Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

Hoofdstuk 6

Zal een Mens God Beroven?

[ AUDIO ]

De Here heeft de verspreiding van licht en waarheid in de wereld afhankelijk gesteld van de vrijwillige arbeid en gaven van hen die hebben gedeeld in de hemelse gaven. Naar verhouding zijn maar weinigen geroepen om hef werk te doen als predikanten en zendelingen, maar de grote massa moet meewerken de verkondiging der waarheid te ondersteunen met hun middelen.

De geschiedenis van Ananias en Saffira is ons gegeven opdat we de zonde der misleiding ten aanzien van onze giften en gaven zullen zien. Uit eigen beweging hadden ze beloofd een gedeelte van hun bezit te geven ter bevordering van Christus' werk, maar toen ze het geld in hun handen hadden, onttrokken ze zich aan hun ver-plichting, hoewel ze toch anderen wilden wijsmaken dat ze alles gegeven hadden. Hun straf was zo in ‘t oog vallend opdat die een voortdurende waarschuwing zou zijn voor Christenen uit alle eeuwen. Dezelfde zonde komt in de huidige tijd helaas veelvuldig voor, ofschoon we niet van een dusdanig strafgericht horen. Eenmaal laat de Here de mensen zien met welk een afschuw Hij zo'n belediging ten aanzien van Zijn geheiligde eisen en waar-digheid beschouwt en dan wordt het aan hen overgelaten de algemene beginselen van Zijn Goddelijk beheer na te volgen.

Vrijwillige gaven en de tienden vormen de inkomsten van het Evangelie. Van de middelen die de mens zijn toevertrouwd, eist God een zeker gedeelte -- een tiende; 1882, Vol. 5, blz. 148--152 maar Hij laat een ieder vrij om te zeggen hoe groot de tiende is, en of ze al of niet meer dan dit willen geven. Ze kunnen geven zoals ze dat in hun hart voor-nemen. Maar wanneer het hart onder de werking staat van de invloed van Gods Geest, en een gelofte is ge-daan om een bepaald bedrag te geven, heeft degene die de gelofte heeft afgelegd, niet langer enig recht op het toegewijde gedeelte. Hij heeft die gelofte voor mensen afgelegd en deze zijn getuigen geweest van die handeling. Te zelfder tijd heeft hij een verplichting van een zeer heilig karakter aangegaan, met de Here samen te werken in de opbouw van Zijn Koninkrijk op aarde. Beloften van dien aard aan mensen gedaan, zouden als bindend geacht worden. Zijn ze dan niet heiliger en bindender wanneer men die doet aan God? Zijn beloften die men met zijn geweten bezegelt, minder bindend dan schriftelijke overeenkomsten met mensen?

Wanneer het Goddelijke licht in het hart schijnt met een zeldzame klaarheid en kracht, ontkomt men op den duur aan de greep der zelfzucht en er ontstaat een geneigdheid gaven te offeren voor Gods werk. Niemand behoeft te verwachten dat hun toegestaan zal worden, de beloften te vervullen zonder een protest van de zijde van Satan. Het zint hem helemaal niet te moeten aanschouwen dat het Koninkrijk van de Verlosser op aarde wordt opgebouwd. Hij blaast hun in dat de gedane gelofte te zwaar was, dat die hen in hun arbeid om zich bezit te verschaffen, belemmert of dat ze niet kunnen voldoen aan de verlangens van hun gezin. De macht die Satan uitoefent over de menselijke geest, is verbazend. Hij wroet met al zijn kracht om de harten in de ban der zelfzucht te houden.

Het enige middel dat God toepast om Zijn werk te doen groeien, is de mensen een zegen te geven op hun arbeid. Hij geeft hun zonneschijn en regen; Hij brengt het gezaaide tot kiem en vrucht; Hij schenkt gezondheid en bekwaamheid om zich middelen te verschaffen. Nu wil Hij van Zijn kant dat mannen en vrouwen hun dankbaarheid tonen door Hem een gedeelte terug te geven in tienden en offeranden -- in dankoffers, vrijwillige offers en zoenoffers.

De harten der mensen worden verhard door zelfzucht, en, evenals Ananias en Saffira, worden ze verzocht een gedeelte van de prijs in te houden, terwijl ze voorgeven aan de regel der tienden te voldoen. Zal een mens God beroven? Zouden de gelden in het schathuis vloeien precies overeenkomstig Gods plan, dan zou er overvloed zijn om Zijn werk vooruit te stuwen.

Wel, zegt iemand, steeds en aanhoudend wordt er maar gevraagd om voor het werk te geven; het begint me te vervelen, steeds maar te geven. Is dat met u het geval? Laat mij u dan de vraag stellen: Begint het u ook te vervelen om maar steeds uit Gods zegenende hand te ontvangen? Alleen wanneer Hij ophoudt u een zegen te geven, houdt voor u de verplichting op om Hem het ge-deelte waarop Hij aanspraak maakt, terug te geven. Hij zegent u, opdat u in staat zou zijn, anderen te zegenen. Wanneer het u gaat vervelen om te ontvangen, moogt u zeggen: Al die oproepen om gaven te offeren, zinnen me niet. God reserveert voor Zichzelf een gedeelte van alles wat wij ontvangen. Wanneer dit Hem teruggegeven is, wordt het overblijvende gezegend; maar wanneer dat wordt achtergehouden, zal over het geheel vroeg of laat een vloek rusten. Gods aanspraken komen eerst; al het andere komt op de tweede plaats.

GEDENKT DE ARMEN

In elke gemeente moet een diakoniekas zijn. Laat dan ieder lid, naar dat hem het beste past, eens per week of eens per maand, God een dankoffer brengen. Dit offer zal onze dankbaarheid uitdrukken voor de gaven aan gezondheid, aan voedsel en comfortabele kleding. En naarmate God ons gezegend heeft met deze goede gaven zullen wij geven voor de armen, de lijdenden, en de wanhopigen. Ik zou gaarne de aandacht van onze broeders bijzonder op dit punt willen vestigen. Gedenkt de armen. Geeft eens wat minder uif voor uzelf, ja zelfs voor uw gerief, en helpt degenen die zich ternauwernood van voedsel en kleding kunnen voorzien. Wat u voor hen doet, doet u voor Jezus in de persoon van Zijn geheiligden. Hij vereenzelvigt Zich met de lijdende mensheid. Wacht niet tot aan al uw denkbeeldige behoeften is voldaan. Gaat niet af op uw gevoelens, door te geven wanneer het u zint en uw beurs dicht te houden als het u niet zint. Geeft geregeld, hetzij tien, twintig of vijftig cents per week, wanneer u tenminste met genoegen zult uitzien naar het hemelse verslag op de dag des Heren.

Voor uw goede wensen zijn we u zeer dankbaar, maar enkel met goede wensen kan men zo weinig voor de armen doen. Zij moeten tastbare bewijzen -- voedsel en kleding -- hebben van uw vriendelijkheid. Het is niet Gods bedoeling dat er onder Zijn navolgers zouden zijn die om brood moeten bedelen. Hij heeft u overvloedig gegeven, opdat u zoudt kunnen voorzien in de behoeften van anderen die door vlijt of spaarzaamheid daarin niet kunnen voorzien. Wacht niet zo lang tof zij uw aandacht vestigen op hun noden. Doet als Job. Wat hij niet wist, ging hij naspeuren. Gaat eens op onderzoek en leert dan waaraan behoefte bestaat en hoe daarin het best voorzien kan worden.

DE HERE BEROVEN

Mij is getoond geworden dat velen onder ons volk de Here beroven in tienden en gaven, met als gevolg dat Zijn werk sterk wordt gehinderd. De vloek Gods zal rusten op hen die leven van Gods goedgunstigheden en nochtans hun harten sluiten, en niets of bijna niets doen om Zijn werk te bevorderen. Broeders en zusters, hoe kan de milddadige Vader u als Zijn rentmeesters blijven gebruiken, en u middelen verschaffen voor Zijn dienst, wanneer u dat alles u maar zelfzuchtig toeëigent en beweert dat het u toekomt!

Inplaats van God de gelden die Hij in hun handen heeft gelegd, terug te geven, beleggen velen dat in nog meer land. Dit kwaad neemt toe onder onze broeders. Zij hadden voordien alles om goed te kunnen rondkomen, maar de liefde voor geld of een verlangen even hoog aangeslagen te worden als hun buren, heeft hen er toe gebracht hun geld in de wereld te steken en achter te houden wat God toekomt. Moeten we ons dan verbazen als het hun niet voor de wind gaat? wanneer God hun gewas niet zegent en ze teleurgesteld zijn?

Zouden onze broeders zich kunnen indenken dat God een hectare land kan zegenen en die even productief kan maken als honderd, dan zouden ze niet doorgaan met hun geld in landbezit te steken maar zouden dat brengen in Gods schathuis. "Wacht uzelf," zei Christus, "dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens." Lukas 21 : 34. Het bevalt Satan best wanneer u uw akkers vermeerdert en uw geld steekt in wereldlijke ondernemingen, want zodoende belemmert u niet alleen de vooruitgang van het werk, maar door moeiten en nog meer werk belemmert u ook hef vooruitzicht op het eeuwige leven.

We moeten nu acht geven op de inscherping van onze Heiland: "Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes; maakt uzelf buidels die niet verouden, een schaf die niet afneemt in de hemelen." Lukas 12 : 33. Nu is het de tijd dat onze broeders van hun bezit moeten afnemen inplaats van dat fe vermeerderen. We staan op het punt naar een beter land te gaan, ja naar een hemels land. Laat ons dan niet geworteld zijn in deze aarde, maar laten we ons bezit zo klein mogelijk houden.

De tijd komt dat we niet kunnen verkopen tegen welke prijs ook. Het decreet zal spoedig afkomen dat niemand mag kopen of verkopen dan die het merkteken van het beest heeft.

De Here heeft mij herhaaldelijk getoond dat het lijnrecht tegen de Bijbel ingaat om voor onze tijdelijke behoeften in de tijd der benauwdheid voorzieningen te treffen. Ik zag dat indien de heiligen bij zich thuis of op de akker voedsel hadden verzameld, in de tijd der benauwdheid, wanneer het zwaard, hongersnood en pestilentie in het land zijn, het hun met geweld ontnomen zou worden, en dat vreemden de oogst van hun velden zouden binnenhalen. Dan zal het voor ons de tijd zijn om geheel op God te vertrouwen en Hij zal ons ondersteunen. Ik zag dat te dien tijde ons brood en water gewis zal zijn en dat we geen honger zullen lijden, want God is in staat ons in de woestijn een tafel toe te bereiden. Zo nodig zal Hij raven zenden om ons te voeden, zoals Hij ook Elia gevoed heeft, of wel hef manna deed regenen van de hemel zoals Hij deed voor de Israëlieten.

Huizen en landerijen zullen in de tijd der benauwdheid voor de heiligen van geen nut zijn, want dan zullen ze moeten vluchten voor woedende benden, en te dien tijde kunnen hun bezittingen niet meer ter beschikking gesteld worden voor het bevorderen der tegenwoordige waarheid. Mij werd getoond dat het Gods wil is dat de heiligen zich moeten losmaken van elke belemmering vóór de tijd der benauwdheid komt en door offergaven een verbond met God moeten aangaan. Wanneer zij hun bezit op het altaar leggen en God vurig smeken wat ze moeten doen, zal Hij hun leren wanneer ze dit bezit te gelde moeten maken. Dan zullen zij vrij zijn in de tijd der benauwdheid, zonder belemmeringen die hen neerdrukken." -- 1851, Early Writings, blz. 56, 57.