Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 73

Tienden en Gaven

[ AUDIO ]

De taak van Christus' gemeente is om verloren gaande zondaars te redden. Zij moet de liefde Gods aan de mensen openbaren en ze voor Christus winnen door het uitdragen van die liefde. De waarheid voor deze tijd moet gebracht worden tot in de donkerste hoeken der aarde, en dit werk kan beginnen in het gezin. De navolgers van Christus moeten geen zelfzuchtig leven leiden, maar aangedaan met de Geest van Christus, zullen ze in harmonie met Hem werken.

Er zijn oorzaken voor de kilheid en het ongeloof van 1875, Vol, 3, blz. 381--408 deze tijd. De liefde voor de wereld en de zorgen des levens scheiden de ziel van God. Het water des levens moet in ons zijn en uit ons vloeien, opwellend ten eeuwige leven. We moeten naar buiten uitdragen, wat God in ons gewrocht heeft. Indien de Christen het licht des levens wil genieten, moet hij zijn krachten meer inspannen om anderen tot de kennis der waarheid te brengen. Zijn leven moet gekenmerkt worden door het brengen van offers tot zegen van anderen, en dan zullen er geen klachten zijn dat blijdschap ontbreekt.

Engelen zijn steeds in de weer om het geluk van anderen te bevorderen. Dat is hun vreugde. Wat zelfzuchtige harten zouden beschouwen als vernederende arbeid, te werken voor hen die diep in de ellende zitten, en die in elk opzicht minderwaardig zijn in karakter en levenswijze, is de taak van de reine, zondeloze engelen in de koninklijke hoven des hemels. De geest van Christus' zelfverloochenende liefde is de geest, waarvan de hemel doortrokken is, en die is ook het wezen van zijn gelukzaligheid.

Zij, die geen speciaal genoegen smaken in het streven om anderen ten zegen te zijn, in de arbeid om hun goed te doen, zelfs als dit met offers gepaard gaat, kunnen de geest van Christus of van de hemel niet bezitten, want ze hebben geen gemeenschap met het werk van hemelse engelen en kunnen niet delen in de gelukzaligheid, die hun een verheven vreugde bereidt. Christus heeft gezegd: "Blijdschap zal er zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekering niet van node hebben. Lukas 15 : 7. Wanneer het engelen vreugde verschaft, als ze zondaars tot bekering zien komen, zullen zondaren, gered door het bloed van Christus, zich dan niet verblijden, wanneer ze zien dat door hun arbeid anderen zich bekeren en tof Christus komen? Door een harmonische samenwerking met Christus en de heilige engelen, zullen we een blijdschap smaken, die zich buiten dit werk niet zal voordoen.

Het beginsel van het kruis van Christus stelt allen die geloven onder zware verplichtingen om het eigen-ik te verloochenen, het licht aan anderen over te dragen en van hun middelen af te staan om het licht te verspreiden. Wanneer ze met de hemel in verbinding staan, zullen ze met de taak bezig zijn in samenwerking met de engelen.

Het beginsel van wereldse mensen is om van de ver-gankelijke dingen van dit leven zoveel mogelijk bij elkaar te schrapen als ze maar kunnen. Zelfzuchtige liefde naar gewin is het overheersende principe in hun leven. Maar de zuiverste blijdschap wordt niet gevonden in rijkdom, en ook niet waar een hunkerende begeerte zich voordoet, maar waar tevredenheid heerst en waar zelfverloochenende liefde een heersend beginsel is. Duizenden brengen hun leven door in overdaad en hun hart is vol wrevel. Ze zijn slachtoffers van de zelfzucht en ontevreden in hun ijdel pogen om hun geest met overdaad te bevredigen. Maar op hun gezicht staat te lezen hoe ongelukkig ze zich voelen en achter hen strekt zich een woestenij uit omdat hun leven onvruchtbaar is aan goede werken.

Naarmate de liefde van Christus ons hart vult en ons leven beheerst, zal begeerte, zelfzucht en gemakzucht overwonnen worden, en het zal onze blijdschap zijn de wil van Christus te doen, waar we immers belijden Zijn dienstknechten te zijn. Ons geluk zal dan evenredig zijn aan onze onzelfzuchtige werken, daartoe gedreven door de liefde van Christus.

In het verlossingsplan heeft goddelijke wijsheid de wet van actie en reactie gesteld, waardoor het werk der wel-dadigheid in al haar vertakkingen tot een dubbele zegen wordt. Hij, die de armen geeft, zegent anderen, en is in nog groter mate een zegen voor zichzelve. God zou Zijn doel om zondaars te redden, bereikt kunnen hebben zonder de hulp van de mens; maar Hij wist dat de mens niet gelukkig kon zijn zonder een aandeel te hebben in het grote werk, waarin hij zelfverloochening en weldadigheidszin kon aankweken.

Opdat de mens de gezegende resultaten der goeder-tierenheid niet zouden ontgaan, vormde onze Verlosser het plan om hem tot Zijn medewerker te stellen. Door een keten van omstandigheden, die een beroep zouden doen op zijn weldadigheidszin, schenkt Hij de mens de beste middelen om zijn goedertierenheid aan te kweken en geregeld zijn gaven te offeren om de armen te helpen en Zijn werk te bevorderen. Hij zendt Zijn armen als de representanten van Hem zelve. Door hun nooddruft onttrekt een ondergaande wereld aan ons de middelen en de invloed om hun de waarheid te brengen, waaraan ze in hun doodsnood zo ', n behoefte hebben. En wanneer we ingaan op dit beroep door arbeid en door werken der barmhartigheid, worden we gelijk aan het beeld van Hem, Die om onzentwille arm werd. Door te geven zegenen we anderen en vergaren zo ware schatten.

WERELDSE BELANGEN EN HEMELSE SCHATTEN

In de gemeente is een groot gebrek geweest aan christelijke goedertierenheid. Die ‘f best in staat waren het werk van God te bevorderen, hebben maar weinig gedaan. God heeft in Zijn barmhartigheid een groep tot de kennis der waarheid gebracht, opdat ze in vergelijking met aardse schatten haar onschatbare waarde zouden waarderen. Jezus heeft tot dezen gezegd: "Volgt Mij." Hij test ze door een uitnodiging tot het avondmaal dat Hij heeft bereid. Hij ziet nauwlettend toe welk karakter zij zullen ontwikkelen, of hun eigen zelfzuchtige belangen hoger gewaardeerd zullen worden dan eeuwige rijkdommen. Velen van deze beste broeders geven door hun daden de verontschuldigingen weer, die vermeld worden in de volgende gelijkenis:

"Maar Hij zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen. En hij zond zijn dienstknecht uit ter ure des avondmaals om de genoden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed. En zij begonnen zich eendrachtelijk te ontschuldigen. De eerste zei tot hem: Ik heb een akker gekocht en het is nodig dat ik uitga en hem bezie; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zei: Ik heb vijf juk ossen gekocht en ik ga heen om die te beproeven; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig en zei tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden hier in." Lukas 14 : 16--21.

Deze gelijkenis geeft ons een juist beeld van de toestand van velen, die belijden de tegenwoordige waarheid te geloven. De Here heeft hun een uitnodiging gezonden om op het avondmaal te komen, dat Hij heeft bereid met zulke grote kosten voor Zichzelven; maar wereldse belangen wegen bij hen zwaarder dan de hemelse schat. Ze zijn uitgenodigd om te delen in dingen van eeuwige waarde; maar hun boerderijen, hun vee en hun aardse aangelegenheden schijnen van zo ', n meerder belang dan gehoorzaamheid aan de hemelse uitnodiging, dat ze elke hemelse heerlijkheid overvleugelen, en deze aardse zaken moeten dan als verontschuldiging dienen voor hun ongehoorzaamheid ten opzichte van het hemelse bevel, "Komt; want alle dingen zijn nu gereed." Deze broeders volgen blindelings het voorbeeld van hen, die in de gelijkenis worden geschilderd. Zij zien op hun aardse bezittingen en zeggen: "Neen Here, ik kan U niet volgen; ik bid U, houd mij voor verontschuldigd."

Juist de zegeningen, die God deze mannen heeft geschonken om hen te toetsen, om te zien of ze "Gode, dat Gods is" zullen geven, gebruiken ze als een ver-ontschuldiging dat ze aan de eisen der waarheid niet kunnen voldoen. Ze houden hun aardse schat stevig omkneld, en zeggen: "Ik moet voor deze dingen zorg dragen; ik mag de aangelegenheden van dit leven niet verwaarlozen; dat alles behoort mij toe." Zo is het hart van deze lieden zo hard geworden als een steen. Zij sluiten de deur huns harten voor de hemelse boodschapper, die zegt: "Komt, want alle dingen zijn nu gereed," en ontsluiten die om de wereldse lasten en zakelijke zorgen binnen te laten, en tevergeefs vraagt Jezus om ingang te verkrijgen.

De herinnering aan God vervaagt en de geest wordt bekrompen en verlaagd omdat deze zich voortdurend instelt op het vergaren van geld.

Door zelfzucht en liefde voor de wereld hebben deze mensen steeds minder oog gekregen voor de betekenis van het werk voor dit laatste der dagen. Ze hebben zich niet als richtlijn gesteld dat ze in de eerste plaats God moeten dienen. Ze hebben in die richting geen ervaring. Hun bezit heeft al hun aandacht gevraagd en de heerlijkreid van het verlossingsplan verduisterd. Terwijl ze hun wereldse plannen steeds verbeteren en op breder basis stellen, zien ze de noodzaak niet om het werk Gods te doen groeien en uit te breiden. Ze steken hun geld in tijdelijke maar niet in eeuwige dingen. Hun hart hunkert naar steeds groter bezit. God heeft hen tot bewaarders van Zijn wet gesteld, opdat zij het licht, hun zo genadiglijk gegeven, ook voor anderen laten schijnen. Maar ze zijn zo zeer in de zorgen en de angsten gekomen, dat ze geen tijd hebben anderen met hun invloed ten zegen te zijn, met hun naasten te spreken, voor hen te bidden, en te trachten ze tot de kennis der waarheid te brengen.

Deze mannen zijn verantwoordelijk voor het goede, dat ze konden doen, maar waarvoor ze zich verontschuldigen uit hoofde van hun wereldse zorgen en lasten, die hun gedachten bezig houden en hun aandacht absorberen. Zielen, voor wie Christus stierf, zouden gered kunnen worden door hun persoonlijke inspanning en godvruchtig voorbeeld. Kostbare zielen gaan verloren door gebrek aan hef licht, dat God aan mensen gegeven heeft om het op de weg van anderen te laten schijnen. Maar het kostbare licht is verborgen onder een koornmaat en verspreidt geen licht voor hen, die in het huis zijn.

HET KNELLENDE JUK DER ZELFZUCHT

Hun harten zijn zo overgroeid met doornen en met de zorgen des levens, dat hemelse dingen daarin geen plaats vinden. Jezus inviteert de vermoeiden en bedrukten met een rust als uitzicht, zo zij tot Hem willen komen. Hij nodigt ze uit om het knellende juk van de zelfzucht en de begeerte, dat hen tot slaven van de mammon maakt, te ruilen voor Zijn juk, waarvan Hij zegt dat het zacht is terwijl ook Zijn last licht is. Hij zegt: "Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen." Mattheus 11 : 29. Hij wil dat ze de zware lasten van wereldse zorg en kommer afleggen, en Zijn juk nemen, dat zelfverloochening en zelfopoffering ten opzichte van anderen inhoudt. Men zal ervaren dat deze last licht is. Die weigeren de hulp aan te nemen, die Christus hun biedt en het knellende juk der zelfzucht blijven dragen, steeds maar zoekend naar wegen om meer geld te verdienen ten eigen gerieve, hebben de vrede en de rust niet gesmaakt, die ligt in het dragen van het juk van Christus en de lasten van zelfverloochening en belangloze goedertierenheid, die ook Christus gedragen heeft te hunnen bate.

Wanneer de liefde voor de wereld zich nestelt in het hart en daarin overheerst, is daar geen plaats om God te vereren; want de hogere machten van de geest onder-werpen zich aan de slavernij van de mammon, en gedachten over God en de hemel zijn dan uitgeschakeld.

DE GELIJKENIS VAN DE TALENTEN

leder mens is een rentmeester Gods. Een iegelijk heeft de Meester van Zijn middelen gegeven, maar de mens beschouwt die middelen als zijn bezit. Christus zegt: "Drijft handel totdat Ik terugkom. ', ‘ Lukas 19:13 (N.V.). Er komt een tijd, dat Christus Zijn eigendom met woeker zal opeisen. Tot een ieder van Zijn rentmeesters zal Hij zeggen: "Geef rekenschap van uw rentmeesterschap. ', ‘ Lukas 16:2. Zij die hef geld huns Heren nutteloos in de grond hebben verstopt in plaats van het bij de wisselaars te brengen, en die het geld huns Heren verkwist hebben aan nutteloze dingen, inplaats van daarmee te woekeren door het te steken in Zijn werk, zullen de goedkeuring van de Meester niet wegdragen, maar veroordeeld worden. De onnutte dienstknecht in de gelijkenis bracht het ene talent tot God terug en zei: "Ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt; en bevreesd zijnde ben ik heengegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe." Zijn Here gaat aldus in op zijn woorden: "Gij boze en luie dienstknecht, gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb. Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker." Mattheüs 25 : 24--27.

Deze onnutte dienstknecht stond niet onwetend ten opzichte van Gods plannen, maar hij was besloten de opzet Gods te dwarsbomen, door Hem van oneerlijkheid te beschuldigen in het maken van winst op de hem toevertrouwde talenten. Dit zelfde beklag en gemor komt uit de mond van tal van welgestelden, die belijden de waarheid te geloven. Evenals de ontrouwe dienstknecht zijn ze bang dat de vermeerdering van het talent, dat God hun geleend heeft, opgevraagd zal worden voor de uitbreiding der waarheid; daarom leggen ze dit vast door hef te steken in aardse bezittingen en het in de wereld te begraven, het zo onbereikbaar makend, dat ze niets, of bijna niets hebben, om in hét werk Gods te steken. Wanneer zij, op het bevel huns Heren, het hun gegeven aandeel terugbrengen, voeren ze ondankbare verontschuldigingen aan dat ze de hun door God geleende middelen niet bij de wisselaars gebracht hebben, namelijk door deze in Gods werk, tot uitbreiding daarvan, te steken.

Die zich het bezit zijns Heren bedriegelijk toeëigent, verliest niet alleen het hem door God geleende talent maar ook het eeuwige leven. Van hem is gezegd: "Werpt de onnutte dienstknecht uit in de buitenste duisternis." Mattheüs 25 : 30. De trouwe dienstknecht, die zijn geld investeerde in het werk Gods om zielen te redden, gebruikt zijn middelen ter ere Gods en zal ontvangen des Meesters lof: "Wèl gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht... ga in tot het feest van uw Heer." Vers 21 (N.V.). Waarin zal die blijdschap onzes Heren bestaan? Het zal de vreugde zijn van het zien van geredde zielen in het koninkrijk der heerlijkheid. "Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht en is gezeten aan de rechterhand des troons van God." Hebreën 12:2.

De idee van het rentmeesterschap moest een practische uitwerking hebben op geheel Gods volk. De gelijkenis van de talenten, mits goed begrepen, zal de begeerte, die God afgodendienst noemt, buiten sluiten. Een practische vrijgevigheid zal geestelijk leven verschaffen aan duizenden zogenaamde belijders der waarheid, die nu treuren over hun duisternis. Het zal hen veranderen van zelfzuchtige, begeerte koesterende aanbidders van de mammon tot eerlijke, trouwe medewerkers van Christus in de redding van zielen.

ZELFVERLOOCHENING EN OFFERANDE

Het fundament van het verlossingsplan was gelegd op offerande. Jezus verliet de koninklijke hoven en werd arm, opdat wij door Zijn armoede rijk konden worden. Allen die delen in deze zaligheid, gekocht voor hen ten koste van zo ', n oneindig offer door de Zone Gods, zullen het voorbeeld van de ware Leidsman navolgen. Christus was de uiterste Hoeksteen, en op dit Fundament moeten we bouwen. Een ieder moet een geest van zelfverloochening en zelfopoffering bezitten. Het leven van Christus op aarde was onzelfzuchtig; het werd gekenmerkt door ootmoed en offerande. En zullen mensen, delende in de grote zaligheid, hun gegeven doordat Jezus van de hemel kwam, weigeren hun Here te volgen en te delen in Zijn zelfverloochening en offergezindheid? In dat verband zegt Christus: "Ik ben de Wijnstok en gij de ranken." Johannes 15:5 "Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij opdat zij meer vrucht drage." Vers 2. Juist het vitale beginsel, de sap, die door de wijnstok vloeit, voedt de ranken opdat ze kunnen bloeien en vrucht dragen. Is de dienstknecht groter dan zijn Here? Zal de Verlosser der wereld zelfverloochening en offerande in practijk brengen ten onze bate, terwijl de leden van Christus' lichaam zich aan egoïsme overgeven? Zelfver-loochening is een absolute voorwaarde tot het discipelschap.

"Toen zei Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op, en volge Mij. ', ‘ Mattheüs 16 : 24. Ik stippel het pad uit in de weg der zelfverloochening. Ik verlang niets anders van u, Mijn volgelingen, dan dat, waarvan Ik, uw Here, u een voorbeeld gaf in Mijn eigen leven.

De Heiland der wereld overwon Satan in de woestijn der verzoeking. Hij overwon om de mens te laten zien hoe hij kan overwinnen. In de synagoge te Nazareth verkondigde Hij: "De Geest des Heren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd, Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om de gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid, om te prediken het aange-name jaar des Heren." Lukas 4:18, 19.

Het grote werk, dat Jezus volgens Zijn zeggen kwam doen, werd op de schouders gelegd van Zijn volgelingen op aarde. Christus, als ons hoofd, gaat voor in het grote werk der verlossing en verzoekt ons Zijn voorbeeld te volgen. Hij heeft ons een wereld-wijde boodschap gegeven. Deze waarheid moet gebracht worden aan alle naties, talen en volken. Satans macht moest bestreden worden, en hij moest overwonnen worden door Christus en ook door Zijn navolgers. Een strijd op grote schaal moest steeds gestreden worden tegen de machten der duisternis. En om dit werk met succes te doen, werden middelen vereist. God heeft niet de bedoeling om die middelen rechtstreeks van de hemel te zenden, maar Hij stelt in de handen van Zijn volgelingen talenten als middelen, juist met het doel om die voor het voeren van de strijd te gebruiken.

HET TIENDE-STELSEL

Hij heeft Zijn volk een plan gegeven om gelden te verkrijgen, voldoende om de onderneming uit eigen middelen in stand te houden. Gods plan in het tiendestelsel is prachtig in zijn eenvoud en gelijkheid. Allen kunnen daaraan vol geloof en moed deelnemen, want het is goddelijk van oorsprong. Men vindt daarin een combinatie van eenvoud en bruikbaarheid en men behoeft helemaal niet geleerd te zijn om het te begrijpen en toe te passen. Allen kunnen aanvoelen dat ze mogen delen in de volvoering van dit kostelijke werk der zaligheid. Elke man en vrouw, ook reeds in hun jonge jaren, kan een penningmeester des Heren worden en kan meehelpen het benodigde in de kas te brengen. Zo zegt de apostel: "Een iegelijk van u legge iets bij zichzelven weg . . . naar dat hij welvaren verkregen heeft." 1 Korinthe 16:2.

Grote werken zijn door dit stelsel volvoerd. Indien allen dat eensgezind zouden accepteren, zou een iegelijk tot een ijverig en trouw penningmeester van God gesteld worden, en er zou geen gebrek zijn aan middelen, om het grote werk uit te voeren, namelijk het brengen van de laatste waarschuwingsboodschap aan de wereld. De kas zal vol zijn, indien allen dit stelsel aanvaarden en de contribuanten zullen er niet armer door worden. Door elke investering zullen ze meer verknocht worden aan het werk der tegenwoordige waarheid. Zij zullen "zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren, om het ware leven te grijpen." 1 Timotheüs 6 : 19 (N.V.).

Wanneer de volhardende, systematisch tewerk gaande arbeiders zien dat de richtlijn van hun goede gezindheid daarin bestaat om de liefde tot God en tot hun naasten aan te kweken, en dat hun persoonlijke inspanning hun sfeer tot nuttigheid groter maakt, zullen ze zich bewust worden dat het een grote zegen is medearbeiders van Christus te zijn. De christelijke Kerk, in het algemeen, ontkent de eisen Gods op hen om offers te brengen van hetgeen ze bezitten om te kunnen strijden tegen de zedelijke duisternis, die de wereld overspoelt. Nooit kan het werk Gods vooruitgaan zoals het moet, tenzij de navolgers van Christus actieve, vlijtige arbeiders worden.

Een ieder persoonlijk in de gemeente moet aanvoelen dat de waarheid, die hij bezit, een realiteit is, en allen moeten onbaatzuchtige arbeiders zijn. Sommige rijken zijn geneigd te gaan mopperen, omdat Gods werk zich uitbreidt en meer geld nodig is. Ze zeggen dat er aan al die aanvragen om gelden geen einde is. Het ene object na het andere komt tot stand, dat hulp nodig heeft. Tot dezulken willen we gaarne zeggen, dat we hopen, dat het werk Gods zo zal groeien, dat er meer gelegenheid en veelvuldiger aanvragen komen om de kas te stijven ten einde hef werk voort te zetten.

Indien het plan van systematisch gevendoor een ieder persoonlijk werd aangenomen en uitgevoerd, zou er voortdurend geld in kas zijn. De inkomsten zouden binnenkomen in een altijd vloeiende stroom, die doorlopend gevoed zou worden door overvloedige gaven. Het aalmoezen-geven is een onderdeel van de godsdienst van het Evangelie. Legt de overweging van de oneindige prijs, voor onze verlossing betaald, geen bijzondere verplichting op ons, en vraagt dat niet om al onze krachten te wijden aan het werk van de Meester?

We zullen straks een schuld te vereffenen hebben met de Meester, wanneer Hij zal zeggen: "Geef rekenschap van uw rentmeesterschap." Lukas 16:2. Wanneer mensen verkiezen om de eisen Gods van zich af te schuiven en zelfzuchtig te houden alles wat Hij hun gegeven heeft, zal Hij voor ‘t ogenblik niets zeggen, en doorgaan hen te beproeven door Zijn goedheid en zegeningen over hen uit te storten, en zij zullen eer ontvangen van mensen, zonder in de gemeente berispt te worden; maar straks komt de tijd dat Hij zal zeggen: "Geef rekenschap van uw rentmeesterschap." In dit verband zegt Christus: "Voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan." Mattheüs 25 : 45. "Gij zijt uwszelven niet, want gij zijt gekocht voor een prijs" (Eng. vert.) en staat onder de verplichting God te verheerlijken met uw middelen, als ook in uw lichaam en in uw geest, die Hem toebehoren. "Gij zijt gekocht voor een prijs", "niet door vergankelijke dingen, zilver of goud", "maar door het dierbaar bloed van Christus." Hij verlangt een teruggave van de schenkingen, die Hij ons heeft toevertrouwd om te helpen in de redding der zielen. Hij heeft Zijn bloed gegeven; Hij vraagt ons zilver. Door Zijn armoede zijn wij rijk geworden; en zullen we dan weigeren Hem Zijn eigen schenkingen terug te geven?

GODS MEDE-ARBEIDERS

God is van de mens niet afhankelijk om Zijn werk te volvoeren. Hij kon rechtstreeks van de hemel middelen hebben gezonden om Zijn kas te vullen, indien Hij in Zijn Voorzienigheid geconstateerd had dat dit voor de mens het beste was. Hij kon middelen uitgedacht hébben waardoor engelen gezonden konden worden om aan de wereld de waarheid bekend te maken zonder behulp van de mensen. Hij had Zijn waarheid aan de hemelen kunnen schrijven, om daarmede Zijn geboden in levende karakters aan de wereld te openbaren. God zit niet verlegen om het goud of zilver van wie ook. Hij zegt: "Al het gedierte des wouds is Mijne, de beesten op duizend bergen." "Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen, want Mijne is de wereld en haar volheid." Psalm 50 : 10, 12. Wat er onzerzijds nog nodig is voor de uitbreiding van het werk Gods, dat heeft Hij nog gedaan voor ons bestwil. Hij heeft ons geëerd door ons tot Zijn medewerkers te maken. Hij heeft de medewerking van mensen als een noodzaak gesteld, opdat ze hun welwillendheid konden beoefenen.

In Zijn wijze voorzienigheid heeft God de armen altijd in ons midden gesteld, opdat wanneer we de verschillende vormen van gebrek en ellende in de wereld zouden constateren, we getoetst en beproefd zouden worden en een Christelijk karakter zouden kunnen ontwikkelen. Hij heeft de armen onder ons gesteld om bij ons Christelijke sympathie en liefde wakker te roepen.

Zondaars, die ten onder gaan door gebrek aan kennis, moeten in onwetendheid en duisternis gelaten worden, tenzij mensen tot hen het licht der waarheid brengen. God zal geen engelen van de hemel zenden om het werk te doen, dat Hij bestemd heeft voor de mens. Hij heeft allen een taak gegeven, en wel daarom dat Hij hen kon toetsen en zij hun waar karakter konden openbaren. Christus plaatst de armen onder ons als Zijn representanten. "Ik ben hongerig geweest," zegt Hij, "en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven." Mattheüs 25 : 41. Christus vereenzelvigt Zich met de lijdende mensheid in de persoon van de lijdende mensenkinderen. Hij stelt hun nooddruft tot de Zijne, en hun geweeklaag trekt Hij Zich persoonlijk aan.

De zedelijke duisternis van een ondergaande wereld doet een beroep op de Christelijke mannen en vrouwen, zich persoonlijk in te spannen om van hun middelen en hun invloed af te staan, opdat ze gelijk zouden worden aan hef beeld van Hem, die, hoewel Hij oneindige rijkdommen bezat, om onzentwille arm is geworden. De Geest van God kan niet blijven in hen, wie Hij de boodschap van Zijn waarheid heeft gezonden, maar die steeds aangezet moeten worden, alvorens ze enige notie heb-ben van hun plicht, medearbeiders van Christus te zijn. De apostel stelt de plicht om te géven op hogere grondslagen dan louter menselijk medeleven, omdat de gevoelens zijn afgestompt. Hij bekrachtigt het beginsel dat we onzelfzuchtig zullen werken, een oog gericht houdend op de heerlijkheid Gods.

Van Christenen wordt in de Schriften geëist dat ze aanhoudend de goedertierenheid zullen beoefenen, waardoor steeds hun belangstelling levend zal blijven voor de zaligheid van hun medemensen. De zedenwet beval de waarneming van de Sabbat, hetgeen geen last was, fenzij de wet werd overtreden, en zij de straf ontvingen, die op de overtreding was gesteld. Het tiendestelsel was geen last voor hen, die zich niet van het plan losmaakten. Het stelsel, aan de Hebreën voorgeschreven, is niet herroepen of gematigd door Hem, die het heeft ingesteld. Inplaats dat het nu krachteloos zou geworden zijn, moest het op groter schaal meer uitgebreid worden, gezien de zaligheid enkel door Christus in de Christelijke bedeling meer ten volle aan het licht zou komen.

Jezus openbaarde de Wetgeleerde dat het verkrijgen van het eeuwige leven afhankelijk was van het voldoen aan speciale eisen van de wet, en wel dat hij God moest liefhebben met geheel zijn hart, ziel, verstand, en kracht en zijn naaste als zichzelven. Toen het brengen van offeranden in zijn schaduwdienst bij de dood van Christus ophield, stond daar de oorspronkelijke wet, gegrift op stenen tafelen, onuitwisbaar, behoudende haar geldigheid voor de mens in alle eeuwen. En in de Christelijke bedeling werd de plicht van de mens niet beperkt, maar duidelijker en eenvoudiger omschreven.

Het Evangelie, nu over een veel groter gebied verkondigd, vereiste veel meer middelen om na de dood van Christus de strijd voort te zetten, en dit maakte de wet van het offers brengen nog dringender dan onder het Hebreeuwse bestuur. Nu vraagt God geen kleinere, maar grotere gaven dan in welke andere periode der wereld ook. Christus bracht het beginsel naar voren, dat de gaven en offeranden in verhouding zouden staan tot het licht en de zegeningen, die men had ontvangen. Hij heeft gezegd: "Een iegelijk, wie veel gegeven is, van die zal veel geëist worden." Lukas 12 : 48.

De zegeningen van de Christelijke bedeling brachten de eerste discipelen tot werken van weldadigheid en goedertierenheid. De uitstorting van de Heilige Geest, nadat Christus Zijn discipelen had verlaten en was opgevaren ten hemel, leidde tot zelfverloochening en zelfopoffering voor de zaligheid van anderen. Toen de arme heiligen te Jeruzalem met gebrek hadden te kampen, schreef Paulus aan de Christenen onder de Heidenen over het weldadigheidswerk, en zei: "Zo dan, gelijk gij in alles overvloedig zijt, in geloof, en in woord, en in kennis, en in alle naarstigheid, en in uw liefde tot ons, ziet, dat gij ook in deze gave overvloedig zijt." 2 Ko-rinthe 8 : 7. Hier wordt weldadigheid geplaatst naast geloof, liefde, en Christelijke naarstigheid. Die denken dat ze goede Christenen kunnen zijn en tevens hun oor en hart kunnen sluiten voor het beroep van God op hun vrijgevigheid, misleiden zichzelven op vreselijke wijze. Er zijn er, die steeds de mond vol hebben van hun liefde voor de waarheid en de vooruitgang van het werk, maar daarvoor zelven niets doen.

Het geloof van die mensen is dood, niet volmaakt geworden zijnde door de werken. De Here heeft nooit de fout begaan om een ziel tot bekering te brengen en die onder de macht der begeerte te laten.

VANAF DE DAGEN VAN ADAM

Het tiende-stelsel strekt zich uit tot ver achter de tijd van Mozes. Ver teruggaande tot de dagen van Adam, werd reeds van mensen geëist om offers te brengen voor godsdienstige doeleinden, alvorens het definitieve systeem aan Mozes werd bekend gemaakt. In overeenstemming met Gods vereisten, moesten ze door hun gaven hun waardering betuigen voor Zijn genade en zegeningen. Dit voltrok zich door tal van opeenvolgende geslachten en ook Abraham hield zich daaraan, die tienden gaf aan Melchizedek, de priester des allerhoogsten Gods. Men vindt datzelfde beginsel ook terug in de dagen van Job. Toen Jacob, een verbannen zwerver zonder een cent op zak, te Bethel ‘s avonds het moede hoofd op een rotssteen legde, beloofde hij de Here: "Van alles wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven." Genesis 28 : 22. God dwingt de mensen niet om te geven. Al wat ze geven, moeten ze vrijwillig doen. Hij wil Zijn schathuis niet vullen met ongaarne gebrachte offeranden. Het was Gods bedoeling de mens in nauwe verbinding met Hemzelve te brengen en tot sympathie en liefde voor zijn medemensen, door hem daden te laten doen, die zouden ingaan tegen zelfzucht en zijn liefde voor God en de mens zouden versterken. De Here eist, dat op gezette tijden gaven gebracht worden, en wel dusdanig, dat geven een gewoonte, en weldadigheid als een Christelijke plicht gevoeld wordt. Het hart, dat door het brengen van offers verwarmd wordt, wordt niet de tijd gelaten om te verkillen en zich te sluiten vóór het volgende offer gebracht wordt. Zo blijft de stroom aan-houdend vloeien en blijft de doorgang geopend door werken der barmhartigheid.

EEN TIENDE VAN HET INKOMEN

Als vereist bedrag heeft God een tiende van het inkomen gesteld. Dit wordt overgelaten aan het geweten en de goedwilligheid van mensen, wier oordeel in dit tiende-stelsel geheel vrij wordt gelaten. En terwijl het aan het geweten van een ieder wordt overgelaten, is een plan uitgewerkt, dat iedereen gemakkelijk kan begrijpen. Dwang wordt niet uifgeoefend.

God deed een beroep op de mensen in de Mozaïsche bedeling om een tiende van hun inkomsten te geven. Hij vertrouwde aan hen toe de aangelegenheden van dit leven, talenten, om daarmee te woekeren en Hem terug te geven. Hij heeft één tiende geëist en daarop maakt Hij aanspraak als het allerminste, wat de mens Hem zou teruggeven. Hij zegt: Ik geef u negen tienden, terwijl Ik één tiende opeis; dat behoort Mij toe. Wanneer de men-sen die ene tiende achterhouden, beroven ze God. Zondoffers, vredeoffers en dankoffers werden eveneens vereist, boven de tiende van het inkomen.

Al wat wordt achtergehouden van wat God eist, de tiende van de inkomsten, wordt in de boeken des hemels ten name van degenen, die dat achter houden, als diefstal genoteerd. Dezulken bestelen hun Schepper; en wanneer hun deze zonde der nalatigheid onder het oog wordt gebracht, dan is het niet voldoende dat ze enkel hun koers wijzigen en van af die tijd zich aan hef juiste beginsel gaan houden. Dat zal geen verandering brengen in de cijfers, genoteerd in het hemelse verslag ten aanzien van de verduistering van het eigendom, dat hun werd toevertrouwd om het de Uitlener terug te geven. Berouw over die bedriegelijke handelwijze tegenover God, en over die grote ondankbaarheid wordt vereist.

"Zal een mens God beroven? Maar gij berooft Mij, en zegt: waarin beroven wij U? in de tienden en het hefoffer. Met een vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het ganse volk. Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de Here der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen." Maleachi 3 :8-10. Hier wordt beloofd, dat, wanneer al de tienden in het schathuis gebracht worden, een zegen Gods over de gehoorzamen zal uitgestort worden.

"En Ik zal om uwentwil de opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de Here der heirscharen. En alle heidenen zullen u gelukzalig noemen; want gijlieden zult een lustig land zijn, zegt de Here der heirscharen." Verzen 11, 12. Indien allen, die de waarheid belijden, aan Gods aanspraken zullen voldoen door de tiende te geven, waarvan God zegt dat die Hem toebehoort, zal er geld genoeg zijn in het schathuis om het grote werk tot zaligheid van de mens te volvoeren.

God heeft de mens negen tienden gegeven, terwijl Hij een tiende vordert voor geheiligde doeleinden, zoals Hij de mens zes dagen gegeven heeft voor zijn eigen werk, en de zevende dag voor Zichzelve heeft afgezonderd en geheiligd. Want, evenals de Sabbat, is één tien-de van de inkomsten geheiligd; dat heeft God voor Zichzelve gereserveerd. Hij zal Zijn werk op aarde uitvoeren met de inkomsten van de middelen, die Hij de mens heeft toevertrouwd.

God eiste van Zijn oude volk drie jaarlijkse bijeenkomsten. "Driemaal in het jaar zal alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht uws Heren, uws Gods, verschijnen, in de plaats, die Hij verkiezen zal; op het feest der ongezuurde broden, en op het feest der weken, en op het feest der loofhutten; maar het zal niet ledig voor het aangezicht des Heren verschijnen; een ieder, naar de gave zijner hand, naar de zegen des Heren, uws Gods, die Hij u gegeven heeft." Deuteronomium 16:16, 17. Niet minder dan een derde van hun inkomsten werd ge-wijd aan geheiligde en godsdienstige doeleinden.

Wanneer, in welke periode der wereld ook, Gods volk blijmoedig en gewillig heeft beantwoord aan Zijn weldadigheidsplan en in het brengen van gaven en offers, hebben ze de duurzame belofte in vervulling zien gaan dat voorspoed op hun arbeid rust naar de mate zij gehoorzaamd hebben aan Zijn eisen. Wanneer ze de aanspraken Gods erkennen en aan Zijn eisen voldoen, Hem vererende met hun aandeel, zullen hun schuren overvol zijn. Maar wanneer ze God beroofden in tienden en gaven, dan zouden ze ervaren, dat ze niet enkel Hem, maar ook zichzelven beroofden, want Hij beperkte Zijn zegeningen ten opzichte van hen naar verhouding als zij hun gaven aan Hem beperkten.

GEEN KNELLENDE LAST

Sommigen zullen deze wet als één van de hardste beschouwen, die de Hebreën werd opgelegd. Maar toch was het geen last voor het gewillige hart, dat God liefhad. Alleen wanneer hun zelfzuchtige aard gesterkt werd door gelden achter te houden, verloren de mensen hun eeuwige belangen uit het oog en waardeerden hun aardse schatten boven zielen. Er rusten dringender noodzakelijkheden op het Israël van God in dit laatste der dagen dan vroeger op het oude Israël. Er moet een groot en belangrijk werk gedaan worden in een zeer korte tijd. Het is nooit Gods opzet geweest dat de wet van het tiendestelsel voor Zijn volk niet meer zou gelden; maar integendeel wil Hij dat de geest van offergezindheid voor het afsluitingswerk zich zou verbreden en verdiepen.

Een systematische milddadigheid moet niet gaan ontaarden in een systematische dwang. Juist de vrijwillige gaven zijn God aangenaam. Waarlijk Christelijke goedertierenheid ontspringt aan het beginsel van dankbare liefde. Liefde voor Christus kan niet bestaan zonder een daarmede corresponderende liefde voor degenen, tot wier verlossing Hij naar deze wereld kwam. Liefde tot Christus moet het overheersende principe zijn van het wezen, dat alle emoties beheerst en alle energie, richting geeft. Een verlossende liefde moet alle tedere affectie en zelfverloochenende toewijding wakker roepen, welke mogelijkerwijze in het hart van de mens kan, bestaan. Wanneer dit hef geval is dan zijn geen hartenberoerende woorden meer nodig om hun zelfzucht te doorbreken en hun sluimerende sympathieën wakker te roepen, teneinde gaven der dankbaarheid te doen vloeien ten bate van het dierbare werk der waarheid.

Jezus heeft ons gekocht door het brengen van een oneindig offer. Al onze capaciteiten en onze invloed komen inderdaad onze Heiland toe en zullen gewijd worden aan Zijn dienst. Door dit te doen, tonen we onze dankbaarheid dat we vrijgekocht zijn uit de slavernij der zonde door het dierbare bloed van Christus. Onze Hei-land is altijd voor ons bezig. Hij is ten hemel gevaren en pleit daar op het storten van Zijn bloed. Hij wijst Zijn Vader op de doodsstrijd aan het Kruis. Hij heft Zijn doorboorde handen omhoog en stelt Zich als bemiddelaar voor Zijn gemeente, dat ze er voor bewaard mogen worden om in verzoeking te vallen.

Zou ons waarnemingsvermogen gesterkt worden om het wonderlijke werk dat onze Heiland voor onze zaligheid doet, in ons op te nemen, dan zou een diepe, vurige liefde in onze harten ontbranden. Onze ongevoeligheid en koude onverschilligheid zouden ons dan alarmeren. Een algehele toewijding en goedertierenheid, in het leven geroepen door een dankbare liefde, zouden aan het kleinste offer, de bereidwilligste gave, een goddelijke reuk verlenen, waardoor de gift van onschatbare waarde zou worden. Maar wanneer we, nadat we met een bereidwillig hart onze Verlosser alles hebben gegeven wat we kunnen, al is dat voor ons nog zo waardevol, onze schuld aan dankbaarheid tegenover God werkelijk zien zoals die is, dan zal al wat we geofferd hebben ons onvoldoende en gering toeschijnen. Maar engelen nemen deze offeranden, die in ons oog zo armzalig zijn, en dragen die als een reukoffer voor de troon, waar ze aangenomen worden.

Als navolgers van Christus onderkennen we niet onze ware positie. Als gehuurde dienstknechten van Christus hebben we geen juist inzicht ten opzichte van onze verantwoordelijkheden. Door Zijn lijden en vergoten bloed heeft Hij ons de bezoldiging vooruit gegeven, opdat we Hem verknocht zouden dienen. Al de goede dingen, die we bezitten, zijn ons door de Heiland ter leen afgestaan. Hij heeft ons als rentmeesters gesteld. Onze kleinste offergaven, onze nederigste diensten, in geloof en liefde gebracht, kunnen toegewijde gaven zijn om Zielen te winnen voor de dienst des Meesters en ter bevordering van Zijn heerlijkheid. Het belang en de bloei van Gods Koninkrijk moeten ons boven alles aan het hart gaan. Die enkel voor hun genoegens en zelfzuchtigheid leven, zijn geen trouwe rentmeesters.

Die zichzelven verloochenen om anderen goed te doen en die zich persoonlijk en alles wat zij hebben wijden aan Christus' dienst, zullen het geluk smaken, dat de zelfzuchtige tevergeefs zoekt. In dat verband zei onze Heiland: "Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn." Lukas 14: 33. De liefde "zoekt zichzelve niet." Dat is de vrucht van die belangeloze liefde en welwillendheid, die het leven van Christus karakteriseerden. De wet van Christus zal onze belangen ondergeschikt maken aan hoge en eeuwige overwegingen.

EEN SCHAT OP AARDE

Christus heeft ons bevolen eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken. Dit is onze eerste en hoogste plicht.

Onze Meester waarschuwde Zijn dienstknechten nadrukkelijk zich geen schaften te vergaren op aarde; want dan zou de hunkering huns harten meer naar aardse dan naar hemelse dingen uitgaan. Juist op dit punt hebben vele arme zielen in hun geloof schipbreuk geleden. Ze zijn rechtstreeks ingegaan tegen hef uitdrukkelijk bevel onzes Heren, en hebben de liefde voor het geld de overheersende passie in hun leven laten worden. Ze weten van geen ophouden om maar geld te verdienen. Ze zijn zo dronken door hun krankzinnig verlangen naar rijkdom, als de dronkaard door zijn borrel.

Christenen vergeten dat ze dienstknechten des Meesters zijn; dat zij zelven, hun tijd, en alles waf ze bezitten, Hem foebehoren. Velen worden verzocht, en de meesten vallen daaraan ten offer, door de misleidende beweegredenen van Satan, hun geld daarin te steken, wat hun de meeste winst aan guldens en centen bezorgt. Maar weinigen zijn er, die de bindende rechten, welke God op hen heeft, erkennen, om in de eerste plaats te zorgen voor de behoeften van Zijn werk, om dan hun persoonlijke verlangens op de laatste plaats te stellen. Maar weinigen zijn er, die in Gods werk hun geld steken naar verhouding van hun middelen. Velen hebben hun geld belegd in een eigendom, dat ze moeten verkopen, willen ze hun geld investeren in het werk Gods, om er zo een practisch gebruik van te maken. Dat voeren ze dan aan als een verontschuldiging, dat ze zo weinig voor het werk huns Verlossers doen. Ze hebben precies zo hun geld verstopt in de grond als de man uit de gelijkenis. Ze beroven God van de tiende, waarop Hij als het Zijne aanspraak maakt, en door Hem te beroven, beroven ze zichzelven van het hemelse schathuis.

VOOR ‘S MENSEN WELZIJN

Het plan van systematisch geven oefent op niemand een druk uit. "Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb; elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden." 1 Korinthe 16:1, 2 (N.V.). De armen zijn van het voorrecht om te geven niet uitgesloten. Zij, zowel als de welgestelden, kunnen aan dit werk meedoen. De les, die Christus leerde in verband met de twee penningskes der weduwe, toont ons, dat het kleinste offer van de armen, wanneer dat gegeven wordt met een liefdevol hart, precies zo gewaardeerd wordt als de grootste gaven van de rijken.

In de weegschalen van het heiligdom worden de gaven der armen, gebracht uit liefde voor Christus, niet getaxeerd naar het gegeven bedrag, maar naar de liefde, waaruit het offer voortvloeide. De beloften van Jezus zullen even zeker in vervulling gaan ten opzichte van de vrijgevige arme, die maar weinig te bieden heeft, maar die dat doet met een blijmoedig hart, als ten opzichte van de welgestelde, die geeft van zijn overvloed. De arme brengt een offer uit zijn schamel bezit, hetgeen hij werkelijk voelt. Hij ontzegt zich wezenlijk sommige dingen, die hij broodnodig heeft, terwijl de welgestelde uit zijn overvloed geeft, geen gebrek lijdt, en zich niets ont-zegt, dat hij werkelijk nodig heeft. Daarom ligt er een heilig waas over het offer van de arme, hetgeen niet het geval is bij de gave van de rijke, want die gaf van zijn overvloed. Gods voorzienigheid heeft dit gehele plan van systematisch geven gesteld tot welzijn van de mens. Aan Zijn voorzienigheid komt geen einde. Wanneer Gods dienstknechten aan de hand gaan van deze richting gevende voorzienigheid, zullen allen actieve werkers zijn.

Die hun geld onthouden aan het schathuis des Heren en dat oppotten voor hun kinderen, brengen de geestelijke belangen van hun kinderen in gevaar. Ze plaatsen hun bezit, dat voor henzelven een struikelblok is, op de weg van hun kinderen, en ook dezen worden daardoor ten ondergang geleid. Velen maken een grote fout ten opzichte van de aangelegenheden van dit leven. Zij bezuinigen, hunzelven en anderen hef goede onthoudend, dat ze door een juist gebruik van de hun door God geleende middelen hadden kunnen ontvangen, en worden zelfzuchtig en gierig. Ze verwaarlozen hun geestelijke belangen, en worden wat hun godsdienstige wasdom betreft, gelijk dwergen, en dat alles door het oppotten van bezit, dat ze niet kunnen gebruiken. Ze laten hun bezit na aan hun kinderen en negen van de tien keer is het voor hun erfgenamen nog tot een groter vloek, dan het voor hen geweest is. Kinderen, die bouwen op hef bezit van hun ouders, maken dit leven doorgaans niet tot een succes, en falen geheel en al ten opzichte van het toekomende leven.

De beste erfenis, die ouders hun kinderen kunnen nalaten, is een kennis van nuttige arbeid en het voorbeeld van een leven, dat zich onderscheidt door een belangloze welwillendheid. Door zo ', n leven tonen ze het ware nut van het geld, dat dit enkel aangewend moet worden ten goede door te voorzien in eigen behoeften en in de nooddruft van anderen, als ook ten bate van Gods werk.

VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE ARMEN

Sommigen zijn bereid te geven naar hetgeen ze hebben en menen dat God dan geen verdere rechten meer op hen heeft, omdat ze niet veel bezitten. Ze kunnen niet sparen want alles is nodig voor het onderhoud van hun gezin. Maar velen uit die klasse zouden zich kunnen atvragen: Geef ik naar verhouding van wat ik had kunnen hebben? Hef is Gods bedoeling, dat ze een goed gebruik maken van hun lichamelijke en verstandelijke krachten. Sommigen hebben de hun door God gegeven be-kwaamheid niet ten volle toegepast. De mens is gesteld om te werken. Dat lag opgesloten in de vloek, omdat de zonde dat tot noodzaak maakte. "Weest... niet traag in de arbeid," luidt de inscherping van de geïnspireerde apostel Paulus.

Niemand, hetzij rijk of arm, kan God verheerlijken door een lui leven. Het gehele kapitaal, dat vele armen bezitten, bestaat in tijd en lichaamskracht, en dat wordt zo vaak verspild door gemakzucht en zorgeloze traagheid, zodat ze hun Here niets te brengen hebben in tienden en gaven. Indien christelijke mannen de wijsheid ontbreekt om van hun arbeid het beste profijt te trekken en om een juist gebruik te maken van hun physieke en verstandelijke krachten, moesten ze ootmoedig en nederig zijn om raad in te winnen bij hun broeders, opdat het beter oordeel van dezen zou voorzien in hun tekortkomingen. Vele arme mannen, die zich nu tevreden stellen met niets te doen ten bestwil van hun medemensen en voor de vooruitgang van Gods werk, zouden veel kunnen doen zo ze slechts wilden. Zij zijn evengoed verantwoording schuldig aan God ten aanzien van hun lichamelijke krachten als de rijke man ten aanzien van zijn geldelijk bezit.

Sommigen, die middelen moesten inbrengen in het schathuis Gods, trekken daar nu uit. Er zijn er die nu arm zijn, maar die door een oordeelkundig gebruik van hun tijd verbetering in hun toestand konden brengen, door zich niet in te laten met patent-rechten, en door hun neiging om te speculeren te beteugelen, waar ze, liever dan door harde, moeizame arbeid, hun geld op een gemakkelijke wijze willen verdienen. Wanneer zij, die in hun leven niet geslaagd zijn, zich wilden laten onderrichten, dan konden ze zich gewennen aan hun gewoonten van zelfverloochening en een juiste economie, en dan zouden ze de voldoening smaken om de weldadigheid uit te oefenen, inplaats van daarop aangewezen te zijn. Er zijn heel wat trage dienstknechten. Wan-neer ze wilden doen wat in hun macht staat, dan zouden ze zo ', n grote zegen ervaren in het helpen van anderen, dat ze inderdaad zouden beseffen dat "het zaliger is te geven dan te ontvangen."

Een juist toegepaste goedwillendheid oefent op de verstandelijke en zedelijke krachten der mensen invloed uit, en spoort hen aan tot de gelukkigste actie om de behoeftigen tot een zegen te zijn en het werk Gods te bevorderen. Indien zij, die bemiddeld zijn, zouden beseffen dat ze God verantwoording schuldig zijn van elke gulden, die ze uitgeven, dan zouden hun veronderstelde behoeften heel wat minder zijn. Indien hun de ogen geopend werden, zouden ze zien hoevele onnutte uitgaven er gedaan werden ter bevrediging van begeerte, hovaardij, ijdelheid en liefde voor vermaak, en hoe des Heren geld, dat aan Zijn werk gewijd moest worden, verkwist wordt. Die de goederen huns Heren verspillen, zullen straks voor hun Meester rekenschap van hun doen moeten afleggen.

EEN WAARSCHUWING VOOR DE WELGESTELDEN

Indien belijdende Christenen minder van hun rijkdom wilden spenderen aan opschik van hun lichaam en verfraaiing van hun huizen, en niet zo ', n overdaad op tafel zouden brengen, die nadelig is voor de gezondheid, zouden ze grotere bedragen kunnen storten in het schathuis Gods. Ze zouden dan hun Verlosser navolgen, Die de hemel, Zijn rijkdommen en Zijn heerlijkheid verliet en om onzentwille arm werd, opdat wij eeuwige rijkdommen zouden verkrijgen. Wanneer we te arm zijn, om God trouw de tienden en gaven te geven, die Hij vereist, zijn we zeker te arm om kostbaar gekleed te gaan en overdadig te eten; want zo verspillen we het geld onzes Heren aan nadelige lusten ten gerieve en ter verheerlij-king van onszelven. We moeten ons ijverig afvragen: Welke schat hebben we opgelegd in het koninkrijk Gods? Zijn we rijk tegenover God?

Jezus gaf Zijn discipelen een les inzake begeerlijkheid: "En Hij zeide tot hen een gelijkenis en sprak: Eens rijken mensen land had wel gedragen; en hij overlegde bij zichzelven, zeggende: Wat zal ik doen? want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. En hij zeide: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bou-wen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas en deze mijn goederen; en ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vrolijk. Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? Alzo is het met dien, die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God." Lukas 12 : 16--21.

De lengte en het geluk van dit leven bestaat niet in de hoeveelheid onzer aardse bezittingen. Deze dwaze rijke man had in zijn uitzonderlijke zelfzucht zich schatten vergaderd, die hij niet gebruiken kon. Hij had enkel voor zichzelven geleefd. Zijn werk had hij voorop gesteld, hij had scherpe winsten gemaakt en zich verre gehouden van de genade of de liefde Gods. Wezen en weduwen had hij beroofd, zijn medemensen bedrogen om zijn aards bezit maar te vermeerderen. Hij kon zijn schat in de hemel opgelegd hebben in zakken, die niet verouden; maar door zijn begeerlijkheid verloor hij beide werelden. Zij, die in alle ootmoed de hun door God toevertrouwde middelen gebruiken tot Zijn verheerlijking, zullen straks hun schat ontvangen uit des Meesters hand met de zegening: "Wèl gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht ... ga in tot het feest van uw heer." Mattheüs 25 : 23 (N.V.).

Wanneer we ons verdiepen in het oneindige offer, gebracht voor de zaligheid der mensen, dan kent onze verbazing geen grenzen. Wanneer de zelfzucht zich opdringt om de overwinning te behalen in de harten der mensen en ze worden verzocht om hetgeen ze aan een of ander goed werk verschuldigd zijn, achter te houden, zo moeten ze hun beginselen des rechts versterken door de gedachte dat Hij, Die rijk was in ‘s hemels niet te waarderen schatten, Zich daarvan losmaakte en arm werd. Hij had niets om Zijn hoofd neer te leggen. En dit gehele offer was om ons bestwil, opdat eeuwige rijkdommen ons deelachtig zouden worden.

Christus heeft Zijn eigen voeten gezet op de weg van zelfverloochening en offerande, die al Zijn discipelen moeien gaan, willen ze uiteindelijk met Hem verheerlijkt worden. Hij nam de smarten op Zich, die de mens moest ondergaan. Vaak stompt het verstand van wereldse mensen af. Ze kunnen slechts de aardse dingen zien, die de heerlijkheid en de waarde van hemelse dingen verduisteren. De mensen willen zee en aarde bereizen voor aards gewin en zich ontbering en narigheid getroosten om hun doel te bereiken, maar nochtans wenden ze zich af van de hemelse heerlijkheid en eeuwige rijkdommen. Mensen, die in doorsnee met armoede te kampen hebben, zijn doorgaans degenen, die het meeste voor het werk Gods doen. Met het weinige dat ze hebben, zijn ze vrijgevig. Door hun aanhoudende vrijgevigheid hebben ze hun goede impulsen gesterkt. Wanneer ze moeite hadden om de eindjes aan elkaar te knopen, had hun verlangen naar aards bezit geen ruimte of gelegenheid om te groeien.

Maar wanneer een begin gemaakt wordt met het vergaren van aardse schaften, beginnen velen te rekenen hoe lang het zal duren alvorens ze in het bezit zijn van een zekere som. In hun verlangen om voor zichzelven welstand te verkrijgen, slagen zij er niet in rijk te worden tegenover God. Hun milddadigheid houdt geen gelijke tred met hun financiële groei. Wanneer hun passie voor meerder bezit groeit, dan is hun hart waar ook hun schat is. De vermeerdering van hun bezit versterkt het hunkerend verlangen naar meer, totdat sommigen gaan menen dat hef geven van hun tienden aan de Here een harde, onrechtvaardige belasting is. De Bijbel zegt: "Wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast, en zet er het hart niet op." Psalm 62 : 11. Velen hebben gezegd: "Als ik zo rijk was als die, dan zou ik mijn gaven voor Gods schathuis vermenigvuldigen. Ik zou niets anders doen met mijn bezit dan dat te gebruiken voor de voor-uitgang van Gods werk." God heeft sommigen beproefd door hen welstand te geven; maar met de rijkdom kwam de harde verzoeking en hun milddadigheid was veel minder dan ten dage van hun armoede. Een hunkerend verlangen naar meerdere rijkdom nam bezit van hun hart en geest en zij vervielen tot afgoderij.

ONVERDEELDE TROUW

Hij, d ie de mensen oneindige rijkdommen en een eeuwig leven vol zegen in Zijn koninkrijk biedt als de bezoldiging van trouwe gehoorzaamheid, wil geen gedeeld hart aannemen. Wij leven te midden van de gevaren van het laatste der dagen, waarin alles het verstand en de liefde van God afleidt. Enkel en alleen zullen we onze plicht onderscheiden en waarderen, wanneer die gezien wordt in het licht, dat het leven van Christus afstraalt. Zoals de zon in het Oosten opkomt en haar loop volbrengt om in het Westen onder te gaan, de wereld vullende met haar licht, zo zal de ware navolger van Christus een licht voor de wereld zijn. Hij zal in de wereld uitgaan als een glanzend en stralend licht, opdat degenen die in duisternis zitten, verlicht en ver-warmd mogen worden door de stralen die hij uitzendt. Christus zegt van Zijn volgelingen: "Gij zijt het licht der wereld. Een stad, op een heuvel gebouwd, kan niet verborgen zijn."

Ons groot Voorbeeld was vol zelfverloochening, en zal dan het leven van Zijn belijdende volgelingen scherp met het Zijne contrasteren? De Heiland gaf alles voor een verloren gaande wereld en offerde zelfs Zichzelven. De gemeente Gods slaapt. Werkeloosheid heeft hen ver-zwakt. Uit alle delen van de wereld komen de roepstemmen tot ons: "Kom over en help ons", maar daarop wordt niet gereageerd. Zo nu en dan wordt een zwakke poging gedaan; enkelen tonen dat ze medearbeiders van hun Meester willen zijn; maar doorgaans laat men hen alleen het werk opknappen. In het gehele wijde veld der wereld hebben we maar één zendeling

De waarheid is machtig, maar is niet in practijk gebracht. Het is niet voldoende enkel geld op het altaar te leggen. God doet een beroep op mannen, vrijwilligers, om de waarheid te brengen naar andere naties, en talen, en volken. De overwinning zal ons niet geworden door ons aantal noch door onze welstand; maar wel door toewijding voor het werk, zedelijke moed, vurige liefde voor zielen, en onvermoeide, altijd brandende ijver.

DE ZEGEN VAN MILDDADIGHEID

Velen hebben het Joodse volk beschouwd als een natie, diep te beklagen omdat ze voortdurend lasten moesten opbrengen voor de instandhouding van hun godsdienst; maar God, die de mens schiep en hem alle zegeningen verschafte, die hij geniet, wist wat goed voor hem was. En door Zijn zegen maakte Hij hun negen tienden van meer waarde dan het gehele bedrag zonder Zijn zegen. Wanneer iemand God beroofde of Hem een on-volmaakt offer bracht, dan werden onheil en tegenslag zijn deel. God leest de motieven van het hart. Hij kent de bedoelingen der mensen, en op Zijn tijd zal Hij hen belonen naar verdienste.

Het speciale tiende-stelsel werd gefundeerd op een beginsel, dat even blijvend is als Gods wet. Dit tiendensysteem was een zegen voor de Joden, anders zou God het hun niet gegeven hebben. Zo zal het ook een zegen zijn voor hen, die het in het einde des tijds in praktijk brengen. Onze hemelse Vader verordineerde dit plan om systematisch te geven, niet om Zichzelve te verrijken, maar om het tot een bijzondere zegen voor de mens te doen geworden. Hij zag dat dit stelsel der milddadigheid precies was hetgeen de mens nodig had.

Die gemeenten, die het meest doelmatig en vrijgevig zijn in het onderhouden van Gods werk, tonen ook de meeste bloei. Ware vrijgevigheid in de navolger van Christus vereenzelvigt zijn belang met dat van zijn Meester. In de handelwijze Gods met de Joden en Zijn volk in de eindtijd eist Hij een systematisch geven in verhouding tot hun inkomsten. Het verlossingsplan had als fundament het oneindige offer van Gods Zoon. Het licht des Evangelies, schijnende van het Kruis van Chris tus, berispt de zelfzucht en moedigt vrijgevigheid en milddadigheid aan. Hef is geen feit om over te jammeren, dat de aanvragen om hulp toenemen. In Zijn voorzienigheid wil God Zijn volk halen uit hun beperkte actie-kring, opdat ze hun vleugels wijder uit zullen slaan. Een onbeperkte krachtsinspanning wordt vereist in deze tijd, waarin zedeiijke duisternis de wereld overdekt. Wereldsgezindheid en begeerte verteren de ziel van Gods volk. Ze moesten begrijpen, dat het Zijn genade is, die de beroepen op hun middelen vermenigvuldigt. De engel Gods stelt de werken der barmhartigheid vlak naast het gebed. Hij zei tot Cornelius: "Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tof gedachtenis opgekomen voor God." Handelingen 10:4.

In Zijn onderwijs zei Christus: "Zo gij dan in de onrechtvaardige Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u het ware toevertrouwen? ', ‘ Lukas 16 : 11. De geestelijke gezondheid en bloei van de gemeente is in grote mate afhankelijk van haar systematische milddadigheid. Dat is als het levensbloed, dat door het gehele wezen moet vloeien om elk lichaamsdeel van vitale krachten te voorzien. Het vermeerdert de liefde voor de zielen van onze medemensen; want door zelfverloochening en zelfopoffering komen we in een nauwer verbinding met Christus, Die om onzentwille arm werd. Hoe meer wij investeren, des te dichter zullen deze ons op het hart liggen. Wanneer we in aantal half zo groot waren en deze allen zouden toegewijde arbeiders zijn, dan zouden we een macht ontwikkelen, die de wereld zou doen beven. Tot de vlijtige arbeiders heeft Christus deze woorden gericht: "Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." Mattheüs 28 : 20.

IN DE GEHELE WERELD

We zullen met tegenstand te kampen hebben, voortvloeiende uit zelfzuchtige motieven en uit geestdrijverij en vooroordeel; nochtans zullen we met onversaagde moed en levend geloof zaaien aan alle wateren. De handlangers van Satan zijn geweldig; we zullen hen ontmoeten en moeten hen bestrijden. Onze werkzaamheden moeten zich niet beperken tot ons eigen land. De akker is de wereld; de oogst is rijp. Het bevel, door Christus aan Zijn discipelen gegeven vlak voor Zijn hemelvaart, luidde: "Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen." Markus 16:15.

Het doet ons bovenmate leed, wanneer we onze predikers maar zien rondhangen om de gemeenten, ogenschijnlijk wat om handen hebbende, zonder echter op reëele feiten te kunnen wijzen. De akker is de wereld. Laten ze uitgaan in de ongelovige wereld en werken om zielen tot de waarheid te bekeren. We verwijzen onze broeders en zusters naar het voorbeeld van Abraham, opgaande naar de berg Mória om op bevel van God zijn zoon te offeren. Hier vindt u gehoorzaamheid en offergezindheid. Mozes verkeerde aan koninklijke hoven en een kroon was hem in uitzicht gesteld. Maar hij keerde zich af van die verlokkende pracht en "weigerde een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; verkiezende liever met hef volk van God kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genieting van zonde te hebben; achtende de versmaadheid van Christus meerdere rijkdom fe zijn, dan de schatten in Egypte." Hebreën 11 : 24--26.

De apostelen hadden hun leven niet lief, maar verheugden zich dat ze waardig geacht werden om in Christus' naam smaadheid te leiden. Paulus en Silas hadden het verlies van alles wat ze bezaten, te betreuren. Ze werden gegeseld en werden op niet zachtaardige wijze in een zeer pijnlijke houding op de koude vloer van hun kerker geworpen, namelijk met de voeten in het blok. Was hef gemor en geweeklaag, dat de stokbewaarder hoorde? O neen! Vreugdezangen en lofliederen ter ere Gods verbraken van uit de kerker de stilte van het middernachtelijke uur. Deze discipelen werden opgemonterd door een diepe en vurige liefde voor het werk huns Verlossers, voor Wie zij leden.

Wanneer de waarheid Gods onze harten vervult, onze affecties absorbeert en ons leven beheerst, zullen wij het ook als een vreugde beschouwen om ter wille van de waarheid smaadheid te lijden. Geen kerkermuren, geen brandstapel zullen hun schrik aanjagen of hun liefde voor het grote werk verkillen.

Kom, o mijn ziel, tot Golgotha.

Schenkt uw aandacht eens aan het nederige leven van de Zone Gods. Hij was "een Man van Smarten en verzocht in krankheid." Jesaja 53 : 3. Aanschouw Zijn schande, Zijn zielesmart in Gethsemané en leer dan wat zelfverloochening is. Wordt van ons een lijden verwacht? Dat werd verwacht van Christus, de Majesteit des hemels. Maar Zijn armoede was om ons bestwil. Worden wij gerekend onder de rijken? Maar Hij wel. Echter om onzentwille wilde Hij arm worden, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden. Wat zelfverloochening betreft hebben we in Christus een sprekend voorbeeld. Zijn offer bestond niet enkel in het verlaten van de konink-lijke hoven, in het als een misdadiger behandeld worden door goddeloze mannen, die Hem schuldig verklaarden, en in zijn overgeleverd worden aan de dood als een misdadiger, maar in het torsen van het gewicht van de zonden der wereld. Het leven van Christus berispt onze onverschilligheid en kilheid. We staan aan de afsluiting van de tijd, wanneer Satan afgekomen is, hebbende grote wraak omdat hij weet dat zijn tijd kort is. Hij werkt met alle misleiding en ongerechtigheid in degenen, die vergaan. Onze grote Leider heeft ons opgedragen de strijd te strijden en met alle kracht voorwaats te gaan. We doen niet een twintigste deel van wat we zouden kunnen doen, indien we uit onze sluimer ontwaakten. Het werk is achterop gekomen door gemakzucht en het ontbreken van die zelfverloochening, waarvan onze Heiland ons in Zijn leven een voorbeeld heeft gegeven.

Nodig zijn medearbeiders van Christus, mannen die aanvoelen dat uiterste krachtsinspanning gedaan moet worden. Het werk van onze persen moet niet verminderd, maar verdubbeld worden. In verschillende plaatsen moeten scholen worden opgericht, om onze jeugd bekwaam te maken voor hun taak om de waarheid vooruit te brengen.

Reeds een groot gedeelte van onze tijd is verspild, en engelen brengen in de hemel verslag uit van onze nalatigheden. Door ons dommelen en onze lauwheid hebben we kostbare kansen voorbij laten gaan, die God ons gegeven heeft door personen, die bij uitstek geschikt waren om ons in onze tegenwoordige nood te helpen. O, wat missen wij onze Hannah More, die ons had kunnen helpen om andere volken te bereiken! Haar gedegen kennis in de zendingsvelden zou ons in verbinding kunnen brengen met hen, die wij nu niet kunnen benaderen. God stelde die gave onder ons om te voorzien in onze tegenwoordige moeilijkheid, maar wij stelden de gave niet op prijs en daarom nam Hij haar van ons weg. Zij rust nu van haar arbeid, maar de werken harer zelfverloochening volgen haar na. Het valt te betreuren dat ons zendingswerk achterop raakt door gebrek aan ervaring hoe we verbinding kunnen krijgen met de verschillende volken en landen in het grote oogstveld.

Hef is ons angstig te moede omdat sommige talenten voor ons verloren zijn gegaan, die we nu gehad konden hebben, zo we waakzaam geweest waren. Arbeiders heeft men de toegang ontzegd tot de rijpende oogst. Wat ons als volk Gods te doen staat, is, dat we onze harten voor Hem verootmoedigen en vol deemoed de Here bidden om onze lauwheid en zelfzuchtige bedoelingen te vergeven als ook om het schandelijke verslag van verwaarloosde plichten en onbenutte voorrechten uit te wissen. Zich verdiepende in het Kruis van Golgotha zal de ware Christen de gedachte om zijn gaven te beperken zodat het hem niets kost, loslaten, en als klaroengeschal zal hem in de oren klinken:

Komt maaiers, ‘t is nu oogsttijd, Ziet aarz ', lend niet in ‘t rond.

Toen Jezus op het punt stond ten hemel te varen, wees Hij naar de rijpe korenvelden, en zei tot Zijn volgelingen: "Gaat uit in de gehele wereld en predikt het Evangelie." "Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet." Mattheüs 10:8. Zullen we zelfverloochening toepassen, zodat de volrijpe oogst op de akker binnengehaald kan worden?

God doet een beroep op invloedrijke en bemiddelde talenten. Zullen we gehoorzaamheid weigeren? Onze hemelse Vader schenkt overvloedige gaven en vraagt een gedeelte terug, opdat Hij ons kan beproeven of we waardig geacht worden om de gave des eeuwigen levens te ontvangen.

De gaven van kleine kinderen kunnen God behagelijk en welgevallig zijn. Overeenkomstig de geest, die de drang is tot de gaven, zal ook de waarde zijn van het geschonkene. Door de raadgeving van de apostel te volgen en elke week een klein bedrag apart te leggen, zullen de armen meehelpen het schathuis te vullen, en hun gaven waardeert God ten zeerste; want zij brengen een even groot, en zelfs nog groter offer dan hun meer bemiddelde broeders. Hef plan van systematisch geven zal voor elk gezin een beveiliging zijn tegen de verzoeking geld uit te geven voor nodeloze dingen en in ‘t bijzonder zal het een zegen blijken te zijn voor de rijken door hen ervoor te bewaren dat ze zich overgeven aan een ongebreidelde weelde. -- 1875, Vol. 3, blz. 412.