De Weg Naar Christus

Hoofdstuk 4

Het Belijden Van Schuld

[AUDIO]

"Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming." Spreuken 28: 13

De voorwaarden waarop men de genade van God kan ontvangen zijn eenvoudig, rechtvaardig en redelijk. De Heer verlangt niet van ons, dat we ons pijnigen, als we vergeving van zonden willen ontvangen. We behoeven geen lange, vermoeiende pelgrimstochten te ondernemen, of pijnlijke boetedoeningen te verrichten, om onszelf bij God aan te bevelen of om onze overtredingen te niet te doen. Wie zijn zonde "belijdt en nalaat", ontvangt genade.

De apostel zegt: "Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt." Jakobus 5: 16. Beken uw zonden aan God, de Enige, Die ze kan vergeven en beken uw fouten aan elkaar. Als u iets misdaan hebt tegenover uw vriend of buurman, moet u uw fout bekennen, en dan is het zijn plicht u te vergeven. Dan moet u God om vergeving vragen, want degene, die u verwond hebt, is Gods eigendom, en door hem te kwetsen, hebt u gezondigd tegen zijn Schepper en Verlosser. De zaak wordt gebracht voor de enige ware Middelaar, onze grote Hogepriester, Die "in alle dingen op gelijke wijze is verzocht geweest, doch zonder te zondigen", Die "kan medevoelen met onze zwakheden" Hebreeën 4: 15, en Die ons kan reinigen van elke zondesmet.

Wie zich niet voor God heeft vernederd en niet zijn schuld heeft erkend, heeft aan de eerste voorwaarde om aanvaard te worden niet voldaan. Als we dat berouw, waar we nooit spijt van zullen krijgen, nog niet hebben ervaren, en als we nog niet met oprechte innerlijke nederigheid en met een "gebroken geest" onze zonde hebben beleden, vol afschuw over het kwaad dat we deden, hebben we nooit echt verlangd naar vergeving van onze zonden. En als we daar nooit naar hebben verlangd, hebben we nog nooit Gods vrede gevonden.

De enige reden waarom onze zonden uit het verleden nog niet vergeven zijn, is dat we niet bereid zijn onszelf te vernederen en te voldoen aan de voorwaarden, die we vinden in het Woord der waarheid. Er worden over deze zaak duidelijke aanwijzingen gegeven.

Een schuldbelijdenis, of die nu in stilte of in het openbaar geschiedt, moet gemeend en spontaan zijn. De zondaar moet er niet toe geprest worden. Er mag geen sprake zijn van ondoordachtheid of nonchalance. Men mag hen, die geen besef hebben van het afschuwelijke karakter van de zonde, er niet toe dwingen. Een belijdenis, waarin het diepste innerlijk wordt blootgelegd, komt bij de God van oneindig erbarmen. De dichter van de Psalmen zegt: "De Here is nabij de gebrokenen van hart en Hij verlost de verslagenen van geest." Psalm 34: 19.

Een echte belijdenis is altijd specifiek, d.w.z. noemt de zonden bij name. Deze zonden kunnen van dien aard zijn, dat ze alleen voor God gebracht moeten worden. Maar er kunnen ook verkeerde daden zijn, die aan mensen moeten worden beleden, die er door zijn gekwetst; of ze kunnen van dien aard zijn, dat ze in het openbaar moeten worden beleden. Maar elke belijdenis moet scherp omlijnd zijn en de zonden, die u begaan hebt, moet u met name noemen.

In de tijd van Samuël dwaalden de lsraëlieten af van God. Zij ondervonden de gevolgen van de zonde. Zij hadden namelijk hun geloof in God verloren en ze onderscheidden niet zijn macht en de wijsheid, waarmee Hij het volk regeerde. Zij keerden zich af van de grote Heerser van het heelal en verlangden naar dezelfde regeringsvorm als de volkeren rondom hen.

Voordat zij vrede vonden, beleden zij op deze wijze duidelijk hun schuld: "... aan al onze zonden hebben wij nog dit kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen." 1 Samuël 12: 19. De zonde, waarvan zij overtuigd waren, moest beleden worden. Hun ondankbaarheid drukte zwaar op hen en scheidde hen van God.

God aanvaardt een schuldbelijdenis niet als er geen sprake is van oprechte spijt en van hervorming. Bepaalde dingen in het leven moeten veranderd worden. Alles, wat voor God aanstootgevend is, moet worden weggedaan. Dat is het gevolg van echt berouw over de zonde.

Wat wij moeten doen, wordt ons duidelijk voorgehouden: "Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; houdt op kwaad te doen; leert goed te doen, tracht naar recht, houdt de geweldenaar in toom, doet recht aan de wees, verdedigt de rechtszaak der weduwe." Jesaja 1: 16, 17.

"... de goddeloze geeft een pand terug, vergoedt het geroofde, wandelt naar de inzettingen die doen leven, zodat hij geen onrecht meer bedrijft -- hij zal zeker leven, hij zal niet sterven." Ezechiël 33: 15.

Paulus zegt over het berouw dat getoond moet worden: "Want zie toch, wat juist deze ervaring van droefheid naar Gods wil u gebracht heeft: welk een ernst, meer nog, verontschuldiging, verontwaardiging, vrees, verlangen, ijver, bestraffing. Gij hebt in allen dele doen blijken, dat gij zuiver stond in deze zaak." 2 Korintiërs 7: 11.

Als de zonde het zedelijke onderscheidingsvermogen heeft vernietigd, ziet de zondaar zijn karaktergebreken niet en beseft hij ook niet de zwaarte van het kwaad, dat hij doet. Als hij zich niet buigt voor de overtuigende kracht van de Heilige Geest, blijft hij voor een deel blind voor zijn zonden. Zijn schuldbelijdenis is niet oprecht en gemeend. Steeds als hij zijn schuld bekent, voegt hij er een verontschuldiging voor zijn handelwijze aan toe, met de verklaring dat, als er geen bepaalde omstandigheden waren geweest, hij datgene, waarvoor hij vermaand wordt, niet zou hebben gedaan.

Nadat Adam en Eva hadden gegeten van de verboden vrucht, hadden ze een gevoel van schaamte en angst. Hun eerste gedachte was hoe ze een verontschuldiging konden vinden voor hun zonde, en hoe ze aan het doodvonnis, dat dreigde, konden ontkomen.

Toen de Heer naar hun zonde vroeg, gaf Adam deels God en deels zijn vrouw de schuld en antwoordde: "De vrouw, die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten." En de vrouw schoof de schuld af op de slang met de woorden: "De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten." Genesis 3: 12, 13. Waarom maakte U de slang? Waarom stond U toe dat hij in Eden was? Dat waren de vragen, die in haar verontschuldiging van haar zonde lagen besloten en waarmee God verantwoordelijk werd gesteld voor hun val.

Deze geest van zelfrechtvaardiging vond zijn oorsprong bij de vader van alle bedrog en is te zien in alle zonen en dochters van Adam. Zulke bekentenissen worden niet ingegeven door de goddelijke Geest en zijn voor God niet aanvaardbaar. Echt berouw brengt een mens ertoe om zelf zijn schuld te dragen en er zonder bedrog of huichelarij voor uit te komen. Net als de arme tollenaar roept hij uit, zonder zelfs zijn ogen op te slaan: "O, God, wees mij zondaar genadig." Wie zijn schuld erkent, wordt gerechtvaardigd, want Jezus" bloed pleit ten gunste van wie berouw heeft.

De voorbeelden van echt berouw en echte verootmoediging in Gods Woord openbaren een geest van berouw zonder verontschuldiging voor de zonde, zonder pogingen tot zelfrechtvaardiging.

Paulus probeerde niet zichzelf te verdedigen. Hij schildert zijn zonde in de donkerste beelden, en probeert zijn schuld niet te verkleinen. Hij zegt: "Ik heb velen van de heiligen in gevangenissen opgesloten, waartoe ik de macht van de overpriesters ontvangen had; en als zij zouden omgebracht worden, heb ik mijn stem eraan gegeven. En in alle synagogen trachtte ik hen dikwijls door toepassing van straffen tot lastering te dwingen en in tomeloze woede tegen hen heb ik hen vervolgd, tot zelfs in de buitenlandse steden." Handelingen 26: 10, 11. Zonder aarzeling verklaart hij, dat "Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een eerste plaats inneem." 1 Timoteüs 1: 15.

Het nederige en gebroken hart, dat door oprecht berouw onderworpen is, zal iets van de liefde van God en van de prijs, die op Golgotha betaald werd, waarderen. En zoals een zoon aan een vader, die hem liefheeft, zijn schuld belijdt, zo brengt iemand, die echt berouw heeft, al zijn zonden voor God. Er staat geschreven: "Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid." 1 Johannes 1: 9.