Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

Hoofdstuk 47

Gods Zorg Voor Zijn Werk

[ AUDIO ]

Het was onder moeilijke en ontmoedigende omstandigheden dat Jesaja, nog een jonge man zijnde, geroepen werd tot zijn profetische taak. Onheil bedreigde zijn land. Door overtreding van Gods wet had het volk van Juda Zijn bescherming verbeurd, en het Assyrische leger stond op het punt om tegen het koninkrijk van Juda op te trekken. Maar het gevaar van de kant van de vijand was niet de grootste zorg. Het was de verdorvenheid van het volk die de dienstknecht des Heren het meest neerslachtig maakte. Door hun afval en rebellie haalden zij zich de oordelen Gods op de hals. De jeugdige profeet was geroepen om tot hen een waarschuwingsboodschap te richten en hij wist dat dit op hardnekkige tegenstand zou stuiten. Hij sidderde als hij dacht aan zichzelf en aan de halsstarrigheid van de mensen voor wie hij moest arbeiden. Zijn taak scheen hem bijna hopeloos toe. Zou hij in zijn wanhoop zijn taak maar opgeven en Israël ongestoord aan zijn afgodendienst overlaten? Zouden de goden van Ninevé de aarde beheersen, en spotten met de God des hemels?

Zulke gedachten hielden zijn geest bezig toen hij stond in de zuilengang van de heilige tempel. Plotseling scheen het alsof de ingang en het binnenste voorhangsel werden geopend, en kon hij naar binnen zien, in het heilige der heiligen, dat zelfs de voeten van de profeet niet mochten betreden. Daar rees voor hem op een visioen van Jehova, zittende op een troon, hoog en verheven, terwijl Zijn zomen de tempel vulden. Aan elke kant van de troon stonden de serafs met twee vleugelen om te vliegen, twee om hun aangezicht te bedekken en twee om hun voeten te bedekken. Deze dienende enge-len verhieven hun stemmen in een plechtige aanroeping: "Heilig, heilig, heilig is de Here der heirscharen; de 1889, Vol. 5, blz. 749--754 ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol", zodat de posten en zuilen en cederen poort schenen te bewegen op het geluid, en het ganse huis was vol van hun lofzang.

Nooit eerder was Jesaja zich zó ten volle bewust geworden van de grootheid van Jehova en Zijn volmaakte heiligheid; en hij voelde, dat in zijn menselijke zwakheid en onwaardigheid hij in die Goddelijke tegenwoordigheid moest vergaan. "Wee mij!" riep hij uit; "want ik verga, omdat ik een man van onreine lippen ben en woon in het midden van een volk dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben de Koning, de Here der. heirscharen, gezien." Jesaja 6 : 3, 5. Maar een seraf kwam tot hem om hem bekwaam te maken voor zijn grote taak. Een gloeiende kool van het altaar werd op zijn lippen gelegd met de woorden: "Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; alzo is uw misdaad van u geweken en uw zonde is verzoend." En toen de stem van God werd gehoord, zeggende: "Wie zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan?" antwoordde Jesaja met een heilig vertrouwen: "Hier ben ik, zend mij henen". Verzen 7 en 8.

Wat nu nog, wanneer aardse krachten zich tegen Juda zouden verheffen? Wat nu nog, wanneer Jesaja in zijn taak met heftige tegenstand zou te kampen hebben? Hij had de Koning, de Here der heirscharen aanschouwd; hij had gehoord het gezang van de serafs: "De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol"; en de profeet was gestaald voor het werk dat hem wachtte. De herinnering aan dit visioen bleef hem bij gedurende zijn lange en moeilijke zending.

HET VISIOEN VAN EZECHIËL

Ezechiël, de treurende profeet in ballingschap, in het land der Chaldeeën, werd een visioen gegeven met als doel versterking des geloofs in de machtige God van Israël. Terwijl hij aan de oevers van de rivier de Kebar was, scheen een stormwind te komen van het noorden, "een zware wolk met flikkerend vuur en omgeven door een glans; daarbinnen, midden in het vuur, was wat er uitzag als blinkend metaal". (Nieuwe Vert.) Een aantal raderen, die er op het oog eigenaardig uitzagen en elkander kruisten, werd in beweging gebracht door vier levende schepselen. Hoog boven dezen was "de gelijkenis van een troon als de gedaante van een saffiersteen; en op de gelijkenis van de troon was de gelijkenis als de gedaante van een mens, daar bovenop zijnde." "En wat de gedaante der wezens betreft, hun aanblik was als die van brandende vuurkolen, als van fakkels --- zich bewegend tussen de wezens; en het vuur glansde en bliksemen schoten daaruit." "Onder hun vleugels waren mensenhanden aan hun vier zijden." (Nieuwe vert.)

Daar waren raderen binnenin, raderen in een samenstelling, zó ingewikkeld, dat op een eerste aanblik het Ezechiël scheen alsof alles in verwarring was. Maar gingen ze in beweging, dan ging alles in een schitterende nauwkeurigheid en in volmaakte harmonie. Hemelse wezens dreven deze raderen aan, en, boven dit alles, op een schitterende saffieren troon zat Hij, Die eeuwig is; terwijl rondom de troon de regenboog gecirkeld was, het zinnebeeld van genade en liefde. Overmeesterd door de verschrikkelijke heerlijkheid van het toneel, viel Ezechiël op zijn aangezicht, foen een stem hem verzocht op te staan en het woord des Heren te vernemen. Toen werd hem een waarschuwingsboodschap voor Israël gegeven.

Dit visioen werd aan Ezechiël gegeven in een tijd dat zijn geest bezwaard werd door sombere voorgevoelens. Hij zag het land zijner vaderen leeg en verlaten. De stad, eens vol mensen, was nu onbewoond. De stem der vrolijkheid en het lied van de lofzang werden binnen haar muren niet meer gehoord. De profeet zelf was een vreemdeling in een vreemd land waar ongebreidelde heerszucht en ruwe wreedheid oppermachtig waren. Wat hij zag en hoorde aangaande menselijke tirannie en boosheid bedroefde zijn ziel en hij treurde bitter dag en nacht. Maar de wonderlijke zinnebeelden die hem getoond waren aan de oever van de Kebar, openbaarden een alles beheersende macht, sterker dan die van aardse machthebbers. Verheven boven de trotse en wrede vorsten van Assyrië en Babylon zat de God van genade en waarheid op Zijn troon.

Het Ingewikkelde raderwerk, daf de profeet één en al verwarring foescheen, werd geleid door de hand des Oneindigen. De Geest van God Die, naar hem werd getoond, deze raderen in beweging bracht en leidde, deed uit die verwarring een harmonie te voorschijn komen; zo was de gehele wereld onder Zijn beheer. Myriaden verheerlijkte wezens stonden gereed om op Zijn woord de macht en opzet van boze mensen in bedwang te houden en het goede te brengen aan Zijn getrouwen.

DEZELFDE ZEKERHEID VOOR DE LAATSTE GEMEENTE

Toen God op het punt stond de geliefde Johannes inzicht te geven in de geschiedenis der Gemeente van de toekomende eeuwen, gaf Hij hem eveneens een verzekering van de belangstelling en zorg van de Heiland voor Zijn volk door hem "Een, de Zoon des mensen gelijk zijnde" te openbaren, Die wandelde in het mid-den der kandelaren, welke de zeven Gemeenten symboliseerden. Terwijl Johannes de laatste grote worstelingen der Gemeente met aardse machten getoond werden, werd hem ook toegestaan de uiteindelijke overwinning en de verlossing der gelovigen te aanschouwen. Hij zag de Gemeente in een dodelijke strijd gewikkeld met het beest en zijn beeld, gedwongen op straffe des doods het beest te aanbidden. Maar de rook en het wapengekletter van de strijd overziende, aanschouwde hij op de berg Sion een groep heiligen met het Lam die, inplaats van hef merkteken van het beest, "de Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden" hadden. Openbaring 14:1. En weer zag hij "hen die de overwinning hadden van het beest én van zijn beeld en van zijn merkteken en van het getal van zijn naam, welke stonden aan de glazen zee", zingende het gezang van Mozes en het Lam.

Deze lessen zijn ten bate van ons. Wij moeten vol geloof op God betrouwen, want vlak voor ons ligt een tijd die de zielen der mensen zal beproeven. Op de Olijfberg gaf Christus een opsomming van de vreselijke oordelen die aan Zijn wederkomst zouden voorafgaan: "Gij zult horen van oorlogen en geruchten van oor logen." "Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen zijn hongersnoden, en pestilentiën, en aardbevingen in verscheidene plaatsen. Doch al die dingen zijn maar een begin der smarten." Mattheüs 24 : 6--8. Terwijl deze profetieën ten dele in vervulling gingen bij de verwoesting van Jeruzalem, zo zijn ze toch meer direct van toepassing op het laatste der dagen.

AAN DE VOORAVOND VAN PLECHTIGE GEBEURTENISSEN

Wij staan aan de vooravond van grote en plechtige gebeurtenissen. Profetie gaat snel in vervulling. De Here staat voor de deur. Weldra zal voor ons een tijd van overweldigend belang voor alle levenden aanbreken. De geschillen van het verleden zullen opnieuw ontbranden; nieuwe geschillen zullen zich voordoen. Van de tonelen die zich in de wereld zullen afspelen, heeft men zelfs nog nooit gedroomd. Satan is aan het werk door menseiijke handlangers. Die een poging doen om de Grondwet te veranderen en een wet tot Zondagviering willen invoeren, zijn zich maar weinig bewust wat het gevolg zal zijn. Een crisis is ons nabij.

Maar in deze grote nood behoeven de dienstknechten Gods niet op zichzelf te betrouwen. In de visioenen gegeven aan Jesaja, aan Ezechiël en aan Johannes zien we hoe nauw de hemel is verbonden met de gebeurtenissen die op de aarde zullen plaatsvinden en hoe groot Gods zorg is voor hen die Hem trouw blijven. De wereld is niet zonder een Heerser. Het verloop van de komende gebeurtenissen ligt in de hand des Heren. De Majesteit des hemels heeft het lot der volkeren, alsook de aangelegenheden van Zijn Gemeente, onder Zijn persoonlijk toezicht.

Wij laten ons in ‘s Heren werk te veel naar beneden drukken door de zorgen en moeilijkheden. Sterfelijke mensen worden niet aan hun lot overgelaten om de last der verantwoordelijkheid te dragen. Wij moeten op God vertrouwen, in Hem geloven en voorwaarts gaan. De onvermoeide waakzaamheid van de hemelse boodschap pers en hun aanhoudende werkzaamheid in hun dienstwerk in verband met de wezens op aarde, tonen ons hoe Gods hand het rad binnenin een rad leiding geeft. De Goddelijke Lastgever zegt tot iedere handelende persoon in Zijn werk datgene wat Hij ook gezegd heeft tot Kores in het verleden: "Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent." Jesaja 45 : 5.

In het visioen aan Ezechiël had God Zijn hand onder de vleugelen der cherubs. Dat is om Zijn dienstknechten te leren dat het Goddelijke kracht is die hun succes verleent. Hij wil met hen werken wanneer ze afstand doen van de ongerechtigheid en rein worden naar hart en leven.

Het vuur dat met de snelheid van de bliksem zich beweegt tussen de levende wezens, symboliseert de vaart waarmee dit werk ten slotte voltooid zal worden. Hij Die niet sluimert, Die aanhoudend bezig is Zijn plannen in vervulling te doen gaan, kan Zijn werk in alle harmonie vooruitbrengen. Wat aan sterfelijke geesten verward en ingewikkeld toelijkt, kan door de hand des Heren in volmaakte orde gehouden worden. Hij kan plannen en middelen beramen om de doelstellingen van boze men-sen te verijdelen en Hij zal de voornemens van hen die tegen Zijn volk samenspannen, tenietdoen.

Broeders, het is nu niet de tijd om te treuren en te wanhopen, of om zich over te geven aan twijfel en ongeloof. Christus is momentee! geen Heiland in Jozefs nieuwe graf, gesloten met een grote steen en verzegeld met het Romeinse zegel; wij hebben een verrezen Heiland. Hij is de Koning, de Here der heerscharen; Hij zit tussen de cherubs; en temidden van de strijd en hef rumoer der volkeren waakt Hij nog steeds over Zijn volk. Hij Die in de hemelen heerschappij voert, is onze Heiland. Elke beproeving meet Hij af. Hij let op het vuur in de oven, dat elke ziel moet beproeven. Wanneer de vestingen der koningen met de grond worden gelijkgemaakt, wanneer de pijlen van Gods gramschap de harten Zijner vijanden zullen doorboren, zal Zijn volk veilig zijn in Zijn handen.

Onder Gods toezicht. Tengevolge van niet-toegewijde arbeiders zullen de dingen soms verkeerd gaan. U kunt misschien treuren over het resultaat van de verkeerde daden van anderen, maar tob daarover niet. Het werk staat onder toezicht van de gezegende Meester. Al wat Hij vraagt is dat Zijn arbeiders tot Hem zullèn komen voor hun opdrachten, en dat ze Zijn aanwijzingen zullen gehoorzamen. Alle onderdelen van het werk -- onze gemeenten, zendingsvelden, Sabbatscholen, instellingen -- draagt Hij op Zijn hart. Waarom zullen we dan tobben? Het vurige verlangen om de Gemeente overvloeiende van leven te zien, moet getemperd worden door een algeheel vertrouwen op God; want "zonder Mij", zegt de grote Lastdrager, "kunt gij niets doen". Johannes 15 : 5. "Volgt Mij." Hij stippelt de weg uit; wij moeten volgen.

Laat niemand de hem door God gegeven krachten overbelasten in een poging om het werk des Heren sneller voorwaarts te doen gaan. De kracht van de mens kan het werk niet verhaasten; daarmee moet de kracht van hemelse wezens met hun hemels verstand gepaard gaan. Alleen zó kan het werk van God tot volmaaktheid gebracht worden. De mens kan Gods deel van het werk niet doen. Een Paulus mag planten, een Apollos mag begieten, maar God geeft de wasdom. In alle eenvoud en ootmoed moet de mens samenwerken met Goddelijke werktuigen, te allen tijde zijn best doende, terwijl hij zich nochtans bewust moet zijn dat God is de grote Meester-Uitvoerder. Hij moet zich niet overgeven aan zelfvertrouwen, want dan zal hij zijn reservekrachten uitputten en zijn verstandelijke en physieke talenten ver-nietigen. Al zouden al de arbeiders die nu zware lasten dragen, ter zijde gesteld worden, dan zou Gods werk nog voorwaarts gaan. Laat dus onze ijver in de arbeid gepaard gaan met verstand; laten we ophouden te pogen datgene te doen wat alleen de Here kan volbrengen. -- 1902, vol. 7, blz. 298.