Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 87

Het Onthouden van Gelden

[ AUDIO ]

De zegen Gods zal rusten op hen in X., wie het werk van Christus zo zeer ter harte gaat. De vrijwillige gaven van onze broeders en zusters, gegeven in het geloof en uit liefde voor de gekruisigde Verlosser, zullen wederkerig op hen een zegen doen neerdalen; want God noteert en herinnert Zich elke daad van vrijgevigheid van de zijde van Zijn heiligen. Maakt men plannen voor de bouw van een kerk, dan moet een sterk geloof en vertrouwen 1876, Vol. 4, blz. 76--83 (Medearbeiders van Christus) in God ontwikkeld worden. In de zakenwereld komen zij, die niets wagen, maar weinig vooruit; waarom zou men dan geen vertrouwen hebben in een werk Gods en daar zijn geld in steken?

Sommigen, die in armoede leven, zijn goedgeefs met het weinige dat zij bezitten; maar komen ze in betere doen, dan worden ze erg op de penning. De reden dat zij zo weinig geloof hebben, is, dat zij niet geestelijk groeien naarmate ze bloeien en voor het werk Gods geen werkelijk offer brengen.

Onder het Joodse stelsel werd vereist dat weldadigheid in de eerste plaats de Here bewezen werd. Bij de oogst op de akker en in de wijngaard moesten de eerste vruchten des velds -- het koren, de wijn, en de olie -- de Here als een offer gewijd worden. De losliggende korenaren en de hoeken van de akker waren de armen toegewezen. Onze barmhartige hemelse Vader vergaf de noden der armen niet. De eerste inzameling van de wol, wanneer de schapen werden geschoren, van het graan, wanneer de tarwe werd gedorst, moest de Here geofferd worden, en in de wet stond dat de armen, de weduwen, de wezen en de vreemdelingen op hun feesten zouden genodigd worden. Aan het einde van elk jaar werd vereist, dat een plechtige eed werd afgelegd, of zij al of niet gedaan hadden volgens het bevel van God.

Deze regeling werd door de Here getroffen om de mensen in te scherpen dat in elke aangelegenheid Hij de eerste moest zijn. Door dit gavenstelsel moesten ze steeds in gedachte houden dat hun genadevolle Meester de ware eigenaar was van hun akkers, hun schapen en hun vee; dat de God des hemels hun zonneschijn en regen zond voor hun zaaitijd en oogst, en dat van alles wat ze bezaten Hij de schepper was. Alles was des Heren en Hij had hun als rentmeester gesteld over Zijn goederen.

De vrijgevigheid van de Joden in de oprichting van de tabernakel en de bouw van de tempels illustreert een geest van offervaardigheid, die door Christenen van latere tijd nooit is geëvenaard. Zij waren uit hun lange slavernij in Egypte juist bevrijd en waren zwervers in de woestijn; nochtans waren zij nauwelijks verlost van de legerscharen der Egyptenaren, die hen achtervolgden op hun haastige reis, of het woord des Heren kwam tot Mozes, zeggende: "Spreek tot de kinderen Israëls dat zij voor Mij een hefoffer nemen. Van alle man, wiens hart zich vrijwillig bewegen zal, zult gij Mijn hefoffer nemen". Exodus 25 : 2.

Het bezit van Zijn volk was betrekkelijk klein en de vooruitzichten dat dit vermeerderd zou worden, waren niet groot; maar ze hadden een doel voor ogen -- voor God een tabernakel te bouwen. De Here had gesproken en ze moesten Zijn stem gehoorzamen. Ze onthielden niets. Allen gaven met een gewillig hart, niet een bepaald gedeelte van hun vermogensaanwas, maar een groot gedeelte van hun werkelijk bezit. Zij wijdden dat de Here blij en opgewekt en hun doen behaagde Hem ten zeerste. Was het niet alles van Hem? Had Hij hun niet gegeven al wat zij bezaten? Wanneer Hij daarvoor op hen een beroep deed, was het dan niet hun plicht de Uitlener terug te geven hetgeen Hem toebehoorde?

Er behoefde geen dwang uitgeoefend te worden. Het volk bracht zelfs meer dan nodig was en een bevel werd uitgevaardigd om er mee op te houden, want voor de oprichting was reeds meer dan voldoende. Later, bij de bouw van de tempel, werd een beroep op hun geldmid-delen even hartelijk beantwoord. Het volk gaf niet met tegenzin. Ze verheugden zich in het vooruitzicht van een gebouw dat opgericht zou worden voor de aanbidding Gods, en zij gaven voor dit doel meer dan genoeg. Voor de ogen der ganse vergadering dankte David de Here en zei: "Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben om vrijwillig te geven als dit is? Want het is alles van U, en wij geven het uit Uw hand". 1 Kronieken 29 : 14. Dan dankt David in zijn gebed opnieuw met deze woorden: "Here, onze God, al deze menigte, die wij bereid hebben, om U een huis te bouwen, de Name Uwer Heiligheid, dat is van Uw hand en het is alles Uwe". Vers 16.

David begreep heel goed, van wie al zijn milde gaven kwamen. Mocht het zijn dat zij van deze tijd, die zich verblijden in de liefde van een Heiland, konden beseffen dat hun zilver en goud de Here toebehoort en aangewend moet worden om Zijn naam groot te maken, en dat ze het niet met een boos hart moeten achter houden om hun begeerten te bevredigen en zichzelven te verrijken. Hij heeft een onbetwistbaar recht op alles dat Hij Zijn schepselen heeft geleend. Alles wat ze bezitten, behoort Hem toe.

Er zijn verheven en heilige objecten, waartoe middelen nodig zijn, en het geld, dat daarin wordt gestoken zal de gever een verhevener, blijvender vreugde verschaffen, dan wanneer het gespendeerd zou worden tot persoonlijke bevrediging of zelfzuchtig opgespaard uit begeerte naar gewin. Wanneer God een beroep doet op ons bezit, hoe groot dat ook moge zijn, zal een offervaardig gemoed de gave tot een Hem gewijd offer maken, en zal voor de gever een schat opleggen in de hemel, die de mot niet kan verderven, het vuur niet kan verteren!, en de dieven niet kunnen roven. Die belegging is veilig. Het geld wordt bewaard in kisten zonder gaten; het wordt daar absoluut veilig bewaard.

Kunnen Christenen, die er prat op gaan meer licht te bezitten dan de Hebreën, minder geven dan deze? Kunnen Christenen, die leven nabij de afsluiting des tijds, tevreden zijn met hun gaven, wanneer ze niet half zo groot zijn als van de Joden? Hun vrijgevigheid kwam ten goede aan hun eigen natie; het werk van dit laatste der dagen omvat de gehele wereld. De boodschap der waarheid moet gaan tot alle naties, talen en volken; haar geschriften, gedrukt in vele talen, moeten over de aarde warrelen als de bladeren in de herfst.

HET KRUIS OPENBAART HET OFFER-PRINCIPE

Er staat geschreven: "Dewijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte". 1 Petrus 4:1. Eveneens: "Die zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft". 1 Johannes 2 :6. Laten we ons af vragen: Wat zou onze Heiland in onze omstandigheden gedaan hebben? Wat zou Hij gedaan hebben voor de redding van zielen? Deze vraag wordt beantwoord door het voorbeeld van Christus. Hij deed afstand van Zijn koningschap, legde Zijn heerlijkheid af, gaf Zijn rijkdommen op, en bekleedde Zijn goddelijkheid met menselijk-heid, opdat Hij met de mensen in contact kon komen, waar ze ook waren. Zijn voorbeeld toont dat Hij Zijn leven aflegde voor zondaren.

Satan vertelde Eva, dat een verheven staat van gelukzaligheid verkregen zou worden door de bevrediging van een verboden begeerte, maar de belofte Gods tot de mens berust op zelfverloochening. Toen Christus aan het schandhout leed in doodsstrijd voor ‘s mensen verlossing, kwam de menselijke natuur op een hoger niveau. Alleen door het kruis kan de mensheid worden opgericht om verbinding te krijgen met de hemel. Zelfverzaking en het kruis komen we tegen bij elke stap op onze pelgrimstocht naar de hemel.

De geest der vrijgevigheid is de geest van de hemel; de geest van de zelfzucht is de geest van Satan. De zelfopofferende liefde van Christus wordt geopenbaard aan het kruis. Hij gaf alles dat Hij had en gaf toen Zichzelve opdat de mens gered zou worden. Het kruis van Christus doet een beroep op de goedgunstigheid van elke volgeling van de gezegende Heiland. Het beginsel, dat daar getoond wordt, is geven en nogmaals geven. Dit, uitgevoerd in een wezenlijke vrijgevigheid en in goede werken, is de ware vrucht van het Christelijke leven. Het beginsel van wereldlingen is een hang naar steeds groter bezit, en aldus verwachten zij het geluk deelachtig te worden; maar, wanneer dat zich voltrekt in zijn volle betekenis, is de vrucht ellende en dood.

De waarheid te brengen naar al de bewoners der aarde, om hen te verlossen van hun schuld en onverschilligheid -- ziedaar de taak van Christus' navolgers. De mensen moeten de waarheid bezitten om door haar geheiligd te worden, en wij zijn de kanalen van Gods licht.

Onze talenten, onze middelen, onze kennis dienen niet enkel fen bate van onszelven; ze moeten gebruikt worden om zielen zalig te maken, om de mens op te heffen uit zijn leven van zonde, en hem, door Christus, te brengen tot de oneindige God.

We moeten in dit werk ijverige arbeiders zijn, er naar strevende berouwvolle, gelovige zondaars te leiden tot een goddelijke Verlosser, en hun een verheven gevoel in te scherpen van Gods liefde voor de mens. "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Johannes 3:16. Wat een onvergelijkelijke liefde is dit! Een onderwerp voor de diepste overpeinzing! De verbazingwekkende liefde Gods voor een wereld, die Hem niet liefhad! De gedachte heeft een verzachtende macht over de ziel en brengt de geest tot onderwerping aan de wil van God. Mensen die als dwazen hunkeren naar gewin en teleurgesteld en ongelukkig zijn in hun wereldse wandel, hebben de kennis dezer waarheid nodig om het rusteloze hongeren en dorsten van hun ziel tot bedaren te brengen.

DE VLOEK DER ZELFZUCHT

Zendelingen voor God worden gevraagd in uw grote steden om het licht te brengen aan hen, die in de schaduw des doods zitten. Ervaren handen zijn nodig, om in de zachtmoedigheid der wijsheid en de kracht des geloofs, moede zielen te brengen aan de boezem van een goedertieren Verlosser. O, zelfzucht! Wat een vloek! Ze houdt ons terug om God te dienen. Al onze energie moet ingesteld zijn op de gehoorzaamheid van Christus. Wanneer we een gedeelte van onze belangstelling gaan wijden aan hen, die de dwaling brengen, dan helpen we het verkeerde en bevoordelen onze vijanden. De waarheid Gods kent geen compromis met de zonde, geen verbintenis met het gekunstelde, geen band met de overtreding. Soldaten zijn nodig, die altijd present zijn wanneer appèl wordt gehouden, gereed staande om onmiddellijk tot actie over te gaan; niet degenen, die, wan neer ze nodig zijn, bezig zijn de vijand te helpen.

Ons is een groot werk opgedragen. Nochtans zijn er velen, die belijden deze geheiligde waarheden te geloven, die verlamd zijn door de drogredenen van Satan, en die niets doen ten bate van Gods werk, maar dat eerder hinderen. Wanneer zullen dezen doen gelijk degenen, die de Here verwachten? Wanneer, zullen ze een ijver tonen, die in overeenstemming is met hun geloof? Velen houden zelfzuchtig hun middelen achter en stillen hun geweten om na hun dood werkelijk iets groots voor des Heren zaak te doen. Zij maken een testament waarin een groot bedrag bepaald wordt voor de kerk en haar verschillende onderdelen, en geven zich dan over aan de stille gerustheid, dat ze alles gedaan hebben wat van hen geëist wordt. Waarin hebben zij door deze daad zichzelven verloochend? Ze hebben, integendeel, de ware aard van de zelfzucht aan de dag gelegd. Ze nemen zich voor om hun geld aan God te geven, wanneer ze het zelven niet langer meer nodig hebben. Maar ze willen het vast houden zo lang ze maar kunnen, totdat ze door een boodschapper, die ze niet terug kunnen sturen, gedwongen worden er afstand van te doen.

Zo ', n testament is vaak een blijk van een reële begeerte. God heeft ons allen tot Zijn rentmeesters gesteld en in geen enkel geval heeft Hij ons gemachtigd onze plicht te verwaarlozen, of die op anderen af te schuiven De vraag naar geldmiddelen om het werk der waarheid vooruit te stuwen, zal nooit sterker zijn dan nu. Ons geld zal nooit zo goed besteed kunnen worden als momen-teel. Elke dag, waarin we het juiste gebruik daarvan uitstellen, zal de periode bekorten, waarin het ten gunste zal zijn voor de redding van zielen. Wanneer we aan anderen overlaten datgene te doen wat God ons wil laten doen doen we kwaad aan onszelven en aan Hem, Die ons alles gaf wat we bezitten. Hoe kunnen anderen ons werk der vrijgevigheid beter doen dan wij zelf. God wil dat elk mens gedurende zijn leven in deze aangelegenheid de uitvoerder is van zijn eigen wil. Tegenstand, ongeluk of geïntrigeer kan voorgenomen welwillende daden te niet doen, wanneer degene, die een fortuin vergaard heeft, niet langer bij machte is zich daartegen te verzetten. Het is bedroevend dat zo velen de aanwezige gulden kansen om goed te doen voorbij laten gaan, en wachten tot ze uit hun rentmeesterschap worden gezet alvorens de Here de middelen terug te geven, die Hij hun geleend heeft om Zijn Naam groot te maken.

"WACHT U VOOR DE HEBZUCHT"

Een op de voorgrond tredend feit in de onderwijzingen van Christus is de veelvuldigheid en de ernst waarmede Hij de zonde der hebzucht berispt en wijst op het gevaar van wereldse begeerte en buitensporige liefde naar gewin. In de woningen der rijken, in de tempel en in de straten waarschuwde Hij degenen, die informeerden naar de Zaligheid: "Ziet toe, dat gij u wacht voor alle hebzucht". Lukas 12:15 (N.V.). "Gij kunt niet God dienen en de mammon." Mattheüs 6 : 24; Lukas 16 : 13.

Het is die groeiende hang om maar geld te verdienen, de zelfzucht, die het verlangen naar gewin verwekt, die de gunst Gods van de gemeente wegneemt en haar geestelijk leven ten dode doemt. Wanneer het hoofd en de handen voortdurend bezig zijn om te denken en te zwoegen voor het vermeerderen van rijkdom, worden de rechten van God en van de mensheid vergeten. Wanneer God ons met voorspoed heeft gezegend, dan is dat niet, dat wij onze tijd en onze aandacht aan Hem zouden onttrekken om dat te wijden aan hetgeen Hij ons heeft geleend. De gever is groter dan de gave. Wij zijn ons zelven niet, maar zijn duur gekocht. Hebben we die oneindige prijs, die voor onze verlossing betaald is, vergeten? Is de dankbaarheid in het hart verkild? Maakt het kruis van Christus een leven van gemakzucht en overdaad niet meer te schande?

Stel u eens voor, wanneer Christus, vermoeid geworden zijnde van die ondankbaarheid en afwijzing, die Hij aan alle kanten ondervond, Zijn werk in de steek had gelaten! Denkt u eens in, dat Hij nooit dat tijdspunt bereikt had, toen Hij zei: "Het is volbracht". Of dat Hij teruggekeerd was naar de hemel, ontmoedigd door Zijn ontvangst! Of dat Hij nooit die doodsstrijd Zijner ziel in de hof van Gethsémané had doorstaan, die bloeddruppels uit de poriën van Zijn voorhoofd perste!

Christus werd in Zijn arbeid voor de verlossing der mensheid gesterkt door een liefde, die haars gelijke niet heeft, en door een toewijding aan de wil des Vaders. Hij gaf Zich geheel ten bate van de mens, zelfs tot aan het uur van Zijn vernedering. Hij bracht Zijn leven door in armoede en zelfverloochening voor een ontaarde zondaar. In een wereld, die Hem toebehoorde, had Hij. geen plek om Zijn moede hoofd neer te leggen. Wij oogsten de vruchten van deze ongekende zelfopoffering; en toch, wanneer het werk gedaan moet worden, wanneer ons geld gevraagd wordt om het werk van de Verlosser voor de verlossing van zielen te helpen, verzaken we onze plicht en voeren verontschuldigingen aan. Misselijke traagheid, zorgeloze onverschilligheid en boze zelfzucht sluiten ons geweten voor de rechten Gods.

O, moest Christus, de Majesteit des hemels, de Koning der heerlijkheid het zware kruis torsen, de doornenkroon dragen en de bittere kelk drinken, terwijl wij ons gemak houden, onszelf verheerlijken en de zielen vergeten, die Hij wilde verlossen door het storten van Zijn dierbaar bloed? Neen; laat ons geven zolang we daartoe in staat zijn. Laat ons handelen zolang we de kracht hebben. Laat ons werken zolang hef dag is. Laten we onze tijd en middelen wijden aan de dienst van God, dat we Zijn goedkeuring mogen wegdragen en Zijn beloning ontvangen.