Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 5

De Twee Wegen

[ AUDIO ]

Op de conferentie te Battle Creek, 27 Mei 1856 werden mij enkele dingen, die de Gemeente in het algemeen aangaan, in een visioen getoond. De heerlijkheid en de majesteit Gods deed men aan mijn oog voorbijgaan. De engel zeide: "Hij is vreselijk in Zijn majesteit, nochtans zijt gij u dat niet bewust, vreselijk is Zijn toorn, nochtans beledigt gij Hem dagelijks. ‘Strijdt om in te gaan door de enge poort ', , ‘want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt en velen zijn er, die door dezelve ingaan; want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die dezelve vinden ', ‘ Lukas 13 : 24; Mattheus 7:13, 14. Deze wegen zijn zeer verschillend, gescheiden, en gaan in tegenovergestelde richtingen. De ene leidt tot het eeuwige leven, de andere tot de eeuwige dood. Ik zag het onder-scheid tussen deze wegen, alsook het onderscheid tussen de groepen, die daarlangs trekken. De wegen zijn tegengesteld; de ene is breed en glad, de andere is nauw en moeilijk begaanbaar. Zo zijn ook de groepen, die daarover trekken, tegengesteld in karakter, in leven, in kleding, in conversatie.

Zij, die de smalle weg bewandelen, spreken over de vreugde en de blijdschap, die zij zullen hebben aan hef einde van de reis. Hun gezichten zijn vaak bedroefd, maar ook vaak overgoten met een glans van heilige, geheiligde vreugde. Ze zijn niet zo gekleed als die groep op de brede weg, noch praten ze als dezen, of doen ze als dezen. Een voorbeeld is hun gegeven. Een Man van Smarten, verzocht in krankheden, heeft die weg voor hen geopend, en Hijzelve heeft hem ook bewandeld. Zijn volgelingen zien Zijn voetstappen en zijn vertroost en bemoedigd. Hij is er veilig doorgekomen; en dat kunnen ook zij, wanneer ze in Zijn voetstappen volgen.

Op de brede weg worden allen in beslag genomen door hun eigen persoon, hun kleding, en de genoegens langs de weg. Ze geven zich over aan vrolijkheid en pret en denken niet aan het einde van de reis, aan de zekere verwoesting aan het einde van het pad. Elke dag komen ze dichter bij hun ondergang; toch lopen ze als dwazen voort, verder, steeds verder. O, wat leek mij dat verschrikkelijk toe!

Ik zag velen over de brede weg gaan, op wie het volgende opschrift kenbaar was: "Der wereld gestorven. Het einde van alle dingen is nabij. Weest ook gij bereid." Ze zagen er precies eender uit als de dwazen rondom hen, uitgezonderd een schaduw van droefheid, die ik over hun gelaat zag liggen. Hun conversatie was overeenkomstig die van de vrolijke, gedachteloze menigte om hen heen; maar af en toe wezen ze met grote voldoening op de woorden op hun kleding, roepende naar de anderen, dat ook dezen dit op hun kleren zouden hebben. Zij waren op de brede weg, nochtans beleden ze te behoren tot diegenen, die de smalle weg bewandelden. Die om hen heen waren, wilden zeggen: "Er is tussen ons geen verschil; we zijn precies gelijk; we kleden ons, we praten, we doen precies als gij."

EEN NIET GEWAARDEERDE ZEGEN

Dan werd ik teruggewezen naar de jaren 1843 en 1844. Er was toen een geest van overgave, die nu niet bestaat. Wat is er over dat belijdend uitverkoren volk gekomen? Ik zag de gelijkvormigheid aan de wereld, de onwil om te lijden ter wille van de waarheid. Ik zag dat men niet bereid was zich aan de wil van God te onderwerpen. Ik werd verwezen naar de kinderen van Israël, nadat ze Egypte verlaten hadden. God in Zijn barmhartigheid riep hen uit het midden der Egyptenaren, opdat zij Hem zonder enige hinder of overlast konden aanbidden. Hij werkte voor hen door middel van wonderen; Hij beproefde en toetste hen, door hen soms in de nauwte te drijven. Na de wonderlijke dingen, die God voor hen had gedaan, na hen zo menigmaal verlost te hebben, murmureerden zij, wanneer ze door Hem beproefd of getoetst werden. Dan luidden hun woorden: "Och, dat wij in Egypfeland gestorven waren door de hand des Heren." Exodus 16:3. Hun verlangen ging uit naar het knoflook en de uien in dat land.

Ik zag dat velen, die belijden in de waarheid voor dit laatste der dagen te geloven, het vreemd vinden dat de kinderen Israëls klaagden als ze voort trokken; dat na de wonderlijke dingen, die God voor hen gedaan had, ze zo ondankbaar waren om te vergeten wat God voor hen had gewrocht. De engel zeide: "Gij hebt het er slechter afgebracht dan zij." Ik zag dat God Zijn dienstknechten de waarheid zo duidelijk en zo helder had gegeven, dat deze niet kon weerstaan worden. Waar ze ook gaan, zijn ze zeker van de overwinning. Hun vijanden kunnen de overtuigende waarheid niet ontwijken. Het licht is zo duidelijk gegeven, dat de dienstknechten Gods, waar ze ook willen, de waarheid, klaar en duidelijk, kunnen laten overwinnen. Deze grote zegen is niet op prijs gesteld; men is zich die zelfs niet bewust geworden. Komen de beproevingen, dan gaan ze terugzien en vinden dat ze moeilijke tijden meemaken. Sommigen van de be-lijdende dienstknechten Gods weten niet wat reinigende beproevingen zijn. Ze maken het zichzelven soms moeilijk, verbeelden zich dat ze het moeilijk hebben, en zijn zo gauw ontmoedigd, voelen zich zo licht gekrenkt of in hun eer aangetast, dat ze zichzelven benadelen, anderen benadelen, en het werk benadelen. Satan doet hun moeilijkheden nog groter schijnen, en fluistert hun gedachten in, die, wanneer ze daaraan toegeven, hun invloed en bruikbaarheid zullen teniet doen.

Sommigen hebben zich laten verleiden om zich uit het werk terug te trekken, om een of ander handwerk te beginnen. Ik zag, dat indien de hand Gods zich van hen zou terugtrekken, en zij met ziekte en dood te kampen zouden krijgen, zij dan wel zouden weten wat moeilijkheden zijn.

Het is een vreselijk iets, tegen God te murmureren. Zij zijn zich niet bewust dat de weg, waarlangs zij trekken, vol oneffenheden is, een weg van zelfverloochening, van zichzelf kruisigen, en zij moeten niet verwachten dat alles even glad verloopt, als gingen ze over de brede weg.

Ik zag dat sommige arbeiders Gods, zelfs predikers, zo gauw ontmoedigd zijn, zich zo gauw benadeeld gevoelen, dat ze zich verbeelden gekrenkt en veronachtzaamd te zijn, wanneer dat helemaal niet zo is. Ze denken dat hun lot hard is.

Dezulken realiseren zich niet, hoe ze zich zouden voelen, wanneer de ondersteunende hand Gods zou weggetrokken worden, en ze een zware zielestrijd zouden meemaken. Dan zouden ze hun lot tienmaal harder vinden, dan het tevoren was, toen ze in het werk Gods stonden, beproevingen en ontberingen lijdend, nochtans des Heren goedkeuring wegdragend. Sommigen, die in het werk Gods zijn aangesteld, weten niet wanneer zij het getij mee hebben. Ze hebben zich zo weinig moeten ontzeggen, en weten zo weinig wat gebrek, of vermoeiende arbeid, of zielelast is, dat, wanneer zij het getij mee hebben, wanneer ze door God begunstigd worden, en hun hart niet bezwaard wordt, ze zich dat niet bewust zijn, en denken dat hun beproevingen zwaar zijn. Ik zag dat God hen daarvan alleen zal bevrijden, wanneer ze een geest van zelfverloochening betonen, en bereid zijn opgewekt hun werk te doen, zichzelven niet sparende. Hij zal hen niet erkennen als Zijn zich opofferende dienstknechten, maar zal diegenen verwekken, die bereid zijn te werken, niet traag, maar met een vurige ijver, die zullen weten, dat ze een betrekkelijk gemakkelijke tijd meemaken. Gods dienstknechten moeten de verantwoordelijkheid voor zielen gevoelen, en zij moeten staan, wenende tussen het voorhuis en het altaar, roepende: "Spaar Uw volk, o Here." Joël 2 : 17.

Sommigen van Gods dienstknechten hebben hun leven voor het werk Gods willen geven, en hebben dat ook gedaan, tot ze lichamelijk versleten waren, gebroken door geestelijke arbeid, aanhoudende zorgen, zware arbeid en ontbering. Anderen hebben die lasten niet gedragen en zouden ze ook niet op zich willen nemen. En juist diegenen denken nu, dat ze het zo moeilijk hebben, om de eenvoudige reden, dat ze nooit moeilijkheden hebben meegemaakt. Zij hebben hun doop in het lijden nooit ondergaan, en zullen dat ook nooit doen, zo lang ze zoveel zwakheid en zo weinig kracht betonen en zo op hun gemak gesteld zijn.

Uit hetgeen God mij getoond heeft, moest er nodig eens een gesel over de geestelijke arbeiders komen, zodat de luien, de tragen, die zo aan zichzelven denken, zouden uitvallen, en er een zuivere, trouwe, zichzelf verloochenende groep zou overblijven, die niet zo op hun gemak zijn gesteld, maar die getrouw in woord en leer willen arbeiden, bereid om alles te lijden en tot, het einde te volharden terwille van Christus, en diegenen te redden, voor wie Hij stierf. Laten deze dienstknechten gevoelen, dat hun het "wee-u" boven het hoofd hangt, wanneer ze het evangelie niet verkondigen; en dat zou hun tot zegen zijn; maar allen gevoelen dat niet.