Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

Hoofdstuk 46

Één Met Christus in God

[ AUDIO ]

De Here doet een beroep op mannen met een oprecht geloof en een gezond verstand, mannen die het onderscheid zien tussen het ware en het valse. Een ieder moet waakzaam zijn om de lessen uit het zeventiende hoofdstuk van Johannes te bestuderen en in praktijk te brengen, en een levend geloof in de waarheid van deze tijd te handhaven. Wij hebben die zelfbeheersing nodig die ons in staat stelt onze gewoonten in harmonie met het gebed van Christus te brengen.

De aanwijzing, mij gegeven door Iemand van gezag, luidt dat wij moeten leren aan het gebed, vermeld in het zeventiende hoofdstuk van Johannes, te beantwoorden. Het bestuderen van dit gebed moeten wij voorop stellen. Elke evangeliedienaar, elke medische zendeling, moet zich de wetenschap van dit gebed eigen maken. Mijn broeders en zusters, ik vraag u op deze woorden acht te slaan en in uw studie een kalme, nederige, boetvaardige geest te leggen, alsook de gezonde energie van een verstand onder de leiding Gods. Wie de lessen vervat in dit gebed niet leren, lopen gevaar zich eenzijdig te ontwikkelen, wat door geen enkele verdere oefening ooit zal worden goedgemaakt.

"Ik bid niet alleen voor dezen," heeft Christus gezegd, "maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt."

"En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als Wij één zijn. Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij volmaakt zijn in één, en opdat de wereld erkenne dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt gelijk Gij Mij liefgehad hebt." 1904, Vol. 8, blz. 239--243

"Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging der wereld. Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar lk heb U gekend, en dezen hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun Uw Naam bekend gemaakt en zal hem bekendmaken, opdat de liefde waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen." Johannes 17 : 20--26.

Het is Gods bedoeling dat Zijn kinderen zullen samengaan in eenheid. Hebben zij niet het vooruitzicht samen te zullen leven in dezelfde hemel? Is Christus verdeeld tegen Zichzelf? Zal Hij Zijn volk succes verschaffen alvorens zij het kwaad van boze vermoedens en twist ‘opruimen, alvoren de arbeiders, met één doel voor ogen, aan het werk, zo heilig in Gods oog, hart en ziel en kracht wijden? Eenheid brengt kracht; verdeeldheid verzwakt. Wij zullen inderdaad "Gods medearbeiders" zijn, wanneer we met elkaar verbonden zijn en eensgezind samenwerken voor het heil der mensen. Wie niet in harmonie willen samenwerken, onteren God ten zeerste. De vijand van zielen verheugt zich wanneer hij ziet dat ze elkaar tegenwerken. Deze mensen moeten broederlijke liefde en zachtmoedigheid aankweken. Als ze het gordijn waarachter de toekomst verscholen ligt, konden openschuiven en de resultaten van hun tweedracht zien, dan zouden ze daardoor zeker tot berouw geleid worden.

ONZE ENIGE VEILIGHEID

De wereld ziet met voldoening naar onenigheid onder Christenen. Ze schept behagen in ontrouw. God vraagt om een verandering onder Zijn volk. Verbondenheid met Christus en met elkander is Onze enige veiligheid in deze laatste dagen. Laten we Satan niet in staaf stellen, naar onze gemeenteleden te wijzen met de woorden: "Ziet hoe die mensen, terwijl ze staan onder de banier van Christus, elkander haten. Wij hebben van hen niets te vrezen zolang ze meer kracht besteden om elkan der te bestrijden dan in een gemeenschappelijke strijd tegen mijn legers."

Na de uitstorting van de Heilige Geest gingen de discipelen uit om een verrezen Heiland te verkondigen, terwijl het heil der zielen hun enige verlangen was. Zij verheugden zich in de blijdschap die ligt in de omgang met heiligen. Zij waren vriendelijk, bedachtzaam, vol zelfverloochening, bereid om offers te brengen terwille der waarheid. In hun dagelijkse omgang met elkander, openbaarden ze de liefde die zij in opdracht van Christus moesten openbaren. Door onzelfzuchtige woorden en daden probeerden ze deze liefde in de harten van anderen te doen ontvlammen.

De gelovigen moesten steeds de liefde koesteren die na de uitstorting van de Heilige Geest de harten der apostelen had bezield. Zij moesten uitgaan in een gewillige gehoorzaamheid aan het nieuwe gebod: "Gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt." Johannes 13 : 34. Zó nauw moesten zij met Christus verbonden zijn, dat ze aan Zijn eisen konden voldoen. De kracht van een Heiland Die hen kon rechtvaardigen door Zijn gerechtigheid, moest verheerlijkt worden.

Maar de eerste Christenen gingen bij elkander naar gebreken zoeken. Door op fouten te blijven zien en on-vriendelijke kritiek uit te oefenen, verloren ze de Heiland en de grote liefde die Hij voor zondaars had geopenbaard, uit het oog. Zij werden nauwgezetter wat betreft uiterlijke vormen, legden zich meer toe op de theorie van het geloof en werden strenger in hun kritiek. In hun ijver anderen te veroordelen, vergaten ze hun eigen fouten. Ze vergaten de lessen van broederlijke liefde die Christus hun had geleerd. En, wat nog wel het ergste was, zij waren zich van hun verlies niet bewust. Zij beseften niet, dat geluk en blijdschap uit hun leven verdwenen, en dat ze spoedig in duisternis zouden wandelen, omdat ze de liefde van God uit hun hart hadden gebannen.

De apostel Johannes zag dat de broederlijke liefde in de gemeente aan het afnemen was, en over dit punt liet hij vooral zijn gedachten gaan. Tot aan de dag van zijn dood drong hij er bij de gelovigen op aan om aanhoudend liefde voor elkander te koesteren. Zijn brieven aan de gemeenten staan vol van deze gedachten. "Geliefden, laat ons elkander liefhebben," schrijft hij, "want de liefde is uit God.... God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat wij zouden leven door Hem.. Geliefden, indien God ons alzó lief heeft gehad, zo zijn wij schuldig elkander lief te hebben." 1 Johannes 4 : 7--11.

In de gemeente Gods ontbreekt heden de broederlijke liefde maar al te zeer. Velen van hen die belijden de Heiland lief te hebben, verzuimen hen lief te hebben die met hen in Christelijke gemeenschap verbonden zijn. Wij zijn van hetzelfde geloof, leden van één gezin, allen kinderen van dezelfde hemelse Vader; met dezelfde zalige hoop op de onsterfelijkheid. Hoe stevig en toch zacht moet de band dan zijn die ons samenbindt. De mensen van de wereld slaan ons gade om te zien of ons geloof een heiligende invloed op ons hart uitoefent. Zij zijn er vlug bij om elke fout in ons leven, elke tegenstrijdigheid in onze daden op te merken. Laten we ze niet de kans geven ons geloof te besmeuren.

EENHEID ONS KRACHTIGSTE GETUIGENIS

Het is niet de tegenwerking van de wereld, die ons het grootste gevaar oplevert; het is het kwaad gekoesterd in de harten van belijdende gelovigen, dat voor ons de grootste ramp is en de vooruitgang van Gods werk zo bijzonder vertraagt. Er is geen zekerder weg om ons geestelijk leven te verzwakken dan naijverig, kwaaddenkend ten opzichte van elkander te zijn; vol van kritiek en boze vermoedens. "Deze is de wijsheid niet die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels. Want waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle boze handel. Maar de wijsheid die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeglijk, vol van barmhartigheid en van goede vruchten, niet partijdig oordelende en ongeveinsd. En de vrucht der rechtvaardigheid wordt in vrede gezaaid voor degenen die vrede maken." Jacobus 3 : 15--18.

Eensgezindheid en verbondenheid, bestaande onder mensen van verschillende geaardheid, is het krachtigste getuigenis dat God Zijn Zoon in de wereld heeft gezonden om zondaars zalig te maken. Het is ons voorrecht dit getuigenis uit te dragen. Maar om dit ie doen, moeten wij onszelf onder het bevel van Christus plaatsen. Ons karakter moet gevormd worden in overeenstemming met Zijn karakter, onze wil moet onderworpen zijn aan Zijn wil. Dan zullen we samenwerken zonder enige gedachte aan botsing.

Het blijven stilstaan bij kleine geschillen leidt tot acties die de Christelijke gemeenschap vernietigen. Laten we de vijand niet toestaan dat hij aldus overwicht over ons krijgt. Laten we dichter tot God en tot elkander komen. Dan zullen we zijn als bomen der gerechtigheid, geplant door de Here, en bevloeid door de rivier des levens. En wat zullen we dan vrucht voortbrengen! Heeft Christus niet gezegd: "Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt"? Johannes 15:8.

Het hart van de Heiland gaat uit naar Zijn volgelingen die Gods doel in zijn hoogte en diepte volbrengen. Zij moeten één zijn in Hem, al zijn ze ook over de ganse wereld verspreid. Maar God kan hen niet één maken in Christus, wanneer ze niet bereid zijn hun eigen weg op te geven voor Zijn weg.

Wanneer het gebed van Christus ten volle wordt geloofd, wanneer de aanwijzing daarin in het dagelijkse leven van Gods volk wordt opgevolgd, zal eenheid van actie in onze rijen gezien worden. De ene broeder zal met de andere broeder worden verbonden door de gouden banden van de liefde van Christus. Alleen de Geest van God kan deze eenheid tot stand brengen. Hij Die Zichzelf heiligde, kan Zijn discipelen heiligen. Verbonden met Hem zullen ze met elkander verbonden zijn in het allerheiligst geloof. Wanneer wij streven naar deze eenheid zoals God dat wil, zullen we tot deze eenheid komen.

Het is niet een groot aantal instellingen, grote gebouwen en uiterlijk vertoon wat God van ons verlangt, maar de eensgezinde arbeid van een bijzonder volk, een volk door God verkoren en kostelijk in Zijn oog, die met elkander verbonden zijn, terwijl hun leven met Christus in God verborgen is. leder moet in zijn plaats en bestemming staan, en in gedachte, woord en daad een goede invloed uitoefenen. Alleen wanneer Gods arbeiders dit allen doen, zal Zijn werk tot een symmetrisch geheel voltooid worden. -- 1904, vol. 8, blz. 183.