Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 4

Uws Broeders Hoeder

[ AUDIO ]

Op 20 November 1855, toen ik in gebed was, kwam de Geest des Heren plotseling en met grote kracht over mij, en ik werd opgenomen in een visioen.

Ik zag dat de Geest des Heren van de Gemeente is weggeëbd. De dienstknechten des Heren hebben te veel vertrouwd op de kracht van argumenten, en ze hebben niet dat krachtige betrouwen op God, dat ze feitelijk moesten bezitten. Ik zag dat enkel het aanvoeren van argumenten voor de waarheid, zielen er niet toe zal brengen om zich bij de laatste gemeente aan te sluiten; want de waarheid is onpopulair. De dienstknechten Gods moeten de waarheid in het hart hebben. In dat verband zei de engel: "De heerlijkheid moet in hen brandende zijn; zij moeten die in hun ziel dragen, en deze brandende ijver moeten ze overdragen op degenen, die luisteren." Enkelen, die conscientieus zijn, zullen zich misschien door een bewijs laten overtuigen; maar het is onmogelijk de grote massa over te halen door enkel een theorie van de waarheid.

Ik zag dat de vijand druk doende is om zielen te vernietigen. Zelfverheffing is de gelederen binnen geslopen; er moet meer nederigheid zijn. Er is onder de boodschappers teveel een geest van onafhankelijkheid gaan heersen. Die moet verdwijnen en onder de dienstknechten Gods moet meer een geest van saamhorigheid komen. Te veel is men geneigd te vragen: "Ben ik mijns broeders hoeder?" Genesis 4:9. De engel zeide: "Ja, gij zijt uws broeders hoeder. Gij moest over uw broeder zorgzaam waken, belangstelling tonen hoe hij ‘t maakt, en tegenover hem een vriendelijke geest openbaren. Sluif u aaneen." God verlangt dat de mens zal zijn openhartig en eerlijk, zonder gemaaktheid, zacht, nederig in alle eenvoud. Dat is het beginsel des hemels; dat is zo door God verordend. Maar de arme, broze mens heeft er iets heel anders op gevonden: zijn eigen weg te gaan en nauwlettend acht te slaan op zijn eigenbelang.

Ik vroeg de engel waarom de eenvoud zo uit de Gemeente is verdwenen, om plaats te maken voor hovaardij en zelfverheffing. Ik zag dat dit de oorzaak is, waarom wij zo bijna altijd zijn overgeleverd in de handen van de vijand. De engel zeide: "Zie goed toe, en gij zult bemerken, dat dit gevoelen overheerst: ,Ben ik mijns broeders hoeder'?" En de engel ging verder: "Gij zijt uws broeders hoeder. Uw belijdenis, uw geloof eist van u, dat gij uzelve verloochent en geheel wijdt aan God, of anders zult gij het eeuwige leven niet waardig zijn, want dat is ook voor u duur gekocht, en wel door de doodsstrijd, het lijden en het bloed van de geliefde Zoon Gods."

GEKLUISTERD AAN AARDSE GOEDEREN

Ik zag dat velen in tal van plaatsen, Oost en West, boerderij bij boerderij, land bij land en huis bij huis voegden, en zij verontschuldigden zich tegenover Gods werk, door te zeggen dat zij dit juist doen om het werk te helpen. Ze zijn daar zo aan vastgekluisterd, dat ze voor hei werk maar weinig ten zegen kunnen zijn. Sommigen kopen een stuk land, en werken zo hard ze kunnen om het betaald te krijgen. Hun tijd is zo bezet, dat ze nauwelijks tijd hebben voor het gebed en om God te dienen, ten einde kracht te krijgen om hun aanvechtingen te overwinnen.

Ze hebben schulden, en wanneer het werk Gods hun hulp nodig heeft, kunnen ze niets doen; want ze moeten eerst hun schulden betalen. Maar zodra ze hun schuld betaald hebben, zijn ze nog minder in staat het werk te helpen dan daarvoor; want ze steken zich weer in schuld, door nieuw bezit aan hun eigendom toe te voegen. Ze maken zichzelven wijs, dat deze handelwijze juist is; dat ze de baten voor het werk zullen afstaan, wanneer ze straks goede winsten maken. Zij hebben de waarheid lief met de lippen, maar niet met de daad. Zij hebben het werk Gods net zo lief, als hun daden aantonen. Zij houden meer van de wereld en minder van het werk Gods. De aantrekkingskracht van de aarde wordt steeds sterker en die van de hemel steeds zwakker. Waar hun schat is, daar is ook hun hart. Door hun voorbeeld maken zij aan hun omgeving duidelijk, dat ze van plan zijn hier te blijven, dat deze wereld hun thuis is. In dat verband zei de engel: "Gij zijt uws broeders hoeder."

Velen hebben zich overgegeven aan nodeloze uitgaven, enkel en alleen om hun gevoelens, hun smaak, hun oog fe bevredigen, terwijl het werk het geld dat ze uitgaven, zo goed kon gebruiken, en terwijl sommige dienstknechten Gods armelijk gekleed gingen, en door gebrek aan middelen in hun werk werden gedwarsboomd. De engel zeide: "Hun tijd om zo te doen, zal spoedig voorbij zijn. Hun werken tonen aan, dat het eigen-ik hun afgod is, en dat zij daaraan alles opofferen." Het eigen-ik moet bevredigd worden, hun aard is: "Ben ik mijns broeders hoeder?" Velen hebben waarschuwing op waarschuwing gekregen, maar ze hebben er geen acht op geslagen. Het eigen-ik staat in het brandpunt van alles, en daarvoor moet alles buigen.

Ik zag dat de Gemeente de geest van zelfverlooche ning en zelfopoffering zo goed als verloren heeft; zij plaatsen het eigen-ik en het eigenbelang op de voorgrond, en dan doen ze voor het werk, wat ze denken al of niet te kunnen doen. Zo ', n offer, dat zag ik, houdt niets in en wordt door God niet aangenomen. Allen moeten zo ', n belangstelling hebben, dat ze hun uiterste best doen om het werk te bevorderen. Ik zag dat degenen, die niets bezitten, maar enkel op hun lichaamskracht zijn aangewezen, voor God verantwoordelijk zijn wat hun kracht betreft. Ze moeten ijverig zijn in hun dagelijkse bezigheden en brandende in de geest; ze moeten niet degenen, die eigendommen bezitten, alle offers laten brengen. Ik zag dat ook zij offers kunnen brengen, en dat dit ook hun plicht is, evengoed als degenen, die welgesteld zijn. Maar die geen eigendommen bezitten, realiseren zich vaak niet, dat ze op tal van manieren zelfverloochening kunnen beoefenen, minder aan hun lichaam ten koste kunnen leggen, niet zo moeten toegeven aan smaak en begeerten, om aldus te sparen voor het werk en zich een schat in de hemel te vergaren. Ik zag dat er zoveel waardevols en zoveel schoonheid in de waarheid is; maar neem de kracht Gods weg, en zij is krachteloos.