Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

Hoofdstuk 100

Heiligheid der Geloften

[ AUDIO ]

Het korte maar verschrikkelijke verhaal van Ananias en Saffira is geschreven door de pen der inspiratie ten gunste van allen, die belijden navolgers van Christus te zijn. Deze belangrijke les is lang niet van voldoende gewicht geweest in de ogen van ons volk. Het zal tot profijt dienen van allen, om zich ernstig te verdiepen in het wezen van dit grievende kwaad, waarbij deze schuldigen als voorbeeld gesteld werden. Dit ene duidelijke bewijs van Gods vergeldende rechtspraak is vreselijk, en moet allen er toe brengen zich met vreze en beven te wachten voor zonden, die zo ', n straf ten gevolge hadden. Zelfzucht was de grote zonde, die de karakters van dit schuldige echtpaar had misvormd.

Met anderen hadden Ananias en zijn vrouw Saffira het voorrecht om het Evangelie te horen, dat door de apostelen werd gebracht. De kracht Gods ging gepaard met het gesproken woord en een diepe overtuiging rustte op alle aanwezigen. De weekmakende invloed van de genade Gods werkte zo op hun harten in dat ze hun begeerte naar hun aards bezit loslieten. Terwijl ze onder 1888, Vol. 4, blz, 462--467 directe invloed van Gods Geest waren, deden ze een gelofte bepaalde landerijen de Here te geven; maar toen ze niet langer onder die hemelse invloed stonden, werd de indruk al minder en ze gingen twijfelen en zich onttrekken aan de vervulling der gelofte, die ze gedaan hadden. Ze vonden dat ze te overijld hadden gehandeld en zo wilden ze de zaak nog eens overdenken. En zo werd er een deur geopend, waardoor Satan direct naar binnen drong en hun geest ging beheersen.

Dit geval moet een waarschuwing zijn voor allen om op hun hoede te zijn tegen de eerste benadering van Satan. Eerst werd de begeerte gekoesterd; dan, zich schamend dat hun broeders te weten zouden komen dat hun zelfzuchtige zielen misgunden wat ze God onder gelofte plechtig hadden beloofd, namen ze hun toevlucht tot de leugen. Samen bespraken ze de zaak nog eens en kwamen tot hef besluit dat ze een gedeelte van de prijs van het land zouden onthouden. Toen ze van hun bedrog overtuigd waren, was hun straf de onmiddellijke dood. Zij wisten dat de Here, die zij bedriegelijk beroofd hadden, hun misdrijf aan het licht had gebracht; want Petrus zei: "Waarom heeft de Satan uw hart vervuld dat gij de Heilige Geest liegen zoudt en onttrekken van de prijs des lands? Zo het gebleven ware, bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, was het niet in uw macht? Wat is het, dat gij deze daad in uw hart hebt voorgenomen? Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God". Handelingen 5:3, 4.

Een speciaal voorbeeld was nodig om de jonge gemeente te behoeden tegen demoralisatie; want haar ledental groeide hard. Zo werd een waarschuwing gegeven aan allen, die Christus te dien tijd beleden, en aan allen, die later Zijn Naam zouden belijden, namelijk dat God trouw vereist in het nakomen van geloften. Maar niettegenstaande deze voorbeeldige straf over leugen en bedrog, zijn dezelfde zonden vaak voorgekomen in de Christelijke gemeente en zijn in onze tijd alom verspreid. Mij is getoond dat God dit voorbeeld gaf als een waarschuwing aan allen, die verzocht zouden worden op de zelfde manier te handelen. Zelfzucht en bedrog worden in de gemeente dagelijks in praktijk gebracht door God te onthouden waar Hij recht op heeft, aldus Hem berovend en in strijd komend met Zijn toebereidselen om het licht en de kennis der waarheid te verspreiden over het land in de lengte en in de breedte.

ONDERHOUDEND HET WERK GODS

In Zijn wijze plannen heeft God de vooruitgang van Zijn werk afhankelijk gesteld van de persoonlijke inspanningen van Zijn volk en van hun vrijwillige gaven. Door de medewerking van de mens in het grote verlossingsplan te accepteren, heeft Hij hem een bijzondere eer verleend. De predikant kan niet prediken tenzij hij gezonden wordt. Het werk om het licht te verspreiden rust niet enkel op de predikanten alleen. Een iegelijk, die lid wordt van de gemeente, doet de gelofte een representant van Christus te zijn door de waarheid, die hij belijdt, uit te leven. De navolgers van Christus moeten de taak volbrengen, die Hij bij Zijn hemelvaart hen naliet.

Instellingen, die Gods instrumenten zijn om Zijn werk op aarde vooruit te brengen, moeten ondersteund worden. Gemeenten moeten worden opgericht, scholen gesticht alsmede uitgevershuizen met alle mogelijke faciliteiten om een groot werk te doen in het publiceren der waarheid ten einde de geschriften te zenden naar alle delen der wereld. Deze instituten zijn door God verordineerd en moeten ondersteund worden door tienden en vrijwillige gaven. Naarmate het werk groeit, zullen gelden nodig zijn om het in al zijn geledingen vooruit te brengen Die tot de waarheid bekeerd zijn en zijn gaan delen in Zijn genade, kunnen medearbeiders van Christus worden door Hem vrijwillige offers en vrijwillige gaven te brengen. En wanneer de leden van de gemeente in hun hart wensen, dat er geen beroep meer zou worden gedaan om meerdere gelden, zeggen ze in feite dat ze tevreden zijn dat hef werk Gods stagneert.

ERVARING VAN JACOB

"En Jacob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn en mij behoed zal hebben op deze weg, die ik reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten en klederen om aan te frekken; en ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; z0 zal de Here mij tot een God zijn! En deze steen, die ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven." Genesis 28 : 20--22.

De omstandigheden, die voor Jacob aanleiding waren de Here een gelofte te doen, hadden overeenkomst met die, welke in onze tijd mannen en vrouwen aanzetten de Here een gelofte te doen. Door een zondige daad had hij de zegen ontvangen, welke hij wist dat hem beloofd was door het zekere woord van God. Door dit te doen, toonde hij een groot gebrek aan geloof in Gods macht om Zijn doelstellingen in vervulling te doen gaan, hoe ontmoedigend de verschijnselen op dat ogenblik ook leken. In plaats van in de positie te komen, die hij begeerde, was hij genoodzaakt door de vlucht zijn leven veilig te stellen tegen de wraak van Ezau. Met enkel zijn staf in de hand moest hij honderden mijlen afleggen door een woest gebied. Zijn moed was verdwenen, en hij gevoelde zich klein en vol zelfverwijt, proberende de mensen te ontlopen, vrezende dat hij anders door zijn vertoornde broeder zou achtervolgd worden. Hij bezat niet de vrede Gods om hem te vertroosten, want hij werd gekweld door de gedachte dat hij de goddelijke bescherming verspeeld had.

De tweede dag van zijn reis loopt ten einde. Hij is moe, hongerig en dakloos en heeft het gevoel alsof hij van God verlaten is. Hij weet, dat hij dit zichzelf heeft aangedaan door zijn eigen verkeerde handelwijze. Donkere wolken der wanhoop omringen hem, en hij gevoelt zich als een uitgeworpene. Zijn hart is vol van een onuitsprekelijke angst en hij durft nauwelijks te bidden. Maar hij is zo in en in eenzaam, dat hij de behoefte aan Gods bescherming aanvoelt als nooit te voren. Hij weent en belijdt zijn zonden voor God, en smeekt om een of ander teken, dat Hij hem niet geheel en al verlaten heeft. Maar zijn gekweld hart vindt geen ontspanning. Hij heeft alle vertrouwen in zichzelf verloren en hij is bang dat de God zijner vaderen hem verworpen heeft. Maar God, de genadevolle God, heeft medelijden met de verlaten, door smart gekwelde man die stenen bijeen verzamelt voor zijn kussen en als bedekking enkel het dak des hemels heeft.

In een nachtgezicht ziet hij een geheimzinnige ladder, die rust op de aarde en waarvan het bovenste reikt boven het sterrenheir tot in de hoogste hemelen. Engelen als boodschappers gaan deze ladder, schitterend in al zijn glans, op en af en laten hem daarmede de verbindingsweg zien tussen hemel en aarde. Dan hoort hij een stem, die de belofte van barmhartigheid, en bescherming en van toekomstige zegen vernieuwt. Toen Jacob uit zijn droom ontwaakte, zei hij: "Gewisselijk is de Here aan deze plaats, en ik heb het niet geweten". Vers 16. Hij keek om zich heen als verwachtte hij de hemelse boodschappers nog te zien; maar zijn verlangende, verwonderde blik ziet enkel de vage omlijning van aardse voorwerpen en de hemelen boven zijn hoofd, schitterend met hun millioenen lichten. De ladder en de lichtend glanzende boodschappers waren verdwenen en de glorievolle Majesteit hierboven kon hij nog enkel zien in zijn verbeelding.

Jacob was vol eerbiedige vrees door de diepe stilte van de nacht en door de levende indruk, dat hij in de onmiddellijke tegenwoordigheid Gods was. Zijn hart was boordevol dankbaarheid dat hij niet vernietigd was. Aan slaap had hij die nacht geen behoefte meer; een diepe, brandende dankbaarheid, vermengd met heilige vreugde, vulde zijn ziel. "Toen stond Jacob des morgens vroeg op, en hij nam die steen, die hij tot zijn hoofdpeluw gelegd had en zette hem tot een opgericht teken en goot daar olie boven op." Vers 18. En hier deed hij God zijn plechtige gelofte.

HET HOUDEN DER GELOFTE

Jacob deed zijn gelofte toen hij verkwikt was door de dauw der genade en versterkt door de tegenwoordigheid en verzekering van God. Toen de goddelijke heerlijkheid voorbij was, werd hij aangevochten door verzoekingen evenals mensen in onze tijd; maar hij bleef trouw aan zijn gelofte en wilde geen gedachten koesteren over de mogelijkheid om zich af te maken van hetgeen hij beloofd had. Hij zou geredeneerd kunnen hebben, zoals mensen tegenwoordig doen, dat die openbaring maar een droom was, dat hij bovenmatig in verrukking was gebracht toen hij zijn gelofte deed, en dat hij die derhalve niet behoefde te houden; maar zo deed hij niet.

Lange jaren verliepen, alvorens Jacob naar zijn eigen land durfde terugkeren, maar toen hij daartoe overging, voldeed hij trouw zijn schuld aan zijn Meester. Hij was een welgesteld man geworden en een groot bedrag van zijn bezit vloeide over in het schathuis des Heren.

Velen in onze tijd falen, waar Jacob slaagde. Die God met grote voorspoed heeft gezegend, zijn het meest geneigd te houden wat ze hebben, omdat ze een bedrag moeten geven in verhouding naar hun bezit. Jacob gaf de tiende van alles wat hij had en rekende daarbij nog de vrucht van de tiende en gaf de Here dus ook nog het toekomende deel van wat hij voor zijn eigen privé had gebruikt gedurende de tijd, dat hij in een heidens land was en daar zijn gelofte niet kon nakomen. Dat was een groot bedrag maar hij aarzelde geen moment; dat wat hij de Here beloofd had, beschouwde hij niet als zijn eigendom, maar dat des Heren.

NAARMATE GOD VOORSPOED HEEFT VERLEEND

In verhouding van de hoeveelheid, waarmede men begiftigd is, zal ook de hoeveelheid zijn, die geëist wordt. Hoe groter het toevertrouwde kapitaal, des te waardevoller is de gift, die naar Gods wil Hem teruggegeven moet worden. Wanneer een Christen tien of twintig duizend gulden heeft, dan heeft God op hem bindende rechten, niet alleen om zijn gedeelte te geven volgens het tiende-stelsel, maar ook dat hij God zijn zondoffers en zijn dankoffers brengt. De Levietische bedeling kenmerkte zich op een bijzondere wijze door de heiliging van het bezit.

Wanneer wij spreken van de tiende als de maatstaf van de Joodse contributies ten bate van godsdienstige doeleinden, dan spreken we niet oordeelkundig. De Here deed Zijn rechten gebiedend gelden, en in bijna elk artikel werden zij herinnerd aan de Gever door de eis om Hem gedeelten terug te betalen. Zij moesten een losprijs betalen voor hun eerstgeboren zoon, voor de eerstelingen van hun kudden en voor de eerstelingen van de oogst. Zij moesten de hoeken van hun graanvelden laten staan voor de bezitlozen. Wat ze bij het oogsten lieten vallen, was bestemd voor de armen, en eenmaal in elke zeven jaren werd de opbrengst van hun velden spontaan bestemd voor de nooddruftigen. Dan waren er de dankoffers, de zoenoffers, de zondoffers, en de kwijtschelding van alle schulden in elk zevende jaar. Vervolgens waren er talrijke uitgaven voor het verlenen van gastvrijheid en gaven voor de armen alsmede ook belastingen op hun bezit.

Op bepaalde tijden, en wel om de onkreukbaarheid van de wet te bewaren, werd het volk ondervraagd of ze al dan niet getrouw hun geloften waren nagekomen. Enkelen, die het zeer nauw namen, betaalden aan God terug ongeveer één derde van hun inkomsten ten bate van godsdienstige belangen en van de armen. Deze vorderingen waren niet gesteld aan een bepaalde klasse mensen, maar aan allen, waar immers het geëiste in verhouding stond tof het bezit. Behalve al deze systematische en geregelde schenkingen, waren er speciale doelen, die om vrijwillige bijdragen vroegen zoals de oprichting van de tabernakel in de woestijn en de bouw van de tempel in Jeruzalem. Deze gelden werden door God van Zijn volk gevraagd voor hun eigen bestwil alsook voor de instandhouding van Zijn dienst.

PLICHTSOPWEKKING

Wat deze aangelegenheid betreft is er onder ons als volk een opwekking nodig. Er zijn maar weinigen, die zich bezwaard gevoelen wanneer zij hun weldadigheidsplicht verzaken. Maar weinigen voelen diep in hun ziel het verwijt omdat ze God dagelijks beroven. Wanneer een Christen met opzet of per ongeluk zijn naaste te kort doet, of weigert te vereffenen wat hij schuldig is, zal zijn geweten, zo dat niet toegeschroeid is, hem kwellen; hef laat hem niet met rust hoewel mogelijk niemand het weet dan hij zelve. Er zijn heel veel niet nagekomen geloften en niet betaalde beloften, en nochtans hoe weinigen maken zich daarover druk; hoe weinigen voelen de schuld van die plichtsverzaking. We moeten van dit onderwerp opnieuw en dieper overtuigd worden. Het geweten moet wakker geschud, en meer aandacht aan de zaak gewijd worden; want op de laatste dag zal men God verantwoording moeten doen, en Zijn eisen moeten ingewilligd worden.

De verantwoordelijkheden van de Christelijke zakenman, hoe groot of hoe klein zijn kapitaal ook is, moeten in juiste verhouding staan tot hetgeen hij van God gekregen heeft. Het bedriegelijke van rijkdom heeft duizenden en tienduizenden naar de ondergang gevoerd. Deze welgestelden vergeten dat ze rentmeesters zijn, en dat de dag dicht nabij is, dat tot hen gezegd zal worden: "Geef rekenschap van uw rentmeesterschap ', ', . Lukas 16:2. Zoals de gelijkenis van de talenten laat zien, is een iegelijk verantwoordelijk voor het verstandige gebruik van de ontvangen gaven. De arme man in de gelijkenis voelde, omdat hij de minste gave gekregen had, de minste verantwoordelijkheid, en maakte geen gebruik van het hem toevertrouwde talent; daarom werd hij in de buitenste duisternis geworpen.

In dat verband zei Christus: "Hoe moeilijk zullen zij, die geld hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan". Markus 10 : 23 (N.V.). En Zijn discipelen verwonderden zich over Zijn leer. Wanneer een predikant, die met succes ge werkt heeft om zielen te leiden tot Jezus Christus, zijn heilig werk in de steek laat om voor dit tijdelijke in de wereld geld te verdienen, dan wordt hij een afvallige genoemd en hij zal voor God rekenschap moeten afleggen van de talenten die hij misbruikt heeft. Wanneer zakenlieden, boeren, arbeiders, kooplieden, advokaten enz. lid worden van de gemeente, worden ze dienstknechten Gods; en hoewel hun talenten algeheel verschillend kunnen zijn, is hun verantwoordelijkheid om Gods werk vooruit te brengen door persoonlijke inspanning en met hun middelen niet minder dan die, welke op de predikant rust. De vloek, die op de predikant zal vallen wanneer hij het Evangelie niet predikt, zal even zeker vallen op de zakenman, wanneer hij, met zijn geheel andere talenten, geen mede-arbeider van Christus wil zijn in het verkrijgen van dezelfde resultaten. Wanneer daf iemand onder ogen wordt gebracht, zullen sommigen zeggen, "Dit zijn harde woorden"; nochtans zijn ze waar, hoewel ze aanhoudend tegengesproken worden door de praktijk van mannen, die belijden navolgers van Christus te zijn.

GELIJKHEID IN HET SYSTEMATISCH GEVEN

God voorzag Zijn volk in de woestijn van brood door een wonder van genade, en Hij zou hebben kunnen voorzien in alles wat voor het godsdienstig werk nodig is; maar dat deed Hij niet omdat Hij in Zijn oneindige wijsheid zag dat de morele tucht van Zijn volk afhangt van hun samenwerking met Hem, waarin een ieder wat te doen had. Zo lang de waarheid zich beweegt in voortgaande lijn, doet God Zijn rechten gelden op de mensen om te geven van hetgeen Hij juist voor dit doel hun heeft toevertrouwd. Door het plan van systematisch geven te ontwerpen, heeft God, de Schepper van de mens, het werk op allen gelijkelijk doen rusten al naar gelang hun verschillend vermogen. Een ieder kan wat het financiële betreft, bij zichzelf te rade gaan en kan geven wat hij in zijn hart voorneemt. Maar er zijn er, die zich schuldig maken aan dezelfde zonde als Ananias en Saffira, den kende, dat wanneer ze een gedeelte inhouden van wat God eist in het tiende-stelsel, de broeders het nooit zullen weten. Zo dacht ook het schuldige echtpaar, wiens voorbeeld ons als een waarschuwing wordt voorgehouden. God bewijst in dit geval dat Hij het hart doorzoekt. De motieven en doelstellingen van de mens kunnen voor Hem niet verborgen worden. Hij heeft aan de Christenen van alle eeuwen een waarschuwing nagelaten, zich te hoeden voor de zonde, die zich aanhoudend aan de harten der mensen opdringt.

Al volgen op de herhaling van de zonde van Ananias en Saffira nu niet direct de zichtbare tekenen van Gods ongenoegen, zo is nochtans de zonde even afschuwelijk in Gods oog en zal even zeker op de overtreder verhaald worden in de dag des oordeels, en velen zullen de vloek Gods zelfs in dit leven ervaren. Wanneer een belofte aan het werk wordt gedaan, is dat een gelofte, ge-daan aan God, en die moet heilig worden nagekomen. In Gods oog is het niets anders dan heiligschennis wanneer ten eigen voordeel wordt gebruikt wat we eenmaal door een gelofte hebben opgedragen aan de vooruitgang van Zijn heilig werk.

HEILIGHEID DER GELOFTEN

Wanneer een verdrag of geschreven gelofte wordt opgemaakt in de tegenwoordigheid van onze broeders om een bepaald bedrag te geven, zijn zij de zichtbare getuigen van een contract, gemaakt tussen ons en God. De gelofte wordt niet gedaan aan de mens, maar aan God en is als een geschreven schuldbekentenis, die men een naaste ter hand stelt. Geen wettige overeenkomst is meer bindend voor de Christen betreffende het betalen van een geldbedrag dan een gelofte aan God gedaan.

Personen, die zo ', n gelofte doen aan hun medemensen, denken er doorgaans niet over te vragen van hun geloften ontheven te worden. Een gelofte gedaan aan God, de Gever van alle goedgunstigheden, is van nog groter belang; want waarom zouden we proberen van onze geloften aan God vrijgesteld te worden? Zal een mens zijn belofte minder bindend achten omdat die aan God is gedaan? Is zijn belofte van minder waarde, omdat ze niet voor de aardse rechter kan gebracht worden? Zal een mens, die belijdt gered te zijn door het bloed van het oneindige offer van Jezus Christus, "God beroven"? Zijn zijn geloften en zijn werken niet gewogen in de weegschalen der gerechtigheid in de hemelse hoven?

Een elk onzer heeft een geval, hangende voor de hemelse rechtbank. Zal onze handelwijze de balans voor ons in de verkeerde richting doen overslaan? Het geval van Ananias en Saffira was van een ontstellend zeer verbijsterend karakter. Door een deel van de prijs achter te houden, logen ze tegen de Heilige Geest. Schuld rust eveneens op een ieder persoonlijk in verhouding van soortgelijke boosheden.

Wanneer de harten der mensen week gemaakt worden door de tegenwoordigheid van de Geest Gods, zijn ze meer ontvankelijk voor de indrukken van de Heilige Geest, en dan worden besluiten genomen om het eigenik te verloochenen en offers te brengen voor het werk Gods. Het is wanneer goddelijk licht in de kameren des geestes schijnt met ongekende helderheid en kracht, dat de gevoelens van de natuurlijke mens overwonnen worden, daf zelfzucht haar macht over het hart verliest en dat verlangens ontwaken om het Voorbeeld, Jezus Christus, na te volgen in practische zelfverloochening en weldadigheidszin. De geaardheid van de natuurlijke zelfzuchtige mens wordt dan vriendelijk en vol medegevoel voor verloren zondaars, en, zoals Abraham en Jacob, doet hij God een plechtige gelofte. Bij zulke gelegenheden zijn hemelse engelen tegenwoordig. De liefde van God en de liefde voor zielen triomfeert over zelfzucht en over de liefde der wereld. Voornamelijk is dit het geval, wanneer de spreker, in de Geest en de kracht Gods, het verlossingsplan brengt, gefundeerd door de Majesteit des hemels in hef offer aan het kruis. Door de volgende Schriftgedeelten kunnen we zien hoe God over geloften denkt:

"En Mozes sprak tot de hoofden der stammen van de kinderen Israëls, zeggende: Dit is de zaak, die de Here geboden heeft; wanneer een man de Here een gelofte zal beloofd, of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen." Numeri 30 : 1, 2. "Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen?" Prediker 5 : 5. "Ik zal met brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U geloften betalen, die mijn lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bange was." Psalm 66 : 13, 14. "Het is een valstrik voor een mens ondoordacht ,heilig' te roepen, en pas na gedane beloften te overwegen." Spreuken 20 : 25 (N.V.). "Wanneer gij de Here, uw God, een gelofte doét, zult gij er niet mee talmen, haar in te lossen, want de Here, uw God, zou ze toch van u eisen en dan zoudt ge u bezondigen. Maar, wanneer gij u onthoudt van het doen van een gelofte, bezondigt gij u niet. Wat over uw lippen gegaan is, moet gij stipt volbrengen; gij hebt immers de Here, uw God, volkomen vrijwillig een gelofte gedaan, die gij hebt uitgesproken met eigen mond." Deuteronomium 23 : 21 --23 (N.V.). "Doet geloften en betaalt ze de Here, uw God, gij allen, die rondom Hem zijt! Laat hen Die, Die te vrezen is, geschenken brengen." Psalm 76 : 12. "Maar gij ontheiligt hem door te zeggen: De tafel des Heren, zij is minderwaardig en wat zij oplevert, haar spijs, is verachtelijk. En dan zegt gij: Zie, wat is het een moeite! Gij haalt er de neus voor op, zegt de Here der heerscharen; gij brengt het geroofde, het kreupele en het zieke. Als gij dat offer brengt, zou Ik het uit uw hand met welgevallen aannemen? zegt de Here. Vervloekt is ook de bedrieger, die in zijn kudde een mannelijk dier heeft en die dat wel belooft, maar de Here toch een ondeugdelijk dier ten offer brengt! Want een groot Koning ben Ik, zegt de Here der heerscharen en Mijn Naam is geducht onder de volken." Maleachi 1 : 12-14 (N.V.). "Wanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stelt niet uit die te betalen; want Hij heeft geen lust aan de zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het. Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt." Prediker 5 : 3, 4.

God heeft de mens ook een taak gegeven ten aanzien van de zaligheid zijner medemensen. In gemeenschap met Christus kan hij de werken doen der barmhartigheid en milddadigheid. Maar hij kan ze niet verlossen en evenmin is hij in staat aan de eisen der beledigde gerechtigheid te voldoen. Dit kan alleen de Zoon van God bewerkstelligen door Zijn eer en heerlijkheid af fe leggen, Zijn goddelijkheid te bekleden met menselijkheid en naar de aarde te komen om Zichzelve te vernederen en Zijn bloed te storten fen bate der mensheid.

In de opdracht aan Zijn discipelen "gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen", wees Christus het werk van de Evangelieverspreiding aan mensen toe. Maar waar dan sommigen uitgaan om te prediken, doet Hij op anderen een beroep om aan Zijn aanspraken op hen ten aanzien van tienden en gaven te voldoen, om daarmede de Evangeliearbeiders te onderhouden en de waarheid door middel van geschriften over hef gehele land te verspreiden. Dit is Gods wijze van doen om de mens te verheerlijken. Dat is ook juist het werk wat hij nodig heeft want het zal de diepste medegevoelens in zijn hart opwekken en de hoogste vermogens des geestes tot ontwikkeling brengen.

DE MENS -- GODS WERKTUIG

Al het goede op aarde was daar gesteld door de milddadige hand Gods als een uitdrukking van Zijn liefde voor de mens. De armen en alles wat met het Evangeliewerk samenhangt, liggen Hem nauw aan het hart. Hij deed de handen der mensen voorspoedig zijn, opdat Zijn goddelijke gaven zouden vloeien door menselijke kanalen om de ons toegewezen taak ten aanzien van de redding onzer medemensen te verrichten. Een iegelijk heeft in het grote veld zijn toegewezen werk; en nochtans moet niemand gaan denken dat God van de mens afhankelijk is. Hij behoefde slechts een woord te spreken en een ieder, die in de armoede deelt, zou rijk zijn. In één punt des tijds kon Hij de mensheid van al haar ziekten genezen. Hij zou al de predikanten gezamenlijk vrijstelling kunnen verlenen en engelen aanstellen als de ge-zanten Zijner waarheid. Hij zou de waarheid kunnen schrijven aan het firmament of die doen ingriffen op de bladeren der bomen en op de bloemen des velds, of met schallende stem zou Hij die kunnen laten verkondigen van de hemel. Maar de al-wijze God verkoos geen van deze wegen. Hij wist dat de mens iets te doen moest hebben, opdat het leven voor hem een zegen zou zijn. Het goud en het zilver zijn des Heren, en zo Hij wilde, kon Hij dit van de hemel doen regenen; maar hiervoor in de plaats heeft Hij de mens gesteld tot Zijn rentmeester en hem voorspoedig gemaakt, niet om zijn geld op te potten maar om dat te gebruiken tot zegen van anderen. Aldus stelt Hij de mens tot Zijn tussenpersoon, door wie Hij Zijn zegeningen over de aarde verspreidt. God ontwierp dit weldadigheidsstelsel, opdat de mens, evenals zijn Schepper, milddadig en onzelfzuchtig van karakter zou worden om uiteindelijk met Hem te delen in de eeuwige, glorievolle beloning.

God werkt door menselijke werktuigen; en wie ook de gewetens der mensen zal wakker schudden, hen aanzettend tot goede werken en een werkelijke belangstelling in de vooruitgang van de zaak der waarheid, doet dat niet uitzichzelf, maar door de Geest van God, die in hem werkt. Geloften, gedaan onder zulke omstandigheden, zijn van een heilig karakter, gezien ze de vrucht zijn van het werk van Gods Geest. Wanneer deze geloften worden nagekomen, accepteert de Hemel de gave, en deze vrijgevige arbeiders worden dan gecrediteerd voor dat en dat bedrag, geplaatst op de bank des hemels. Dezen leggen bij zichzelf weg een goed fundament voor de tijd, die te komen staat, opdat ze beslag mogen leggen op het eeuwige leven.

Maar wanneer de onmiddellijke tegenwoordigheid van de Geest Gods niet zo klaar, wordt gevoeld, en de geest geabsorbeerd raakt in de tijdelijke aangelegenheden des levens, dan worden ze aangevochten om aan de draagkracht van de verplichting, die ze vrijwillig aangingen, te gaan twijfelen; en, ingaande op de suggestie's van Satan redeneren ze dat een onbehoorlijke dwang op hen werd uitgeoefend en dat ze handelden op een overijlde manier; dat het verzoek om gelden voor Gods werk overdreven was; en dat ze overreed werden tot hun geloften door valse voorspiegelingen, zonder een goed begrip van de zaak te hebben, en dat ze derhalve wensen er van ontheven te worden. Hebben predikanten de macht deze verontschuldigingen aan te nemen en te zeggen: "Gij kunt uw gelofte niet houden; gij zijt van uw gelofte ontheven"? Wanneer ze dat wagen, delen' ze in de zonde, waaraan de geloftebreker schuldig is....

Een gemeente is verantwoordelijk yoor de geloften van haar individuele leden. Wanneer ze zien dat er een broeder is, nalatig in het nakomen van zijn geloften, dan moeten ze eens vriendelijk maar duidelijk met hem praten. Wanneer hij niet in de omstandigheden verkeert, die hem in staaf stellen zijn gelofte te betalen, en hij is een waardig lid met een gewillig hart, laat dan de gemeente hem van ganser harte helpen. Zo kunnen ze de moeilijkheid overbruggen en zelven een zegen ontvangen.

Het is Gods wil dat de leden van Zijn gemeente hun verplichtingen tegenover Hem even bindend beschouwen als hun schulden tegenover hun wereldse schuldeisers. Laat een ieder zijn leven in het verleden eens nagaan of er nog onbetaalde, niet nagekomen geloften te vereffenen vallen om zich dan in te spannen te betalen "tot de laatste cent", want wij moeten allen in het eindgericht voor een rechtbank verschijnen, waar enkel en alleen onkreukbaarheid en getrouwheid de toets kunnen door-staan.