Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

Hoofdstuk 73

Wezenverzorging

[ AUDIO ]

Onder al degenen wier noden onze belangstelling vragen, hebben de weduwe en de vaderlozen de sterkste aanspraak op ons teder medegevoelen. Zij zijn de voorwerpen van Gods bijzondere zorg. Zij zijn als een pand van God dat de Christenen in handen gesteld is. "De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de 1900, Vol. 6, blz. 281--287

Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld." Jacobus 1 : 27.

Menig vader die in het geloof is gestorven, vertrouwende op de eeuwige belofte van God, heeft zijn geliefden achtergelaten in het volle vertrouwen dat de Here voor hen zou zorgen. En hoe zorgt de Here voor deze verlatenen? Hij doet geen wonder door manna van de hemel te zenden; Hij stuurt geen raven om hun voedsel te brengen; maar Hij verricht een wonder op de menselijke harten door de zelfzucht uit de ziel te bannen en de fonteinen der goedertierenheid open te zetten. Hij toetst de liefde van Zijn belijdende navolgers door aan hun tedere barmhartigheid de verdrukten en verlatenen op te dragen.

OPNEMING IN DE GEZINNEN

Laten zij die de liefde Gods hebben, hun harten en deuren openen om deze kinderen in huis te nemen. De verzorging van wezen in grote weeshuizen is niet overeenkomstig het beste plan. Zo ze geen verwanten hebben die voor hen kunnen zorgen, moeten de gemeente-leden öf deze kleintjes opnemen in hun gezinnen, óf geschikte huizen voor hen vinden bij anderen.

Deze kinderen zijn in een bijzondere zin degenen op wie Christus ziet, en het is kwaad in Zijn oog wanneer men hen verwaarloost. Elke vriendelijke daad die hun gedaan wordt in de Naam van Jezus, wordt door Hem aangenomen als aan Hemzelf gedaan.

Die hen in enig opzicht beroven van de middelen die hun moeten geschonken worden, die hun gebrek met onverschilligheid bejegenen, zullen fe maken krijgen met de Rechter over de gehele aarde. "Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen? Ik zeg u dat Hij hun onverwachts recht zal doen." "Want een onbarmhartig oordeel zal gaan over degene die geen barmhartigheid gedaan heeft." Lucas 18:7, 8; Jacobus 2 : 13. De Here vraagt ons: "Brengt de arme verdrevenen in uw huis." Jesaja 58 : 7. Uit de Christenheid moeten vaders en moeders en tehuizen te voorschijn treden voor deze verdrevenen. Medelijden voor de weduwe en de wees, dat geopenbaard wordt in gebeden en overeenkomstige daden, zal God Zich herinneren om ook straks te belonen.

Er ligt een uitgebreid veld open voor allen die willen werken voor de Meester, door de zorg op zich te nemen voor deze kinderen en opgroeiende jeugd, beroofd van de waakzame leiding der ouders en de onderwerpende invloed van een Christelijk thuis. Velen van hen hebben slechte karaktertrekken overgeërfd, en laat men ze in onwetendheid opgroeien, dan kunnen ze in gezelschap raken waaruit ondeugd en misdaad voortvloeien. Deze weinig goeds belovende kinderen moeten geplaatst worden in een omgeving die nuttig is voor de vorming van een goed karakter, opdat ze kinderen Gods kunnen worden.

Draagt u, die belijdt kinderen Gods te zijn, uw deel bij in het onderwijzen van hen die zo vol geduld moeten onderricht worden hoe ze tot de Heiland kunnen komen? Doet u dat als trouwe dienstknechten van Christus? Wordt er voor die slecht ontwikkelde, mogelijk onevenwichtige kinderen gezorgd met die liefde die Christus geopenbaard heeft voor ons? De zielen van deze kin-deren, groot en klein, verkeren in dodelijk gevaar zo ze aan zichzelf worden overgelaten. Zij hebben geduldig onderricht, liefde en een tedere Christelijke verzorging nodig.

Zou er geen openbaring zijn om ons op onze plicht te wijzen, dan moest reeds wat we met eigen ogen aanschouwen en wat we weten van de onvermijdelijke werking van oorzaak en gevolg, ons opwekken om deze ongelukkigen bij te staan. Indien de leden van de gemeente in dit werk dezelfde energie en tact en bekwaamheid aan de dag zouden leggen die ze toepassen in de gewone zakelijke aangelegenheden des levens, indien ze wijsheid zouden vragen aan God en ernstig zouden bestuderen hoe ze die ongedisciplineerde geesten gestalte kunnen geven, zouden vele zielen die op het punt staan om te komen, gered worden.

Wanneer ouders zich bezorgd zouden maken over het heil van hun eigen kinderen, een bezorgdheid die ze zouden voelen zo zij in hun gebeden hun kinderen opdroegen tot de troon der genade en hun gebeden zouden uitleven, dan zouden ze succesvolle arbeiders kunnen worden voor kinderen buiten hun eigen gezin, en voornamelijk wel voor die welke verstoken zijn van ouderlijke raad en leiding. De Here doet een beroep op elk lid van de Gemeente, zijn plicht te doen ten opzichte van deze wezen.

EEN WERK IN HARMONIE MET CHRISTUS

In de zorg voor deze kinderen moeten wij niet werken enkel uit een oogpunt van plicht, maar uit liefde, omdat Christus stierf voor hun zaligheid. Christus heeft deze zielen, die onze zorg nodig hebben, gekocht en Hij verwacht van ons dat wij ze liefhebben zoals Hij ons liefgehad heeft in onze zonden en eigenzinnigheid. Liefde is het middel waardoor God werkt om het hart tot Zich te trekken, want "God is liefde". In elke dienst der genade kan alleen dit beginsel kracht verlenen; de sterfelijke mens moet zich verenigen met de Onsterfelijke.

Dit werk voor anderen zal inspanning, zelfverloochening en zelfopoffering vereisen. Maar wat is het kleine offer dat wij kunnen brengen, vergeleken met het offer dat God voor ons heeft gebracht in de gave van Zijn eniggeboren Zoon?

God schenkt ons Zijn zegen opdat wij anderen daarin laten delen. Wanneer wij Hem vragen om ons dagelijks brood, dan schouwt Hij in onze harten om te zien of wij dat willen delen met anderen die er meer behoefte aan hebben dan wij. Wanneer wij bidden: "God, wees mij zondaar genadig," dan ziet Hij toe of wij ook barmhartig zullen zijn tegenover hen met wie wij omgaan. Dat is het bewijs van onze gemeenschap met God, dat we barmhartig zijn zoals onze Vader in de hemel barm hartig is.

God is altijd bezig te geven; en aan wie worden Zijn gaven geschonken? Aan hen die een karakter zonder gebreken bezitten? "Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen." Mattheüs 5 :45. Ondanks de zondigheid der mensheid, ondanks dat wij hef hart van Christus zo vaak grieven en laten zien hoe onwaardig we zijn, zo stuurt Hij ons toch niet weg wanneer wij Hem om vergiffenis vragen. Hij schenkt ons Zijn liefde overvloedig en Hij vraagt ons: "Hebt elkander lief gelijk Ik u liefgehad heb." Johannes 13 : 34.

Broeders en zusters, ik vraag u deze zaak nauwgezet na fe gaan. Denkt aan hef gebrek van de vaderlozen en moederlozen. Worden uw harten niet ontroerd wanneer u hun ellende ziet? Gaat eens na of niet iets gedaan kan worden om in de behoeften van die hulpelozen te voorzien. Schept, voor zover dat in uw macht ligt, een tehuis voor die kinderen die geen thuis meer hebben. Laaf een ieder zich opmaken om zijn deel te doen in dit werk. De Here zeide tot Petrus: "Wijd Mijn lammeren." Dit bevel geldt ook ons en door het openstellen van onze huizen voor de wezen, geven wij daaraan gehoor. Laat Jezus in u niet teleurgesteld worden.

Neemt deze kinderen en brengt ze God als een reukoffer. Smeekt Zijn zegen over hen af een kneedt en vormt dan hun karakter in de richtlijn van Christus. Zal ons volk dit heilige pand aanvaarden? Zullen zij, voor wie Christus stierf, door onze oppervlakkige liefde en wereldse eerzucht aan hun ellende worden overgelaten om op verkeerde wegen terecht te komen?

Het Woord van God staat vol raadgevingen hoe we de weduwe, de vaderlozen en de lijdende arme moeten behandelen. Zouden allen deze raadgevingen navolgen, dan zou het hart der weduwe zingen van blijdschap; hongerige kindertjes zouden gespijzigd worden; de verlatenen zouden gekleed worden en die op het punt staan te vergaan, zouden tof het leven worden teruggebracht. Hemelse wezens slaan acht op ons en wanneer wij, aangedaan met de ijver voor Christus' eer, onszelf plaatsen in het kanaal van Gods voorzienigheid, zullen deze hemelse boodschappers ons een nieuwe geestelijke kracht toebedelen, zodat we in staat zijn om moeilijkheden te overwinnen en over hinderpalen heen te komen.

En wat een zegen zou de arbeiders ten deel vallen! Voor velen die nu lauw, zelfzuchtig en in zichzelf opgaand zijn, zou het zijn als kwamen ze vanuit de dood tot het leven. Onder ons zou een opwekking zijn van hemelse liefde en wijsheid en ijver.

PREDIKANTSVROUWEN DIE WEZEN AANNEMEN

De vraag is gesteld of de vrouw van een predikant weeskinderen moet aannemen. Mijn antwoord luidt: Wanneer zij geen zin of geschiktheid heeft om mee te doen in het zendingswerk buiten haar huis en het als haar plicht ziet weeskinderen op te nemen en te ver-zorgen, kan zij een goed werk doen. Maar laat men de keuze der kinderen in de eerste plaats doen onder hen die door Sabbatvierende ouders als wezen zijn achtergelaten. God zal mannen en vrouwen zegenen wanneer ze met een gewillig hart bereid zijn die daklozen in huis op te nemen. Maar wanneer de predikantsvrouw ziet dat ze een taak kan vervullen in het onderrichten van anderen, dan moet ze als een Christelijke arbeidster haar krachten wijden aan God. Zij moet dan een trouwe hulp zijn voor haar man, hem bijstaan in zijn werk, haar verstand scherpen, en meehelpen de boodschap te verspreiden. De weg staat open voor nederige, toegewijde vrouwen, waardig gekeurd door de genade van Christus, om deze hulpbehoevenden te bezoeken en ontmoedigde zielen licht te schenken. Zij kunnen de onder lasten gebukt gaanden opheffen door met hen te bidden en hen op Christus te wijzen. Dezulken moeten dan niet hun tijd en kracht wijden aan een enkel hulpeloos wezentje, dat aanhoudend hun zorg en aandacht vraagt. Zij moeten op die manier niet vrijwillig hun handen binden.

WEESHUIZEN

Wanneer alles gedaan is wat gedaan kan worden door wezen op te nemen in onze eigen huizen, zullen er nog heel velen in de wereld zijn voor wie gezorgd moet worden. Die zijn misschien in lompen gekleed, onbehouwen, ogenschijnlijk in elk opzicht onaantrekkelijk; maar ze zijn duur gekocht en zijn even kostbaar in Gods oog als onze eigen kleinen. Ze zijn Gods eigendom, voor wie Christenen verantwoordelijk zijn. "Hun zielen," zegt God, "zal Ik van uw hand eisen."

Deze hulpbehoevenden te verzorgen is een goed werk; nochtans geeft in deze wereldeeuw de Here ons als volk geen opdracht om grote, kostbare instellingen voor dit doel op te richten. Zijn er toch onder ons personen die zich door God geroepen voelen instellingen voor de verzorging van wezen te stichten, laten ze dan naar hun eigen overtuiging en plichtsgevoel te werk gaan. Maar door te zorgen voor de armen der wereld, moeten ze ook een beroep doen op de wereld ter ondersteuning. Zij moeten geen hulp gaan vragen bij het volk aan wie God het allerbelangrijkste werk heeft opgedra-gen, ooit aan mensen gegeven, het werk om de laatste genadeboodschap te brengen aan alle natie en geslacht en taal en volk. In het Schathuis des Heren moet een overschot zijn om het Evangeliewerk in stand te houden in "verre landen".

Laten zij die zich gedrongen gevoelen om deze instellingen te stichten, zich in verbinding stellen met verstandige pleitbezorgers die de mensen de behoeften daarvan aantonen en geld inzamelen. Laten ze de mensen in de wereld daarvan doordringen" de verschillende kerken bewerken door mannen die de noodzaak inzien dat iets gedaan moet worden voor de armen en de wezen. In elke kerk zijn mensen die God vrezen. Laat men op hen een beroep doen, want aan hen heeft God dit werk opgedragen.

De instellingen welke gesticht zijn door ons volk voor de verzorging van wezen en de invaliden en bejaarden onder ons, moeten gesteund worden. Die moeten geen kwijnend bestaan lijden waardoor een smet geworpen wordt op Gods werk. Het bijdragen in de ondersteuning van deze instellingen moet niet enkel gezien worden als een plicht, maar als een kostelijk voorrecht. In plaats van elkaar onnodige geschenken te geven, kunnen we beter onze gaven geven voor de armen en hulpelozen. Wanneer de Here ziet dat wij ons best doen om deze nooddruftigen te helpen, zal Hij de harten van anderen bewegen mee te helpen in dit goede werk.

De opzet van een weeshuis moet niet enkel daarin liggen dat de kinderen kleren en voedsel krijgen, maar dat ze toevertrouwd worden aan de zorg van Christelijke onderwijzers, die hen willen opvoeden in de kennis van God en Zijn Zoon. Die op dit terrein werken, moeten mannen en vrouwen zijn met een ruime blik en die aan hef kruis van Golgotha met geestdrift worden bezield. Het moeten mannen en vrouwen zijn van een fijne beschaving, vol zelfopoffering, die willen werken zoals Christus werkte ter wille van God en ter wille van de mensheid.

Wanneer dezulken die geen thuis meer hebben, geplaatst worden waar zij kennis en geluk en deugdzaamheid opdoen, en zonen en dochteren worden van de Hemelse Koning, zullen ze toegerust worden om in de samenleving voor Christus te werken. Zij moeten zó opgevoed worden dat zij op hun beurt weer anderen kunnen helpen. Zo zal dat goede werk zich uitbreiden en zich handhaven.

Welke moeder had ooit haar kind lief zoals Jezus Zijn kinderen liefheeft? Hij kijkt op dat bevlekte karakter met een smart, dieper en scherper dan die van welke moeder ook. Hij ziet de toekomstige vergelding van een boze levensweg. Laaf men dan alles doen wat gedaan kan worden voor de verwaarloosde ziel.

Wanneer zij die geen kinderen hebben en die God over goederen heeft gesteld, hun zorg wilden schenken aan kinderen die liefde, verzorging en toegenegenheid nodig hebben, alsook bijstand uit de goederen dezer wereld, zouden ze gelukkiger zijn dan tot nu toe. Zolang kinderen die de liefdevolle zorg van een vader of de tedere liefde van een moeder moeten missen, blootgesteld zijn aan de verdervende invloeden van dit laatste der dagen, is net de plicht van deze of gene om bij sommigen, van hen de plaats van vader en moeder in te nemen? Leer om hun liefde, toegenegenheid en medeleven te verschaffen. Allen die belijden een Vader in de hemel te hebben Die, zoals zij hopen, voor hen zal zorgen en hen uiteindelijk zal opnemen in de woning die Hij voor hen heeft bereid, moeten voelen dat op hen een ernstige verplichting rust om vrienden te zijn van hen die geen vrienden hebben en vaders voor de wezen, om weduwen te helpen, en in deze wereld van enig wezenlijk nut te zijn door de mensheid hulp te verlenen. Leven ze enkel voor zichzelf, dan zuilen ze ook niet méér kracht ontvangen dan daarvoor nodig is. 1869, vol. 2, blz. 329.