Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

Hoofdstuk 26

Jozua en de Engel

[ AUDIO ]

Indien het scherm dat het zichtbare van het onzichtbare scheidt, omhoog geheven kon worden, en het volk Gods de grote strijd kon aanschouwen die gaande is tussen Christus en de heilige engelen en Satan en zijn boze heirscharen inzake de verlossing van de mens; indien zij het wonderbare werk Gods voor de bevrijding van zielen uit de slavernij der zonden konden begrijpen, alsmede de voortdurende uitoefening van Zijn macht om hen te beschermen tegen de listen van de boze, zouden ze beter in staat zijn de sluwheden van Satan weerstand fe bieden. Hun geest zou in alle ernst in beslag genomen worden door de enorme uitgestrektheid en belangrijkheid van het verlossingsplan alsook door de grootheid van het werk dat voor hen ligt als medearbeiders van Christus. Zij zouden verootmoedigd, maar ook bemoedigd worden, en weten dat de gehele hemel belang stelt in hun zaligheid.

Een bijzonder scherp en indrukwekkend beeld van hef werk van Satan en het werk van Christus, en de macht van onze Middelaar om de beschuldiger van Zijn volk te overwinnen, is gegeven in de profetie van Zacharia. In een heilig visioen aanschouwt de profeet Jozua, de hogepriester, "bekleed met vuile klederen", staande voor de Engel des Heren, de genade Gods afsmekend over zijn volk dat in leed is gedompeld. Satan staat aan zijn rechterhand om hem te weerstaan. Omdat Israël verkoren was de kennis van God op aarde te bewaren, waren ze vanaf hun ontstaan als natie het bijzondere doelwit geweest van Satans vijandschap, en hij was vast besloten hen te vernietigen. Hij kon hen geen kwaad doen als ze God gehoorzaam waren; daarom had hij al zijn kracht en kunde aangewend hen tot zonde te overreden.

Verstrikt in zijn verleidingen, hadden ze de wet van God overtreden en zich aldus afgesneden van de Bron van hun kracht, en waren de prooi geworden van hun heidense vijanden. Als gevangenen werden zij naar Babylon gevoerd, waar ze vele jaren bleven. Nochtans had de Here hen niet verlaten. Zijn profeten werden tot hen gezonden met vermaningen en waarschuwingen. Het volk werd wakker geschud om zijn schuld in te zien; zij verootmoedigden zich voor God en keerden vol berouw tot Hem terug. Toen zond de Here hun bemoedigende boodschappen, zeggende dat Hij hen uit hun gevangenschap zou verlossen en hen in Zijn gunst zou herstellen. En dat wilde Satan nu juist voorkomen. Een overblijfsel van Israël was reeds naar hun eigen land teruggekeerd, en nu porde Satan de heidense volken, die zijn handlangers waren, aan om hen totaal uit te roeien.

Als Jozua ootmoedig pleit voor de vervulling van Gods beloften, staat Satan driest op om hem te weerstaan. Hij wijst op de overtredingen van Israël als een voldoende reden waarom dat volk niet hersteld moest worden in de gunst van God. Hij eist hen op als zijn prooi en verlangt dat ze in zijn hand zullen gegeven worden om hen te vernietigen.

De hogepriester kan zichzelf of zijn volk niet verdedigen tegen Satans beschuldigingen. Hij beweert niet dat Israël vrij van schuld is. In zijn vuile klederen, die de zonden van het volk symboliseren, die hij draagt als hun vertegenwoordiger, staat hij voor de Engel, terwijl hij hun schuld belijdt, maar ook wijst op hun berouw en verootmoediging, zich verlatende op de genade van een zonden-vergevende Verlosser en in het geloof aanspraak makende op de beloften Gods.

"DE HERE SCHELDE U"

Dan legt de Engel, Die Christus Zelf is, de Heiland der zondaren, de beschuldiger van Zijn volk het zwijgen op, door te zeggen: "De Here schelde u, gij Satan, ja, de Here schelde u, die Jeruzalem verkiest! Is deze niet een vuurbrand uit hef vuur gerukt?" Zacharia 3 : 2. Israël was lang geweest in de oven der beproeving. Vanwege hun zonden waren ze bijna verteerd in de vlam die door Satan en zijn handlangers was aangestoken om hen te vernietigen, maar God had nu Zijn hand uitgestrekt om hen uit te leiden. In hun berouw en verootmoediging zal de barmhartige Heiland Zijn volk niet in de wrede macht der heidenen laten. "Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen." Jesaja 42 : 3.

Wanneer de voorspraak van Jozua wordt aanvaard, wordt het bevel gegeven: "Doet deze vuile klederen van hem weg," en tot Jozua zegt de Engel: "Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisselklederen aandoen." "En zij zetten die reine hoed op zijn hoofd en zij togen hem klederen aan." Zacharia 3:45. Zijn eigen zonden en die van zijn volk waren vergeven. Israël werden "wisselklederen" aangedaan -- de gerech-tigheid van Christus werd hem toegerekend. De hoed die op Jozua's hoofd gezet werd, was gelijk aan die de priesters droegen en daarop stond geschreven: "De Here geheiligd," wat betekende dat ondanks zijn vroegere overtredingen, hij nu bekwaam gemaakt was om voor God dienst te doen in Zijn heiligdom.

Na aldus plechtig bekleed te zijn met de waardigheid van het priesterschap, verklaarde de Engel: "Zo zegt de Here der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen die hier staan." Vers 7. Hij zou geëerd worden als rechter of heerser over de tempel en al zijn diensten; hij zou wandelen onder de aanwezige engelen, zelfs in dit leven en zou zich tenslotte scharen onder de verheerlijkten rondom de troon van God.

"Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester! gij en uw vrienden die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want zie, Ik zal Mijn Knecht, de Spruit, doen toekomen." Hier wordt de hoop van Israël geopenbaard. Het was door het geloof in de komende Heiland, dat Jozua en zijn volk vergiffenis ontvingen. Door geloof in Christus werden zij hersteld in Gods gunst. Uit hoofde van Zijn verdienste, zo ze wandelden in Zijn weg en Zijn inzettingen hielden, zouden ze "een wonderteken" zijn, geëerd als de uitverkorenen des hemels onder de volken der aarde. Christus was hun hoop, hun burcht, hun rechtvaardigheid en verlossing, zoals Hij de hoop is van Zijn Gemeente van heden.

SATAN DE BESCHULDIGER

Zoals Satan Jozua en zijn volk beschuldigde, zo heeft hij door alle eeuwen heen diegenen beschuldigd die de genade en de gunst Gods zoeken. In de Openbaring wordt van hem gezegd, dat hij de "verklager onzer broederen" is, "die hen verklaagde voor onze God dag en nacht." Openbaring 12:10. De strijd herhaalt zich over elke ziel die verlost is uit de macht van de boze en wiens naam geschreven staat in het boek des levens des Lams. Nooit is iemand opgenomen vanuit het gezin van Satan in het gezin Gods zonder de vast besloten weerstand van de boze ondervonden te hebben. Satans beschuldigingen tegen hen die de Here zoeken, ontstaan niet door misnoegen over hun zonden. Hij verlustigt zich in hun gebrekkige karakters. Alleen door hun overtredingen van Gods wet kan hij macht over hen krijgen. Zijn beschul-digingen spruiten enkel en alleen voort uit zijn vijandschap tegen Christus. Door het verlossingsplan wordt het menselijke gezin bevrijd uit de greep van Satan en worden zielen uit zijn macht verlost. Al de haat en boosaar-digheid van de aartsrebel worden opgewekt wanneer hij het bewijs van Christus' oppermacht aanschouwt, en met duivelse macht en list werkt hij om Hem het overblijfsel van de mensenkinderen, die Zijn zaligheid hebben aangenomen, te ontworstelen.

Hij brengt de mensen tot twijfel, door hen hef vertrouwen op God te doen verliezen en hen te scheiden van Zijn liefde; hij verleidt hen om Zijn wet te breken, en dan eist hij hen op als zijn gevangenen en betwist het recht van Christus om ze hem af te nemen. Hij weet dat degenen die God ernstig zoeken om vergiffenis en genade, dat zullen verkrijgen; daarom houdt hij ze hun zonden voor om hen te ontmoedigen. Steeds loert hij op hen die proberen God te gehoorzamen. Zelfs hun beste en meest aanneembare diensten probeert hij nog in een verkeerd daglicht te stellen. Door ontelbare bedenksels, de sluwste en de wreedste, zoekt hij hun veroordeling te verkijgen.

Uit zichzelf kan de mens zich niet tegen deze be-schuldigingen verweren. Zijn schuld belijdend, staat hij in zijn door zonden bevlekte klederen voor God. Maar Jezus, onze Voorspraak, pleit doeltreffend ten gunste van allen die in geloof en berouw het behoud hunner zielen aan Hem hebben opgedragen. Hij is de Pleiter in hun zaak en overwint hun beschuldiger door de krachtige bewijsvoeringen van Golgotha. Zijn volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet, zelfs tot aan de kruisdood, heeft Hem alle macht in de hemel en op aarde gegeven, en bij Zijn Vader maakt Hij aanspraak op genade en verzoening voor de schuldige mens. Tot de beschuldiger van Zijn volk zegt Hij: "De Here schelde u, gij Satan. Dezen zijn gekocht door Mijn bloed, als een vuurbrand uit het vuur gerukt." Die in het geloof op Hem vertrouwen, ontvangen de troostvolle verzekering: "Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen."

Allen die het kleed van Christus' rechtvaardigheid hebben aangedaan, zullen voor Hem staan als uitverkoren en gelovig en trouw. Satan heeft geen macht hen uit de hand van Christus te rukken. Christus zal geen enkele ziel die in geloof en berouw aanspraak maakt op Zijn bescherming, in de macht van de vijand laten komen. Zijn gelofte luidt: "Laat hem Mijn sterkte aangrijpen, opdat hij vrede met Mij make en hij zal vrede met Mij maken." Jesaja 27 : 5 (Eng. vert.). De belofte die aan Jozua gegeven werd, geldt voor allen: "Indien gij Mijn wacht zult waarnemen.. .. zo zal Ik u doen verkeren onder dezen die hier staan." Zacharia 3 : 7. N.V. Engelen Gods zullen wandelen aan elke zijde van hen, zelfs in deze wereld, en tenslotte zullen ze staan tussen de engelen die de troon Gods omringen.

Het feit dat het erkende volk Gods voorgesteld wordt als staande voor de Here in vuile klederen, moest tot ootmoed en diep onderzoek des harten leiden bij al degenen die Zijn Naam belijden. Die inderdaad hun zielen reinigen door gehoorzaamheid, zullen een zeer nederige gedachte aangaande zichzelf hebben. Hoe meer zij het vlekkeloze karakter van Christus van nabij zien, des te sterker zal hun verlangen zijn om Zijn beeld ge-lijkvormig te worden en des te minder zullen zij zichzelf rein en heilig zien. Maar wanneer we ons dan onze zondige staat bewust worden, moeten we ons verlaten op Christus als onze rechtvaardigheid, onze heiligmaking en onze verlossing. Wij hebben geen antwoord op de beschuldigingen van Satan tegen ons. Alleen Christus kan doeltreffend voor ons pleiten. Hij is in staat de beschuldiger de mond te snoeren met bewijsredenen die niet gegrond zijn op onze verdiensten, maar op die van Hem.

We moeten echter niet tevreden zijn met een zondig leven. Men moet wel bedenken, en dat moest Christenen opwekken tot groter ijver en ernst om het kwaad te overwinnen, dat elk karaktergebrek, elk punt waarin zij falen om te beantwoorden aan de Goddelijke maatstaf, een open deur is waardoor Satan kan binnengaan om hen te verleiden en te vernietigen, en dat bovendien elke misslag en gebrek hunnerzijds de verleider en zijn handlangers gelegenheid biedt, Christus te laken. Wij moeten in het overwinningswerk elke kracht der ziel inspannen, en op Jezus zien om kracht op te doen wat we niet van onszelf kunnen doen.

Geen zonde kan geduld worden in hen die met Christus in witte klederen zullen wandelen. De vuile klederen moeten worden weggenomen, en Christus' kleed der gerechtigheid moet ons aangedaan worden. Door berouw en geloof worden we in staat gesteld al de geboden van God te gehoorzamen en zonder vlek voor Hem te staan. Die de goedkeuring Gods zullen wegdragen, beproeven nu hun zielen, belijden hun zonden en smeken vurig om vergiffenis door Jezus, hun Voorspraak. Hun aandacht is op Hem gevestigd, hun verwachtingen, hun geloof zijn ingesteld op Hem, en wanneer het bevel gegeven wordt: "Doet deze vuile klederen van hem weg en doet hem wisselklederen aan en zet een reine hoed op zijn hoofd", zijn ze gereed Hem al de heerlijkheid van hun zaligheid te geven.

HET OVERBLIJFSEL DER GEMEENTE

Zacharia's visioen van Jozua en de Engel slaat wel in het bijzonder op de ervaring van Gods volk in het afsluiten van de grote Verzoendag. Het overblijfsel van de Gemeente zal in grote beproevingen en moeiten gebracht worden. Die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus, zullen de gramschap van de draak en zijn heirscharen ondergaan. Satan rekent de wereld als hem ondergeschikt, hij is de afvallige kerken gaan be-heersen, maar hier is een kleine groep die zijn grote macht weerstaat. Zou hij hen van de aarde kunnen verdelgen, dan zou zijn zege volkomen zijn. Zoals hij de heidense volken beïnvloed heeft om Israël te vernietigen, zo zal hij in de nabije toekomst de goddeloze machten der aarde verleiden om het volk Gods weg te vagen. Van allen zal geëist worden te gehoorzamen aan menselijke bevelschriften die in strijd zijn met de goddelijke wet. Die trouw zullen blijven aan God en aan hun plicht, zullen bedreigd, aangeklaagd en vogelvrij verklaard worden. Zij zullen "overgeleverd worden ook van ouders en broeders en verwanten en vrienden".

Hun enige hoop is de genade Gods; hun enige ver-dediging zal hef gebed zijn. Zoals Jozua pleitte voor de Engel, zo zal het overblijfsel der Gemeente met een deemoedig hart en ernstig geloof pleiten om vergiffenis en verlossing door Jezus hun Voorspraak. Ze zijn zich de zondigheid van hun leven ten volle bewust, ze bemerken hun zwakheid en onwaardigheid, en als ze op zichzelf zien, worden ze wanhopig. De verleider is aanwezig om hen te beschuldigen, zoals hij ook Jozua weer stond. Hij wijst op hun vuile klederen, hun gebrekkige karakters. Hij brengt hun zwakheid en dwaasheid naar voren, hun zonden der ondankbaarheid, hun ongelijkvormigheid met Christus, hetgeen hun Verlosser zoveel oneer heeft aangedaan. Hij doet zijn best de zielen te ver-schrikken met de gedachte dat hun geval hopeloos is, dat de smet van hun bezoedeling nooit kan weggewassen worden. Zo hoopt hij hun geloof te vernietigen opdat ze aan zijn verleidingen zullen toegeven, zich zullen afkeren van hun verbondenheid met God, om het merkteken van het beest te ontvangen.

Satan brengt voor God zijn beschuldigingen tegen hen met kracht naar voren door te zeggen dat zij door hun zonden de Goddelijke bescherming hebben verspeeld, en door het recht op te eisen hen als overtreders te vernietigen. Hij verklaart dat ze, evenals hijzelf, verdienen van Gods gunst uitgesloten te worden. "Zijn dezen," zegt hij, "de mensen die mijn plaats in de hemel moeten innemen, als ook van de engelen die zich met mij verbonden hebben? Gezien ze belijden de wet van God te gehoorzamen, hebben ze dan ook haar geboden gehouden? Zijn ze niet meer liefhebbers van zichzelf geweest dan van God? Hebben ze niet hun eigen belangen gesteld boven Zijn dienst? Hebben ze de dingen der wereld niet liefgehad? Kijk maar eens naar de zonden die hun leven hebben gekenmerkt. Zie hun zelfzucht, hun boosaardigheid, hun haat onder elkander."

In vele opzichten is Gods volk zeer schuldig geweest. Satan is nauwkeurig bekend met de zonden waartoe hij hen heeft verleid en die stelt hij in het felste licht door te zeggen: "Zal God mij en mijn engelen bannen uit Zijn tegenwoordigheid en evenwel diegenen belonen, die zich hebben schuldig gemaakt aan dezelfde zonden? Dit kunt Gij, o Here, in alle gerechtigheid niet doen. Uw troon zal niet staan in rechtvaardigheid en oordeel. Gerechtigheid eist dat ze gevonnist worden."

Maar terwijl de navolgers van Christus gezondigd hebben, zo hebben ze zich toch niet gesteld onder de macht van de boze. Zij hebben hun zonden weggedaan en hebben de Here ootmoedig en berouwvol gezocht, en de Goddelijke Voorspraak pleit te hunnen gunste. Hij die het meest gesmaad is door hun ondankbaarheid, Die hun zonde kent maar ook hun berouw, zegt: "De Here schelde u, gij Satan. Ik gaf Mijn leven voor deze zielen. Zij zijn in Mijn handpalmen gegraveerd."

De aanvallen van Satan zijn krachtig, zijn misleidingen verschrikkelijk, maar ‘s Heren oog is over Zijn volk. Hun ellende is groot, de vlammen van de vurige oven schijnen hen te verteren, maar Jezus zal ze daaruit brengen als goud dat beproefd is in het vuur. Al het aardse dat hen aankleeft, moet weggenomen worden opdat het beeld van Christus volmaakt weerkaatst zal worden; ongeloof moet overwonnen, geloof, hoop en lijdzaamheid ont-wikkeld worden.

Het volk Gods zucht en roept ten gevolge van de gruwelen die in het land gedaan worden. Onder tranen waarschuwen zij de goddelozen tegen hef gevaar dat zij lopen door het vertreden van de Goddelijke wet, en met onuitsprekelijke smart verootmoedigen zij zich voor de Here vanwege hun eigen overtredingen. De goddelozen spotten met hun verdriet, lachen om hun ernstige gebeden en honen hen om hetgeen zij zwakheid noemen. Maar de angst en verootmoediging van Gods volk zijn een Onmiskenbaar bewijs dat zij de kracht en karakteradel, die ze door zonde verloren, terugwinnen. Juist omdat ze dichter tot Christus komen en hun ogen gericht zijn op Zijn volmaakte reinheid, onderscheiden ze zo helder de bovenmatige zondigheid der zonde. Hun berouw en zelfvernedering zijn oneindig meer aanneembaar in Gods oog dan de zelfvoldane, hovaardige geest van hen die geen reden zien tot weeklagen, die spotten met de nederigheid van Christus en die aanspraak maken op de volmaaktheid terwijl ze Gods heilige wet overtreden. Zachtmoedigheid en ootmoed des harten zijn voorwaarden van kracht en overwinning. De kroon der heerlijkheid wacht hen die zich buigen aan de voet van het kruis. Zalig zijn die treuren; want ze zullen vertroost worden.

De biddende gelovigen zijn als het ware met God ingesloten. Zijzelf weten niet hoe veilig ze beschermd worden. Aangepord door Satan, zoeken de heersers dezer wereld hen te vernietigen; maar konden hun ogen geopend worden zoals indertijd de ogen van Elisa's dienstknecht te Dothan, dan zouden ze de engelen Gods zien die om hen heen gelegerd zijn, en die door hun glans en heerlijkheid de heirscharen der duisternis in bedwang houden.

HET KLEED VAN CHRISTUS' GERECHTIGHEID

Wanneer het volk Gocds zich vol zielekwelling voor Hem stelt, en smeekt om reinheid des harten, wordt het bevel gegeven: "Neem deze vuile klederen weg" van hen, en worden de bemoedigende woorden gesproken: "Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisselklederen aandoen." Het smetteloze kleed van Christus' gerechtigheid wordt de beproefde, ver-zochte, maar trouwe kinderen Gods omgedaan. Het verachte overblijfsel wordt gekleed in een heerlijk gewaad, dat nooit meer bevuild zal worden door de verdorvenheid der wereld. Hun namen, met die van de gelovigen van alle eeuwen, staan geschreven in het boek des levens des Lams. Ze hebben weerstand geboden tegen de sluwheden van de bedrieger; zij hebben hun trouw niet verloochend door het woeden van de draak. Hun zonden zijn gelegd op de aanstichter van de zonde.

En het overblijfsel is niet alleen vergiffenis geschonken en aangenomen, maar zij ontvangen ook eer. "Een reine hoed" wordt hun opgezet. Ze zullen als koningen en priesters staan voor God. Terwijl Satan zijn beschuldigingen uitte en hen zocht te vernietigen, gingen heilige engelen af en aan om op hen het zegel van de levende God te plaatsen. Zij zijn degenen die staan met het Lam op de berg Zion, hebbende de Naam des Vaders geschreven aan hun voorhoofden. Voor de troon zingen zij het nieuwe lied, dat lied dat niemand kan leren, uit-gezonderd de honderd vier en veertig duizend die gekocht werden van de aarde. "Deze zijn het die het Lam volgen waar Het ook heengaat; deze zijn gekocht uit de mensen, tot eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen bedrog gevonden; want zij zijn onberispelijk voor de troon van God." Openbaring 14 : 4, 5.

Nu is de algehele vervulling bereikt van deze woorden van de Engel: "Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester! Gij en uw vrienden die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want zie, Ik zal Mijn Knecht, de Spruit doen komen." Christus wordt geopenbaard als de Verlosser en Bevrijder van Zijn volk. Nu is inderdaad het overblijfsel "een wonderteken", wanneer de tranen en vernederingen van hun pelgrimstocht plaats maken voor vreugde en eer in de tegenwoordigheid van God en het Lam. "Te dien dage zal des Heren Spruit zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tof versiering voor degenen die het ontkomen zullen in Israël. En het zal geschieden dat de overgeblevene in Zion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden,' een iegelijk die geschreven is ten leven te Jeruzalem." Jesaja 4 : 2, 3.