Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

Hoofdstuk 58

Verspreiding der Geschriften

[ AUDIO ]

In de nacht, van 2 maart 1907 werden mij vele dingen geopenbaard betreffende de waarde van onze boeken en geschriften over de tegenwoordige waarheid en hoe door onze broeders en zusters in de gemeenten betrekkelijk weinig is gedaan om die te verspreiden.

Herhaaldelijk is mij getoond dat onze persen van nu af aanhoudend gebruikt moeten worden om het licht en de waarheid te publiceren. Dit is een tijd van geestelijke duisternis in de kerken van de wereld. Onwetendheid ten aanzien van goddelijke dingen heeft God en de waarheid voor hef oog verborgen. De machten van de boze worden steeds sterker. Satan vleit zijn medewerkers dat hij een werk zal doen dat de wereld zal inpalmen. Terwijl over de gemeente een zekere traagheid is gekomen, 1909, Vol. 9, biz. 65--67 zijn Satan en zijn legerscharen bijzonder actief. De belijdende Christelijke kerken bekeren de wereld niet, want ze zijn zelf besmet door zelfzucht en hovaardij, en moeten de bekerende macht Gods in hun midden voelen, alvorens ze anderen kunnen brengen tot een zuiverder en hoger peil.

EEN BEMOEDIGENDE ERVARING

In de namiddag van de tweede maart had ik een onderhoud met Broeder en Zuster S. N. Haskell over het werk in Oakland en hun plannen om oostwaarts te gaan en enige tijd in South Lancaster door te brengen. Na ons gesprek was ik vermoeid en ging vroeg naar bed. Ik had last van reumatiek in mijn linker zijde en kon niét in slaap komen vanwege de pijn. Ik draaide me van de ene kant op de andere om verlichting van de pijn te vinden. Ik voelde ook een pijn in mijn hart die mij niet veel goeds voorspelde. Eindelijk viel ik toch in slaap.

Tegen half tien probeerde ik mij om te draaien en toen ik dat deed, werd ik gewaar dat de pijn in mijn lichaam geheel weg was. Terwijl ik mij van de ene zijde op de andere legde en mijn handen bewoog, bemerkte ik een vrijheid en losheid van beweging die ik niet kan beschrijven. De kamer was helder verlicht door een prach-tig, zacht, azuren licht en het scheen of ik in de armen van hemelse wezens was.

Dit eigenaardige licht had ik in het verleden meer opgemerkt in tijden van bijzondere zegen, maar ditmaal was het helderder, indrukwekkender en ik voelde zó'n vrede, een vrede zó volkomen en overvloedig, als geen woorden kunnen beschrijven. Ik ging in bed opzitten en zag mij omgeven door een heldere wolk, wit als sneeuw, waarvan de randen overgingen in een diep violetachtige kleur. De lucht was vervuld van prachtige zachte muziek en ik merkte, dat dit de zang der engelen was. Toen sprak een Stem tot mij, zeggende: "Vrees niet; Ik ben uw Heiland. Heilige engelen zijn om u heen."

"Dan is dit de hemel," zei ik, "en dan kan ik nu mijn rust genieten. Nu behoef ik geen boodschappen meer uit te dragen, nu zal mijn houding niet meer verkeerd worden uitgelegd. Alles zal nu heel gemakkelijk gaan en ik zal nu vrede en rust genieten. O, wat een onuitspreke- lijke vrede vult mijn ziel! Is dit werkelijk de hemel? Ben ik één van Gods kinderkens? en zal ik altijd deze vrede behouden?"

De Stem antwoordde: "Uw werk is nog niet gedaan." Weer viel ik in slaap, en toen ik wakker werd, hoorde ik muziek en wilde ik zingen. Toen ging iemand mijn deur voorbij en ik vroeg mij af of die het licht zag. Na een poosje verdween het licht, maar de vrede bleef.

Hef duurde niet lang of ik viel wederom in slaap. Deze keer scheen ik in een bestuursvergadering te zijn waar ons uitgeverswerk werd besproken. Er was een aantal van onze broeders aanwezig, leiders van ons werk, en Broeder Haskell en zijn vrouw beraadslaagden daar samen en met de broeders over de verspreiding van onze boeken, traktaten en tijdschriften.

Broeder Haskell bracht krachtige redenen naar voren waarom de boeken, waarin stond wat Zuster White was medegedeeld -- de boeken met de bijzondere waarheid voor de wereld van deze tijd -- veel meer verspreid zouden worden. "Waarom," zo vroeg hij, "voelen onze mensen er niet voor om de boeken met de goddelijke geloofsbrieven veel meer te verspreiden? Waarom legt men zich niet bijzonder toe op de boeken waarin ge-waarschuwd wordt tegen het werk van Satan? Waarom spannen we ons niet méér in om de boeken te verspreiden die wijzen op Satans plannen om het werk van God tegen te staan, waardoor zijn plannen en zijn misleidingen worden blootgelegd? Het zedelijke kwaad van zijn bedrog moet voorkomen worden door de ogen van de mensen te openen, zodat ze de toestand en de gevaren van onze tijd zien en zich ijverig inspannen om Christus en Zijn gerechtigheid in het geloof aan te nemen."

Een boodschapper van de hemel stond in ons midden en sprak tot ons waarschuwende woorden en onderrichtte ons. Hij maakte ons alleszins duidelijk dat het Evangelie van het Koninkrijk de boodschap is die de mensen voor de ondergang kan bewaren, en dat deze boodschap, zoals zij voorkomt in onze reeds in druk verschenen boeken en in de boeken die ter perse zullen gaan, verspreid moet worden onder de mensen van verre en nabij.