Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

Hoofdstuk 34

Kerkelijke Tucht

[ AUDIO ]

In hun bemoeienis met dwalende gemeenteleden moet Gods volk nauwgezet de richtlijn volgen die de Heiland in het achttiende hoofdstuk van Mattheüs heeft gegeven.

Menselijke wezens zijn Christus' eigendom, door Hem gekocht tegen een oneindig hoge prijs, met Hem verbonden door de liefde die Hij en Zijn Vader voor hen aan de dag hebben gelegd. Hoe nauwgezet moeten we dan zijn in onze bemoeienis ten opzichte van elkander! Mensen hebben het recht niet van hun medemensen kwaad te denken. Wat de bemoeienis betreft aangaande medeleden die gedwaald hebben, mogen gemeenteleden hun eigen ingevingen en inzichten niet volgen. Zij moeten zelfs hun vooroordelen ten opzichte van de dwalenden niet kenbaar maken, want dan brengen zij in de gedachten van anderen de zuurdesem van het kwaad. Ongunstige verhalen over een broeder of zuster in de gemeente doen de ronde onder de gemeenteleden. Dan worden er fouten gemaakt en onrechtvaardigheid bedreven doordat iemand de door de Here Jezus gegeven aanwijzingen niet wil opvolgen.

"Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft," zegt Christus, "ga henen en bestraf hem tussen u en hem alleen," Mattheüs 18 r15. Vertel het kwaad dat geschied is niet aan anderen. Want dan wordt het overgebriefd van de een aan de ander; en steeds wordt het verhaal aangedikt en het kwaad groeit, tot de gehele gemeente er onder te lijden heeft. Los de kwestie op "tussen u en hem alleen". Dat is volgens Gods plan. "Vaar niet lichtvaardig voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als een naaste u zou beschaamd hebben. Twist uw twistzaak met uw naaste, maar openbaar het geheim van een ander niet." Spreuken 25 :8, 9. Duld geen zonde in uw broeder; maar stel hem niet aan de kaak, want dan wordt de moeilijkheid nog groter en gaat de berisping op wraak lijken. Breng hem hef verkeerde onder het oog op de wijze ge-noemd in Gods Woord.

Sta niet toe dat de geraaktheid uitgroeit tot wrok. Zorg dat de wond niet gaat zweren en openbreekt in giftige woorden, die de gedachten van de hoorders bezoedelen. Sta niet toe dat bittere gedachten bezit nemen van u en van hem. Ga naar uw broeder en praat in alle ootmoed en oprechtheid met hem over de kwestie.

Wat ook de aard is van het kwaad, dit brengt geen verandering in het plan dat God heeft gemaakt om mis-verstanden en persoonlijke krenkingen uit de weg te ruimen. Wanneer men in de geest van Christus onder vier ogen spreekt met hem die de fout heeft begaan, zal dat de moeilijkheid vaak uit de weg ruimen. Ga tot de dwalende met een hart vol van Christus' liefde en medeleven en probeer de zaak bij te leggen. Praat met hem op een kalme, rustige toon. Laat geen boze woorden over uw lippen komen. Spreek zó tot hem dat hij tot een beter inzicht komt. Gedenk de woorden: "Die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, zal een ziel van de dood behouden en zal menigte der zonden bedekken." Jacobus 5 : 20.

Breng uw broeder het geneesmiddel dat de ziekte van wrevel zal genezen. Doe wat gij doen moet om hem te helpen. En ter wille van de vrede en de eenheid in de gemeente, moet u het als een voorrecht en een plicht zien om dit te doen. Indien hij u wil aanhoren, hebt u hem als een vriend gewonnen.

DE HEMEL STELT ER BELANG IN

De gehele hemel stelt belang in het gesprek tussen degene die beledigd is en hem die de fout heeft begaan. Wanneer de dwalende de berisping, gegeven in de liefde van Christus, aanvaardt en zijn fout belijdt, terwijl hij God en zijn broeder vergiffenis vraagt, zal de zonneschijn des hemels zijn hart vervullen. De twist is bijgelegd; vriendschap en vertrouwen zijn hersteld. De balsem der liefde doet de pijnlijke plek, veroorzaakt door het kwaad, verdwijnen. De. Geest van God doel de Iwee harten samensmelten, en in de hemel is muziek over de tof stand gebrachte verbinding.

Wanneer zij, die aldus verenigd zijn in Christelijke ge-meenschap, tot God bidden en Hem beloven rechtvaardig te handelen, barmhartigheid lief te hebben en in alle ootmoed met God te wandelen, zal een grote zegen over hen komen. Hebben zij anderen kwaad gedaan, dan moeten ze doorgaan met het werk van berouw, belijdenis en herstel om zo tegenover elkander het goede te doen. Dat is de vervulling van de wet van Christus.

"Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u, opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord vaststa." Mattheüs 18: 16. Neem met u mee degenen die geestelijk goed staan en spreek met hem die het kwaad heeft gedaan over de fout. Mogelijk zal hij ingaan op het eensgezinde beroep van zijn broeders. Wanneer hij hun eensgezindheid in de zaak ziet, kan zijn geest daardoor verlicht worden.

"En indien hij hun geen gehoor geeft", wat moet dan gedaan worden? Moeten enkele personen op een be-stuursvergadering de verantwoordelijkheid op zich nemen om de dwalende uit te sluiten? "Indien hij hun geen gehoor geeft, zo zegt het aan de gemeente." Vers 17. Laat de gemeente ten aanzien van haar leden handelend optreden.

"En indien hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar." Vers. 17. Wanneer hij geen acht slaaf op de stem van de gemeente, wanneer hij al de pogingen om hem op de goede weg te brengen, teniet doet, rust op de gemeente de verantwoordelijkheid om hem van de gemeenschap uit te sluiten. Zijn naam moet dan uit de boeken worden geschrapt.

Wanneer de aanwijzing door Christus gegeven, niet trouw is nagevolgd, mag geen gemeentebeambte adviseren, geen bestuur aanbevelen en geen gemeente er over stemmen dat de naam van degene die in overtreding is, uit de boeken wordt geschrapt. Wanneer deze aanwijzing is nagevolgd, staat de gemeente zuiver tegenover God. Het kwaad moet dan aan het licht gebracht worden zoals het is, en moet uitgebannen worden opdat het zich niet steeds verder verspreidt. Het welzijn en de zuiverheid van de gemeente moeten bewaard blijven, opdat ze onbevlekt voor God mag staan, bekleed met de klederen van Christus' gerechtigheid.

Indien de dwalende berouw toont en zich onderwerpt aan de tucht van Christus, moet hem opnieuw een kans worden gegeven. En zelfs wanneer hij geen berouw heeft, en uit de gemeente is gezet, hebben Gods dienstknechten nog een werk voor hem te doen. Het moet hun ernstig streven zijn hem tot inkeer te brengen. En hoe groot ook het kwaad is dat hij heeft bedreven, men moet hem, wanneer hij toegeeft aan de werking van de Heilige Geest en door belijden en nalaten van zijn zonde blijk geeft van berouw, vergeven en vol blijdschap opnieuw in de kudde opnemen. Zijn broeders moeten hem bemoedigen de rechte weg te gaan en hem behandelen zoals zij behandeld zouden willen worden wanneer ze in zijn plaats stonden en waken over zichzelf opdat ook zij niet in de verzoeking vallen.

"Voorwaar zeg Ik u, al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in de hemel ontbonden wezen." Vers 18.

HANDELEN IN DE PLAATS VAN CHRISTUS

Dit gezegde blijft van kracht door alle eeuwen heen. Aan de gemeente is de macht verleend te handelen in de plaats van Christus. Zij is het instrument van God om onder Zijn volk de orde en de tucht te handhaven. Aan haar heeft de Here de macht overgedragen om alle kwesties aangaande haar bloei, haar zuiverheid en orde op te lossen. Op haar rust de verantwoordelijkheid om van haar gemeenschap diegenen uit te sluiten die onwaardig zijn, die door hun onchristelijk gedrag de waarheid schade zouden aandoen. Wat de gemeente ook doet in overeenstemming met de richtlijnen gegeven in Gods Woord, zal in de hemel worden bekrachtigd.

Zaken van ernstig belang moeten soms door de gemeente worden opgelost. Gods predikanten, door Hem aangesteld als leiders van Zijn volk, moeten, wanneer ze het hunne gedaan hebben, de gehele kwestie voorleggen aan de gemeente, opdat er in de fe nemen beslissing eensgezindheid heerst.

De Here wil dat Zijn volgelingen zeer nauwgezet zijn in hun bemoeienis met elkander. Van hen moet een verheffende, herstellende, genezende kracht uitgaan. Maar vooral mag in de gemeente de juiste tucht niet verwaarloosd worden. De leden moeten zichzelf zien als leerlingen in een school waar ze moeten leren hoe ze hun karakter moeten vormen in overeenstemming met hun hoge roeping. In de gemeente hier op aarde moeten Gods kinderen voorbereid worden op de grote hereniging in de gemeente in de hemel. Degenen die hier met Christus in harmonie leven, mogen vooruitzien op een eindeloos leven in het gezin der verlosten.

Gods liefde voor de gevallen mensheid is een bijzondere openbaring van liefde, want het is een liefde die voortvloeit uit barmhartigheid welke menselijke wezens niet verdienen. Barmhartigheid wijst reeds op de onvolmaaktheid van degene op wie ze wordt toegepast. Het is vanwege de zonde dat genade werd uifgeoefend.

Het is best mogelijk dat ten aanzien van karaktervorming een groot werk aan u gedaan moet worden, dat u een ruwe steen bent, die moet bijgehouwen en bijgepolijst worden voordat hij gebruikt kan worden voor Gods tempel. U moet niet verbaasd zijn wanneer God met hamer en beitel de scherpe hoeken van uw karakter- wegneemt, totdat u geschikt bent om de plaats in te nemen die Hij u heeft toegedacht. Geen menselijk wezen kan dit werk doen. Dat kan alleen door God worden gedaan. En wees er zeker van, dat Hij u niet nodeloos pijn zal doen. Elke behandeling door Hem met hamer en beitel verricht, wordt gedaan in liefde, voor uw eeuwig geluk. Hij kent uw zwakheden en Hij werkt om te herstellen, niet om te vernietigen.