Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 62

Juiste Opvoeding

[ AUDIO ]

Het prettigste werk, ooit door mannen en vrouwen op zich genomen, is het omgaan met jonge mensen. De grootste zorg moet besteed worden zowel wat de variatie betreft in de wijze van onderricht als ook het ontwikkelen van de hoge en nobele krachten des geestes. Ouders en onderwijzers zijn zeer zeker ongeschikt om de kinderen een juiste opvoeding te geven, wanneer zij zelf in de eerste plaats niet de les van zelfbeheersing, geduld, vergevensgezindheid, zachtmoedigheid en liefde geleerd hebben. Wat nemen toch ouders, verzorgers en onderwijzers een belangrijke positie inl Er zijn maar weinigen, die zich de noodzakelijkste behoeften van de geest bewust zijn en die weten hoe het ontwikkelende intellect, de groeiende gedachten en gevoelens van de jeugd leiding te geven.

Er is een tijd om kinderen te scholen en een tijd om de opgroeiende jeugd op te voeden, en het is nodig dat dit beide op school in hoge mate wordt gecombineerd. Kinderen kunnen geschoold worden voor de dienst der zonde of voor de dienst der gerechtigheid. De eerste opvoeding van de jeugd vormt hun karakter zowel voor hun werelds als voor hun godsdienstig leven. Salomo zegt: "Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken." Spreuken 22 : 6. Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over. De scholing, die Salomo voorstaat, is leiding geven, opvoeden, en ontwikkelen. Opdat ouders en onderwijzers dit werk kunnen doen, moeten zij zelf "de weg" kennen, die het kind moet gaan. Dit houdt meer in dan louter boekenkennis. Het omvat alles wat goed, deugdzaam, recht en heilig is. Het houdt in de praktijk van matigheid, godsvrucht, 1872, Vol. 5, blz. 131-135 broederlijke liefde en liefde jegens God en jegens elkaar. Om dit object te bereiken, moet de physieke, verstandelijke, zedelijke en godsdienstige opvoeding de aandacht hebben.

De opvoeding van kinderen, thuis en op school, moet niet zijn als het trainen van redeloze dieren; want kinderen hebben een intelligente wil, die geleid moet worden om al hun krachten te beheersen. Stomme dieren behoeven niet getraind te worden, want zij bezitten geen rede en intellect. Maar de menselijke geest moet zelfbeheersing geleerd worden. Die moet geschoold worden om het menselijke wezen te beheersen, terwijl dieren onder controle staan van een meester, en getraind worden om hem onderworpen te zijn. De meester is het verstand, het oordeel en de wil voor zijn dier. Een kind kan zó geschoold worden, dat het, evenals het dier, geen eigen wil heeft. Zelfs zijn individualiteit kan opgaan in hem, die zijn opvoeding leidt; zijn wil, ten opzichte van alle intenties en bedoelingen, is onderworpen aan de wil van de leraar.

Kinderen, die zó opgevoed worden, zullen altijd te kort schieten in zedelijke energie en persoonlijke verantwoordelijkheid. Zij hebben niet geleerd om te handelen uit verstand en beginsel; hun wil wordt beheerst door een ander, en het verstand is niet zó geleid, dat het door oefening kan groeien en sterker worden. Zij zijn niet geleid en gedisciplineerd ten aanzien van hun bijzondere verstandelijke constituties en vermogens, om hun grootste krachten te ontplooien wanneer dat nodig is. Onderwijzers moeten hier niet blijven staan, maar zullen speciale aandacht schenken aan het cultiveren van de zwakste talenten, opdat alle vermogens tot actie gebracht worden en geleidelijk in kracht toenemen, zodat het verstand evenwichtig ontwikkeld wordt.

HET LEREN VAN ZELFVERTROUWEN

Er zijn talrijke gezinnen met kinderen, die ogenschijnlijk goed opgevoed worden onder een zeker tuchtsysteem; maar wanneer dat systeem, dat hun wordt opgelegd, een eind neemt, schijnen ze onbekwaam om uit zichzelf te denken, te handelen of een besluit te nemen. Deze kinderen hebben zo lang onder een ijzeren discipline gestaan, waarin hun niet veroorloofd werd uit zichzelf te denken en te handelen in datgene wat voor hen in de eerste plaats nodig was, dat ze geen vertrouwen in zichzelf hebben om naar eigen oordeel te handelen, en wel omdat ze geen eigen opinie hebben. En wanneer ze het ouderlijk huis verlaten om op eigen voeten te staan, dan worden ze licht door de zienswijzen van anderen in een verkeerde richting geleid. Ze hebben geen karaktervastheid. Ze hebben niet geleerd om een eigen oordeel te vormen, zo ver dat mogelijk is en daardoor is hun verstand niet ontwikkeld en gesterkt zoals het moest. Ze hebben zo lang geheel en ai aan de hand van de ouders gelopen, dat ze op hen geheel hun vertrouwen stellen; hun ouders denken en oordelen voor hen.

Anderzijds mag de opgroeiende kinderen niet toegestaan worden dat ze denken en doen zonder zich iets aan te trekken van het oordeel van hun ouders en onderwijzers. Kinderen moeten leren eerbied te hebben voor het ervaren oordeel en zich te laten leiden door hun ouders en leraars. Ze moeten zó opgevoed worden dat hun verstand verstrengeld is met dat van hun ouders en onderwijzers en zó onderricht, dat ze de juistheid inzien van het acht slaan op hun raadgevingen. Wanneer ze dan eenmaal de leidende hand van hun ouders en leraars loslaten, zullen hun karakters niet zijn als het riet, dat door de wind wordt heen en weer bewogen.

De strenge opvoeding van opgroeiende kinderen, zonder hun te leren hoe ze zelf moeten denken en handelen naar eigen kunnen en verstand, opdat ze groeien in hun gedachtengang, zelfrespect verkrijgen alsmede ook vertrouwen in eigen bekwaamheid om te handelen, zal altijd een klasse te voorschijn brengen, die zwak is in verstandelijke en morele kracht. En wanneer ze dan in de wereld op eigen wieken drijven zullen ze tonen dat ze getraind werden als de dieren, maar niet opgevoed. Inplaats dat hun wilskracht geleid werd, werd deze onderworpen door de ijzeren tucht van ouders en leraars.

Die ouders en onderwijzers, die er zo prat op gaan, dat ze de kinderen helemaal onder controle hebben, zouden die ophef niet maken, wanneer ze een beeld konden geven van het toekomstige leven van de kinderen, die ze door kracht of door vrees aanjagen zo klein gehouden hebben. Dezulken zijn doorgaans heel niet in staaf de zware verantwoordelijkheden des levens te aanvaarden. Wanneer deze opgroeiende kinderen niet langer onder hun ouders en onderwijzers staan en voortaan op eigen wieken moeten drijven, dan gaan ze meestal een verkeerde weg en zijn niet bestand tegen de verleiding. Ze maken van dit leven geen succes en dezelfde tekortkomingen ziet men ook in hun godsdienstig leven. Konden de opvoeders van kinderen en opgroeiende jeugd het toekomstig resultaat van hun foutieve discipline in beeld aanschouwen, dan zouden ze in hun opvoedingsplan verandering brengen. Die onder-wijzers, die er prat op gaan dat ze de wil van hun scholieren geheel in bedwang hebben, behoren niet tot de succesvolsten, al moge dan ook tijdelijk hef tegendeel schijnen.

Het is nooit de bedoeling Gods geweest dat een menselijke geest geheel onder de macht zou staan van een ander. En zij die hun best doen dat de persoonlijkheid van hun leerlingen geheel opgaat in hen zelf en dat ze voor de leerlingen het verstand, de wil, en hef geweten uitmaken, nemen vreselijke verantwoordelijkheden op zich. Deze scholieren hebben in zeker opzicht veel overeenkomst met goed gedrilde soldaten. Maar wanneer ze van die banden bevrijd zijn, dan constateert men een gebrek aan onafhankelijke daadkracht, resulte-rend uit een vast beginsel. Zij, die zich als doel stellen hun leerlingen zo op te voeden, dat deze kunnen zien en aanvoelen dat ze de innerlijke kracht hebben om beginselvaste mannen en vrouwen te worden, geschikt voor elke levenspositie, zijn de nuttigste en permanent succesvolle onderwijzers. Hun werk mag dan oppervlakkige beschouwers niet zo opvallen, en hun werkzaamheden mogen dan niet zo hoog gewaardeerd worden als van de leraar, die het verstand en de wil zijner scholieren geheel onder controle heeft; maar het toekomstige leven van de leerlingen zal de vruchten van dat betere opvoedingsplan laten zien.

Ouders zowel als onderwijzers lopen gevaar te veel te bevelen en te dicteren, terwijl ze verzuimen in een voldoende vertrouwelijke gemeenschap te treden met hun kinderen of leerlingen. Ze houden zich te veel op een afstand en oefenen hun autoriteit uit op een koude, onsympathieke wijze, waardoor de harten van hun kinderen of leerlingen niet gewonnen worden. Wanneer ze de kinderen nauwer naar zich toe wilden trekken, en tonen dat ze hen liefhebben, en een belangstelling aan de dag zouden leggen voor al hun doen, zelfs voor hun spel, soms zelfs als een kind onder kinderen zijnde, dan zouden ze de kinderen gelukkig maken en hun liefde en vertrouwen winnen. En de kinderen zouden eerder de autoriteit van hun ouders en onderwijzers respecteren en liefhebben.

De gewoonten en beginselen van een onderwijzer moeten van nog hoger belang geacht worden dan zijn door studie verkregen eigenschappen. Wanneer hij een oprecht Christen is, zal hij de noodzakelijkheid aanvoelen om evenveel belangstelling te tonen in de physieke, verstandelijke, zedelijke, en geestelijke vorming van zijn scholieren. Om de juiste invloed uit te oefenen, moet hij een volmaakte zelfbeheersing bezitten en zijn hart moet overvloeien van liefde voor zijn leerlingen, hetgeen gezien zal worden in zijn blikken, woorden, en daden. Hij moet karaktervastheid bezitten en dan kan hij het verstand van zijn leerlingen vormen en hen in de verschillende vakken opleiden. De eerste opvoeding van de opgroeiende kinderen bepaalt hun karakter voor het gehele leven. Zij die met opgroeiende kinderen om-gaan, moeten nauwlettend toezien om de eigenschappen des geestes te voorschijn te doen komen, om beter de krachten daarvan te leiden, opdat ze zo goed mogelijk te pas gebracht kunnen worden.