Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 70

Die de Vermaning Verachten

[ AUDIO ]

De apostel Paulus zegt duidelijk dat de ervaring van de Israëlieten op hun reizen, vermeld is geworden ten profijte van hen, die leven in deze eeuw, degenen, op wie de einden der wereld gekomen zijn. Hef inzicht ontbreekt ons dat onze gevaren niet minder maar groter zijn dan van de Hebreeën. Er zuilen verzoekingen zijn ten opzichte van jaloezie en murmureren, en er zal een uitgesproken rebellie zijn, zoals ook vermeld staat van het oude Israël. Er zal zelfs een geest zijn, die zich opstandig toont tegen het berispen van zonde en verkeerdheden. Maar zal de stem der vermaning daardoor het zwijgen opgelegd worden? Als dat het geval is, dan zijn we er niet beter aan toe dan al die verschillende kerkgenootschappen in ons land, die bang zijn om op de fouten en heersende zonden onder de mensen de vinger te leggen.

Zij, die God apart gesteld heeft als predikers der gerechtigheid, hebben zware verantwoordelijkheden aanvaard om de zonden van het volk te berispen. Paulus droeg Titus op: "Spreek dit, en vermaan en bestraf met alle ernst. Dat niemand u verachte." Titus 2:15. Toch zijn er dezulken, die degene verachten, die de zonde durft 1875, Vol. 5, blz. 358--362 (De grote opstand) te berispen; maar er zijn tijden dat vermaand moet worden. Paulus draagt Titus op, dat hij een bepaalde klasse terdege onder handen moet nemen, opdat ze gezond mogen worden in het geloof. Mannen en vrouwen, die met hun verschillende geaardheden in gemeenteverband worden opgenomen, bezitten eigenaardigheden en fouten. Wanneer deze zich ontwikkelen, is berisping nodig. Wanneer degenen, die in verantwoordelijke posities geplaatst zijn, nooit zouden berispen of vermanen, zou er weldra een gedemoraliseerde toestand ontstaan, die God grotelijks oneer zou aandoen. Maar hoe moet de vermaning gegeven worden? Laat de apostel antwoorden: "In alle lankmoedigheid en leer". 2 Timotheüs 4 : 2. Uit een zeker beginsel moet gehandeld worden ten opzichte van degene, die berispt moet worden, maar nooit zal men onverschillig staan tegenover de verkeerdheden van Gods volk.

Er zullen mannen en vrouwen zijn, die de vermaning verachten, en wier gevoelens daartegen altijd in opstand zullen komen. Het is niet' prettig wanneer fouten ons onder het oog worden gebracht. In bijna elk geval, waarin vermaning nodig is, zullen er sommigen zijn die geheel en al het feit over het hoofd zien, dat de Geest des Heren gegriefd en Zijn werk nadeel berokkend is. Dezen zullen degenen gaan beklagen, die de berisping verdiend hebben, omdat persoonlijke gevoelens gekwetst zijn. Al die ongeheiligde sympathie plaatst de sympathiserenden, waar ze delen in de schuld van de berispte. In negen van de tien gevallen zou de berispte, indien hij zijn schuld aanvoelde, geholpen kunnen worden om zijn fouten in te zien, waardoor verbetering kon intreden. Maar bemoeizieke, ongeheiligde sympathiserenden stel-len de motieven van de berisper en de aard van de gegeven vermaning in een verkeerd daglicht, en dringen door hun sympathie de berispte de gedachte op, dat hij kwalijk behandeld is; en dan komt hij in opstand tegen degene, die enkel zijn plicht heeft gedaan. Zij, die zich getrouw van hun onplezierige plichten kwijten onder een zeker verantwoordelijkheidsgevoel tegenover God, zullen Zijn zegen ontvangen. God verlangt van Zijn dienstknechten, dat ze altijd ijverig Zijn wil zullen doen. In de opdracht van de apostel aan Timotheüs, vermaant hij hem het volgende: "Predik het Woord, houd aan tijdelijk en ontijdelijk; weerleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer." Vers 2.

De Hebreeën waren niet gewillig zich aan de richtlijnen en beperkingen van de Here te onderwerpen. Ze wilden eenvoudig hun eigen weg gaan, de ingevingen van hun eigen verstand navolgen en zich onderwerpen aan hun eigen oordeel. Hadden ze dit vrijelijk kunnen doen, dan zouden er geen klachten geweest zijn over Mozes; maar voortdurend werd bij hen de teugel strak gehouden.

EENSGEZIND IN ACTIE EN OORDEEL

God wilde dat Zijn volk onder discipline werd gesteld en tot een harmonische samenwerking zou komen, opdat ze elkaar in de ogen konden zien, en eensgezind zouden zijn in inzicht en oordeel. Om tot deze staat van zaken te komen, valt er veel te doen. Het vleselijke hart moet onderworpen en hervormd worden. Het is Gods bedoeling dat er in de gemeente altijd een levend getuigenis zal zijn. Het zal nodig zijn om te berispen en te vermanen, en sommigen zullen flink op hun plaats gezet moeten worden naar gelang van het geval. We horen al wat daartegen ingebracht wordt: "O, ik ben zo gevoelig, ik kan niet de minste terechtwijzing verdragen!" Indien deze mensen nu eens precies de spijker op de kop wilden slaan, zouden ze zeggen: "Ik ben zo eigenzinnig, zo zelfvoldaan, zo hovaardig, dat ik niet onder tucht wil staan; ik wil niet berispt worden. Ik eis het recht op van persoonlijk oordeel; ik heb het recht om te geloven en te spreken zoals ik wil." De Here wil niet dat we onze persoonlijkheid opgeven. Maar wie kan recht beoordelen waar op dit gebied de grens ligt van de persoonlijke onafhankelijkheid?

Petrus vermaant zijn broeders: "Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade." 1 Petrus 5 : 5. Ook de apostel Paulus vermaant zijn broeders te Filippi tot éénheid en ootmoed: "Indien er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn; zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelven. Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is. Want dat gevoelen zij in u hetwelk ook in Christus Jezus was." Filippensen 2 : 1--5. Opnieuw vermaant Paulus zijn broeders: "De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze en hangt het goede aan. Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een den ander voorgaande." Romeinen 12:9, 10. In zijn brief aan de Efeziërs zegt hij: "Elkander onderdanig zijnde in de vreze Gods." Efeze 5 : 21.

De geschiedenis van de Israëlieten schildert ons het grote gevaar van misleiding. Velen hebben geen begrip van de zondigheid van hun eigen natuur, noch van de genade der vergevensgezindheid. Met geheel hun we-zen verkeren ze in een duisternis, onderworpen aan verzoekingen en grote misleiding. Ze staan ver van God; nochtans zijn ze erg voldaan over hun leven, terwijl hun gedrag door God wordt verafschuwd. Deze klasse zal altijd strijd voeren tegen de leidingen van Gods Geest, vooral wat daarin de vermaningen betreft. Ze willen niet in hun gemoedsrust gestoord worden. Af en toe hebben ze wel eens zelfzuchtige vrees en goede bedoelingen, en soms angstige gedachten en schuldgevoelens; maar ze hebben geen diepe ervaring, omdat ze niet gekluisterd zijn aan de eeuwige Rots. Deze groep ziet nooit de noodzakelijkheid van het klare getuigenis. Zonde is niet zo uitermate zondig in hun oog, en wel daarom dat zij niet in het licht wandelen zoals Christus in het licht is.

Er is nog een andere groep mensen, die groot licht en speciale overtuiging, en een oprechte ervaring in de werkingen van de Geest Gods gehad hebben; maar de menigvuldige verzoekingen van Satan hebben hen overwonnen. Zij waarderen het licht niet dat God hun ge-geven heeft. Zij slaan geen acht op de waarschuwingen en vermaningen van de Geest Gods. Zij staan schuldig voor de Here. Dezen zullen altijd strijd voeren tegen het omlijnde getuigenis, omdat dit hen veroordeelt.

Het is Gods bedoeling dat Zijn volk eensgezind zal zijn, dat ze één van zin, één van hart, één in het oordeel zullen zijn. Dit kan niet verkregen worden zonder een klaar, scherp omlijnd, levend getuigenis in de gemeente. Het gebed van Christus hield in dat Zijn discipelen één zouden zijn, zoaIs Hij één was met Zijn Vader. "Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in ons één zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij één zijn, gelijk als wij Eén zijn; Ik in hen en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in één, en opdat de wereld bekenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt." Johannes 17 :20--23.