Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

Hoofdstuk 3

God Het Zijne Geven

[ AUDIO ]

1900, Vol. 6, blz. 384--395

De Here heeft Zijn volk een boodschap voor deze tijd gegeven. Die staat vermeld in het derde hoofdstuk van Maleachi. Hoe kan de Here Zijn eisen op een helderder, krachtiger wijze duidelijk maken dan Hij gedaan heeft in dit hoofdstuk?

Allen moeten bedenken dat Gods eisen op ons ten grondslag liggen aan elke andere eis. Hij geeft ons overvloedig en het contract dat Hij met de mens heeft gesloten, luidt dat een tiende van zijn bezit aan God zal teruggegeven worden. De Here stelt genadig Zijn schaften in de handen van Zijn rentmeesters, maar van de tiende zegt Hij: Die komt Mij toe. Juist in de verhouding zoals God Zijn bézit aan de mens gegeven heeft, moet de mens aan God getrouw een tiende teruggeven van al zijn vermogen. Deze duidelijke schikking werd getroffen door Jezus Christus Zelf.

Dit werk omvat plechtige, eeuwige resultaten en is fe heilig om dat over te laten aan menselijke ingeving. Wij moeten ons niet vrij gevoelen om in deze aangelegenheid te handelen naar eigen goeddunken. In antwoord op de aanspraken Gods, moeten geregeld bedragen afgezonderd worden gewijd aan Zijn werk.

DE EERSTE VRUCHTEN

Behalve de tiende vraagt God de eerste vruchten van al onze inkomsten. Deze heeft Hij gereserveerd opdat Zijn werk op aarde ruimschoots ondersteund zal worden. De dienstknechten des Heren moeten niet door te geringe financiële hulp in hun werk belemmerd worden. Zijn boodschappers, die het Woord des levens brengen, moeten in hun werk niet belemmerd worden. Wanneer zij de waarheid verkondigen, moeten ze ook de middelen hebben ter bevordering van het werk dat gedaan moet worden ter rechter tijd, opdat ten opzichte van de zaligheid het beste resultaat wordt verkregen. Werken der barmhartigheid moeten gedaan worden, de armen en lijdenden moeten geholpen worden. Giften en gaven moeten voor dit doel worden gebruikt. Vooral in nieuwe velden waar de banier der waarheid nog nooit opgeheven is, moet dit werk gedaan worden.

Indien allen die belijden Gods volk te zijn, jong en oud hun plicht deden, dan was er in het schathuis geen gebrek. Indien allen getrouw tienden zouden betalen en de eerste vruchten van hun inkomsten de Here zouden wijden, dan zou er geld genoeg zijn voor Zijn werk. Maar de wet van God wordt niet geëerbiedigd of gehoorzaamd en zo is er een tekort ontstaan.

GEDENKT DE ARMEN

Elke buitensporigheid moet in ons leven vermeden worden, want de tijd om te werken die ons nog rest, is kort. Overal om ons heen zien we gebrek en ellende. Gezinnen hebben gebrek aan voedsel, kleine kinderen hebben gebrek aan brood. In de huizen der armen zijn soms geen bedden en huisraad. Velen huizen in krotten, verstoken van alle gemakken. De kreten der armen stijgen ten hemel op. God ziet, God hoort. Maar velen gaan op in zichzelf. Terwijl hun medemensen arm zijn en honger lijden en het allernodigste voedsel ontberen, besteden zij veel geld aan hun maal en eten veel meer dan ze nodig hebben. Hoe zullen die mensen straks rekenschap af moeten leggen voor hun zelfzuchtig gebruik van Gods geld!

Zij, die de voorziening minachten welke God voor de armen getroffen heeft, zullen ervaren dat ze niet enkel hun medemensen bestolen hebben, maar dat, door hen te bestelen zij ook God beroofd en Zijn goederen verduisterd hebben.

ALLE DINGEN BEHOREN GOD TOE

Al het goede dat de mens geniet, ontvangt hij door Gods genade. Hij is de grote, overvloedige Gever. Zijn liefde wordt aan allen geopenbaard in de rijkelijke voorziening voor de mens. Hij heeft ons een tijd der genade gegeven om ons karakter te vormen voor de hemelse hoven. En het is niet omdat Hij iets nodig heeft dat Hij ons vraagt om een gedeelte van ons bezit voor Hem af te zonderen.

De Here schiep elke boom in hef Paradijs aangenaam voor de ogen en goed als voedsel en Hij vroeg Adam en Eva van Zijn milddadigheid Vrijelijk te genieten. Maar Hij maakte één uitzondering. Van de boom des kennis des goeds en des kwaads mochten zij niet eten. Deze boom stelde God apart als een voortdurende herinnering dat Hij de eigenaar van alles is. Zo stelde Hij hen in de gelegenheid hun geloof fe tonen en op Hem te vertrouwen door hun volmaakte gehoorzaamheid aan Zijn geboden.

Zo is het ook gesteld met Gods aanspraken op ons. Hij plaatst Zijn goederen in de handen van mensen, maar eist dat een tiende trouw afgezonderd zal worden voor Zijn werk. Hij wil, dat dit gedeelte gelegd zal worden in Zijn schathuis. Het moet Hem gebracht worden als Hem toebehorend; het is geheiligd en moet gebruikt worden voor geheiligde doeleinden, ter ondersteuning van hen die de boodschap der zaligheid uitdragen tot aan de einden der wereld. Hij reserveert dit gedeelte, opdat de geldelijke middelen steeds in Zijn schathuis mogen vloeien en dat hef licht der waarheid gebracht mag worden aan hen die nabij en aan hen die veraf zijn. Door dit gebod trouw te gehoorzamen, erkennen wij dat alles God toe- behoort.

En heeft de Here niet het recht dit van ons fe vragen? Schonk Hij niet Zijn eniggeboren Zoon omdat Hij ons liefhad en ons van de dood wilde redden? En moeten daarom niet onze dankoffers in Zijn schathuis vloeien en daaruit genomen worden om op aarde Zijn Koninkrijk te bevorderen? Gezien God de eigenaar van al onze goederen is, behoren wij dan niet uit dankbaarheid tegenover Hem onze vrijwillige gaven en dankoffers fe brengen, aldus erkennende dat Hij de eigenaar is van ziel, lichaam, geest en goed? Zou Gods plan gevolgd zijn, dan zouden nu gelden in Zijn schathuis stromen, en fondsen beschikbaar zijn om zendelingen in staat te stellen nieuwe velden te betreden, en arbeiders zouden samenwerken met de zendelingen ten einde de banier der waarheid op te richten in de duistere plaatsen der aarde.

ZONDER VERONTSCHULDIGING

Het is een door de hemel vastgesteld plan dat mensen de Here behoren terug te geven wat Zijn eigendom is; en dit is zó duidelijk verkondigd, dat mannen en vrouwen geen verontschuldiging kunnen aanvoeren dat ze dit niet begrijpen of zich kunnen onttrekken aan de plichten en verantwoordelijkheden die God hun heeft opgelegd. Zij die willen beweren dat zij dit niet als hun plicht kunnen zien, openbaren aan het hemelse heelal, aan de gemeente, en aan de wereld, dat zij deze duidelijk gestelde eis niet willen zien. Zij denken dat zij, door Gods plan te volgen, afbreuk aan hun eigen bezit zouden doen. In de begeerte van hun zelfzuchtige zielen willen ze het gehele bezit, zowel kapitaal als rente, gebruiken ten eigen bate.

God legt Zijn hand op al de bezittingen van de mens en zegt: Ik ben de eigenaar van het heelal en deze goederen zijn van Mij. De tiende die u hebt achtergehouden, had Ik bestemd ter ondersteuning van Mijn dienstknechten in hun werk om de Schriften te openen voor hen die verkeren in de gebieden der duisternis, die Mijn wet niet verstaan. Door Mijn reservefonds te gebruiken ter bevrediging van uw eigen verlangens, hebt u zielen beroofd van het licht dat Ik hun had willen geven. U hebt de kans gehad, uw trouw aan Mij te betonen, maar dat hebt u niet gedaan. U hebt Mij beroofd, u hebt Mijn reservefonds gestolen. "Met een vloek zijt gij vervloekt."

NOG EEN KANS

De Here is lankmoedig en genadig, en degenen die deze boosheid hebben bedreven, geeft Hij nog een kans. "Keert weder tot Mij", zegt Hij, "en Ik zal tot u wederkeren." Maar zij zeggen: "Waarin zullen wij wederkeren?" Maleachi 3:7. Hun gelden hebben zij doen vloeien in de kanalen van zelfbegeerte en zelfverheerlijking, alsof hun goederen hun toebehoorden en niet geleend waren. Hun ontaard geweten is zó hard en onvatbaar voor indrukken geworden, dat ze het grote kwaad niet zien dat ze gedaan hebben door de weg te versperren zodat het werk der waarheid geen voortgang kan vinden.

De mens, de sterfelijke mens, die voor zichzelf de talenten heeft gebruikt welke God had gereserveerd voor de verkondiging der zaligheid, om de blijde boodschap van de liefde van een Heiland te brengen aan zielen die ten ondergaan, die de weg heeft versperd door zijn zelfzucht, vraagt ondanks dat alles: "Waarin hebben wij U beroofd?" God antwoordt: "In de tienden en het hefoffer. Met een vloek ziji gij vervloekt, omdat gij Mij beroofd hebt, zelfs het ganse volk." De gehele wereld is bezig God ie bestelen. Met het geld dat Hij hun geleend heeft, geven de mensen zich over aan uit-spattingen, amusementen, feesten en braspartijen. Maar God zegt: "Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen." Verzen 8, 9, 5. De gehele wereld zal op die dag een re- te vereffenen hebben, wanneer een ieder naar zijn werken gevonnist zal worden.

DE ZEGEN

De Here verbindt Zich door een gelofte om hen te zegenen, die Zijn geboden gehoorzamen. "Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn Huis, en beproeft Mij nu daarin, zegt de Here der heirscharen, of Ik u dan niet zal opendoen de vensters des hemels en zegen over u afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen. En Ik zal om uwentwil tegen de opeter uitvaren dat hij u de vrucht des lands niet verderve, en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de Here der heirscharen. En alle heidenen zuilen u gelukzalig noemen, want gijlieden zult een lusthof zijn, zegt de Here der heirscharen." Verzen 10-12.

Hoe durven mensen, terwijl ze deze woorden des lichts en der waarheid kennen, zich aan een zó duidelijk omschreven plicht te onttrekken? Hoe durven zij God ongehoorzaam te zijn, wanneer gehoorzaamheid aan Zijn geboden Zijn zegen zowel in stoffelijke als in geestelijke dingen betekent en ongehoorzaamheid daarentegen de vloek van God? Satan is de verderver. God kan niet hen zegenen die weigeren trouwe rentmeesters te zijn. Alles wat Hij kan doen, is Satan toe te laten zijn verdervend werk te verrichten. We zien rampen van allerlei aard en omvang op de aarde neerkomen en waarom? De weerhoudende macht des Heren wordt niet uitgeoefend. De wereld heeft het Woord van God geminacht. Zij leven alsof er geen God bestaat. Evenals de bewoners van' de wereld van Noach, weigeren zij ook maar aan God fe denken. Boosheid overheerst in onrustbarende mate, en de aarde is rijp voor de oogst.

DE KLAGERS

"Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt de Here; maar gij zegt: Wat hebben wij tegen U gesproken? Gij zegt: Het is tevergeefs God te dienen; want wat nuttigheid is het dat wij Zijn wacht waarnemen? en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht des Heren der heirscharen? En nu, wij achten de hoogmoe- digen gelukzalig, ook wie goddeloosheid doen, worden gebouwd, ook verzoeken zij God, en ontkomen." Verzen 13-15. Die God onthouden wat Hem toekomt, uiten deze klachten.

De Here vraagt hun Hem te beproeven door hun tienden in Zijn voorraadschuur te brengen en te zien of Hij over hen geen zegen zal uitstorten. Maar zij koesteren opstandigheid in hun hart en klagen over God; ter zelfder tijd beroven zij Hem en verduisteren Zijn goederen. Wanneer hun zonden hun voorgehouden worden, zeggen ze: Ik heb tegenslag gehad, mijn akkers brachten maar een armzalig gewas op; maar de goddelozen gaat het best; het geeft niet veel of we de inzettingen des Heren houden.

Maar God wil niet dat iemand zo somber voor Zijn aangezicht wandelt. Die zó over God klagen, hebben hun tegenslag aan zichzelf te wijten. Zij hebben God beroofd en Zijn werk is tegengehouden omdat hef geld dat in Zijn schathuis moest vloeien, gebruikt werd voor zelfzuchtige doeleinden. Zij toonden God hun ontrouw door zich niet aan Zijn voorgeschreven plan te houden. Toen God Hun voorspoed schonk en hun gevraagd werd Hem Zijn deel te geven, antwoordden zij ontkennend en zagen niet dat dit hun plicht was. Zij sloten de ogen van hun verstand, opdat zij maar niet zouden zien. Zij hielden het geld des Heren achter en hinderden het werk dat Hij hun had opgedragen. God werd niet geëerd door het gebruik van Zijn in bruikleen gegeven goederen. Daarom liet Hij de vloek over hen komen en stond de verderver toe hun vruchten te vernielen en rampen over hun hoofd te brengen.

"ZIJ DIE DE HERE VREZEN"

In Maleachi 3:16 wordt ons een tegenovergestelde klasse geschilderd, een groep die samenkomt niet om God te kritiseren maar om over Zijn heerlijkheid te spreken en van Zijn barmhartigheden te getuigen. Dezen hebben zich trouw van hun plicht gekweten. Zij hebben de Here het Zijne gegeven. Door hen worden getuigenissen gegeven die de hemelse engelen doen zingen en juichen. Dezen hebben geen klachten over God. Die in het licht wandelen, die gelovig en trouw hun plicht doen, hoort men niet klagen of kritiek uitoefenen. Zij spreken woorden van moed, hoop en geloof. Het zijn juist degenen die zichzelf dienen, die God niet het Zijne geven, die altijd klagen.

"Alsdan spreken wie de Here vrezen, een ieder tot zijn naaste: De Here geeft er toch acht op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven voor degenen die de Here vrezen en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken. En zij zullen, zegt de Here der heirscharen, te dien dage die Ik maken zal, Mij een eigendom zijn, en Ik zal ze verschonen gelijk als een man zijn zoon verschoont die hem dient. Dan zult gijlieden wederom zien het onderscheid tussen de rechtvaardige en de goddeloze, tussen dien die God dient en dien die Hem niet dient." Verzen 16-18.

De beloning van deze uit het hart komende vrijgevigheid ligt daarin dat het verstand en hart tot een nauwer gemeenschap met de geest gebracht worden.

De man die onfortuinlijk is geweest en in schulden is geraakt, moet niet des Heren deel nemen om zijn schulden aan zijn medemensen te betalen. Hij moet bedenken dat hij in deze zaak getoetst wordt en dat hij door ‘s Heren deel ten eigen bate te gebruiken, de Gever berooft. Hij is een schuldenaar tegenover God van alles wat hij bézit, maar hij wordt een tweevoudige schuldenaar wanneer hij wat de Here toekomt gebruikt om aan menselijke wezens zijn schuld te betalen. "Ontrouw tegenover God" wordt in het boek des hemels naast zijn naam geschreven. Hij heeft met God een rekening te vereffenen omdat hij hef geld des Heren gebruikt heeft voor zichzelf. En het gebrek aan beginsel dat tot uiting komt in het zich onrechtmatig toeëigenen van Gods geld, zal zich ook openbaren in het beheer van andere zaken. Dat zal gezien worden op alle gebieden die in verband staan met zijn eigen zakelijk leven. De mens die God berooft, kweekt karaktereigenschappen aan die hem de opname in het gezin van God hierboven zullen beletten.

Een zelfzuchtig gebruik van goederen bewijst, dat zo iemand ontrouw is tegenover God, en maakt de rentmeester over die goederen ongeschikt voor de hogere vertrouwenspost in de hemel.

Overal zijn kanalen waardoor de vrijgevigheid zich kan openbaren. Noden doen zich steeds voor, zendings- velden kunnen niet tot ontwikkeling komen wegens gebrek aan middelen. Wanneer Gods volk niet ontwaakt om van deze dingen een goed begrip te krijgen, moeten we ons uit die velden terugtrekken. Wacht niet tot uw dood om uw wilsbeschikking te maken, maar geeft var uw geld tijdens uw leven.