in een vurige wagen opsteeg, was groter en meer geëerd dan Johannes de Doper, die in een onderaardse kerker het leven moest geven. "U is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden" (Filipensen 1 :29). GG 283 1 Velen zijn niet in staat om omlijnde plannen voor de toekomst te maken. Hun leven is te onvast. Zij kunnen het eindresultaat der dingen niet onderscheiden, en dat vervult hen vaak met angst en onrust. Laat ons bedenken, dat het leven van Gods kinderen in deze wereld een pelgrimsleven is. Wij bezitten geen wijsheid om ons leven uit te stippelen. Het staat niet aan ons, om aan onze toekomst gestalte te geven. "Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou" (Hebreën 11 :8). GG 283 2 In Zijn leven op aarde maakte Christus geen plannen voor Zichzelve. Hij accepteerde voor Zich Gods plannen, en elke dag ontvouwde de Vader Zijn plannen. Zo moeten wij ons op God verlaten, dat ons leven enkel de eenvoudige uitwerking van Zijn wil is. Wanneer we onze wegen Hem bevelen, zal Hij onze schreden leiden. GG 283 3 Maar al te velen begaan, in het zich scheppen van een schitterende toekomst, een fout. Laat God Zijn plan voor u uitwerken. Vertrouw als een kindeke op de leiding van Hem, Die "de voeten Zijner gunstgenoten zal bewaren" (1 Samuel 2:9). God leidt Zijn kinderen nooit anders, dan zij geleid zouden willen worden, wanneer zij het einde van den beginne konden zien en de heerlijkheid van het doel konden onderscheiden, waarnaar zij in medewerking met Hem streven. GG 283 4 Toen Christus Zijn discipelen riep om Hem te volgen, bood Hij hun in dit leven geen schitterende vooruitzichten. Hij beloofde hun niets van winst of wereldse eer, en evenmin bedongen zij wat ze moesten ontvangen. Tot Mattheus, die in het tolhuis zijn inkomsten in ontvangst nam, zei de Heiland: "Volg Mij. En hij, alles verlatende, stond op en volgde Hem" (Lukas 5 : 27, 28). Voor hij in dienst trad, vroeg Mattheus niet om een zeker salaris, gelijk aan het bedrag, dat hij in zijn vorige functie ontving. Zonder aarzelen en vragen te stellen, volgde hij Jezus. Het was hem voldoende dat hij met de Heiland kon zijn, dat hij Zijn woorden kon beluisteren en zich met Hem kon verenigen in Zijn werk. GG 283 5 Zo was het ook met de discipelen, die al eerder geroepen waren. Toen Jezus Petrus en zijn gezellen vroeg Hem te volgen, lieten zij onmiddellijk hun boten en hun netten in de steek. Sommigen dezer discipelen hadden verwanten, voor wie zij het onderhoud verdienden, maar toen zij ‘s Heilands uitnodiging ontvingen, aarzelden zij niet, noch vroegen ze: Hoe zal ik leven en mijn gezin onderhouden? Zij gehoorzaamden de roepstem, en toen Jezus hun later vroeg: "Als Ik u uitzond, zonder buidel en male en schoenen, heeft u ook iets ontbroken?" konden zij antwoorden: "Niets" (Lukas 22 : 35). GG 284 1 Heden roept de Heiland ons tot Zijn werk, zoals Hij dat Mattheus en Johannes en Petrus heeft gedaan. Wanneer onze harten door Zijn liefde worden beroerd, zal de vraag om vergoeding bij ons niet voorop staan. Wij zullen ons verheugen, medewerkers van Christus te zijn en wij zullen niet vrezen ons aan Zijn zorgen toe te vertrouwen. Wanneer we God tot onze sterkte maken, zullen we een helder plichtsbesef hebben, onzelfzuchtige bedoelingen; ons leven zal gedreven worden door een edel doel, dat ons zal verheffen boven inhalige motieven. GG 284 2 Het hart van velen, die belijden Christus' volgelingen te zijn, is vol angst en zorg, omdat zij zich niet op God durven verlaten. Zij geven zich niet geheel aan Hem over; want zij schrikken terug voor de gevolgen, die uit zo'n overgave kunnen voortvloeien. Wanneer ze niet tot die overgave komen, kunnen ze geen vrede vinden. GG 284 3 Velen zijn er, wier harten onder een zware zorgenlast bedolven zijn, omdat ze met de wereld mee willen gaan. GG 284 4 Zij hebben haar dienst gekozen, zich in haar moeilijkheden gestoken, haar gewoonten aangenomen. Zo wordt hun karakter misvormd en hun leven een last. Het aanhoudend getob sloopt de levenskrachten. Onze Heere verlangt van hen, dat zij dit slavenjuk afleggen. Hij nodigt hen uit, Zijn juk op zich te nemen; Hij zegt: "Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht" (Mattheus 11 : 30). Bezorgdheid is blind en kan de toekomst niet onderscheiden, maar Jezus ziet het einde van den beginne. In elke moeilijkheid heeft Hij reeds maatregelen getroffen om hulp te verlenen. "Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen" (Psalm 84:12). GG 284 5 Om in onze noden te voorzien heeft onze hemelse Vader duizend wegen, waarvan wij niets weten. Zij, die het ene beginsel aannemen om de dienst Gods op de eerste plaats te stellen, zullen ervaren, dat de moeilijkheden om hen heen zich oplossen en dat een duidelijke weg zich voor hun voeten aftekent. GG 285 1 Een trouw zich kwijten van de plichten van vandaag, is de beste voorbereiding op de beproevingen van morgen. Hoop niet alle verantwoordelijkheden en zorgen van morgen op, om die bij de last van vandaag te voegen. "Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad" (Mattheus 6 : 34). GG 285 2 Laat ons optimistisch en moedig zijn. Moedeloosheid in de dienst van God is zondig en onredelijk. Hij weet precies wat wij nodig hebben. Aan de almacht van de Koning der koningen verbindt onze verbonds-getrouwe God de liefderijkheid en zorg van de zachtaardige herder. Zijn macht is absoluut, en is de gelofte van de zekere vervulling Zijner beloften aan allen, die op Hem vertrouwen. Hij heeft middelen om elk obstakel weg te nemen, opdat degenen, die Hem dienen en de middelen respecteren, welke Hij gebruikt, geschraagd kunnen worden. Zijn liefde is zo hoog verheven boven alle andere liefde, als de hemelen verheven zijn boven de aarde. Hij waakt over Zijn kinderen met een liefde, die mateloos en eeuwigdurend is. GG 285 3 In de donkere dagen, wanneer alles even hopeloos schijnt, geloof dan in God. Hij volvoert Zijn wil, en doet alles tot welzijn van Zijn volk. De kracht van hen, die Hem liefhebben en dienen, zal elke dag vernieuwd worden. GG 285 4 Hij is in staat en bereid aan Zijn dienstknechten alle hulp te verschaffen, die zij nodig hebben. Hij wil hun de wijsheid geven, waarom hun zo gevarieerde behoeften vragen. GG 285 5 In dat verband schreef de beproefde apostel Paulus: "Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil; want als ik zwak ben, dan ben ik machtig" (2 Corinthe 12 : 9, 10) ------------------------Hoofdstuk 34--De omgang met anderen GG 286 1 Elke levensverbintenis vraagt om het beoefenen van zelfbeheersing, vergevensgezindheid, en sympathie. Wij verschillen zo hemelsbreed in aanleg, gewoonten, opvoeding, dat onze beschouwingen der dingen sterk uiteenlopen. We oordelen verschillend. Ons begrip van de waarheid, onze ideeën aangaande het levensgedrag, zijn niet in alle opzichten hetzelfde. Er zijn er niet twee, wier beleven in elk opzicht eender is. De beproevingen van de een zijn niet de beproevingen van de ander. De taak, die de een gemakkelijk vindt, is voor de andere vol moeilijkheden en problemen. GG 286 2 Zo zwak, zo begrensd, zo vatbaar voor misverstand is de menselijke natuur, dat een ieder zeer nauwgezet moet zijn ten aanzien van de achting, die hij anderen toedraagt. We weten zo weinig van de invloed onzer daden op het beleven van anderen. Wat we doen of zeggen mag ons van weinig betekenis lijken, terwijl, wanneer onze ogen geopend konden worden, we zouden zien, dat daarvan de meest belangrijke resultaten ten goede of ten kwade afhangen. GG 286 3 Velen hebben zo weinig lasten gedragen, hun harten hebben zo weinig reëele angst gekend, ze hebben zich zo weinig bezorgd en bedrukt gevoeld ten opzichte van anderen, dat ze zich de taak van de ware lastdrager niet kunnen indenken. Zij zijn niet bekwamer om zijn lasten te waarderen dan dat het kind begrip toont voor het zorgen en zwoegen van zijn tobbende vader. Het kind zal zich verwonderen over de angsten en zorgen van de vader. Dat alles schijnt hem helemaal niet nodig toe. Maar wanneer hij in zijn leven tot de jaren des onderscheids gekomen is, wanneer hijzelve de lasten des levens moet dragen, zal hij terugdenken aan zijn vader, en verstaan wat eens onbegrijpelijk voor hem was. Bittere ervaringen hebben hem deze kennis verschaft GG 286 4 Het werk van menigeen, die zware verantwoordelijkheden draagt, wordt niet begrepen, zijn arbeid wordt niet gewaardeerd, totdat de dood hem in het graf legt. Wanneer anderen de lasten opnemen, die hij heeft afgelegd, en tegenover de moeilijkheden komen te staan, die hem omringden, zullen zij gaan begrijpen hoe zijn geloof en moed werden getoetst. Dan zien ze vaak de fouten niet meer, waarop ze maar al te gaarne afgaven. De ervaring leert hun meer medegevoel. God laat toe dat mannen geplaatst worden in verantwoordelijke posities. Wanneer zij fouten begaan, heeft Hij de macht dat te verbeteren of hen te ontslaan. We moeten oppassen dat we ons niet zelven het oordeel aanmatigen, gezien dit immers God toekomt. GG 287 1 De houding van David tegenover Saul bevat een les. Op Gods bevel was Saul als koning over Israël gezalfd. Uit hoofde van zijn ongehoorzaamheid, maakte de Heere bekend dat zijn koninkrijk van hem zou genomen worden; en toch, hoe minzaam, en hoffelijk, en vergevensgezind was het gedrag van David ten opzichte van hem! Het leven van David zoekende, kwam Saul in de woestijn en trad in dezelfde spelonk, waar David en zijn krijgsknechten verborgen lagen. "Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie de dag, in welke de Heere tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen.... En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de Heere ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan mijn heer, de gezalfde des Heeren" (1 Samuël 24:5--7). De Heiland zegt ons: "Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden" (Mattheus 7 :1, 2). GG 287 2 Denk er aan dat het verslag van uw leven spoedig aan Gods oog ontdekt zal worden. Denk er ook aan, dat Hij gezegd heeft: "Gij zijt niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die een ander oordeelt;.... want gij, die anderen oordeelt, doet dezelve dingen" (Romeinen 2:1). GG 287 3 Wij mogen ons niet kwaad maken over enig reëel of verondersteld onrecht, dat ons is aangedaan. Het eigen-ik is de vijand, die wij het meest moeten vrezen. Geen vorm van ondeugd heeft een rampzaliger uitwerking op het karakter dan menselijke toorn, die niet beheerst wordt door de Heilige Geest. Geen andere overwinning, die wij kunnen behalen, zal zo schitterend zijn als de overwinning behaald over het eigen- GG 288 1 We moeten er voor oppassen dat onze gevoelens niet zo gauw gekwetst worden. Wij leven, niet om over onze gevoelens of onze reputatie te waken, maar om zielen te redden. Wanneer we belangstelling gaan krijgen in de redding van zielen, dan houden we ermede op om op al die kleine verschillen te letten, die zich in onze omgang met een ander zo licht voordoen. Wat anderen ook over ons denken, of ons aandoen, behoeft onze eenheid met Christus, onze gemeenschap met de Geest niet te verstoren. "Wat lof is het, indien gij verdraagt, als gij zondigt, en daarover geslagen wordt? Maar indien gij verdraagt, als gij weldoet, en daarover lijdt, dat is genade bij God" (1 Petrus 2:20). GG 288 2 Vergeld geen kwaad met kwaad. Neem zoveel als in uw vermogen is, alle oorzaak tot misverstand weg. Mijd de schijn des kwaads. Doe alles wat gij kunt, zonder opoffering van beginsel, om anderen te winnen. "Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; laat daar uw gave voor het altaar en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave" (Mattheus 5 : 23, 24). GG 288 3 Wanneer driftige woorden tegen u gebezigd worden, dien dan nooit van repliek in dezelfde geest. Bedenk dat "een zacht antwoord de grimmigheid afkeert" (Spreuken 15 : 1). En er ligt zo'n wonderlijke kracht in het zwijgen. Wanneer gij ingaat tegen iemand, die boos is, dan verergert dat de zaak. Maar toorn, die men zwijgend over zich heen laat gaan, in een zachte, vergevensgezinde geest, is spoedig voorbij. GG 288 4 Richt, onder een vloed van scherpe, vittende woorden, de geest op het Woord van God. Vul hart en verstand met Gods beloften. Wanneer ge slecht behandeld of valselijk beschuldigd zijt, herhaal dan, inplaats van een boos antwoord terug te geven, bij uzelven de kostelijke beloften: GG 288 5 "Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede" (Romeinen 12 : 21). GG 288 6 "Wentel uw weg op de Heere en vertrouw op Hem; Hij zal het maken; en zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht en uw recht als de middag" (Psalm 37 : 5, 6). GG 288 7 "Er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden" (Lukas 12 : 2). GG 288 8 "Gij hadt de mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing" (Psalm 66 : 12). GG 289 1 Wij zijn geneigd voor sympathie en opbeuring naar onze medemensen te kijken, inplaats van op Jezus te zien. In Zijn genade en trouw staat God vaak toe, dat we in degenen, op wie we ons vertrouwen stellen, teleurgesteld worden, opdat we zullen leren hoe dwaas het is op mensen te vertrouwen en vlees tot onze arm te stellen. Laten we ten volle, nederig, onzelfzuchtig op God vertrouwen. Hij kent de smarten, die we tot in het diepste van ons wezen voelen, maar die we niet tot uitdrukking kunnen brengen. Wanneer alles duister en onverklaarbaar is, gedenk dan de woorden van Christus: "Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na deze verstaan" (Johannes 13 : 7). GG 289 2 Bestudeer de geschiedenis van Jozef en van Daniël. De Heere belette het complot der mannen niet, die hen zochten kwaad te doen; maar Hij zorgde ervoor dat al die bedenkselen tot bestwil strekten van Zijn dienstknechten, die temidden van strijd en beproeving hun geloof en trouw bewaarden. GG 289 3 Zo lang we in de wereld zijn, zullen we met strijdige invloeden te kampen hebben. Men zal ons soms prikkelen om ons humeur op de proef te stellen, maar door dit in de rechte geest te ondergaan, zullen de Christelijke deugden zich ontwikkelen. Wanneer Christus in ons woont, zullen we geduldig, vriendelijk en vergevensgezind zijn, opgewekt te midden van ergernis en prikkeling. Elke dag, elk jaar zullen we ons eigen-ik overwinnen en opgroeien in karakteradel. Dit is de ons toegewezen taak; maar die kan niet gedaan worden zonder de hulp van Jezus, zonder resoluutheid van wil, een vast omlijnd doel, aanhoudende waakzaamheid en volhardend gebed. Een ieder heeft een persoonlijke strijd te strijden. Zelfs God kan ons karakter niet veredelen of ons leven bruikbaar maken, zo wij niet met Hem medewerken. Zij, die zich onttrekken aan de strijd, verliezen de kracht en de vreugde der overwinning. GG 289 4 Wij behoeven voor onszelven geen aantekening te houden van beproevingen, moeilijkheden, narigheden en ellende. Al deze dingen staan in de boeken geschreven en de hemel zal zich daarover ontfermen. Wanneer we al die onaangename dingen gaan opsommen, verdwijnen vele dingen, die zo goed zijn om over te denken uit onze herinnering; zoals de genadevolle goedheid van God, waardoor we elk moment zijn omgeven, en de liefde, waarover de engelen zich verbazen, dat God Zijn Zoon gaf om voor ons te sterven. GG 290 1 Wanneer gij u niet opgewekt en blijde gevoelt, breng dan die gevoelens niet tot uiting. Werp geen schaduw over het leven van anderen. Een koude, zonneloze godsdienst trekt nooit zielen tot Christus. Dat drijft ze van Hem weg in de netten, die Satan gespreid heeft voor de voeten der afgedwaalden. Inplaats uw gedachten te bepalen bij uw ontmoedigingen, doet ge beter te denken aan de kracht, die gij kunt opvragen in Christus' naam. Laat uw verbeelding zich bezig houden met de onzienlijke dingen. Laat uw gedachten zich richten op de duidelijke blijken van de grote liefde Gods voor u. Het geloof kan beproevingen verdragen, verzoekingen weerstaan, zich opheffen onder teleurstelling. Jezus leeft als onze Pleiter. Alles wat door Zijn bemid-deling verkregen wordt, behoort ons. GG 290 2 Denkt gij niet, dat Christus diegenen waardeert, die zich geheel aan Hem wijden? Denkt gij niet dat Hij diegenen bezoekt, die, evenals de geliefde Johannes in ballingschap, om Zijnentwille onder harde, moeilijke omstandigheden verkeren? God zal niet toelaten dat een van Zijn trouwe arbeiders alleen komt te staan om tegen een grote overmacht te strijden en overwonnen te worden. Hij bewaart als een kostbaar juweel een iegelijk, wiens leven met Christus verborgen is in Hem. Van zo iemand zegt Hij: "Ik zal u stellen als een zegelring; want u heb Ik verkoren" (Haggaï 2 : 24). GG 290 3 Spreek dan over de beloften; spreek over Jezus' bereidheid om te zegenen. Hij vergeet ons niet voor een enkel moment. Wanneer, niettegenstaande moeilijke omstandigheden, we blijven vertrouwen in Zijn liefde, en ons met Hem afzonderen, zal het gevoel van Zijn tegenwoordigheid ons een diepe, rustige blijdschap geven. Van Zichzelve zei Christus: "Ik doe van Mijzelve niets; maar deze dingen spreek Ik gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. En Die Mij gezonden heeft is met Mij; de Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is" (Johannes 8 : 28, 29). GG 290 4 De aanwezigheid des Vaders omringde Christus, en niets overkwam Hem dan wat oneindige liefde toestond voor de zegen der wereld. Hier was Zijn bron der vertroosting, en die is ook voor ons. Die vervuld is van Christus' geest, blijft in Christus. Wat ook tot hem komt, komt van de Heiland, Die hem omringt met Zijn tegenwoordigheid. Niets kan hem overkomen, tenzij de Heere het toelaat. Al onze narigheden en smarten, al onze verzoekingen en beproevingen, al onze droefheid en kommer -- kortom, alle dingen -- werken te samen voor ons bestwil. Alle ervaringen en omstandigheden zijn Gods instrumenten, waardoor we het goede verkrijgen. GG 291 1 Wanneer we enig begrip hebben van de lankmoedigheid Gods tegenover ons, zullen we er niet toe komen anderen te oordelen of te beschuldigen. Hoe verbaasd zouden Christus' metgezellen geweest zijn, toen Hij op aarde verkeerde, wanneer, na met Hem bekend geworden te zijn, zij Hem een enkel woord van beschuldiging, van vitterij, of van ongeduld hadden horen spreken. Laat ons nooit vergeten, dat zij, die Hem liefhebben, Zijn karakter moeten weerspiegelen. GG 291 2 ,.Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een de ander voorgaande" (Romeinen 12 : 10). "Vergeldt niet kwaad voor kwaad of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen, wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegeningen zoudt beërven" (1 Petrus 3:9). GG 291 3 De Heere Jezus vraagt de erkenning van de rechten van ieder mens. De sociale rechten der mensen, en hun rechten als Christenen moeten in overweging genomen worden. Allen moeten behandeld worden met kiesheid en fijngevoeligheid, als de zonen en dochteren Gods. GG 291 4 De Christelijke leer zal aan de mens een zekere karakteradel verlenen. Christus was hoffelijk, zelfs tegenover Zijn vervolgers, en Zijn trouwe volgelingen zullen dezelfde geest openbaren. Zie naar Paulus, wanneer hij voor de heersers des lands geleid wordt. Zijn rede voor Agrippa is zowel een illustratie van ware hoffelijkheid als van overtuigende welsprekendheid. Het evangelie spoort niet aan tot de vormelijke beleefdheid der wereld, maar tot de hoffelijkheid, die voortspruit uit de ware zachtheid des harten. GG 291 5 De meest zorgvuldige beoefening van alle uiterlijke levensvormen is niet voldoende om alle wrevel, harde beoordeling en onwelvoegelijke taal uit te bannen. Ware loutering zal nooit gezien worden zolang het eigen-ik vooropgesteld wordt. Liefde moet in het hart wonen. Een radicaal Christen ontleent de motieven voor zijn doen en laten aan zijn diepgewortelde liefde voor zijn Meester. Uit de diepe grond van zijn affectie voor Christus ontspringt een onzelfzuchtige belangstelling voor zijn broeders. Liefde schenkt haar bezitter goedertierenheid en een juiste levenshouding. Zij tovert een blijde glans over het gelaat en beheerst de stem, zij veredelt en verheft het gehele wezen. GG 292 1 Het leven bestaat grotendeels niet uit grote offers, of geweldige daden, maar uit kleine dingen. Het zijn vaak de kleine dingen, ogenschijnlijk zo gering, dat men er geen aandacht aan schenkt, die ons leven ten goede of ten kwade beïnvloeden. Juist omdat wij falen de beproevingen, die in het kleine over ons komen, te verdragen, worden gewoonten gevormd en het karakter misvormd en wanneer dan zwaardere beproevingen komen, zijn we daar helemaal niet tegen bestand. Alleen wanneer we beginselvast zijn in de beproevingen van het dagelijkse leven, kunnen we standvastig en trouw blijven onder de gevaarlijkste en moeilijkste omstandigheden. GG 292 2 We zijn nooit alleen. Of wij Hem al of niet aannemen, we hebben een metgezel. Bedenk dat, waar gij ook zijt, wat gij ook doet, God aanwezig is. Niets dat gezegd, gedaan of gedacht wordt, ontgaat Zijn aandacht. Voor elk van uw woorden of daden hebt ge een getuige -- de heilige God, Die de zonde verafschuwt. Denk daar altijd aan, alvorens gij iets zegt of doet. Als Christen zijt ge lid van het Koninklijk gezin, een kind van de hemelse Koning. Spreek geen woord, doe niets, dat oneer zal aanbrengen over "de goede naam, die over u geroepen is" (Jacobus 2:7). GG 292 3 Maak een nauwgezette studie van het goddelijk-menselijk karakter, en vraagt u aanhoudend af: "Wat zou Jezus doen, wanneer Hij in mijn plaats was?" Dat moet de maatstaf zijn van onze plicht. Plaats u niet nodeloos in het gezelschap van hen, die door hun gekunsteldheden uw bedoeling, om het goede te doen, verzwakken en uw geweten bevlekken. Doe onder vreemden, op straat, in de trein, of thuis, niets, dat ook maar de schijn van kwaad zou kunnen verwekken. Doe elke dag iets, om het leven, dat Christus heeft gekocht met Zijn eigen bloed, te verbeteren, te verfraaien en te veredelen. GG 292 4 Handel altijd uit beginsel, nooit impulsief. Temper de natuurlijke heftigheid van uw wezen door zachtheid en goedheid. Houd u niet op met onbezonnenheden en beuzelarijen. Laat geen zouteloze geestigheden over uw lippen komen. Zelfs de gedachten mag men niet uit de band laten springen. Deze moeten beteugeld, onder de gehoorzaamheid van Christus gebracht worden. Ze moeten op heilige dingen gericht zijn. Dan, door de genade van Christus, zullen ze zuiver en waarachtig zijn. GG 293 1 We moeten ons voortdurend bewust zijn van de veredelende kracht van reine gedachten. De enige zekerheid voor iedere ziel bestaat in juiste denkwijzen. Zoals een mens "denkt in zijn hart, zo is hij" (Spreuken 23:7) (Engelse vertaling). De kracht der zelfbeheersing wordt sterker door oefening. Dat, wat in den beginne moeilijk scheen, wordt door aanhoudend beoefenen gemakkelijk, totdat zuivere gedachten en handelingen een gewoonte worden. Wanneer we willen, kunnen we ons afwenden van alles, dat minderwaardig en laag-bij-de-grond is, om op een hoger niveau te komen; we zullen door mensen gerespecteerd worden, en bij God een welbehagen hebben. GG 293 2 Beoefen de gewoonte om goed te spreken van anderen. Hebt een open oog voor de goede eigenschappen van hen, met wie gij omgaat en let zo weinig mogelijk op hun fouten en gebreken. Wanneer gij in de verleiding komt om u te beklagen over hetgeen iemand gezegd of gedaan heeft, prijs dan liever iets in het leven of karakter van die persoon. Geeft u meer over aan dankbaarheid. Looft God voor Zijn wonderlijke liefde, dat Hij Christus gaf om voor ons te sterven. We bereiken er niets mee door aanhoudend over onze grieven te denken. God vraagt ons, om onze gedachten te bepalen bij Zijn genade en Zijn weergaloze liefde, opdat wij Hem lof en dank kunnen brengen. GG 293 3 Vlijtige arbeiders hebben geen tijd om zich te bepalen bij de fouten en gebreken van anderen. We kunnen ons niet veroorloven om te vitten op de fouten en gebreken van anderen. Kwaadspreken is een tweevoudige vloek, die de spreker zwaarder treft dan de hoorder. Hij, die het zaad strooit van twist en tweedracht, oogst in zijn eigen ziel de dodelijke vruchten. Juist de daad om bij anderen naar het kwade te speuren, ontwikkelt het kwaad bij degenen, die dat doen. Door ons steeds te bepalen bij de fouten van anderen, worden we naar datzelfde beeld veranderd. Maar door op Jezus te zien, door te spreken over Zijn liefde en volmaaktheid van karakter, worden we veranderd naar Zijn beeld. Door beschouwing van het verheven ideaal, dat Hij ons voorhoudt, zullen we opgeheven worden in een zuivere en heilige atmosfeer, ja, tot in de tegenwoordigheid Gods. GG 293 4 Zeg liever, inplaats van anderen te becritiseren en te veroor delen: "Ik moet mijn eigen zaligheid uitwerken. Indien ik met Hem samenwerk, Die mijn ziel wil redden, dan moet ik mijzelve nauwgezet onderzoeken. Ik moet uit mijn leven al het boze wegdoen. Ik moet elke fout overwinnen. Ik moet een nieuw schepsel in Christus worden. Dan, inplaats van anderen, die tegen het kwade strijden, te verzwakken, kan ik hen sterken door bemoedigende woorden." We staan vaak te onverschillig tegenover elkander. Te vaak vergeten we, dat onze medearbeiders kracht en bemoediging nodig hebben. Overtuig hen eens van uw belangstelling en sympathie. Help hen door uw gebeden, en maak hun bekend, dat ge dit gedaan hebt. GG 294 1 Allen, die belijden kinderen Gods te zijn, moesten er aan denken, dat ze als zendelingen in contact zullen komen met alle klassen van mensen. Daar zijn de beschaafden en de ruwen, de nederigen en de hovaardigen, de godsdienstigen en de septici, de opgevoeden en de onwetenden, de rijken en de armen. Al die verschiliende groepen kunnen niet op dezelfde wijze behandeld worden; nochtans hebben ze allen vriendelijkheid en sympathie van node. Door wederzijds contact zal onze geest gepolijst en veredeld worden. We zijn afhankelijk van elkander, verbonden met elkander door de koorden der menselijke broederschap. Of we nu heer, knecht, of vriend zijn, het is de wil des hemels, dat we elkander in het gebed gedenken, zodat iemands zwakte tot een kracht uitgroeit, die boven alles uitgaat. GG 294 2 Het is door de sociale relaties, dat de Christenheid in contact komt met de wereld. Iedere man of vrouw, die het goddelijke licht heeft ontvangen, moet dat licht laten schijnen op het duistere pad van hen, die met de betere weg niet bekend zijn. Die kracht van de maatschappelijke omgang, geheiligd door de Geest van Christus, moet aangewend worden om zielen tot de Heiland te brengen. Christus moet niet in het hart verborgen worden als een begeerde schat, heilig en geliefd, waarin enkel de bezitter zijn vreugde heeft. Wij moeten Christus in ons hebben als een waterbron, die opwelt tot in het eeuwige leven, en allen verkwikt, die met ons in contact komen. ------------------------Hoofdstuk 35--De hoogste ervaring GG 295 1 Aanhoudend hebben we een nieuwe openbaring van Christus nodig, een dagelijkse ervaring, die in harmonie is met Zijn leer. Verheven en heilige talenten liggen binnen ons bereik. Een voortdurende groei in kennis en deugd, is Gods bedoeling voor ons. Zijn wet is de weerklank van Zijn eigen stem, die tot allen de uitnodiging richt: "Stijgt nog hoger. Weest heilig, nog heiliger." Elke dag kunnen we de volmaaktheid van het Christelijke karakter meer benaderen. GG 295 2 Velen die reeds lid zijn van Gods grote gezin weten maar weinig wat het zeggen wil, Zijn heerlijkheid te aanschouwen, en van heerlijkheid tot heerlijkheid veranderd te worden. Velen hebben maar een vaag begrip van Christus' voortreffelijkheid, en toch is hun hart vol blijdschap. Zij hunkeren naar een vollediger, dieper gevoel van ‘s Heilands liefde. Laten zij elk verlangen van de ziel naar God koesteren. De Heilige Geest bewerkt degenen, die bewerkt willen worden, vormt hen, die gevormd willen worden, modelleert hen, die gemodelleerd willen worden. Legt uzelven toe op het aankweken van geestelijke gedachten en heilige contacten. Gij hebt slechts de eerste stralen gezien van de dageraad Zijner heerlijkheid. Wanneer gij voortgaat de Heere te kennen, zult ge ervaren dat "het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe" (Spreuken 4 :18). GG 295 3 "Deze dingen heb Ik tot u gesproken," zei Christus, "opdat Mijn blijdschap in u blijve en uw blijdschap vervuld worde" (Johannes 15 :11). GG 295 4 Steeds hield Christus het resultaat van Zijn zending voor ogen. Zijn aards bestaan, zo vol moeite en zelfopoffering, werd verkwikt door de gedachte, dat Hij al Zijn werk niet voor niets gedaan zou hebben. Door Zijn leven te geven voor het leven der mensen, zou Hij in de mensheid het beeld Gods herstellen. Hij wilde ons uit de modder halen, het karakter hervormen naar het voorbeeld van Zijn eigen karakter om het te vervolmaken met Zijn eigen heerlijkheid. GG 296 1 Christus aanschouwde het werk van Zijn ziel en was voldaan. Hij zag de eeuwigheid zich uitbreiden, alsmede het geluk van diegenen, die door Zijn vernedering, vergeving en het eeuwige leven zouden ontvangen. Hij was verwond om hun overtredingen, verbrijzeld om hun ongerechtigheden. De straf, die hun de vrede bracht, was op Hem en door Zijn striemen werden ze genezen. Hij hoorde het gejuich der verlosten. Hij hoorde de vrijgekochten het lied van Mozes en van het Lam zingen. Hoewel de doop des bloeds eerst moest ondergaan worden, hoewel de zonden der wereld zouden drukken op Zijn onschuldige ziel, hoewel de schaduw van een onuitsprekelijk lijden reeds over Hem lag, nochtans voor de vreugde, die Hem was voorgesteld, verkoos Hij het kruis te verdragen en de schande te ondergaan. GG 296 2 In deze vreugde kunnen al Zijn volgelingen delen. Echter, hoe groot en heerlijk het hiernamaals zal zijn, zo blijft onze beloning toch niet bewaard tot de tijd van de uiteindelijke verlossing. Hier reeds kunnen we door het geloof delen in de blijdschap des Heilands. Evenals Mozes, moeten we verdragen, als ziende de Onzienlijke. GG 296 3 Nu is het de strijdende Gemeente. Nu staan we tegenover een wereld in duisternis, die zich bijna geheel aan de afgoderij heeft overgegeven. Maar de dag zal komen, dat de strijd ten einde is, de overwinning behaald. De wil Gods moet gedaan worden op de aarde, zoals ze gedaan wordt in de hemel. De volkeren der verlosten zullen geen andere wet kennen dan de wet des hemels. Allen zullen een gelukkig, verenigd gezin vormen, bekleed met de kleren van lof en dankzegging -- het kleed van Christus' rechtvaardigheid. De gehele natuur, in haar alles te bovengaande pracht, zal God lof en eer toekennen. De wereld zal zich baden in het licht des hemels. Het licht der maan zal zijn als het licht der zon, en het licht der zon zal zeven maal sterker zijn dan het nu is. De jaren zullen verstrijken in blijdschap. Naar aanleiding van dit gebeuren zullen de morgensterren tezamen vrolijk zingen en de zonen Gods zullen verkondigen: Er zal geen zonde meer zijn, noch zal de dood meer heersen. GG 297 1 Deze visioenen van toekomstige heerlijkheid, tonelen geschilderd door de hand van God, zullen Zijn kinderen dierbaar zijn. GG 297 2 Stelt u nu op de drempel der eeuwigheid, en hoort het lieflijke welkom, toegeroepen aan hen, die in dit leven met Christus hebben saamgewerkt, het als een voorrecht en eer beschouwende te lijden om Zijnentwille. Met de engelen, werpen ze hun kronen aan de voeten van de Verlosser, uitroepende: "Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging..., Hem. Die op de troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid" (Openbaring 5 : 12, 13). GG 297 3 Daar zullen de verlosten diegenen begroeten, die hen tot de Heiland aan de voet van het kruis hebben geleid. Zij verenigen zich in een lofzang tot Hem, Die stierf, opdat menselijke wezens het leven deelachtig zouden worden, dat zich meten kon met het leven Gods. De strijd is ten einde gekomen. De hemel schalt van de overwinningsliederen, wanneer de verlosten rondom de troon van God staan. Allen verenigen zich in het vreugdevolle lied: "Waardig, waardig is het Lam, Dat geslacht was" en ons met God heeft verzoend. GG 297 4 "Ik zag, en ziet, een grote schaar, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, bekleed zijnde met lange, witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit, en het Lam" (Openbaring 7 : 9, 10). GG 297 5 "Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op de troon zit zal hen overschaduwen. Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen." "En de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan" (Openbaring 7 : 14--17; 21 :4). GG 298 1 Dit visioen van onzienlijke dingen moeten we steeds voor ogen houden. Want alleen dan zullen we in staat zijn de dingen der eeuwigheid en de dingen des tijds op de juiste waarde te schatten. Juist dat zal ons sterk maken om anderen voor het hogere leven te beïnvloeden. GG 298 2 "Komt op tot Mij op de berg", vraagt God ons. Alvorens Mozes Gods werktuig kon zijn om Israël te verlossen, was hem een tijd van gemeenschap met God van veertig jaren toegewezen in de eenzaamheid van het gebergte. Alvorens Gods boodschap aan Farao over te brengen, sprak hij met de engel in het brandende braambos. Alvorens Gods wet te ontvangen als de vertegenwoordiger van Zijn volk, werd hij op de berg geroepen om daar Zijn heerlijkheid te aanschouwen. Alvorens het gericht over de afgodendienaars te voltrekken, moest hij zich in een rotsspleet verbergen en de Heere zeide: "Ik zal de Naam des Heeren uitroepen voor uw aangezicht," "barmhartig en genadig,lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid; . . .. Die de schuldige geenszins onschuldig houdt" (Exodus 33 :19; 34 : 6, 7). Alvorens hij, met zijn leven, zijn zwaar leiderschap over Israël neerlegde, riep God hem op de hoogten van Pisga, en ontrolde God voor zijn ogen de heerlijkheid van het Beloofde Land. GG 298 3 Alvorens de discipelen hun zendingsreis zouden beginnen, werden zij op de berg geroepen om daar met Jezus te zijn. Vóór de kracht en de heerlijkheid van Pinksteren, kwam de nacht dat zij met de Heiland het Avondmaal vierden, de samenkomst op de berg in Galilea, het afscheidstoneel op de Olijfberg, met de belofte der engelen, en de dagen van gebed en gemeenschap in de opperzaal. GG 298 4 Wanneer Jezus Zich voorbereidde op een zware beproeving of op een andere belangrijke taak, dan zonderde Hij Zich gaarne af in de eenzaamheid der bergen om daar de nacht in gebed tot Zijn Vader door te brengen. Een nacht des gebeds ging vooraf aan de bevestiging der apostelen en de Bergrede, de verheerlijking op de berg, de diepe angst voor de rechtszaal en het kruis, en de opwekking in heerlijkheid. GG 298 5 Ook wij moeten tijd afzonderen voor meditatie en gebed en voor het ontvangen van geestelijke verkwikking. Wij waarderen de kracht en de uitwerking van het gebed niet zoals we moesten doen. Gebed en geloof zullen tot stand brengen wat geen macht op aarde kan verrichten. Maar zelden worden we, in alle opzichten, tweemaal in dezelfde positie geplaatst. Wij ontmoeten steeds iets nieuws, komen voor nieuwe beproevingen te staan, waarin de ervaring van het verleden niet voldoende een gids is. Wij moeten dat bestendige licht hebben, dat van God komt. GG 299 1 Christus is altijd bezig boodschappen te zenden naar hen, die naar Zijn stem luisteren. In de nacht van de doodsstrijd in Gethsemané, hoorden de slapende discipelen de stem van Jezus niet. Zij hadden een vaag gevoel van de aanwezigheid van de engel, maar de macht en de heerlijkheid van het toneel gingen voor hen verloren. Door hun dommelen en slapen ontvingen ze niet de zekerheid, die hun zielen zou gesterkt hebben voor de verschrikkelijke tonelen, die hun te wachten stonden. Zo is het ook heden ten dage. Juist de mannen, die het meest de goddelijke leiding nodig hebben, falen daarin, omdat ze zich niet in de gemeenschap met de hemel plaatsen. GG 299 2 De verzoekingen, waaraan we dagelijks bloot staan, maken het gebed tot een noodzakelijkheid. Gevaren doen zich voor op ieders weg. Zij, die bezig zijn anderen uit de verdorvenheid en de ondergang te trekken, staan vooral aan verleidingen bloot. In voortdurend contact met het boze, moeten ze nauw met God verbonden zijn, willen ze zelven het verderf niet ten prooi vallen. Kort en beslissend is de weg, die de mensen van hoge, heilige grond brengt op een lager niveau. In een enkel moment kunnen besluiten genomen worden, die iemands lot voor eeuwig beslissen. Verzuimt men een fout te overwinnen, dan is dat tot nadeel van de ziel. Een verkeerde gewoonte, die niet krachtig wordt bestreden, zal tot een stalen keten worden, die de gehele mens in boeien slaat. GG 299 3 De oorzaak, waarom zovelen op zichzelven zijn aangewezen op plaatsen der verleiding, is, dat zij de Heere niet altijd voor ogen houden. Wanneer we toestaan dat onze gemeenschap met God verbroken wordt, zakt onze verdediging ineen. Al uw goede bedoelingen en goede voornemens zullen u niet in staat stellen het kwade te weerstaan. Gij moet mannen en vrouwen des gebeds zijn. Uw gebeden moeten niet zwak, ongestadig en onbestendig zijn, maar ernstig, volhardend en aanhoudend. Het is niet altijd nodig uw knieën te buigen voor het gebed. Kweekt de gewoonte aan om met de Heiland te spreken wanneer ge aileen zijt, wanneer ge een wandeling maakt, en wanneer ge bezig bent met uw dagelijks werk. Laat uit het hart aanhoudend een stille bede oprijzen om hulp, om licht, om kracht, om kennis. Laat elke ademtocht een gebed zijn. GG 300 1 We zullen niet te schande gemaakt worden, wanneer we op God ons vertrouwen stellen. Christus in ons hart, Christus in ons leven -- daarin ligt onze veiligheid. De atmosfeer van Zijn tegenwoordigheid zal onze ziel met afschuw vullen voor alles wat boos is. Onze geest kan zo harmonisch met de Zijne samenvloeien, dat in gedachte en doel wij één zijn met Hem. GG 300 2 Het was door geloof en gebed dat Jacob, van nature een man, zwak en zondig, tot een vorst door God werd verheven. En zó ook kunt gij mannen en vrouwen worden met een hoge, heilige roeping, met een veredeld leven, mannen en vrouwen, die om geen enkele reden waarheid, recht en gerechtigheid zullen loslaten. Op allen rusten zware zorgen, lasten en plichten, maar hoe moeilijker uw positie, en hoe zwaarder uw lasten, des te meer hebt ge Jezus nodig. GG 300 3 Het is een ernstig verzuim om de openbare diensten waar God wordt aangebeden, te verwaarlozen. De voorrechten van de godsdienstige samenkomsten moet men niet gering achten. Zij, die in de ziekenverpleging zijn, zijn vaak niet in staat in deze voorrechten te delen, maar zij moeten oppassen, niet onnodig weg te blijven uit het huis Gods. GG 300 4 Ons leven moet tweevoudig zijn -- een leven van gedachte en actie, van stil gebed en vlijtige arbeid. De kracht, ontvangen door gemeenschap met God. verenigd met een ernstig streven, de geest te brengen tot nadenken en zorgzaamheid, maakt iemand bruikbaar voor zijn dagelijkse plichten, en bewaart de vrede in het hart onder de moeilijkste omstandigheden. GG 300 5 Wanneer er moeilijkheden zijn, gaan velen van de gedachte uit, dat ze tot een aardse vriend moeten gaan, om deze hun zwarigheden te vertellen en om hulp te vragen. Onder al die beproevingen is hun hart vervuld met ongeloof, en de weg schijnt donker. En al die tijd staat naast hen de machtige Raad-gever aller eeuwen. Die hun vraagt, hun vertrouwen op Hem te stellen. Jezus, de grote Lastdrager, zegt: "Komt tot Mij.... en Ik zal u rust geven." Zullen wij ons van Hem afkeren om tot menselijke wezens te gaan, die even afhankelijk van God zijn als wij? GG 300 6 Mogelijk gevoelt gij de onvolkomenheid van uw karakter, en de begrensheid van uw kunnen, in vergelijk met de grootheid van het werk. Maar als ge het grootste verstand zoudt hebben, ooit aan een mens gegeven, dan zou dat nog niet voldoende zijn voor uw taak. "Zonder Mij kunt gij niets doen", zei onze Heere en Heiland (Johannes 15 : 5). Het resultaat van alles, dat wij doen, rust in Gods handen. Wat er ook mag gebeuren, klemt u aan Hem vast in een staag, volhardend vertrouwen. GG 301 1 In alles wat gij onderneemt, hetzij in uw werk, in omgang met anderen gedurende de vrije uurtjes, in alle verbindingen des levens, begin dan met een ernstig, nederig gebed. Daarmede toont gij, dat ge God eert, en dat God u wil eren. Bidt, wanneer ge u zwak gevoelt. Zijt ge moedeloos, vertelt er dan geen woord over tot de mensen; maar vertelt alles aan Jezus. Heft uw handen hemelwaarts om hulp. Legt in uw zwakheid, beslag op een oneindige kracht. Vraagt om ootmoed, wijsheid, moed, meer geloof, opdat gij licht moogt zien in Gods licht, en verblijdt u in Zijn liefde. GG 301 2 Wanneer we ootmoedig en boetvaardig zijn, staan we, waar God Zichzelve aan ons kan en wil openbaren. Het is Hem welgevallig wanneer we de genade en zegeningen van het verleden naar voren brengen als een reden, waarom Hij ons nog grotere zegeningen zou verlenen. Hij wil de verwachtingen van hen, die zich op Hem verlaten, meer dan overvloedig in vervulling doen gaan. De Heere Jezus weet precies wat Zijn kinderen nodig hebben, hoeveel van de goddelijke kracht wij ons toe willen eigenen tot zegen der mensheid; en Hij schenkt ons alles dat wij willen gebruiken tot zegen van anderen en tot verheffing van onze eigen zielen. GG 301 3 Wij moeten minder vertrouwen hebben in hetgeen wij zelven kunnen doen, en meer vertrouwen in hetgeen de Heere voor en door ons kan doen. Gij zijt niet bezig met uw eigen werk; gij doet het werk Gods. Maakt uw wil ondergeschikt en wacnt op Hem. Maakt niet het minste voorbehoud, gaat niet het minste compromis aan met uzelven. Weet wat het is, vrij in Christus te zijn. GG 301 4 Het enkel beluisteren van de preken Sabbat na Sabbat, het grondige onderzoek van de Bijbel, of de uitlegging daarvan vers na vers, zal ons of degenen, die naar ons luisteren niet ten zegen zijn, tenzij de waarheden van de Bijbel voor ons een persoonlijk beleven worden. Het verstand, de wil, de affecties moeten onder het beheer van Gods Woord gebracht worden. Dan, door de werking van de Heilige Geest, zullen de voorschriften des Woords de beginselen des levens worden. GG 302 1 Wanneer gij de Heere vraagt u te helpen, vereert dan uw Heiland door te geloven dat gij Zijn zegen ontvangt. Alle macht, alle wijsheid staan tot onze beschikking. We hebben enkel te vragen. GG 302 2 Wandelt aanhoudend in Gods licht. Verdiept u elke dag in gedachten aangaande Zijn karakter. Dan zult gij Zijn schoonheid aanschouwen en u verblijden in Zijn goedheid. Uw hart zal zich verwarmen aan Zijn liefde. Gij zult worden omhooggeheven, als gedragen door eeuwige armen. Met de kracht en het licht, dat God schenkt, kunt ge meer begrijpen en meer tot stand brengen, dan gij ooit voor mogelijk hebt gehouden. GG 302 3 Christus vraagt ons: "Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in de wijnstok blijft; alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.... Indien gij in Mij blijft, en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. GG 302 4 "Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijft in deze Mijne liefde.... GG 302 5 "Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van de Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve" (Johannes 15 : 4--16). GG 302 6 "Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij" (Openbaring 3 : 20). GG 302 7 "Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het manna, dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witte keursteen, en op de keursteen een nieuwe naam geschreven, welke niemand kent, dan die hem ontvangt" (Openbaring 2 : 17). GG 302 8 "Die overwint . . . . Ik zal hem de morgenster geven", "en zal op hem schrijven de Naam Mijns Gods, en de naam der stad Mijns Gods . . . . en ook Mijn nieuwe Naam" (Openbaring 2:26 --28; 3 : 12). GG 303 1 Hij, wiens vertrouwen is op God, zal met Paulus kunnen zeggen: "Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft" (Filippensen 4: 13). Welke fouten of misstanden zich in het verleden ook hebben voorgedaan, zo kunnen wij toch met Gods hulp daar bovenuit komen. Met de apostel kunnen we zeggen: GG 303 2 "Eén ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus" (Filippensen 3:13, 14).