Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

Hoofdstuk 39

Gods Tegenwoordigheid een Werkelijkheid

[ AUDIO ]

Beste Broeder X: Het verheugt mij dat u momenteel in...... is, en wanneer u het in u gestelde vertrouwen beantwoordt, zult u de rechte man op de rechte plaats zijn. Verloochen het eigen-ik; laaf dat geen smet op hef werk werpen, hoewel het de mens eigen is. Wandel oot-moedig met God. Laat ons voor de Meester werken met onbaatzuchtige energie, en steeds een gevoel hebben van de voortdurende aanwezigheid Gods. Denk aan Mozes; geduld en lijdzaamheid kenmerkten zijn leven. Paulus, in zijn Brief aan de Hebreeën, zegt: "Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke." Hebreeën 11 : 27, (N.V.) Het karakter dat Paulus aldus toekent aan Mozes, houdt niet enkel in een lijdelijke weerstand tegen het boze, maar volharding in het goede. Hij hield de Here altijd voor ogen, en de Here was altijd aan zijn rechterhand om hem te helpen.

Mozes had een diep gevoel van de persoonlijke tegenwoordigheid Gods. Hij zag door de eeuwen heen niet enkel op de komst van Christus in hef vlees, maar hij zag Christus op een bijzondere wijze de kinderen Israëls op al hun reizen vergezellend. God was voor hem een werkelijkheid, altijd aanwezig in zijn gedachten. Wanneer hij werd misverstaan, wanneer hij gevaar onder ogen moest zien en kwalijk behandeld werd om Christus' wille, verdroeg hij dat zonder wedervergelding. Mozes geloofde in God als Iemand Die hij nodig had en Die hem uit hoofde van zijn nood ook zou helpen. God was voor hem een aanwezige hulp.

Veel van het geloof dat we zien, is enkel een schijngeloof; het echte, het roerende, volhardende geloof is zeldzaam. Mozes besefte in zijn persoonlijk beleven de belofte, dat God een beloner zal zijn van degenen die Hem ijverig zoeken. Hij zag uit naar de vergelding des loons. Hier is een ander punt in verband met geloof dat wij willen bestuderen: God zal de gelovige en de gehoorzame belonen. Wanneer dit geloof wordt uitgeleefd in het leven, zal het een ieder die God vreest en liefheeft, in staat stellen om moeilijkheden te doorstaan. Mozes was vol vertrouwen op God, omdat hij zich dat geloof had toegeëigend. Hij had hulp nodig en daar bad hij om, greep dat aan in het geloof, en verweefde in zijn beleven hef vertrouwen dat God voor hem zorgde. Hij geloofde dat God in het bijzonder zijn leven bestuurde. Hij zag en erkende God in elke bijzonderheid van zijn leven, en voelde dat hij onder het oog stond van de Alziende, Die de beweegredenen afweegt, Die het hart beproeft. Hij zag op God en Zijn kracht om hem onbesmet heen te helpen door elke vorm van verzoeking. Hij wist dat hem een bijzonder werk was opgedragen, en verlangde dat zo ver als mogelijk tof een gezegend einde te brengen. Maar hij wist ook, dat hij dit niet kon doen zonder Goddelijke hulp, want hij had te maken met een lastig volk. De tegenwoordigheid Gods was voldoende om hem heen te helpen door de moeilijkste omstandigheden waarin iemand geplaatst kon worden.

GELOOF DAT DE TOETS DOORSTAAT

Mozes dacht niet enkel aan God; hij zag Hem. God stond hem steeds voor ogen; aanhoudend zag hij Zijn gelaat. Hij zag Jezus als zijn Heiland en hij geloofde dat de verdiensten van de Heiland hem zouden worden toegekend. Dit geloof was voor Mozes geen gissen; hef was een werkelijkheid. En zulk geloof hebben we nodig; geloof dat de toets zal doorstaan. O, hoe vaak geven wij toe aan verzoeking omdat we onze ogen niet gericht houden op Jezus! Ons geloof is niet standvastig, omdat we door zelfvoldoening zondigen en dan kunnen we niet standvastig blijven "als ziende de Onzienlijke".

Mijn broeder, maak Christus elke dag, elk uur tot uw metgezel en dan zult u niet klagen dat u geen geloof hebt. Denk over Christus. Zie op Zijn karakter. Spreek over Hem. Hoe minder u het eigen-ik verheerlijkt, des te meer zult u op Jezus zien om Hem te verheerlijken. God heeft voor u een werk te doen. Houd de Here steeds voor ogen. Broeder en Zuster X, reikt hoger en steeds hoger om een helderder beeld te krijgen van het karakter van Christus. Toen Mozes bad: "Ik bid u, toon mij nu Uw heerlijkheid", maakte de Here hem daarover geen verwijt, maar Hij willigde zijn bede in. God verkondigde Zijn dienstknecht: "Ik zal al Mijn goedheid voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal de Naam des Heren uitroepen voor uw aangezicht." Wij staan ver van God, en dat is de oorzaak dat we de openbaring van Zijn macht niet aanschouwen.