Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

Hoofdstuk 77

Ik Ben een Klein Jongeling

[ AUDIO ]

Bij het begin van zijn regering bad Salomo: "Nu dan, Here mijn God, Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan." 1 Koningen 3 : 7.

Salomo was zijn vader David op de troon van Israël opgevolgd. God eerde hem bijzonder, en, zoals wij weten, werd hij in latere jaren de grootste, rijkste en wijste koning die ooit op een aardse troon had gezeten. Vroeg in zijn regering bracht de Heilige Geest Salomo onder de indruk van de verhevenheid van zijn verantwoordelijkheden, en hoewel hij vele talenten en be-kwaamheid bezat, besefte hij, dat hij zonder Goddelijke bijstand hulpeloos was als een kind om zijn plichten te doen. Salomo was nooit zó rijk of zó wijs of zó waarlijk groot dan toen hij de Here beleed: "Ik ben een klein jongeling; ik weet niet uit te gaan of in te gaan."

Hef was in een droom dat de Here hem verscheen, zeggende: "Begeer wat Ik u geven zal" (vers 5), dat Salomo uiting gaf aan zijn gevoel van hulpeloosheid en behoefte aan Goddelijke hulp. Hij vervolgde: "Uw knecht is in het midden Uws volks dat Gij verkoren hebt, een groot volk hetwelk niet kan geteld noch gerekend worden vanwege de menigte. Geef dan aan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandig onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten?

"Die zaak nu was goed in de ogen des Heren, dat Salomo deze zaak begeerd had. En God zeide tot hem: Daarom dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt voor u vele dagen, noch voor u begeerd hebt rijkdom, noch begeerd hebt de ziel uwer vijanden, maar hebt begeerd verstand voor u om rechtszaken te horen, zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. Zelts ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer, dat uws gelijke niemand onder de koningen al uw dagen zijn zal." Maar nu de voorwaarden: "En zo gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als uw vader David gewandeld heett, zo zal Ik ook uw dagen verlengen.

"En Salomo waakte op, en zie, het was een droom; en hij kwam te Jeruzalem en stond voor de ark des verbonds des Heren, en offerde brandoffers, en bereidde dankoffers en maakte een maaltijd voor al zijn knechtén." Verzen 8--15.

Allen die verantwoordelijke posities bekleden, moeten de les leren die ligt in het nederige gebed van Salomo. Zij moeten er altijd aan denken dat een positie nooit het karakter zal veranderen of de mens onfeilbaar zal maken. Hoe hoger de positie die iemand inneemt, hoe groter de verantwoordelijkheden die hij te dragen heeft, des te verstrekkender zal de invloed zijn die hij uitoefent en des te groter zijn behoefte om zich te verlaten op de wijsheid en de kracht Gods en het beste en heiligste karakter te ontwikkelen. Die in het werk Gods een verantwoordelijke positie aanvaarden, moeten altijd bedenken daf met de roeping tot dit werk God ze ook heeft geroepen, in alle omzichtigheid te wandelen voor Hem en voor hun medemensen. In plaats van het als hun plicht te zien te bevelen en te dicteren en te commanderen, moeten ze beseffen dat zij zelf leerlingen moeten zijn. Wanneer een verantwoordelijke arbeider in gebreke blijft om deze les te leren, dan hoe eerder hij van zijn verantwoordelijkheden wordt ontheven, des te beter dit voor hem en voor het werk Gods zal zijn. Positie zal nooit heiligheid en uitmuntendheid van karakter verlenen. Hij die God eert en Zijn geboden houdt, wordt zelf geëerd.

De vraag welke een ieder zich in alle ootmoed moet stellen, is: "Ben ik geschikt voor deze post? heb ik geleerd de weg des Heren te houden om gerechtigheid en gericht te doen?" Het aardse voorbeeld van de Heiland is ons gegeven opdat wij niet zouden wandelen in onze eigen kracht, maar daf een ieder zich moet zien, zoals Salomo dat uitdrukte, "als een klein jongeling".

"NAVOLGERS GODS ALS GELIEFDE KINDEREN"

Iedere waarlijk bekeerde ziel kan zeggen: "Ik ben maar een kind, maar ik ben Gods kind." Het was tegen een oneindige prijs dat voorziening werd getroffen waardoor de mensen wederom kinderen Gods konden worden. In de beginne schiep God de mens naar Zijn beeld. Onze stamouders luisterden naar de stem van de verleider en gaven zich over aan de macht van Satan. Maar de mens werd niet overgelaten aan de gevolgen van het kwaad dat hij had gekozen. De belofte van een Verlosser werd gegeven. "Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw", zeide God tot de slang, "en tussen uw zaad en tussen haar zaad; daf zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen." Genesis 3:15. Alvorens zij hoorden van doornen en dis- telen, van smart en van moeiten, die hun deel zouden worden, of van stof, waartoe zij moesten terugkeren, luisterden zij naar woorden die hen met hoop moesten bezielen. Alles wat verloren gegaan was door zich over te geven aan Satan, kon door Christus herkregen worden.

De zoon van God werd gegeven om de mensheid te verlossen. Met een oneindig lijden, de zondeloze voor de zondaren, werd de prijs betaald die het mensengeslacht moest verlossen van de macht van de vernieler, en de mensen kon herstellen naar het beeld Gods. Die de zaligheid, hun gebracht in Christus, aannemen, zullen zich voor God verootmoedigen als kinderen.

God verlangt van Zijn kinderen dat ze zullen vragen om datgene wat Hem in staat zal stellen Zijn genade door hen aan de wereld te openbaren. Hij wil van hen, dat ze Zijn raad zoeken om Zijn kracht te erkennen. Christus legt liefdevolie verplichtingen op aan allen voor wie Hij Zijn leven heeft gegeven; zij moeten Zijn wil gehoorzamen wanneer ze willen delen in de vreugden welke Hij bereid heeft voor allen die hier Zijn karakter weerkaatsen. Het is goed voor ons dat we onze zwakheid voelen, want dan zullen wij de kracht en de wijsheid zoeken die de Vader zo gaarne aan Zijn kinderen wil geven voor hun dagelijkse strijd tegen de machten van de boze.

Terwijl opvoeding, scholing, en de raad van mensen met ervaring zeer nodig zijn, moet toch de arbeiders geleerd worden dat ze zich niet geheel moeten verlaten op het oordeel van de mens. Als Gods vrije werktuigen, moeten allen aan Hem wijsheid vragen. Wanneer de leer-ling zich geheel verlaat op de gedachten van een ander, diens plannen aanvaardt en niet verder gaat, ziet hij enkel door de ogen van die mens en is in zoverre slechts de echo van een ander.